Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 augustus 2010
Naar aanleiding van de parlementaire behandeling van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer en mijn brief over de
invoering van het burgerservicenummer van 3 maart 20081, verzocht u mij in uw brief van 25 maart 20082 te rapporteren welk overkoepelend beoordelingskader gerealiseerd kan worden op basis van de (sectorale) wetgeving die (in
de periode van twee jaar) ingediend zal worden ten behoeve van het gebruik van het burgerservicenummer. In mijn brief van
21 april 20083 zegde ik toe deze rapportage te verzorgen.
In de twee jaar die sinds mijn toezegging zijn verstreken, is geen wetgeving ingediend betreffende een nieuw gebruik van het
burgerservicenummer door niet-overheidsorganen in een sector.
Ambtelijk in voorbereiding is een wetsvoorstel betreffende het gebruik van het burgerservicenummer in de financiële sector.
Momenteel wordt het advies van ACTAL op dit wetsvoorstel verwerkt. Naar verwachting wordt het in september/oktober ter advisering
aan de Raad van State aangeboden.
In een beperkt aantal wetswijzigingen komt het gebruik van het burgerservicenummer aan de orde. Het betreft hier steeds gevallen
waarin voorheen sprake was van het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer waarvan de rol is overgenomen door het burgerservicenummer.
In geen van de gevallen is sprake van een uitbreiding naar een nieuwe sector van het gebruik van het burgerservicenummer.
Ik moet derhalve concluderen dat er geen basis bestaat om te komen tot een overkoepelend beoordelingskader dat gerealiseerd
wordt op basis van (sectorale) wetgeving omdat er ter zake geen nieuwe wetgeving of wetswijzigingen zijn ingediend. Er is
nog steeds sprake van één sector waarin het gebruik van het burgerservicenummer door niet-overheidsorganen is ingevoerd, waarbij voorheen noch het burgerservicenummer noch het sociaal-fiscaalnummer werd gebruikt, te weten
de sector zorg. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel waarin dit gebruik werd geïntroduceerd was al afgerond vóór
mijn eerder genoemde toezegging.
Ik zegde u tevens toe om aandacht te besteden aan de stand van zaken met betrekking tot de toezichtstaken van het College
Bescherming Persoonsgegevens in relatie tot de capaciteit. In samenspraak met het ministerie van Justitie is met het College
afgesproken om de eventuele verandering van zijn werklast als gevolg van de invoering van het burgerservicenummer, na het
verstrijken van een jaar gezamenlijk te inventariseren. Genoemde eventuele verandering heeft zich niet gemanifesteerd. Het
is daarom ook niet nodig gebleken om maatregelen te treffen.
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten