Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 30139 nr. 126 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 30139 nr. 126 |
Vastgesteld 11 februari 2014
De vaste commissie voor Defensie heeft op 27 januari 2014 overleg gevoerd met minister Hennis-Plasschaert van Defensie over:
– de brief van de minister van Defensie d.d. 23 mei 2013 betreffende de Veteranennota 2012–2013 (Kamerstuk 30 139, nr. 113);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 19 juni 2013 betreffende antwoorden op vragen van de commissie over de Veteranennota 2012–2013 (Kamerstuk 30 139, nr. 116 );
– de brief van de minister van Defensie d.d. 17 juni 2013 betreffende de beantwoording van aanvullende vragen over de Veteranennota (Kamerstuk 30 139, nr. 115);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 30 september 2013 betreffende Aanvulling Veteranennota 2012–2013 (Kamerstuk 30 139, nr. 122);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 15 mei 2013 betreffende een afschrift van het antwoord aan de FOVAM over de verduidelijking van de Regeling reüniefaciliteiten veteranen, oorlogs- en dienstslachtoffers en postactieven;
– de brief van de minister van Defensie d.d. 7 juni 2013 met een reactie op het artikel «Defensie beknibbelt op veteranen in nood» (Kamerstuk 30 139, nr. 114);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 19 juni 2013 betreffende de stand van zaken over de instelling van een draaginsigne voor de militairen die hebben bijgedragen aan de beëindiging van de gijzelingsacties in 1977 (Kamerstuk 30 139, nr. 117);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 26 augustus 2013 betreffende de getekende versie van het convenant Landelijk Zorgsysteem Veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 119);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 26 augustus 2013 betreffende subsidietoekenning aan de oorlogsgravenstichting (Kamerstuk 30 139, nr. 120);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 2 december 2013 betreffende nadere informatie over de volledige schadevergoedingsregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, de re-integratie van langdurig zieke medewerkers en de toekenning van het draaginsigne gewonden (Kamerstuk 30 319, nr. 124);
– de brief van de minister van Defensie d.d. 10 december 2013 met een reactie op een brief inzake behoud en onderhoud van het monument van de gesneuvelde Limburgse Jagers voor Weert.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke
De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Van Leiden
Voorzitter: Ten Broeke
Griffier: Van Leiden
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Bosman, Ten Broeke, Bruins Slot, Van Dijk en Eijsink,
en minister Hennis-Plasschaert van Defensie.
Aanvang 16.00 uur.
De voorzitter: Welkom. Ik open dit voortgezette notaoverleg van de vaste Kamercommissie voor Defensie inzake het veteranenbeleid. Dit is een notaoverleg. Dat is iets anders dan een algemeen overleg, waarmee men misschien meer gewend is. Tijdens dit overleg kunnen er ook moties worden ingediend, hetgeen doorgaans alleen in de plenaire zaal gebruikelijk is. Wij hebben bij dit notaoverleg ook spreektijden en een sprekersvolgorde. Ik meld bij dezen dat de heer De Roon namens de fractie van de PVV zich vandaag heeft afgemeld voor dit debat wegens onvoorziene omstandigheden. Ik heet de hier aanwezige Kamerleden welkom. Vanzelfsprekend heet ik ook de minister en haar gevolg van harte welkom.
Wij beginnen met de fractie van de VVD, die in totaliteit, dus voor de eerste en de tweede termijn, achttien minuten spreektijd heeft. Ik lees even alle spreektijden voor, dan kan men zich daarop voorbereiden. Ik neem aan dat de leden dat ook hebben gedaan. Op mijn lijstje staat als tweede fractie de Partij van de Arbeid, met zeventien minuten. Ik ben echter ook bereid om de begrotingsvolgorde aan te houden en eerst naar de SP te gaan. Mijnheer Van Dijk, is het akkoord dat u de tweede spreker bent?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ja.
De voorzitter: Dan hanteren wij de begrotingsvolgorde. Dan is het dus: de VVD, de SP met acht minuten, de Partij van de Arbeid met zeventien minuten en ten slotte de fractie van het CDA met zeven minuten. Ik geef het woord aan de heer Bosman van de fractie van de VVD.
De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Dit is de voortzetting van een overleg dat op 24 juni jongstleden, vorig jaar dus, is gehouden. Daar zit nogal wat tijd tussen. In de tussentijd zijn er ook twee dagen geweest, 8 en 9 november om precies te zijn, waarop wij als Staten-Generaal getroffen veteranen in de Kamer hebben mogen ontvangen. Dat waren twee heel bijzondere dagen. Als Kamerleden hebben wij gesprekken gevoerd met de veteranen en persoonlijke ervaringen gedeeld. Deze hebben mij, maar ook vele anderen, diep geraakt. Het is dan ook goed dat wij vandaag dit notaoverleg voortzetten.
Dank aan de minister voor de nadere informatie. Die geeft op sommige vlakken meer inzicht in wat er allemaal gaande is. Ik zie echter wel een aantal overlappen met overleggen die wij gevoerd hebben en nog zullen voeren. Zo is reeds een aantal zaken besproken tijdens het algemeen overleg Personeel en komt er binnenkort een algemeen overleg Veteranenbesluit. Ook in dat AO staan zaken op de agenda die worden besproken in dit notaoverleg. Soms gaat het dus een beetje door elkaar heen.
Ik ben blij te vernemen dat het overleg tussen de bonden en de minister al stukken verbeterd is en dat er stappen worden gezet ter verbetering van het overleg. Ik vind het van belang dat het overleg tussen de bonden en de minister plaatsvindt en dat ik als Kamerlid een controlerende taak houd en niet optreed als extra achtervang voor de bonden. Als bonden en de minister afspraken maken bij hun overleg, dan is dat voor mij een gegeven en ga ik als Kamerlid niet wederom zaken aan de orde stellen die in het overleg tussen beide partijen al zijn afgekaart.
De technische briefing voor het veteranenbesluit was een verademing; verhelderend en geen herhaling van wetsteksten, maar een inhoudelijk gesprek over de daadwerkelijke uitvoering van beleid waar de Kamer aan de wieg van heeft gestaan. De experts van de praktijk kwamen aan het woord en dat gaf beeld en geluid.
Gelukkig gaat er veel goed in de veteranenzorg. Dankzij de brieven van de minister weten wij veel over de veteranenzorg. Zo is in kaart gebracht welk percentage militairen met gezondheidsklachten kampt. Bij de ISAF-missie was dit meer dan gebruikelijk: 9% in plaats van het gemiddelde van 4% tot 5%. Het is goed dat Defensie deze informatie zo gedetailleerd bijhoudt.
Er blijven echter altijd zaken knellen en schuren. Het gaat altijd om beladen en emotionele zaken. Het gaat over mensen die hun toekomst in duigen hebben zien vallen, die soms hun baan hebben verloren en in sommige gevallen hun gezin in de vernieling hebben zien gaan. Het zorgsysteem dat nu in gang wordt gezet, zal heel veel mensen tot steun zijn. Helaas zijn er mensen bij wie het, om wat voor reden dan ook, misgaat.
Er loopt nog een groot aantal bezwaren. Het gaat mij niet zozeer om de getallen, maar om het principe. Er zijn voorbeelden van mensen die jarenlang vastzitten in de procedures. Zij willen hun gelijk halen en krijgen dat uiteindelijk ook. Ik vraag de minister om deze verzoeken sneller af te handelen. Natuurlijk moet dat zorgvuldig gebeuren. Ieder geval is uniek en dient ook als zodanig te worden behandeld. Wel heb ik soms de indruk dat men bij Defensie bang is om een precedent te scheppen bij het toekennen van individuele rechten. Ik wil benadrukken dat het bij deze verzoeken naar mijn weten altijd om individuele gevallen gaat en dat daarbij altijd individuele omstandigheden gelden. Er zijn geen twee gevallen gelijk en er dient dus altijd een afweging plaats te vinden. Deelt de minister mijn zienswijze en is zij met mij van mening dat er geen sprake kan zijn van een collectieve toekenning van rechten bij bezwaarprocedures? Als dat het geval is, hoop ik op een snellere afhandeling van lopende zaken en daarmee op snellere duidelijkheid voor alle betrokkenen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik neem aan dat de heer Bosman verwijst naar de BNMO en de aantallen, die ook in de aanvullende nota staan, over herkeuringen, verlaging invaliditeitspercentages en gebruik overgangsmaatregel. Wij hebben hierover net gesproken. Ik deel de opmerkingen van de heer Bosman geheel. Dat zal u niet bevreemden, voorzitter. Ik zoek samen met de heer Bosman naar een oplossing. De heer Bosman zegt terecht dat het niet collectief kan. In de nota van 30 september gaat het over 230 gevallen. Inmiddels zijn het er nog meer. Hoe ziet de heer Bosman een individuele oplossing voor zich? Straks zal ik er zelf ook mijn gedachten over laten gaan, maar het is duidelijk dat onze inbreng gemeenschappelijk is. Dat is ook voor de minister van belang. Het is immers niet gemakkelijk en het duurt al te lang. Misschien kan de heer Bosman enigszins toelichten welke suggesties hij wil doen? Mogelijk kan ik mij daarbij aansluiten.
De heer Bosman (VVD): Ik vind het belangrijk dat gevallen uniek worden bezien. Wij moeten oppassen voor stapelen. Dus niet: als een man of een vrouw in deze situatie dit krijgt, dan heeft iedereen daar automatisch recht op. Ik kan mij voorstellen dat een organisatie haar kaders en voorwaarden dan heel scherp gaat stellen. Als je iedere man of vrouw als uniek geval beschouwt, dan kun je ook zeggen: bij deze man of vrouw past dit, aangezien dit het geval is. Het vergt wel enig werk, maar het besluit kan wel eerder worden genomen. Je zit immers niet vast aan een hele trits die erachter zou kunnen zitten. Je kunt een besluit nemen aangezien het om een individueel geval gaat. Ik ben dan ook bezorgd over een mogelijke procedurering waarin een hele groep centraal staat waarvoor je kaders gaat vaststellen. Dan ga je lopen steggelen over de randvoorwaarden, die dan voor iedereen gelden. Dat is mijn zorg. Het zou mijn voorkeur hebben om zo snel mogelijk de individuele gevallen te bespreken en vervolgens een besluit te nemen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik luister heel goed naar wat de heer Bosman zegt. Ik begrijp het ook wel. Laat ik het even concreet proberen te maken. In 102 van de 230 gevallen uit de nota van 30 september wordt er bezwaar gemaakt tegen vaststelling van het invaliditeitspercentage op grond van het PTSS-protocol. Het protocol is onderzocht door Groningen. Dat ging over de procedure. Er zijn veel procedures gestart tegen de vaststelling: in meer dan de helft van de gevallen waarnaar de heer Bosman verwijst. Het protocol is vastgesteld in 2008. Nu blijken er echter problemen te zijn bij het vaststellen van de percentages. Hoe moet dit in het vervolg worden vormgegeven? Hoe ziet de heer Bosman dat voor zich?
Ik maak er nog een vraag aan vast. In de tabel op pagina 15 van de aanvullende nota zag ik dat het percentage met betrekking tot keuringen is bijgesteld. Misschien kan de heer Bosman hierop reageren.
De heer Bosman (VVD): Ik heb begrepen dat Defensie bandbreedtes ruimhartig vaststelt, om het op die manier «voordeel man» te laten zijn en niet «voordeel organisatie». Ik denk dat het belangrijk is dat de bonden en de minister goed overleg voeren en dat zij gezamenlijk tot uitvoering komen van datgene wat zij vaststellen. Ik ben heel terughoudend om als Kamerlid weer tussenbeide te komen. Het overleg tussen bonden en minister is van wezenlijk belang. Zij kunnen immers de kern van de dingen bespreken, in samenhang. Ik ben dan ook blij dat de bonden en de minister in gesprek zijn en tot besluitvorming komen. Daarmee zetten ze stappen. Dat er sprake is van samenwerking om tot goede oplossingen te komen, maak ik op uit de stukken. Het ministerie geeft duidelijk aan dat er kansen zijn. Men ziet dat er problemen zijn, maar men wil de mensen de ruimte geven. Het is dus niet een kwestie van «naar beneden» of «scherp». Ik denk dat dit positieve ontwikkelingen zijn.
De voorzitter: De heer Bosman vervolgt zijn betoog.
De heer Bosman (VVD): Ik spreek de hoop uit dat met een steeds beter functionerend zorgsysteem de bezwaren steeds minder zullen worden doordat iedereen veel sneller zorg krijgt, en wel voor, tijdens en na de missie. In het kader van de nazorg is decentralisering van de AWBZ van belang. Zo moesten 58 Afghanistanveteranen behandeld worden in een revalidatiecentrum. De AWBZ wordt gedeeltelijk gedecentraliseerd. Deze discussie loopt nog, maar de minister schrijft dat bekeken moet worden waar de mogelijke meerkosten neerslaan. De VVD wil graag de motie-Aasted-Madsen/Ten Broeke uit 2010 in herinnering roepen. De strekking van deze motie is dat ook de nazorg wordt betaald uit de HGIS, tegenwoordig het BIV. De VVD gaat ervan uit dat deze motie gewoon van kracht blijft, ondanks de decentralisering, maar hoort dat graag van de minister.
In de brief van 30 september 2013 schrijft de minister dat «een belangrijk punt van de zorgplicht is dat de militair die op uitzending gaat, fysiek en mentaal fit moet zijn». Dat lijkt mij een open deur. Maar er bereiken mij ook signalen dat bij het vaststellen van de relatie met de uitzending er ook nog eens wordt gewezen op een onverwerkt jeugdtrauma. Op die manier zou de uitzending alleen een trigger zijn geweest en is de relatie met de uitzending beperkt. Volgens mij is het van tweeën één: óf wij concluderen dat iemand fit is, fysiek en mentaal, om uitgezonden te worden en dan relateren wij zaken vanaf de uitzending, óf iemand heeft een onverwerkt jeugdtrauma en mag niet worden uitgezonden. Is de minister dit met mij eens?
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Bosman. Ik kijk even naar mevrouw Eijsink. Bent u bereid om als tweede spreker het woord te voeren? Ik had net een iets andere volgorde. Ik meende dat u dat al had afgeleid uit mijn gebarentaal, maar dat was niet het geval. Ik zal proberen wat helderder te communiceren. De non-verbale communicatie tussen ons is ook van belang.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Als ik u goed begrijp, doe ik de heer Van Dijk een groot plezier door nu als eerste te spreken. Vliegtuigen is iets anders, maar als het om veteranen gaat, dan werken wij goed samen. Dat plezier gun ik de heer Van Dijk dan ook.
Voorzitter. Ik heb het genoegen ook namens de woordvoerders van de ChristenUnie en D66 te mogen spreken. Ik heb de spreektijden nog niet gestapeld, maar dat doet u vast voor mij.
Om te beginnen wil ik, net als de heer Bosman, memoreren dat wij op 8 en 9 november een fantastische ontmoeting hebben gehad met gewonde veteranen. Ik kijk ook even naar het prachtige stukje dat in ons eigen Kamerblad stond onder het kopje «Te gast op de plek van de moeilijke besluiten». Dat was een uitspraak van een van de aanwezigen. Die zei: nu komen wij op de plek waar jullie spreken, maar het gaat over ons, dus is het goed dat wij hier in gesprek gaan. Het waren heel mooie bijeenkomsten.
Vandaag spreken wij over de aanvullende nota van 30 september. Op 24 juni hebben wij met de minister gesproken. 30 september ligt alweer vier maanden achter ons – het ligt zeker ook aan de Kamer dat wij er nu pas over spreken – en wij zijn nu alweer toe aan de nota voor volgend jaar, die eind mei naar de Kamer gaat.
Ten aanzien van de nota heb ik een aantal vragen en opmerkingen. Dank voor de aanvullende nota en voor alle moeite die genomen is. Ik begin met de Veteranenwet en de uitvoering. Ik sluit mij aan bij de complimenten van de heer Bosman over de technische briefing. Die was plezierig. Ik spreek de wens uit dat alle briefings die ons de komende tijd nog te wachten staan, zo open zijn. Het was heel goed. Ik kom nog terug op de toetsbare normen voor de uitvoering van de Veteranenwet.
Waarom wilde de Kamer een Veteranenwet? Om toetsbaar een aantal zaken met de minister te bespreken, en wel jaarlijks, om normen vast te stellen. Er komt een veteranenloket. Je krijgt eerst een oriënterend gesprek. Dan komt er een zorgplan. De minister schrijft dat er een strikte scheiding is tussen zorgplan en behandelplan van de zorginstelling. Kan de minister hierop wat nader ingaan? Over immateriële en materiële zaken lees ik: het CAP, het Veteranenloket dus, is voor acute vragen dag en nacht bereikbaar. Hoe bepaal je wat acute zorgvragen zijn? Een en ander heeft te maken met de uitwerking van de procesbeschrijving.
Wanneer ontvang je gespecialiseerde hulp? Wanneer heb je dat nodig? Wanneer gaat iets naar het maatschappelijk werk? Wil de minister hier op ingaan, want uiteindelijk is het de vraag waaraan het zorgplan moet voldoen? Hoe SMART moet het zijn?
De minister stelt dat er duidelijke voorwaarden moeten zijn voor de kwaliteit waaraan de zorgcoördinatie en het zorgplan moeten voldoen. Welke zullen die voorwaarden zijn? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De volledige ontwikkeling van de bedrijfsvoering en informatievoorziening van het Veteranenloket vergt meer tijd dan was voorzien. Als ik het goed begrepen heb, wordt het nu medio dit jaar geopend. Wanneer zal dat zijn? Als het opengaat, dan met volledige bemensing, volledig op kwaliteit gericht en direct 24 uur stand in te bellen en uiteraard door te verwijzen.
In het debat op 24 juni is discussie gevoerd over de vraag hoe om te gaan met de Afghanistanveteranen. Er is gevraagd hoe de Kamer een en ander kan volgen. Verder is gevraagd naar de ontwikkeling van de zorgvraag zoals de minister die heeft neergelegd in de nota. Zij schrijft dat het met alle informatie waarover zij beschikt, mogelijk is een overzicht te genereren van bijvoorbeeld alle PTSS-gevallen onder Nederlandse militairen, maar niet van het aantal PTSS-gevallen dat is gerelateerd aan de missie in Uruzgan. Vervolgens schrijft zij dat uit het overzicht blijkt dat het percentage hulpvragen van ISAF-veteranen de laatste drie jaar is toegenomen, maar dat het in verhouding tot de grootte van de groep beperkt blijft. In een zin onderaan staat: «Voorts melden steeds meer (jonge) veteranen en gezinnen zich met complexe problemen. Vooralsnog is er geen sprake van een opvallend aantal Uruzgan-veteranen.» Dit staat naar mijn mening een beetje haaks op elkaar.
De Kamer heeft gevraagd op welke wijze zij de Afghanistanveteranen kan volgen. Dit was de grootste naoorlogse missie. Van de 20.000 mensen die erbij waren betrokken, kunnen er 6.000 niet meer worden getraceerd in de organisatie. Zij hebben de dienst verlaten. De vraag is nu welk volgsysteem wordt gebruikt. Er is het Veteranenregistratiesysteem. Op welke wijze kunnen wij straks volgen hoe het met de veteranen gaat? Ik krijg graag een antwoord op deze vraag.
Als ik doorblader naar het wetenschappelijk onderzoek lees ik dat in 750 consultaties bij de MGGZ in ruim 50 gevallen PTSS is vastgesteld. Voorts werd vastgesteld dat ongeveer 200 militairen last hadden van aanpassingsproblemen. Hoe verhoudt deze informatie zich tot de informatie waarover wij wel beschikken? Wij weten dat er sprake is van complexe problemen. Wij weten niet hoeveel PTSS-gevallen hieruit voortkomen. De bron van de tabellen is het Veteraneninstituut, maar daarbuiten zijn er nog andere organisaties die hierover informatie zouden moeten en kunnen hebben.
De conclusie van de minister is dat de behoefte aan nazorg van de ISAF-veteranen zich vooralsnog ontwikkelt in overeenstemming met de verwachting. Dan is natuurlijk de vraag wat die verwachting was. Wat was de beginsituatie?
Wij hebben afgelopen donderdag gesproken over het DienstenCentrum Re-integratie. De minister heeft toegezegd dat zij hierop zal reageren in de richting van de Kamer.
Ik kom nu op de zorgplicht in relatie tot de ontwikkeling van het basispakket. De heer Bosman heeft terecht al verwezen naar de vier wettelijke blokken en de veranderingen die ook voor veteranen zullen gelden. Hoe gaan wij om met de AWBZ, de Wmo en andere zaken die nu op gemeentelijk niveau zullen worden uitgevoerd? De minister schrijft op 30 september dat zij overleg voert met de minister van VWS om de mogelijke meerlasten voor Defensie van dit gewijzigde beleid in beeld te krijgen. Wat is de stand van zaken? Kan de minister de Kamer hierover informeren?
De nuldelijnsondersteuning is een geweldig systeem dat voor een belangrijk deel wordt gefinancierd door het V-fonds via de Postcodeloterij. De nuldelijners hebben onder andere cursussen gehad. Meer dan 135 mensen zijn op 20 december samen geweest. De energie die uitgaat van veteranen die elkaar steunen, is fantastisch. Dit wordt nu betaald door het V-fonds. Wat gebeurt er als het fonds daarvoor verwijst naar de organisaties die het steunt, bijvoorbeeld Stichting de Basis, en de diverse organisaties van de veteranen zoals Stichting Wounded Warriors? Ik ben een voorstander van de nuldelijns, want het is zorg dichtbij. Er zit een paar honderdduizend euro zo niet meer in al die diverse organisaties bij elkaar. Kan de minister daarvan een overzicht aan de Kamer sturen. Hoeveel geld komt uit het V-fonds? Hoe gaan wij daarmee om? Ik weet uit de ervaring van de afgelopen jaren dat het V-fonds een grote uitwerking heeft op het veteranenbeleid. Hoe wij het ook wenden of keren en ook al is nuldelijns vrijwillig, er is wel geld nodig voor de cursussen en voor de organisatie. Het Veteranenplatform doet daarin fantastisch werk.
Wordt de nuldelijns straks ook betrokken bij het Veteranenloket? Als wij de nuldelijns kwalitatief en kwantitatief in stelling willen brengen, moet nuldelijns zeker in beeld zijn bij het Veteranenloket.
De minister schrijft dat de nuldelijn gestalte moet krijgen onafhankelijk van Defensie, door en met veteranen. Ik ben het daar mee eens, maar ik zeg al een paar jaar dat dit ergens moet worden verankerd. Er moet ergens een punt zijn zodat dit niet losstaat en er toch enig zicht op is. Dit kan via het Veteranenloket, maar ook op andere wijze.
Ik heb nog een aantal vragen over de vragenlijsten. Aan deze kant van de tafel weten wij dat dit vraagstuk ook al jaren speelt. Mevrouw Bruins Slot, de heer Bosman en ik hebben daarover door de jaren heen al vragen gesteld. Met het Veteranenbesluit leggen wij rechten en plichten voor de actief dienenden vast. Uiteindelijk ontstaat het besef dat de veteraan mogelijk ook verplichtingen heeft en ik zou bijna willen zeggen: afdwingbare verplichtingen. De vragenlijsten zijn niet afdwingbaar in die zin dat er sancties zijn, maar men moet beseffen dat je zaken moet vastleggen om op langere termijn de zorg te krijgen die is bepaald in het besluit, de wet en de regels. Daar staat dus iets tegenover. Ik heb hierover gesproken met juristen en het is niet ondenkbaar dat dit wordt vastgelegd. Wil de minister hierop reageren? Als wij bijvoorbeeld in de wet bepalen dat er recht bestaat op een inkomensvoorziening, dan is het toch ook wel belangrijk dat wij dat proberen te regelen. De afgelopen jaren is veel tot stand gebracht. Het denken over het feit dat je lijsten moet invullen en vragen moet beantwoorden met het oog op je eigen dossier later, zou een stap verder moeten worden gebracht.
In de nota staat de fascinerende opmerking dat futloosheid de meest genoemde medische klacht is na uitzending ongeacht het missiegebied. Dit is de uitkomst van de nazorgvragenlijst. Wil de minister daarop reageren?
De heer Bosman heeft al gesproken over het PTSS-protocol en het overgangsrecht. Dit duurt te lang. Ik erken dat het moeilijk is. Wij hebben het PTSS-protocol in 2008 vastgesteld. Het is voortgekomen uit de ISAF-missie en het is besproken in februari 2006. Het was trial and error, learning by doing. Wij hebben al eerder gesproken over het onderzoek van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Er is gekeken naar aangepaste overgangsmaatregelen. Net als de heer Bosman blijf ik moeite houden met het feit dat de mensen onzeker zijn en wachten op een mogelijke uitkomst. Wij hebben een aantal van hen gesproken op 8 en 9 november. Het is ingewikkeld, want het betreft de MIP, het invaliditeitspercentage en het bijzondere invaliditeitspensioen bij elkaar. Om hier een technisch debat te voorkomen, want daar komen wij dan toch niet uit, vraag ik de minister om zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen. De minister schrijft op bladzijde 5 van haar brief van 30 september dat zij binnenkort in overleg zal treden met de BNMO om de impasse te doorbreken. Wij zijn nu vier maanden verder. Ik hoop dat er gesproken wordt, ik neem aan van wel, en ik hoop dat de minister ons kan vertellen wat de volgende stappen zijn.
Ik vertrouw erop dat mevrouw Bruins Slot terugkomt op de revisie van het PTSS-protocol en DSM 5, gezien haar expertise. In deze paragraaf 12.5 staat dat ook andere NAVO-landen dit standpunt innemen. Naar welk standpunt wordt hier verwezen? Op welke wijze nemen welke NAVO-landen dit over? Nu de minister in deze paragraaf naar andere NAVO-landen verwijst, ben ik heel benieuwd of zij dat ook op andere punten zal doen, bijvoorbeeld als het om de pensioenregelingen gaat.
Dan nog een opmerking over onderzoek naar zelfdoding onder veteranen. Ik weet dat er inmiddels een beschrijvend onderzoek is; daarover hebben wij vorige keer gesproken. Op welke wijze zal de Kamer daarover zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik kom nog even terug op de bezwaarschriften. Ik ben het met mevrouw Eijsink eens dat dit vraagstuk snel moet worden opgelost. Heeft zij de brief van 25 september van de heer Knoops over de zaak van Dave Maat gelezen? Dit is enigszins vergelijkbaar. De heer Knoops schrijft dat er in ieder geval tien Dutchbat-3-militairen zijn met een vergelijkbare situatie. Hoe denkt mevrouw Eijsink over die brief?
Mevrouw Eijsink (PvdA): De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 maart 2013 over de heer Maat heeft tot een bijzondere uitkomst geleid. De brief van de heer Knoops aan de Kamer heeft betrekking op 40 Dutchbatveteranen. Zo'n 20 veteranen denken dat zij in lijn met die uitspraak mogelijk in aanmerking zouden komen voor ... Dit is naar mijn mening niet helemaal vergelijkbaar met wat ik nu naar voren breng, maar ik ben blij dat de heer Van Dijk dit aankaart want ik deel zijn zorg. Tijdens het overleg op 24 juni vorig jaar heb ik de minister al gevraagd om over deze uitspraak in overleg te treden met de bonden. Toen was immers al bekend dat een aantal veteranen zich heeft gemeld bij de bonden. Ik heb haar gevraagd met de bonden te praten over de mogelijkheden die zij ziet.
In antwoord op de vraag van de heer Van Dijk merk ik op dat het van belang is dat de procedure over deze aanvragen zo kort mogelijk duurt. Dave Maat heeft bijna twintig jaar moeten procederen en wachten. De minister was het ermee eens dat dit niet kan. Ik roep via de heer Van Dijk de minister op om hier zo snel mogelijk op te reageren. Overigens is de Ombudsman hier ook bij betrokken, net als bij de BNMO-gevallen.
Hoe staat het met de uitvoering van de regeling voor restschade in het kader van de ereschuld en volledige schadevergoeding? De minister schrijft dat eind 2013 een begin wordt gemaakt met de uitvoering. Het betreft 400 zaken. Er is heel veel goed gedaan in het kader van de ereschuldregeling. Die is zeven jaar geleden ingezet, maar ik ben bang dat wij aan een tweede regeling moeten beginnen als wij nu niet direct die restschade kunnen inzetten. Lof voor het een, goed dat het allemaal is doorgezet want veel mensen zijn blij en content, maar de afhandeling duurt te lang.
De voorzitter: Mevrouw Eijsink, u hebt 14,5 minuten van uw spreektijd gebruikt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dit is de voortzetting van het notaoverleg Veteranen en binnenkort zullen wij over het Veteranenbesluit spreken. Dit heeft lang op zich laten wachten, maar hopelijk komt er nu snel een goed werkend systeem voor veteranen; het debat is op 6 maart.
Het is goed dat er een overgangsrecht is voor de herkeuring van veteranen met PTSS, dat dit recht is verruimd en dat de minister bereid is om het in overleg met de bonden eventueel nog verder te verruimen. Dringen de bonden daarop aan? Hoeveel veteranen vallen nu onder dit overgangsrecht? Moeten zij daar zelf achteraan of wordt dit automatisch toegepast? Graag een reactie.
In het vorige debat zei de minister dat gevallen waarin nog geen sprake is van een medische eindtoestand, nu wel als een medische eindtoestand worden beschouwd, om de onzekerheid weg te nemen. Dit was een reactie op het feit dat veel militairen al heel lang in een tijdelijke situatie verkeren en nu opeens een flinke daling van het inkomen op hun bord kregen. Nu lees ik dat alleen hetzelfde invaliditeitspercentage als basis voor het inkomen wordt gehandhaafd als het binnen de bandbreedte van 20% valt. Maar het gaat hierbij toch ook om schrijnende gevallen, die in één keer van voor 80% afgekeurd naar voor 20% zakken? Die komen namelijk ook voor. Dat betekent voor hen een daling in het inkomen die na lange tijd van inactiviteit niet makkelijk valt te compenseren. Wat heeft de minister hun te bieden? Zijn er mogelijkheden om hen te helpen bij re-integratie, alvorens zij op hun inkomen worden gekort? Om hoeveel mensen gaat dit?
Verder maakt de minister in haar aanvullende nota melding van 230 bezwaarschriften in het kader van de BNMO. Inmiddels zijn het er meer. Er is sprake van een impasse vanwege de wens van de minister om deze gevallen individueel af te handelen en de wens van de BNMO om dit collectief af te handelen? Is die impasse inmiddels doorbroken? Dit mag toch niet te lang duren; eerdere sprekers zeiden dit al, en terecht. Wordt er onderzoek gedaan naar een oplossing en hoe staat het met het overleg?
Nu de brief van advocaat Knoops van 25 september over de zaak-Dave Maat, die 25 maart jongstleden in het gelijk werd gesteld. Ik noemde deze brief al. Knoops schrijft dat zich daarna 65 veteranen hebben gemeld met vergelijkbare gevallen, onder wie tien Dutchbat III-militairen. Voor deze veteranen is er nog niets geregeld, ondanks het heldere juridische kader dat is ontstaan in de zaak-Dave Maat. Is de minister niet op zijn minst moreel verplicht om deze mensen zo goed mogelijk te behandelen? De minister wil daar nog niet aan, maar zodoende worden deze mensen wel opgezadeld met jarenlang procederen. Althans, dat risico is groot, en dat terwijl het gaat om veteranen met PTSS. Is hier geen betere en snellere oplossing voor te verzinnen? Of spelen financiële overwegingen een rol? In zijn brief van 6 augustus vraag de BNMO om geen termijnen voor bezwaarschriften in te stellen inzake het PTSS-protocol; dat zou namelijk tot onverantwoorde uitkomsten kunnen leiden vanwege de haast die dan wordt opgelegd. Geeft de minister hier gehoor aan?
Over de AWBZ schrijft de minister dat door de keuze van decentralisatie met betrekking tot de AWBZ, moet worden bezien welke gevolgen deze heeft voor de militairen in werkelijke dienst en hoe de zorg voor en aan militairen in de regelgeving kan worden gewaarborgd. De minister wijst erop dat Defensie nu opdraait voor aanvullende meerkosten voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers als deze voorzieningen ontoereikend zijn. Zij is met VWS in overleg, om te bekijken wat voor Defensie de meerlasten zullen zijn. Begrijp ik het goed dat de minister van Defensie hiermee garandeert dat militairen en veteranen hiervan geen hinder zullen ondervinden, hoe die decentralisatie ook uitpakt? Neemt de minister ook alle eventuele meerkosten voor haar rekening? Wij vragen ons af hoe dit in de praktijk zou kunnen uitwerken, wanneer een gemeente bijvoorbeeld de noodzakelijke ondersteuning lager inschat. Wie stelt dan vast wat er aanvullend moet gebeuren?
Het RIVM gaat onderzoek doen naar zelfmoord onder veteranen. Ik heb daar eerder aandacht aan besteed. Het is goed dat dit onderzoek er komt. In december komt dit naar buiten. Wij wachten het af.
Het is heel goed dat de ereschuldregeling er komt. Daarover wordt gemeld dat deze tot een overschrijding van de begroting heeft geleid. Het gaat om 130 miljoen plus 96 miljoen, dus in totaal om circa 230 miljoen euro. Kan de minister zeggen hoe groot de overschrijding was en waarvan deze ten laste is gekomen?
De voorzitter: De heer Van Dijk heeft vijf minuten van zijn spreektijd gebruikt. Dat geeft hem een goede indicatie van wat er voor hem overblijft in de volgende termijn.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Het CDA vindt dat politiek en samenleving een bijzondere zorgplicht voor veteranen hebben. Veteranen hebben zich voor Nederland en zijn belangen ingezet. Het gaat daarbij vooral om maatschappelijke erkenning en waardering, maar ook om goede zorg. Het is daarom mooi dat zovele veteranen hier, op uitnodiging van de Eerste en Tweede Kamer, op bezoek zijn geweest. Uit eigen ervaring kan ik zeggen dat het goede en soms echt pittige gesprekken waren, maar ook gesprekken waarin bepaalde vragen onbeantwoord bleven en waarvan ik als Kamerlid vond dat we er verder mee aan de slag moesten gaan.
Wij hebben een wet, wij zijn op de goede weg, maar er zijn altijd zaken die nog anders en beter kunnen. Ik moet eerlijk zeggen: het is heel bijzonder hoe de partners van de veteranen, die waren meegekomen, hun man of vrouw steunen. Ik vond het heel waardevol om dat te zien. Ik wil de minister en de CdS bedanken voor hun aanwezigheid, die heb ik zeer op prijs gesteld. Ik zie in deze aanvullende nota en in het Veteranenbesluit dat de minister het veteranenbeleid echt een warm hart toedraagt. Ik ben blij dat we dit notaoverleg op deze manier kunnen voortzetten.
We kunnen dus trots zijn op onze veteranen. Met velen gaat het goed; zij zijn nog werkzaam bij Defensie of inmiddels uit dienst. De vragen die ik hierna zal stellen, gaan echter vooral over de veteranen met wie het beter zou kunnen gaan en die een steun in de rug nodig hebben. Een aantal zaken zal ter sprake komen bij het Veteranenbesluit, en die zal ik bewaren tot dan. Een aantal zaken zal ik nu naar voren brengen. De collega's hebben het al gehad over de BNMO en de afhandeling van de bezwaarschriften. Ik kan het kort houden: ik sluit mij aan bij de vragen van de PvdA, de VVD en de SP hierover.
De minister schrijft in haar aanvullende nota dat steeds meer jonge veteranen en hun gezinnen zich melden met complexe problemen. Aan de ene kant is het goed dat zij de weg naar de hulpverlening vinden, aan de andere kant is dit zorgwekkend. Wat voor soort complexe problemen zijn het? Vallen hierbij bepaalde missies of soms lichtingen binnen missies op? Waarom vraag ik dit aan de minister? Binnen de Afghanistan- en Uruzganmissie zal de lichting van 2007, die de Slag om Chora heeft meegemaakt, een heel andere problematiek hebben gekend dan bijvoorbeeld de lichting van 2008, waarin ikzelf heb gezeten. Wat doet de minister met dit soort gegevens? Probeert ze daar ook een bepaald leereffect uit te halen om proactief op te treden?
Verder schrijft de minister dat er steeds meer aanpassingsproblemen en angststoornissen zijn. Bij problemen met aanpassingsstoornissen hebben we het bijvoorbeeld over relatieproblematiek en een lichte geestelijke-gezondheidszorgproblematiek, zoals angsten of pleinvrees. Die zijn uit de verzekerde zorg gehaald. Ook veteranen moeten de kosten daarvoor nu dus zelf gaan betalen. Heeft de minister daarvoor een voorziening getroffen? Ik verwijs kortheidshalve naar de motie die het CDA en de VVD daarover ooit hebben ingediend.
Defensie werkt natuurlijk aan een volledige schadevergoeding voor veteranen die na 1 juli 2007 invalide zijn geraakt ten gevolge van een dienstongeval of dienstverbandaandoening. Hoe staat het met de uitvoering daarvan? Lukt het echt om die 400 zaken in 2014 en 2015 af te wikkelen?
Er zijn ook nog vragen gesteld over de bezuinigingen in de langdurige zorg, in de AWBZ. Dat waren terechte vragen van al mijn collega's, waar ik mij gewoon bij kan aansluiten.
Ik heb nog een drietal onderwerpen. Het eerste heeft ook met veteranen te maken. Helaas gaat de kazerne in Weert weg. Het CDA had heel graag gezien dat de minister in staat was geweest om de plannen uit de regio uit te voeren om de kazerne daar te kunnen behouden. Een en ander betekent ook dat het monument voor de gesneuvelde Limburgse Jagers aldaar dreigt te verdwijnen. Het CDA vindt het vanwege de geschiedenis heel belangrijk dat dat monument juist dáár blijft. De minister zou in overleg treden met de gemeente Weert en met de oud-strijders van de Limburgse Jagers, en ze zou kijken naar de verschillende mogelijkheden en de consequenties. Ik vraag de minister hoe het gesprek is gegaan, wat het heeft opgeleverd. Kan zij haar sympathieke woorden ook omzetten in daden?
Een ander punt is de kwestie van de Oorlogsgravenstichting. De vorige keer, in juni, hebben we deze kwestie ook naar voren gehaald. Ik dank de minister voor het werk dat zij hiervoor heeft gedaan. Er was geen, of onvoldoende, geld om de graven van de Indonesische slachtoffers goed te onderhouden. Het is mooi dat de minister van BZK, mede door de inzet van de minister van Defensie, het budget voor de Oorlogsgravenstichting heeft kunnen verhogen, en dat daardoor de oorlogsgraven aldaar goed op orde blijven.
Ten slotte heb ik in mijn inbreng nog een vraag over DSM V en het daarbij behorende protocol aan de hand waarvan veteranen worden gekeurd. Binnen de geestelijke gezondheidszorg is er een soort nieuw woordenboek van aandoeningen ontstaan. In het veld wordt heel veel gebakkeleid over wat aan de hand van DSM V zou moeten worden toegevoegd. Gaat de minister daar nu wel of niet iets mee doen? Als zij wil wachten totdat de herziening van de protocollen is ingevoerd, zullen we volgens mij dan zijn aanbeland in 2020. Dat zou de veteranen weinig zekerheid geven.
De voorzitter: Mevrouw Bruins Slot heeft iets meer dan 5,5 minuut van haar spreektijd gebruikt. Dat geeft haar nog ruimte in de volgende termijn.
Mevrouw Eijsink (PvdA): In dit debat heeft het CDA middels mevrouw Bruins Slot altijd de nuldelijnsbuddyzorg ingebracht. Ik vraag mij af of zij de mening van de Partij van de Arbeid en andere partijen deelt dat de nuldelijnszorg van groot belang is en dat wij goed moeten kijken naar de middelen en mogelijkheden om aan die kapstok vast te houden, naar het Veteranenloket en het Veteranenbesluit toe. Ik verneem graag van mevrouw Bruins Slot of zij nog steeds die mening heeft of inmiddels andere gedachten heeft.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit geeft mij meteen de mogelijkheid om een aftrap te geven voor ons algemeen overleg over het Veteranenbesluit. Nuldelijnsondersteuning en het mogelijk maken van mantelzorg is van heel groot belang voor de veteranen. Hoe eerder veteranen kunnen worden opgevangen, hoe minder groot de kans is dat problemen zich verder ontwikkelen en groter worden. Daarom ook is die buddyzorg, die nuldelijnsondersteuning, van belang. Ik ben het eens met wat mevrouw Eijsink zegt, namelijk dat het heel goed is om te bekijken hoe dat geld wordt besteed en of het uiteindelijk voldoende zal zijn om die zorg te kunnen bieden. De plannen van dit kabinet, waarin ook de PvdA zit, gaan er namelijk voor zorgen dat ook deze vorm van zorg op bepaalde punten wordt uitgekleed.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Het is goed om te horen dat PvdA en CDA nog steeds op dezelfde lijn zitten over de nuldelijnszorg. Overigens was mijn vraag gericht op het V-fonds, dat deze betaalt. Nuldelijnszorg is natuurlijk heel iets anders dan de Postcode Loterij. Nog een laatste vraag hierover. Inderdaad zullen we hierop uitvoerig terugkomen bij het Veteranenbesluit. Is mevrouw Bruins Slot het met mij eens dat wij in de richting van de Veteranenwet zicht moeten blijven houden op de nuldelijnszorg en het buddysysteem, zorgvormen waarmee mensen in de veteranenzorg of in andere vormen van mantelzorg – zoals zij het terecht noemde – elkaar helpen?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ja, die opvatting deel ik volledig, zeker in het kader van de komende plannen van het kabinet over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Er wordt veel meer van de mensen zelf verwacht en de daarvoor benodigde middelen en instrumenten komen er niet altijd bij. Dus jazeker, in het kader van de uitwerking van de Veteranenwet en de bijzondere zorgplicht die wij, de Kamer en zeker de regering, hebben, moet dit echt veel aandacht krijgen.
De voorzitter: Daarmee komt een eind aan de eerste termijn van de Kamer in dit notaoverleg. Voordat ik de regering de gelegenheid geef om in haar eerste termijn te antwoorden, schors ik deze vergadering voor een kwartier.
De vergadering wordt van 16.45 uur tot 17.00 uur geschorst.
De voorzitter: Ik heropen dit notaoverleg. Wij zijn toe aan de eerste termijn van de kant van de regering. Ik geef het woord aan de minister van Defensie.
Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Hartelijk dank voor de inbreng en voor de gestelde vragen. We spreken vandaag wederom over de veteranen. Net als de leden zou ik graag even willen stilstaan bij de ontvangst op 8 en 9 november jongstleden door de Staten-Generaal van heel veel veteranen die gewond zijn geraakt tijdens missies of daaraan psychisch letsel hebben overgehouden. Ik vond het een heel mooi initiatief en volgens mij is het ook zeer geslaagd geweest. Ik dank u dan ook zeer voor de uitnodiging om hierbij aanwezig te zijn. Er was sprake van een grote belangstelling. Het gaf mij maar ook u als leden de gelegenheid om met de verschillende veteranen diepgaand in gesprek te gaan in bepaalde gevallen. De verhalen van onze veteranen zijn natuurlijk stuk voor stuk heel intens, overigens ook als ze niet gewond geraakt zijn of niet psychisch letsel hebben opgelopen. Wat mij vooral is bijgebleven is die enorme trots op de geleverde prestaties en wat zij hebben gedaan maar vooral ook op hun ervaringen en wat zij hebben meegemaakt. Door mevrouw Bruins Slot werd terecht gewezen op de partners. Het is waar hoe sterk die partners soms in hun schoenen moeten staan om alles te kunnen dragen. Er wordt ook heel vaak een hoge prijs betaald. Daar mogen we inderdaad weleens bij stilstaan.
Tijdens dat soort dagen komen natuurlijk ook veel zaken naar voren die niet goed gaan. De gevolgen van een verwonding, lichamelijk of geestelijk, zijn ingrijpend. Het is heel moeilijk om je leven weer op de rails te krijgen als dat behoorlijk ontspoord is geraakt. Er wordt veel hulp geboden maar niet in alle gevallen gaat het dan ook onmiddellijk goed, ook soms niet in een langer traject. Wat ik wel weet, is dat veel Kamerleden zijn aangesproken over specifieke problemen, grote en ingewikkelde problemen. De informatie die aan Defensie beschikbaar is gesteld, hebben we tot ons genomen en beoordeeld. We hebben moeten constateren dat in de meeste gevallen sprake is van een langdurig zorgtraject en een intensieve begeleiding vanuit Defensie. Wat we ook hebben gedaan, is naar aanleiding van vragen contact opnemen met de veteranen en/of hun relatie, ook om na te gaan waar we aanvullende hulp zouden kunnen bieden. Ik denk dan ook dat we in alle opzichten kunnen spreken van twee succesvolle dagen, die zeer voor herhaling vatbaar zijn.
Verder denk ik dat de Kamer er met mij van overtuigd is dat het van cruciaal belang is om goed voor onze veteranen te zorgen. Dat is wat ze op zijn minst verdienen, namelijk de erkenning en de waardering maar zeker ook de zorg als die nodig is. We focussen ons daarmee op datgene wat centraal staat, namelijk de veteraan en de diensten van de veteraan in het belang van Nederland.
Dan nog iets over het notaoverleg van 24 juni over de Veteranennota. Dat overleg ging op zijn zachtst gezegd wat stroef. We hebben toen weliswaar uitgebreid gesproken maar er waren behoorlijk wat opmerkingen over de vorm en de inhoud van de Veteranennota. Ik heb toen gemeld dat we dit niet nog een keer laten gebeuren en dat we dit dan ook anders gaan doen. Daar wordt inmiddels hard aan gewerkt. In deze tussenrapportage of deze uitbreiding is dat nog niet helemaal in de juiste vorm gegoten, simpelweg omdat we daarvoor meer tijd nodig hebben, maar ik wil wel alvast een aantal uitgangspunten meegeven voor de eerstvolgende nota.
Het eerste uitgangspunt is dat transparantie en draagvlak voor een groot deel de effectiviteit van het veteranenbeleid bepalen. Dit pleit voor een interactieve aanpak onder het adagium «voor en door veteranen». Mevrouw Eijsink heeft daar ook over gesproken. Bij de totstandkoming van de eerstvolgende nota wil ik dan ook veel verschillende partijen uit veteranenland betrekken.
Het tweede uitgangspunt dat natuurlijk ook met het eerste uitgangspunt samenhangt, is dat de nota beter alle inzet en activiteiten die in Nederland plaatsvinden in het kader van veteranen zal moeten weerspiegelen. Hiertoe hebben we aan het Veteraneninstituut gevraagd om vanuit een heleboel verschillende invalshoeken de activiteiten zoals uitgevoerd door verschillende organisaties op het gebied van veteranen, overzichtelijk en inzichtelijk te maken. Dit zal als bijlage aan de nota worden toegevoegd.
Het derde uitgangspunt is de effectiviteit van het veteranenbeleid, de normering en de toetsbaarheid ervan. De nota in de huidige vorm is vooral beschrijvend van aard. Dat heeft ook tot dat stroeve gesprek destijds geleid. Dat wil ik graag veranderen naar meer analyserend. Ik wil heel graag toe naar een document waarin duidelijk wordt wat onze beleidsdoelstellingen zijn en wat we doen om die te bereiken en hoe succesvol we hiermee zijn. Daarmee zal de nadruk meer op de inhoud komen te liggen dan op het proces. Ik hoop van harte dat het daarmee ook voor de Kamer wat toetsbaarder wordt. Zoals gezegd, zullen meerdere partijen betrokken worden bij de Veteranennota van 2014. Ik zal ook de Kamerleden benaderen om zich over dit proces te buigen, zodat het een gedragen document is. Uiteraard staat dat uw controlerende taak niet in de weg. Dat benadruk ik nog maar eens even.
Dan kom ik te spreken over het Veteranenbesluit en het Veteranenloket. Binnenkort hebben we een algemeen overleg over het Veteranenbesluit, maar het lijkt mij toch goed om wat dat betreft nu even wat vooruit te blikken. Een heel belangrijke stap is natuurlijk geweest de totstandkoming van het Veteranenbesluit. Het maakt het mogelijk dat de Veteranenwet die nota bene op initiatief van deze Kamer – daar mag u terecht trots op zijn – tot stand is gekomen, in werking treedt. Het besluit is tot stand gekomen in overleg met de centrales van overheidspersoneel en vertegenwoordigers uit de veteranengemeenschappen. Defensie heeft dus niet bepaald in een achterkamertje en totaal geïsoleerd dat besluit het licht doen laten zien. Eind vorig jaar is het besluit aan de Kamer aangeboden. Dat heeft inderdaad even geduurd, zeg ik de heer Van Dijk na. Inmiddels heeft de Kamer op 21 januari jongstleden een technische briefing gehad over het besluit, volgens mij tot genoegen van de aanwezige leden. Ik hoop dan ook van harte dat we nu vaart kunnen gaan maken.
Een specifiek onderdeel van het besluit is toen ook toegelicht, te weten het Veteranenloket. Ik begrijp de specifieke interesse van de Kamer hiervoor, aangezien het hier wel een huzarenstukje uit de wet betreft. Dit loket geeft als frontdesk toegang tot revalidatie, re-integratie, materiële zorg, maatschappelijke ondersteuning en gespecialiseerde geestelijke gezondheidzorg. In het notaoverleg een half jaar geleden is het al gezegd en nu in dit overleg ook weer in iets andere bewoordingen, maar ik geef de leden groot gelijk: het mag niet weer uitlopen op het van het kastje naar de muur sturen van veteranen die klachten, wensen of vragen hebben. Het is mede daarom dat we de projectgroep Inrichting Veteranenloket in het leven hebben geroepen. We willen namelijk alles op een goede manier definitief inrichten. Ik heb eerder gemeld dat ik voornemens was in januari 2014 dat loket te openen. Dat leidde toen tot nogal wat protest vanuit de Kamer. Toen heb ik besloten, overigens in overleg met de Kamer, dat ik dat pas zou doen als de Kamer de gelegenheid zou hebben gehad om op het concept-Veteranenbesluit te reageren. Dat proces is nu gaande. Op 6 maart hebben we het overleg daarover en dan kunnen we ook nader ingaan op de inrichting van het Veteranenloket en op de vraag hoeveel tijd er nog voor nodig is. Als we vaart maken, denk ik dat we medio dit jaar fase een van de inrichting achter de rug hebben en dat we einde van dit jaar fase twee moeten kunnen afronden en we daarmee dan over een volwaardig Veteranenloket beschikken.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik hoor de minister zeggen dat fase een deze zomer wordt afgerond en dat fase twee eind van dit jaar zal worden afgerond. Zoals op pagina 4 van de nota staat betreft fase een de registratie et cetera en zou de volledige ontwikkeling van de bedrijfsvoering en informatievoorziening die meer tijd vergen, fase twee behelzen. Welke betekenis heeft dat? Als Kamer hebben we het heel lang over het Veteranenloket gehad. Bij het loket gaat het om één man, één plan en één vrouw, één plan. Wat betekent dit dan waar het gaat om die fasering? Daar sloeg de Kamer namelijk al eerder op aan. Als je het loket opent, moet dat in één keer goed zijn met alles er erop en eraan. Mag ik de minister dus vragen wat hiermee bedoeld wordt? Is de bemensing rond? Zijn de criteria rond? Is alles aanwezig om het loket te openen naar de letter en de geest van de wet zoals bedoeld? Zo'n fase twee klinkt mij namelijk niet zo plezierig in de oren. Het is óf «we gaan ervoor en het is klaar» óf we hebben een fase waarin we nog niet weten waar we aan toe zijn.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik weet nu even niet uit mijn hoofd of u tijdens de technische briefing bent geïnformeerd over het project Inrichting Veteranenloket. Om u wellicht enigszins gerust te stellen herhaal ik het in ieder geval. Nogmaals, we doen het niet bepaald in een achterkamertje en geïsoleerd. Het project Inrichting Veteranenloket wordt uitgevoerd door het Veteraneninstituut onder verantwoordelijkheid van de Hoofddirecteur Personeel van Defensie. Hiertoe is een projectorganisatie ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers van het Veteraneninstituut, LZV, ABP en Defensie onder leiding van luitenant-generaal buiten dienst Hans Leij. Afstemming vindt daarnaast plaats met de contactraad voor de uitvoering van het veteranenbeleid. De contactraad zorgt voor afstemming tussen het Veteraneninstituut als uitvoering van het project Inrichting Veteranenloket namens het ministerie van Defensie en de belangenbehartigende vertegenwoordigende organisaties. Zoals ik zei, is het streven om het Veteranenloket door middel van een gefaseerde aanpak te realiseren. Dat heeft vooral te maken met de bedrijfsvoering en bijvoorbeeld ook met het stroomlijnen van de ICT. In fase een zijn de procesinrichting en de bemensing van het Veteranenloket aan de orde. Daarmee kan wat mij betreft het Veteranenloket ook volledig operationeel zijn. Ik heb het dan over receptie, dienstverlening en zorgcoördinatie. Hiermee kan het Veteranenloket van start. Als dat niet zo zou zijn, ga ik er toch echt van uit dat de mensen die voor ons de inrichting van het Veteranenloket helemaal definitief in de steigers zetten en uitvoeren, ons daarvoor zouden waarschuwen. Fase twee, die wat meer tijd vraagt, heeft te maken met de bedrijfsvoering en met name ICT en informatievoorziening. Dat vergt dus iets meer tijd. We doen het zo snel mogelijk maar we moeten ook zorgvuldig tewerk gaan om het helemaal op te lijnen. Volgens mij zijn we daarmee aan het eind van dit jaar klaar. Dat doet echter niets af aan het feit dat na fase een het Veteranenloket volledig operationeel kan gaan functioneren.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor deze toelichting van de minister. Als er wat betreft fase twee wordt gesproken van «de volledige ontwikkeling van de bedrijfsvoering en de informatievoorziening vergt meer tijd» is mijn vraag wat ik mij daarbij dan moet voorstellen. We willen dat de veteraan naar dat loket kan gaan en dat alles dan gewoon klip-en-klaar en ook echt af is. Wat kan dan nog niet van wat we eigenlijk willen? In feite duurt het dan wel heel erg lang. Dus wat missen we om het volledig te laten draaien? Wat is dan het verschil tussen fase een en fase twee?
Minister Hennis-Plasschaert: Het gaat dan met name om de vraag of alles geautomatiseerd dan wel handmatig moet worden ingevoerd. Er is niets mis met handmatig invoeren, maar automatiseren duurt iets langer en dat betitel ik als fase twee. Fase een betekent dat het loket volledig operationeel kan zijn
Voorzitter. Dan kom ik te spreken over de volledige schadevergoedingsregeling. In het vorige overleg hebben we het ook gehad over de ereschuldregeling. Dank overigens voor de vriendelijke woorden over de uitvoering van de ereschuldregeling. Ik heb bij de vorige gelegenheid ook gezegd – volgens mij is het ook in verschillende documenten aan de Kamer geschreven – dat na de ereschuldregeling een start zal worden gemaakt met de uitvoering van de volledige schadevergoedingsregeling en dat moment breekt nu aan. Dit is het sluitstuk van de financiële regelingen voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Met deze regeling is het niet meer nodig de Staat aansprakelijk te stellen om in aanvulling op het militair invaliditeitspensioen een vergoeding voor de geleden schade te ontvangen. Zowel de ereschuldregeling als de volledige schadevergoedingsregeling wordt opgenomen in het besluit Aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. De Algemene Maatregel van Bestuur waarover in 2012 overeenstemming is bereikt met de centrales van overheidspersoneel zit nog in het wetgevingstraject, maar het is mijn voornemen om op korte termijn, zijnde nog dit kwartaal, deze regelingen aan de ministerraad aan te bieden.
Na advies van de Raad van State zullen beide regelingen vervolgens met terugwerkende kracht formeel in werking treden. Het spreekt voor zich dat parallel daaraan alle voorbereidingen voor de uitvoering van de regeling worden getroffen. Dit betekent onder andere dat ik met de centrales van overheidspersoneel op korte termijn zal spreken over de uitvoeringsregeling.
De ereschuldregeling heeft een behoorlijk aparte behandeling gekregen. Dat had ook te maken met het geld. Dat was ook de reden waarom wij vaart konden maken met de ereschuldregeling, eigenlijk als uitzondering op de regel. Normaal moet een wetgevingstraject namelijk wel volledig doorlopen zijn. Dit heeft een bepaalde druk op de capaciteit meegebracht, maar zoals gezegd: ik ga nu vaart maken. Het is van belang om vaart te maken en dit sluitstuk tot een einde te brengen.
Alle leden hebben over de hervorming van de langdurige zorg gesproken. Ik begrijp heel goed dat over de hervormingen van de langdurige zorg hier de nodige vragen leven. De doelstelling van de langdurige zorg lijkt mij evident, namelijk om ook in de toekomst over een kwalitatief hoogwaardig en betaalbaar zorgstelsel te kunnen blijven beschikken. Dat is in ons aller belang en ook in het belang van de generaties na ons. Om dit te bereiken wordt de AWBZ inderdaad teruggebracht tot een voorziening voor alleen de zwaarste langdurige zorg. Lichtere vormen van zorg worden overgeheveld naar de Wmo, de Wet maatschappelijke ondersteuning, en de Zorgverzekeringswet.
Deze ontwikkeling raakt zeker ook de zorg door Defensie en meer specifiek de zorg voor veteranen. Daarover kan geen misverstand bestaan. Defensie heeft een bijzondere zorgplicht voor veteranen, zoals ook is vastgelegd in de Veteranenwet. Die zorgplicht is niet facultatief, maar structureel. Ik voel die dus niet naar believen, ik voel die permanent en zo ook de rest van mijn organisatie. De Kamer heeft ons terecht meermaals erop gewezen dat deze zorg ook in het nieuwe stelsel geborgd moet blijven. Ik ben mij hiervan zeer bewust en heb dit ook zo in het kabinet besproken. In de Kamerbrief over de hervorming langdurige zorg van 25 april 2013 heeft staatssecretaris Van Rijn opgenomen dat bij de stelselwijziging langdurige zorg rekening moet worden gehouden met de positie van Defensiepersoneel, veteranen en invalide militairen. Op dit moment – ik heb het eerder gezegd, maar hecht eraan om dit verhaal nog een keer te houden – is er op ambtelijk niveau nauw overleg met het ministerie van VWS om te inventariseren hoe deze stelselwijziging de zorgverlening door Defensie aan veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers raakt. Daarbij wordt zeer goed gekeken naar de toegang en de bekostiging van deze zorg. Ook wordt constructief bezien hoe de beschikbaarheid en de kwaliteit van de veteranenzorg via het LZV, het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen, gewaarborgd worden. Dat alles kost even tijd. Ik vraag daarvoor dus enige ruimte en begrip. Op basis van de gesprekken die ik voer en die op ambtelijk niveau worden gevoerd, heb ik het vertrouwen dat ook in het nieuwe zorgstelsel de bijzondere zorg voor de veteranen gegarandeerd is. Ik begrijp echter goed dat de Kamer mij heus niet zomaar op mijn blauwe ogen gelooft. Als de afspraken tussen VWS en Defensie definitief hun beslag krijgen, zal ik dus de Kamer daarover conform informeren. Tot dusverre moet ik echter verwijzen naar de gesprekken die nog gaande zijn.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik hoor de minister; wij zullen dus de gesprekken afwachten. Kan zij nu echter al zeggen in welke richting zij gaat? Ligt het niet voor de hand, gezien de bijzondere zorgplicht voor veteranen, om het Defensiepersoneel uit te sluiten van die decentralisering en om het centraal te houden? Is dat een optie?
Minister Hennis-Plasschaert: Dat lijkt mij gevaarlijk, omdat er alternatieven zijn. De vraag is dan ook waar de meerkosten hun beslag moeten krijgen. Geef mij nu heel even de ruimte. De zorgplicht staat voorop; die is in de wet vastgelegd. De Kamer zal mij daaraan houden, maar ik voel mij daaraan ook gehouden. Nogmaals, het is niet een facultatief iets. Het is structureel en ik zal daar geen loopje mee nemen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp heel goed dat er tijd nodig is voor een zorgvuldig proces. Is het echter mogelijk dat de minister ons voor 6 maart, wanneer wij spreken over het Veteranenbesluit waarbij dit weer aan de orde komt, een update geeft waar wij staan, ook al zijn de zaken dan nog niet uitgewerkt? Ik zou het zeer op prijs stellen en ik denk mijn collega's ook, als ik hen zo beluister, dat de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Anders wordt dit ook in het debat op 6 maart weer iets wat wij niet ingevuld krijgen. Ik zou het bijzonder op prijs stellen. Dan heeft de Kamer ook enigszins een houvast in het proces.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik zal mijn uiterste best doen om in een update te voorzien. Ik acht echter de kans aanwezig dat de gesprekken dan nog steeds gaande zijn en dan heb ik weinig ander nieuws te melden dan ik nu meld. Dat is geen onwil, maar soms heeft iets meer tijd nodig. Nogmaals: zodra er meer duidelijkheid is over meerkosten, toegang, bekostiging et cetera, dan wordt de Kamer ook conform geïnformeerd. Daar heeft de Kamer ook volledig recht op. Ik zeg de Kamer toe dat ik mijn best doe om voor 6 maart een update te verzorgen, maar wel onder het voorbehoud dat er een update te verzorgen valt.
Voorzitter. Ik vrees dat er nu wat vragen door elkaar gaan lopen, omdat ik alle vragen probeer te beantwoorden. Alle woordvoerders hebben gesproken over de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers. Dat begrijp ik ook. Er zijn inderdaad vele bezwaarzaken op dit moment in behandeling bij de BNMO. Het gaat daarin niet alleen om de lagere percentages, maar ook om de initiële uitslagen en de constatering van dienstverband. De realiteit is tegelijkertijd ook dat vele bezwaarzaken momenteel niet in behandeling worden genomen omdat een nadere onderbouwing ontbreekt. De BNMO heeft voor een groot deel van deze zaken een collectief bezwaar ingediend tegen het PTSS-protocol. Defensie heeft die collectieve aanpak afgewezen. Volgens mij doet een aantal leden van de Kamer dat ook. Ik ben ook blij dat dit breed door de Kamer lijkt te worden onderschreven. Ik ben namelijk echt van mening dat geen geval gelijk is en dat de bezwaren met individuele gronden moeten worden onderbouwd voordat zij behandeld kunnen worden.
Ik ben met de Kamer zeer van mening dat veteranen recht hebben op een zorgvuldige behandeling van hun bezwaarzaak, maar ook op een spoedige uitslag. Het kan natuurlijk niet tot sint-juttemis duren. Het duurt al veel te lang. Inmiddels ben ik samen met het ABP in constructief overleg met de BNMO over een plan van aanpak voor het wegwerken van de inmiddels circa 280 bezwaarschriften. Men heeft dus gelijk, het aantal is al weer gegroeid. Uiteindelijk is niemand gebaat bij een eindeloze procedure. Ik doe wat ik kan om er verder invulling aan te geven. Ik hoop van harte dat de BNMO straks met mij en het ABP inziet dat we echt moeten doorgaan met constructief overleg. Dat constructieve overleg is op dit moment constructief en dat wil ik graag zo houden.
De heer Bosman vroeg of, overeenkomstig de motie, in de toekomst voor de zorg van veteranen gebruikgemaakt kan worden van HGIS-gelden. Mevrouw Bruins Slot vroeg daar ook naar. Het antwoord is ja. Ik heb dat ook bevestigd in diverse andere debatten. Er is het Budget Internationale Veiligheid, zoals men weet. Ik ben met collega Ploumen in gesprek over de precieze invulling ervan. Dit is ook een post en de Kamer wordt daarover conform geïnformeerd. Het antwoord op de vraag is echter volmondig ja.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Nog een vraag over het vorige punt, de bezwaarschriften BNMO. Wij hebben gewisseld dat wij allen de zorgen delen. Wij hebben gewisseld dat wij van mening zijn dat het zorgvuldiger en sneller kan. Het ABP is aan het werk gezet en is betrokken. Ik wil van de minister weten waar wij de stip op de horizon zetten, en heel dichtbij graag, voor de oplossing. De Kamer spreekt hier met opeenvolgende ministers al drie jaar over. Ik vind dat wij met de kennis van nu moeten weten wanneer wij dit tot een eind kunnen brengen. Het is heel ingewikkeld; dat heb ik door de jaren heen ook kunnen ervaren. Wij kunnen dit echter niet blijven wisselen. Wij hebben net gesproken over 8 en 9 november. In de drie sessies die de Kamer met de leden heeft gehad, waren veel mensen aanwezig die in die collectieve verzoeken deelnemen. Deze mensen hebben wij toegezegd dat wij voor hen zullen spreken tijdens de debatten en de overleggen hier. Dat doen wij gezamenlijk. Ik vind ook dat wij moeten proberen om een stap te zetten en dat wij in elk geval van de minister moeten vernemen wanneer de volgende stap wordt gezet.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik zou willen dat ik mevrouw Eijsink op haar wenken kon bedienen in dit opzicht, maar dat kan ik niet. Niet alleen Defensie is hierin partij. Wij zijn ook afhankelijk van de BNMO. Dat zal duidelijk zijn. In het verleden hadden mensen die hun bezwaar niet onderbouwden, vooral een procedureel probleem en niet zozeer een inhoudelijk probleem. Dat proberen wij nu met man en macht te doorbreken. Ik ben met mevrouw Eijsink van mening dat spoed van groot belang is, zonder dat die ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Ik heb het echter niet alleen voor het zeggen. Er zijn verschillende partijen bij betrokken. Dat betekent ook dat bij al die partijen de neus in dezelfde richting moet staan. Dat gevoel heb ik nu wel. Het overleg is constructief te noemen. Ik kan mevrouw Eijsink echter niet bedienen zoals zij mij nu vraagt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp goed wat de minister zegt. Zij hoeft niet mij te bedienen, maar de veteranen. Dat is wat wij gemeenschappelijk delen. Het is nu januari. Dit dossier loopt al drie tot vier jaar. De minister zegt dat het ABP betrokken is, dat alle partijen betrokken zijn en dat de neuzen dezelfde kant op staan. Dat is winst. Het gaat echter ook over de capaciteit. De BNMO heeft een beperkte capaciteit voor zover ik weet. Is de minister bereid of überhaupt in staat om extra capaciteit beschikbaar te stellen? Dat zou de stap voorwaarts moeten zijn. Het eerste is de inhoud en de neuzen dezelfde kant op hebben, maar vervolgens is de vraag of er voldoende mensen zijn om dit proces te steunen. Uit mijn eigen informatie weet ik dat de capaciteit binnen de BNMO beperkt is. Wat wordt eraan gedaan om binnen een half jaar op een rijtje te hebben wat er kan gebeuren in de inmiddels meer dan 280 individuele situaties van mensen die al jaren wachten?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik kan toezeggen dat ik bereid ben, te bekijken of ik kan bijdragen in het capaciteitsprobleem bij de BNMO. Dat betekent echter niet dat ik iedereen per se langs dezelfde weg wil behandelen. Dat blijft dus nog steeds een belangrijk uitgangspunt in dit proces. In antwoord op de vraag van mevrouw Eijsink en in het belang van de veteranen zal ik bekijken of wij de BNMO kunnen bijstaan in het creëren van extra capaciteit.
De heer Jasper van Dijk (SP): De minister en de BNMO staan tegenover elkaar op het punt van individuele afhandeling tegenover collectieve afhandeling. Is ook overwogen om door een derde partij te laten onderzoeken wat hierin wijsheid is?
Minister Hennis-Plasschaert: Wijsheid is dat de impasse wordt doorbroken, waar wij volop mee bezig zijn, en dat zo snel mogelijk tot afhandeling wordt overgegaan. Hoe sympathiek het ook klinkt, een derde partij onderzoek laten doen en daardoor opnieuw vertraging oplopen en veteranen in onzekerheid laten verkeren is niet de juiste weg voorwaarts. Ik ben echt van mening dat wij nu moeten doorpakken en daar waar mogelijk tot afhandeling moeten overgaan.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan rest de vraag of de minister kan aangeven wanneer zij ons bericht geeft.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik hoop uiteraard, en dat spreekt voor zich, de Kamer in de eerstvolgende Veteranennota nader te informeren. Die laat niet meer zo heel lang op zich wachten. Defensie is, zoals gezegd, niet de enige partij in dezen. Bij de volgende Veteranennota hoop ik de juiste stappen voorwaarts te hebben gezet en met meer goed nieuws te komen op dit punt.
De heer Bosman vroeg naar militairen met een onverwerkt jeugdtrauma. Ik vond dat een interessante vraag. Hij stelde terecht dat je mentaal en fysiek fit bent of niet. Er bestaat geen screening als zodanig op onverwerkte jeugdtrauma's. Dat heeft ook alles te maken met de privacy, die ook gerespecteerd moet worden. Als een militair in het dagelijks leven goed functioneert en fysiek en mentaal fit wordt bevonden, is er voor Defensie geen aanleiding om onderzoek te doen naar eventuele jeugdtrauma's. Het lijkt mij ook heel moeilijk om daarvoor de kaders te formuleren. Als er geen aanleiding is, is er voor ons ook geen opstapje om daartoe over te gaan. Mocht een militair psychische klachten krijgen na een uitzending, dan kan een eventueel onverwerkt jeugdtrauma in het geneeskundig onderzoek wel worden meegenomen. Voor mij is echter van belang dat voor de benodigde zorg en de geleverde voorzieningen geen verschil wordt gemaakt of wel of niet sprake is van een jeugdtrauma. Dat is voor mij het uitgangspunt. Dat het jeugdtrauma ineens een rol gaat spelen en daarmee een zaak verergert of iets triggert, is afschuwelijk voor het individu, maar mag voor mij geen verschil maken in de zorg en de geleverde voorziening.
Als daar aanleiding voor is, dus als blijkt, uit uw contacten of in het veld, dat daarin wel onderscheid wordt gemaakt, dan verneem ik dat graag, want dat kan wat mij betreft niet de bedoeling zijn.
De heer Bosman (VVD): Het is vaak andersom. Dat komt dan aan de orde door de trigger van een uitzending of een heftige gebeurtenis tijdens de dienst. Daarbij wordt dan teruggekeken: is het dienstgerelateerd of is het nu ontstaan vanwege een onverwerkt jeugdtrauma? Als je zegt dat dit ook had kunnen voorkomen bij een auto-ongeluk, dan kun je zeggen dat het geen dienstongeval is maar een jeugdtrauma dat nu toevallig naar boven is gekomen. In hoeverre praat je dan over de relatie met de dienst, waardoor er eigenlijk zorg vanuit de dienst zou moeten komen? Of zegt de dienst dan: sorry, maar dit is niet dienstgerelateerd? Hoe ga je met die zorg om?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik begrijp heel goed wat u zegt, maar nogmaals: voor mij gaat het vooral om de geleverde zorg en de geboden voorziening. Ik ga dit nog een keer na om het zeker te stellen, maar als er tijdens de dienst, tijdens een missie iets gebeurt waardoor iemand fysiek of mentaal verwond raakt, waarmee een ander trauma uit het verleden naar boven komt waarop Defensie geen zicht had omdat wij daarbij ook weer gebonden zijn aan bepaalde kaders, dan kan het natuurlijk nooit zo zijn dat we dus maar even verwijzen, in de trant van «sorry, de dienst had hier maar een marginale rol, dus u hebt minder recht op bepaalde voorzieningen». Dat kan niet de bedoeling zijn. Ik check dit nog even maar ik vind het een plausibel punt.
Ik vraag ook uw begrip voor de kaders waaraan wij gebonden zijn, bijvoorbeeld als het gaat om privacy.
Mevrouw Eijsink heeft gevraagd wat een acute zorgvraag is. Hiervan is sprake als de betrokkene aangeeft, direct medische, psychische of maatschappelijke hulp nodig te hebben. Dat is dan ook onmiddellijk een acute zorgvraag. Dus als er aan de bel wordt getrokken, door betrokkene of door diens relatie, en er wordt aangegeven dat het acuut is, dan hebben wij dit ook als zodanig te aanvaarden.
Dan kom ik bij de nuldelijnsondersteuning, waarover mevrouw Eijsink en mevrouw Bruins Slot vragen hebben gesteld. Terecht wordt gesteld dat de kracht van de nuldelijnsondersteuning betekent dat de zorg dicht bij de veteraan staat, maar ook wel weer op enige afstand van Defensie: door de veteraan, voor de veteraan. Dat is ook een beginsel dat uw Kamer en ik zo veel mogelijk willen handhaven. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de nuldelijnsondersteuning een belangrijk onderdeel vormt van de veteranenzorg en dat Defensie hier een verantwoordelijkheid heeft. Daarvoor loop ik niet weg en zal ik ook niet weglopen. Ik zal ervoor zorgen dat ook mijn opvolgers in de verre toekomst er niet van kunnen weglopen. De organisatie wil dat ook helemaal niet.
Voor de financiering stelt het tot 2016 in beginsel € 245.000 per jaar beschikbaar. De verwachting is – dat V-fonds is de inzet geweest – dat de nuldelijnsondersteuning zich tot en met 2015, dus nog twee jaar, ontwikkelt tot een kostenarm landelijk, dekkend en betrouwbaar nuldelijnsondersteuningssysteem, dat ook in financiële zin zelfdragend is. Maar natuurlijk blijven wij dit bij Defensie nauwlettend volgen. Dat geldt ook voor mij. Als in aanloop naar 2016 blijkt dat de haalbaarheid van deze doelstelling, dus van een landelijk dekkend kostenarm systeem, onder druk komt te staan, dan zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen, want net als uw Kamer beschouw ik de nuldelijnsondersteuning als cruciaal in de veteranenzorg. Maar ik acht het nu nog te vroeg om vooruit te gaan lopen op die verantwoordelijkheid en op de vraag welke kosten dat met zich mee zou brengen.
Mevrouw Eijsink heeft ook gevraagd naar de nazorgvragenlijst. Dat vind ik een heel interessant, maar ook een lastig punt. Volgens mij vinden wij dat allemaal, want wij willen dat die lijst wordt ingevuld. Hoe krijgen wij de veteraan zo ver dat hij, maar ook zijn partner, zich bewust is van het feit dat het belangrijk is om die lijst in te vullen? Het is steeds een bewuste keuze geweest, die ook in de overleggen met de Kamer aan de orde is geweest, om die nazorgvragenlijst op vrijwillige basis te laten invullen. Niet onbelangrijk is dat wij uit onderzoek weten dat juist die vrijwillige basis voor een groot deel de betrouwbaarheid van de respons bepaalt. Men vult deze lijst niet zomaar even in, maar kijkt daar echt zorgvuldig naar. Dat is daarmee ook van belang voor de waarde van dit instrument.
Ik zeg mevrouw Eijsink helemaal na dat je ook best iets mag vragen van de mensen om wie het gaat, zeker als je kijkt naar wat daartegenover kan of zou moeten staan. Wij hebben uitstekende voorzieningen getroffen. Wij zijn nog steeds bezig met de verbetering daarvan als het gaat om de nazorg voor militairen. Daar hebben onze veteranen recht op. Wat zijn dan de verplichtingen die daar tegenover staan?
Een grote respons op de nazorgvragenlijst zou kunnen bijdragen aan nog betere zorg voor veteranen. Daar ben ik het mee eens. Potentiële problemen worden wellicht eerder gesignaleerd en daardoor wellicht beter opgelost. En de gevolgen van bepaalde missies kunnen ook beter inzichtelijk worden gemaakt, want uiteindelijk zijn wij afhankelijk van de input die wij krijgen.
Ik zeg gelijk dat ik het heel lastig vind om nu even uit de losse pols te reageren op de vraag hoe wij het invullen van deze vragenlijst een minder vrijblijvend karakter kunnen geven, zonder dat dit ten koste gaat van de betrouwbaarheid. Maar ik wil wel graag, in antwoord op de vraag van mevrouw Eijsink, zeggen dat ik hier even over wil nadenken en erop terugkom in de eerstvolgende Veteranennota. Ik ben het namelijk met haar eens dat een grote respons in het belang is van de veteraan en ook van Defensie. Tegelijkertijd zit ik dus met de betrouwbaarheid van de respons en de waarde van het instrument als zodanig.
Mevrouw Eijsink (PvdA): De minister en ik naderen elkaar hierin zeker. Bij wat nu voor ons ligt van 30 september gaat het om 2.896 vragenlijsten, waarvan ruim 50% is ingevuld. Ik begrijp heel goed dat de minister zegt dat het lastig is om het invullen op te leggen. Ik ga heel snel na waar ik het ergens heb kunnen lezen, maar volgens mij is nog nooit wetenschappelijk onderzocht of bekeken dat wanneer een vragenlijst moet worden ingevuld, de uitkomst minder betrouwbaar zou zijn. Dat verband heb ik nog nooit gezien in de afgelopen jaren.
Ik vraag de minister nog even op het volgende te reageren. Een dienstvoorschrift binnen de krijgsmacht is gewoon een dienstvoorschrift. Is na te gaan of dit mogelijk ook in een dienstvoorschrift aan de militairen kan worden voorgeschreven? Ik kan me voorstellen dat juridische gronden daarvoor moeizaam zijn, maar het beklijven van de reden waarom dit nodig is, is natuurlijk van groot belang. Ik lees uit de lijsten dat nota bene 9% van de militairen, uitgezonden naar Afghanistan de gezondheid na de missie als slechter beoordeelt. Dat is natuurlijk niet niets. Dan hebben we het over 50% van bijna 3.000 ingevulde vragenlijsten. Kortom, de minister en ik delen het bewustzijn, maar ik vraag haar te bezien of dit in een dienstvoorschrift zou kunnen. Ik heb me er een klein beetje in verdiept wat juristen hiervan vinden. Ik heb me laten vertellen dat er een mogelijkheid zou kunnen zijn dat de minister in de positie verkeert om dat te kunnen doen. De toezegging om dit in de volgende Veteranennota mee te nemen vind ik goed om te vernemen, maar ik vraag de minister om dat «meenemen» ook te mogen zien als een uitwerking daarvan en mogelijk de Kamer te vertellen hoe hiermee om te gaan. Wat is noodzakelijk? Er is wetenschappelijk onderzoek, er gebeurt van alles. Daarvoor zijn gewoon betrouwbare gegevens nodig, maar ook dient het tussen de oren van de militair en de veteraan te zitten dat zij hierin hun verantwoordelijkheid hebben. De Kamer heeft hierover volgens mij ook al eenduidig gesproken.
Minister Hennis-Plasschaert: Dat is nu precies wat ik bedoelde te zeggen, althans, niet het dienstvoorschrift maar wel het feit dat ik even mijn gedachten wil vormen over de vraag welke mogelijkheden er zijn. Een dienstvoorschrift kan een mogelijkheid zijn. Daar moet ik echt even op kauwen. Ik neem de verschillende mogelijkheden in ogenschouw, werk dat uit in de eerstvolgende Veteranennota en kom dan ook met een conclusie. Dat spreekt voor zich. Dan hebben wij met elkaar daarover vervolgens een debat.
In het verlengde hiervan denk ik dat het ook aardig is om even te spreken over ISAF-veteranen. Op welke wijze volgen wij deze groep? Dat is een legitieme vraag, die Defensie zichzelf ook stelt. De informatie waarover wij wel beschikken, hebben wij zo goed mogelijk proberen toe te lichten in de Veteranennota. Op grond van alle gegevens hebben wij daarover ook de nodige uitspraken gedaan. Dan komt vervolgens de vraag of dat beeld compleet is. Nee, zeg ik daarop gelijk, want potentieel problemen openbaren zich helaas pas na verloop van tijd. Ik praat nu in algemeenheden, maar ik zeg dit even voor de duidelijkheid. Verder is de systematiek om dit te meten nog voor een deel in ontwikkeling. Het Veteranenloket gaat hierin een belangrijke rol spelen.
Daarnaast komen er met het registratieloket van het LZV meer mogelijkheden om veteranen buiten dienst te volgen. Wij hebben, hoe graag ik dat soms ook zou willen, niet iedereen aan een touwtje. Nogmaals, ik wil dat misschien wel heel graag, net als de Kamer, maar er zijn ook mensen die er wat minder prijs op stellen, dus ik denk dat wij daarbij ook de nodige realiteitszin moeten betrachten.
Ik verwacht dus veel van het registratiesysteem van het LZV, althans, ik verwacht dat het ons weer mogelijkheden gaat bieden, maar dit zal naar verwachting niet voor 2015 volledig operationeel zijn. Dus ook wordt ons geduld enigszins op de proef gesteld. Natuurlijk is het belangrijk om zicht te houden op de verdere ontwikkeling van de zorgvraag van deze doelgroep in het bijzonder, zodat de zorg daarop kan worden afgestemd. Ik zal dan ook echt mijn uiterste best blijven doen om de informatie waarover wij wel beschikken zo goed mogelijk toe te lichten in de eerstvolgende veteranennota. De RZO heeft ons ook laten weten dat er nu al steekproefsgewijs onderzoek wordt gedaan in het veteranenregistratiesysteem hoe wij de zorgvraag per missie beter in kaart kunnen brengen. Dat is natuurlijk waar u op aandringt en dat begrijp ik. Maar nogmaals, dat vraagt iets van ons geduld, want het kost tijd om het registratiesysteem volledig operationeel te hebben.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor de reactie van de minister op dit deel van de vragen. Wil zij er nog op ingaan wat dan de complexe problemen zijn en daarmee in feite stilstaan bij de conclusie? Enerzijds zeggen wij dat de conclusie is dat de behoefte aan nazorg zich ontwikkelt in overeenstemming met de verwachting. Wat is dan die verwachting, en wat zijn dan de complexe problemen waar wij het over hebben? Mevrouw Bruins Slot vroeg daar ook naar. Dan hebben wij toch het een en ander in zicht. Er is een overzicht van het Veteraneninstituut opgenomen. Dat is breder, zoals de minister zelf zeer terecht zegt, maar wij willen alles in ogenschouw kunnen nemen. Kortom, het is een beetje tegenstrijdig wat hier staat. Kan de minister daarop reageren?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik kom daar zo nog op terug, volgens mij in antwoord op de specifieke vraag van mevrouw Bruins Slot.
Sorry, maar ik antwoord op volgorde van vraagstellers. Naar de aard van de missies, naar de omstandigheden waaronder missies hebben plaatsgevonden, en logischerwijs ook naar de verwachting die dat met zich meebrengt voor de militairen die in die omstandigheden hebben gediend heb ik niet een nulmeting uitgevoerd. Maar wel is de verwachting die door experts is uitgesproken dat de problemen – waar ik nu niet op vooruit kan lopen – na verloop van tijd aan de orde komen, en zich pas later manifesteren. Dat is naar verwachting zoals de experts ons adviseren en informeren.
De heer Van Dijk vroeg naar de verruiming van de overgangsregeling. Ik heb inderdaad in mijn brief van 17 juni jl. aangegeven, bereid te zijn om als daar aanleiding toe is een bepaling toe te voegen over individuele situaties. Het voorstel van de bonden om het overgangsrecht nader aan te passen zal ik, zoals ik ook heb aangegeven, serieus bezien en het bespreken in het overleg, maar ik heb tot nu toe geen voorstel ontvangen. Ik heb tot nu toe ook niet het gevoel, maar misschien vergis ik mij daarin, dat de bonden daarop aandringen.
Wat de uitspraak in de zaak van de heer Maat betreft, denk ik dat ik al iets heb gezegd, al weet ik niet meer tijdens welk debat. Wij mij betreft is een herhaling van de procedures, zoals doorlopen door de heer Maat, niet voor herhaling vatbaar, verre van dat. Zo'n proces van zovele jaren gaat niemand in de koude kleren zitten.
Wat de heer Knoops betreft, het volgende. Hoewel de heer Knoops de zaken vergelijkbaar noemt, is geen van de aangehaalde zaken identiek met de zaak van de heer Maat. Dat geldt niet alleen voor de Dutchbatdossiers, maar ook voor de andere missies waarnaar Knoops verwijst. De rechtbank Den Haag heeft op 16 december 2013 in een van deze zaken gewezen op de specifiek op dat geval betrekking hebbende omstandigheden en daarmee is een vergelijking met de casus Maat van de hand gewezen en het beroep ongegrond verklaard. Dit bevestigt wat mij betreft dat elk dossier individueel moet worden getoetst. Premature schikking leidt inderdaad misschien wel tot onnodige precedentwerking en onacceptabel hoge kosten. Zijn precedentwerking en onnodig hoge kosten voor mij de drijfveer? Nee, uiteindelijk moet de drijfveer zijn dat de individuele zaak zorgvuldig en keurig wordt afgehandeld. De indruk mag niet ontstaan – volgens mij zegt de heer Van Dijk dat ook helemaal niet – dat Defensie niets doet voor de desbetreffende veteraan. De ereschulduitkering, het invaliditeitspensioen, speciale voorzieningen en bovenal de noodzakelijke zorg zijn gewoon dag in dag uit beschikbaar, en terecht. Dat doet niets af aan het feit dat de zaken met enige spoed moeten worden behandeld.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dank voor het antwoord. De vraag blijft staan waarom de minister meent te kunnen zeggen dat er niet weer zo'n langdurig proces plaatsvindt als destijds in het geval van de heer Maat. Zij zegt: ik wil het graag op individuele basis doen. De hele brief van de heer Knoops is daar nu juist op gericht. Hij schrijft: ik heb op zijn minst tien vergelijkbare gevallen gezien. Hoe voorkomt de minister vergelijkbare langdurige processen? Wij hebben het hier wel over mensen met PTSS.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik begrijp de opmerkingen van de heer Van Dijk. Voorkomen is een groot woord, maar ik doe wel mijn uiterste best. De organisatie is hierop ook alert na de uitspraak in de zaak van de heer Maat. Dit is niet voor herhaling vatbaar. Het is niet goed voor Defensie, maar zeker ook niet voor betrokkene. Er loopt nog een aantal andere zaken. Die lopen ook al heel lang. Wij doen onze uiterste best om hier vaart achter te zetten. Ik geef nu niet het antwoord dat de heer Van Dijk wil horen, dat realiseer ik mij goed. De suggestie dat wij niets doen, wijs ik echter van de hand. Mijn drijfveer is zeker niet precedentwerking of onnodig hoge kosten. Ik vind het echter wel noodzakelijk om zorgvuldig te zijn, ook in het belang van betrokkene.
De heer Jasper van Dijk (SP): Heeft de minister kennisgenomen van de brief van de heer Knoops van 25 september en, zo ja, heeft zij die beantwoord? Zo ja, kan de Kamer dan beschikken over een kopie van dat antwoord?
Minister Hennis-Plasschaert: Mag ik hierop terugkomen in tweede termijn? Ik moet dit even checken.
De voorzitter: Van mij mag dat en van de heer Van Dijk ook.
De heer Bosman (VVD): In dit soort besluitvorming is het belangrijk dat je steeds lager in de organisatie beslist. Naarmate er lager in de boom wordt besloten, om het zo te zeggen, verloopt de afhandeling sneller. Als alle gevallen uiteindelijk bij de minister terechtkomen, dan lossen wij niets op. In hoeverre kunnen wij zien wat de transitie is ten aanzien van dit soort gevallen? Heeft men bij de HDP of zelfs nog lager in de organisatie het beslissingsrecht om iets af te handelen?
Minister Hennis-Plasschaert: Correct, dat zijn de kaders die gecreëerd worden.
De heer Bosman (VVD): Dat begrijp ik. Op een gegeven moment neem je gewoon het besluit en zeg je: u gaat gewoon beslissen. Of dat nu iemand van de HDP is of daaronder, het besluit moet worden genomen. Ik heb nu het idee dat het steeds wordt doorgeschoven, uiteindelijk naar de minister. Klopt dat?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik kan mij voorstellen dat dit beeld is ontstaan. Tegelijkertijd zeg ik dat er heel veel wordt gedaan. Veel beslissingen worden wel genomen. De zaken die ons uit het verleden blijven achtervolgen, verdienen niet de schoonheidsprijs, verre van. Ze hebben een enorme impact gehad, zowel op de betrokkenen als op de organisatie. Dit moeten wij niet willen. Het is niet voor herhaling vatbaar.
Mag ik nog een vraag aan de heer Van Dijk stellen? Aan wie was de brief van de heer Knoops gericht, aan mij of aan de vaste Kamercommissie voor Defensie?
De heer Jasper van Dijk (SP): De versie die ik heb is gericht aan de commissie voor Defensie. Het zou dus kunnen dat deze brief niet is beland op het ministerie. In dat geval ben ik direct bereid om u een kopietje te geven.
Minister Hennis-Plasschaert: In alle eerlijkheid kan ik mij niet herinneren dat ik een brief heb ontvangen van de heer Knoops. Misschien heb ik die wel ontvangen. Ik ga niets ontkennen, ik moet gewoon even terugvallen op ons registratiesysteem waarin de brieven worden opgenomen. Als u mij een kopietje geeft, zorg ik ervoor dat u op een later tijdstip schriftelijk een reactie krijgt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Mogelijk is deze brief niet bij de minister terechtgekomen, maar de veteranen, de mensen om wie het gaat, zijn natuurlijk wel bekend bij Defensie. Wij willen uiteraard dat het niet meer voorkomt, dat het beter gaat. Dat delen wij al jaren. Een aantal zaken is met grote sprongen vooruitgegaan. Iedere keer komt er iets naar boven, dit keer naar aanleiding van een uitspraak van maart vorig jaar in de zaak-Maat. Ik ga de minister gewoon procedurele vragen stellen. Kan de doorlooptijd van de bezwaarschriften worden versneld? Een aantal mensen zit in een soortgelijk traject. Dat is heel breed. De heer Maat heeft tien jaar moeten wachten op zijn bezwaarschrift. Van die meer dan twintig jaar heeft hij dus tien jaar moeten wachten op een reactie op zijn bezwaarschrift. Dat is nogal wat. Is het mogelijk om voor de mensen die nu in het traject van bezwaarschriften zitten, de procedure te versnellen? Daarmee kunnen deze mensen uit het juridische traject getrokken worden, om het zo te zeggen. Anders duurt het wel heel erg lang. Als de minister werkelijk stappen wil zetten, vraag ik haar om haar zorgen om te zetten in een aantal stappen. Daarmee zeg ik niets over de uitkomst van zaak. Daar ga ik immers niet over. Ik verzoek de minister wel om hier procedureel iets aan te doen. Een aantal gevallen springt er tussenuit ...
De voorzitter: Procedureel moet ik u erop wijzen dat dit een beetje begint te lijken op een tweede termijn. Als u alleen vraagt om een versnelling van het proces ... Het lijkt erop dat u een hele lijst gaat afhandelen. Ik vind het lastig om dat als interruptie toe te staan. Kunt u mij even helpen?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dan houd ik op, voorzitter, als het de minister maar duidelijk is. Ik probeer ...
De voorzitter: U vraagt om de procedure te versnellen, daar komt het op neer.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ja, maar het is niet zomaar een kwestie van het versnellen van de procedure. Het gaat om bezwaarschriften, om jurisprudentie naar aanleiding van de zaak Maat. Die zorgvuldigheid is wel van belang.
De voorzitter: Ja, maar ik neem aan dat de minister dat ...
Minister Hennis-Plasschaert: De vraag van mevrouw Eijsink is mij volstrekt helder.
De voorzitter: Ook voor de minister geldt dat ik haar het woord geef, bij dezen.
Minister Hennis-Plasschaert: Dank voor het woord. De vraag van mevrouw Eijsink is mij volstrekt helder. Ik heb net al gezegd dat de uitspraak in de zaak van de heer Maat de organisatie op scherp heeft gezet en dat wij waar mogelijk proberen de procedure te versnellen. Wij zijn dus niet achterover gaan leunen. Hiermee doe ik waar mevrouw Eijsink terecht om vraagt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor deze reactie. Dan wil ik graag weten of dat in deze gevallen ook het geval is. Voor zover mij bekend zijn deze zaken bekend bij Defensie. De minister zegt: dat doen wij. Dat het ministerie hard werkt en zijn best doet, geloof ik, voor 200%. Het gaat er echter om dat wij aan deze kant van de tafel graag willen vernemen of dat ook voor deze situaties opgaat en, zo ja, wanneer de Kamer hierover nader wordt ingelicht. Volgens mij willen wij beiden voorkomen dat wij over een halfjaar naar aanleiding van de Veteranennota hierover weer komen te spreken. De Kamer heeft hier herhaaldelijk naar gevraagd. De inzet van de minister is positief. Dan moeten wij hierop ook een reactie kunnen verwachten.
De voorzitter: Wij zullen zien of u die kunt krijgen. Volgens mij lukt dat tot nu toe.
Minister Hennis-Plasschaert: Ja, zeker. Ik denk dat het goed is om de Kamer nader te informeren over de stappen die zijn gezet en de resultaten die wij hebben bereikt. Voordat ik weer aparte brieven en aanvullende rapportages toezeg: ik denk dat de Veteranennota hiervoor een goed moment is.
Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd welke complexe problemen veteranen hebben. Dat is een enorme hoeveelheid en de problemen zijn natuurlijk afhankelijk van het individu. In algemene zin kan ik zeggen dat het vaak gaat om een combinatie van sociale en medische problematiek; denk aan combinaties van schulden, relationele problemen, lichamelijke klachten, ggz-problematiek en verslaving. Zij vroeg of dit kan worden gemeten per missie of zelfs per onderdeel van een missie. Zij gaf een goed voorbeeld uit eigen ervaring. Ik heb in antwoord op een vraag van mevrouw Eijsink al gezegd dat onze inzet erop is gericht dat het registratiesysteem ons nieuwe mogelijkheden zal bieden, maar het duurt nog even voordat dit volledig operationeel is. Ik begrijp het ongeduld en ik heb dezelfde vragen, maar het is op dit moment nog niet mogelijk om de verschillen per missie, laat staan per onderdeel van missies, op die manier waar te nemen.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is sowieso goed in vergelijking met de situatie toen ik in 2004 in de Kamer kwam. Wij hebben stappen vooruit gezet. We komen er nu tenminste achter dat er op dit moment sprake is van een toename van complexe problemen met jonge gezinnen. Vooral omdat dat gezinnen zijn met jonge kinderen, moet je je daarover nog extra zorgen maken. Die kinderen groeien immers in het gezin op. Wanneer verwacht de minister dat dit soort informatie over de lichtingen van de missies bijvoorbeeld kan worden gekoppeld aan de problemen die eruit voortkomen? Kunnen wij dat binnen twee of drie jaar voor elkaar krijgen? Of zegt de minister dat de Kamer haar verwachting moet bijstellen en dat zij daar nog langer op moet wachten?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb in antwoord op een vraag van mevrouw Eijsink al gezegd dat ik verwacht dat het registratiesysteem eind 2015 volledig operationeel zal zijn met de mogelijkheden die ons nu voor ogen staan. Daar is onze inzet opgericht, dat betekent dus nog twee jaar. Het zal niet vanzelf gaan. Daarom vraag ik de Kamer om daar ook op te blijven sturen en duwen. Dat steuntje in de rug heb ik wel nodig om iedereen te laten zien dat dit de weg voorwaarts is. Het is ook goed omdat we dit dan weer kunnen meenemen bij het bewust maken van de veteranen die nu nog geen problemen hebben. Ik hoop van harte dat zij daarmee nooit te kampen krijgen, maar wij zien nu duidelijk dat de problemen zich pas later in het proces manifesteren.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Wij zullen de minister hier scherp op houden. Dat soort inzichten kan inderdaad veteranen helpen, maar ze kunnen ook een bijdrage leveren aan het voorbereiden van mensen op missies als wij meer inzicht hebben in de oorzaken van de problemen van veteranen. Ik hoop dat de minister die verbindingen wil leggen door de nieuwe mogelijkheden die kunnen worden gecreëerd met de Veteranenwet.
Minister Hennis-Plasschaert: Zeker, dat ben ik van harte eens met mevrouw Bruins Slot. Mede daarom doet de RZO steekproefsgewijs onderzoek in het veteranenregistratiesysteem naar een mogelijkheid om de zorgvraag per missie beter in kaart te brengen, juist omdat we dit belang onderschrijven.
Mevrouw Bruins Slot heeft gevraagd of ik het monument voor de gesneuvelde Limburgse Jagers in Weert wil behouden. Ik heb in mijn brief van 10 december gemeld dat ik daar zeer sympathiek tegenover sta. Ik heb daarvan ook geen geheim gemaakt binnen de organisatie onder andere omdat ik begrip heb voor de emotionele waarde die het monument heeft voor de oud-strijders van de Limburgse Jagers. Ik moet nog wel een aantal mogelijkheden en consequenties op een rijtje zetten. Ik streef ernaar om dit overleg in februari te laten plaatsvinden. Ik hoop de Kamer kort daarna te informeren over de uitkomsten van dat overleg. Ik zal dat in een brief doen zodat de Kamer mij daar niet aan hoeft te herinneren; zij wordt proactief geïnformeerd.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik begrijp hieruit dat de minister voor 1 maart een brief aan de Kamer zal sturen over de stand van zaken en over de resultaten van het gesprek.
Minister Hennis-Plasschaert: Ja, dat is mijn streven.
Er is gesproken over het evalueren en bijstellen van de protocollen en over DSM-5. Mevrouw Bruins Slot merkt terecht op dat de opvattingen hierover in de onderscheiden vakdisciplines, maar ook daarbuiten, nogal uiteenlopen. Ik ben op zoek naar wat zij nu eigenlijk wil: de protocollen alvast bijstellen of wachten tot het moment dat er meer duidelijkheid is en dan daarop terugkomen. Ik volg de ontwikkelingen op de voet, dat spreekt voor zichzelf. Ik zal daarover rapporteren in de Veteranennota. Ik vraag mij echter af wat nu precies het verzoek van mevrouw Bruins Slot is.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): De minister schrijft in haar brief dat zij afwacht wat de andere NAVO-landen zullen doen. Die hebben ook afgesproken dat zij afwachten wat het veld doet met betrekking tot DSM-5. Ik heb ook het woordvoerderschap gezondheidszorg in mijn portefeuille en ik weet dat het nog lang zal duren voordat hierover duidelijkheid ontstaat. Intussen krijg ik uit de veteranenwereld signalen dat er veel onduidelijkheid bestaat over de protocollen. Zal het wachten op duidelijkheid over DSM-5 uiteindelijk niet nadelig zijn voor de werking van de veteranenprotocollen? Zou de minister niet een eigen koers moeten varen met de veteranenprotocollen en de herziening daarvan, en niet te lang moeten wachten op duidelijkheid over DSM-5? Excuses voor al het vakjargon in deze vraag.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik begrijp heel goed wat mevrouw Bruins Slot zegt, maar helemaal mijn eigen koers varen zou wat te gemakkelijk zijn. Ik moet mij wel degelijk laten informeren door vakdisciplines psychiatrie; ik ben daar niet in gespecialiseerd. Ik wil er nogmaals naar kijken. Mevrouw Eijsink heeft gevraagd naar de NAVO-landen in kwestie. Ik heb dat niet op een rijtje, ik moet dat nagaan en wij hebben de informatie hier niet beschikbaar. Het is niet mijn bedoeling om de zaken voor mij uit te schuiven, maar ik wil recht doen aan het verzoek van de Kamer. Daarom zal ik dit meenemen in de eerstvolgende Veteranennota. Dan kan ik even goed kijken naar de ontwikkelingen binnen de NAVO. Ik blijf echter benadrukken dat Defensie zich moet laten adviseren door de mensen die hierin werkzaam zijn. Ik zeg dus toe dat ik specifiek op dit verzoek terugkom.
Tot slot wil ik een ander punt aan de orde stellen waarover geen vragen zijn gesteld. Ik hecht er echter aan om daarop in te gaan, omdat wij een besluit hebben genomen over de waardering en erkenning van militairen die betrokken zijn geweest bij de beëindiging van de acties bij De Punt en Bovensmilde. Ik besef dat ik de Kamer hiermee overval en ik zal haar binnen twee weken een brief met alle details sturen. We kunnen daarna het gesprek met elkaar voeren.
Ik weet dat mijn ambtsvoorganger met de Tweede en de Eerste Kamer heeft gesproken over de erkenning en waardering van deze militairen. Dit is allemaal het gevolg van de behandeling van de Veteranenwet in de Eerste Kamer in 2011. Op verschillende momenten zijn er verschillende signalen de samenleving ingestuurd over wat Defensie hiermee wilde en wat de bedoelingen waren. Het waren altijd goede bedoelingen, maar de berichten zijn niet altijd even goed geland, niet bij de Molukse gemeenschap en niet bij de betrokken militairen. Ik heb dit jaar uitgebreid overleg gevoerd met de Molukse gemeenschap en met de betrokken militairen. Ik ben tot de slotsom gekomen dat toekenning van de veteranenstatus een gepast blijk van erkenning is en dus niet een draaginsigne waarover eerder is gesproken. Dit betekent dat alle 1.500 militairen die zijn ingezet tijdens de acties bij De Punt en Bovensmilde, in aanmerking komen voor de veteranenstatus. Voor mij was het van belang dat zowel de militairen zich hierin konden vinden als de Molukse gemeenschap.
De veteranen kunnen dit zelf aanvragen. Maar nogmaals, het gaat te ver om hier nu even alle details door te nemen. Omdat ik de commissie hiermee overval, zal ik de Kamer binnen twee weken een brief sturen waarin alle details zijn opgenomen. Ik hoop wel dat hiermee een einde kan komen aan een gevoelig gesprek, iedere keer weer op ongelukkige momenten, en dat we hiermee recht doen aan de militairen en aan de Molukse gemeenschap en de gevoeligheden die daarbinnen bestaan.
Voorzitter, ik ben hiermee gekomen aan het eind van mijn eerste termijn.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb nu geen vraag over de laatste mededeling van de minister. Ik wacht de brief daarover af en dank de minister voor de informatie tot zover. Ik hoor nog graag een reactie van de minister op mijn vraag over het V-fonds en de financiële middelen die dit fonds op alle niveaus investeert in de betrokken veteranenorganisaties, maatschappelijk werk et cetera. Het is natuurlijk van groot belang om te kunnen weten wat de basiszorg is van de overheid en de regering, en wat het V-fonds elders nog voor bestedingen doet. Dit is van ongelooflijk belang voor alle organisaties binnen de samenwerking.
Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij heb ik dit in mijn eerste termijn al gezegd, maar misschien niet duidelijk genoeg, of misschien begrijp ik deze vraag niet helemaal. Het V-fonds stelt in beginsel voor de financiering tot 2016 € 245.000 per jaar beschikbaar. Wij hebben de intentie dat de nuldelijnsondersteuning zich tot en met 2015 ontwikkelt tot een kostenarm, landelijk dekkend en betrouwbaar nuldelijnsondersteuningssysteem, dat ook in financiële zin zelfdragend zal zijn. Dat is ook de verwachting. Ik heb ook gezegd dat ik uiteraard niet zal weglopen van mijn verantwoordelijkheid. Wij blijven dit nauwlettend volgen. Als in de aanloop naar 2016 – en dat is niet morgen, maar in de komende tijd; dit jaar of volgend jaar – blijkt dat de haalbaarheid van de doelstelling zoals zojuist omschreven onder druk komt te staan, spreekt het voor zich dat Defensie haar verantwoordelijkheid neemt. Ik zal die verantwoordelijkheid dan ook nemen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Excuus, maar dat was niet mijn vraag. Met alle respect, maar wat de minister zei, staat ook letterlijk in de nota die ons is gestuurd. Daar wist ik gelukkig dus alles van. Het gaat mij veel meer om het volgende. Het V-fonds investeert enorm, op verschillende plekken in het – om het zo te noemen – veteranenlandschap; of dat nu het maatschappelijk werk is of verschillende stichtingen die van belang zijn in de nuldelijnszorg. Het is dus niet alleen de ondersteuning voor de cursussen die nu worden gegeven met betrekking tot de nuldelijnsstichting Veteranen Platform, maar het gaat veel verder. Ik vraag de minister, ook met het oog op het Veteranenbesluit en de middelen die daarin worden vastgelegd voor de ondersteuning ervan, dus voor het veteranenbeleid, om eens inzichtelijk te maken wat de taken zijn die de verantwoordelijkheid van de overheid betreffen, dus maatschappelijk werk en andere taken, en daarnaast wat plaatsvindt binnen het nuldelijns-, en desgewenst bredere veld. Ik noem de partners als voorbeeld. Mevrouw Bruins Slot kaartte dit terecht aan, zoals wij ook al zo vaak hebben gedaan. Dat zijn de middelen die zo meteen via het V-fonds zullen binnenkomen. Het gaat om een aantal zaken die wij van groot belang vinden, zoals de fundering van het veteranenbeleid en de uitvoering ervan, die worden gefinancierd door het V-fonds en de Postcode Loterij. Prima, maar het gaat ook om taken die gewoon behoren bij de overheid; dus in een Veteranenbesluit, die deel vormen van de Veteranenwet. Ik vraag de minister om dit eens inzichtelijk te maken. Ik begrijp de opmerking over de nuldelijnszorg. De minister zei dat die straks landelijk dekkend moet worden. Ik zal hierop terugkomen in mijn tweede termijn. Ik stelde deze vraag ook op 24 juni. Het is goed om dit inzichtelijk te krijgen, want hier zit heel veel geld van het V-fonds in. Als het V-fonds over een of twee jaar zegt dat het dit niet meer gaat doen, zijn we dat stukje in het grote geheel van de grote puzzel kwijt.
Minister Hennis-Plasschaert: Dat snap ik. Wij kraken onze hersenen over de vraag hoe we dit kunnen doen. U vraagt in feite of ik inzichtelijk wil maken welke activiteiten allemaal door het V-fonds worden gefinancierd. Is dat correct?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik bedoel de basisactiviteiten die eigenlijk door de overheid zouden moeten worden betaald. Ik noem maar even het maatschappelijk werk en andere zaken. Dat hebben we jaren geleden ook aan de hand gehad en de Kamer heeft daar toen ook op gehamerd. Ik vraag u om die taken inzichtelijk te maken, zodat we bij het centrale besluit heel duidelijk weten wat er aan overheidsgeld is en nodig is. De nuldelijnszorg en andere zaken zijn ook van belang. Maar goed, de discussie over wat er op dat gebied mogelijk is en wat er, indien nodig, zou kunnen worden overgenomen, voeren we dan wel, in 2016.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik probeer dit echt scherp te krijgen. Nu wordt de nuldelijnsondersteuning eruit getrokken. Het gaat dus niet langer om de ondersteuning en de financiering van het V-fonds, maar om de financiering van andere activiteiten, die onder de verantwoordelijkheid van de overheid zouden kunnen vallen, door het V-fonds? Correct?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Correct.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb dat niet paraat. Wij gaan daaraan werken.
De voorzitter: Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de regering. De spreektijden zijn de Tweede Kamerleden van tevoren medegedeeld. Wij hebben ook de tussenstanden gegeven. Ik kan nu het woord geven aan de heer Bosman, die in zijn eerste termijn zeven minuten van zijn achttien minuten heeft gesproken en derhalve elf minuten overheeft, als mijn telling klopt.
De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Ik heb al zeer veel antwoorden van de minister gehad. Dit is de afronding van een heel lang proces. Ik ben er de minister zeer erkentelijk voor dat zij kijkt naar een volgend proces, waarin iets anders zal worden gekeken naar hoe we met deze nota moeten omgaan. Volgens de data zou dat over een paar maanden alweer aan de orde kunnen zijn. Ik wens de ambtelijke ondersteuning en de minister veel succes met de toezeggingen. Ik hoop dat we daarmee met veel enthousiasme gezamenlijk verder zullen kunnen. Het gaat er namelijk niet zozeer om dat wij hier elkaar dingen toespelen, maar dat we er voor de veteranen zo goed mogelijk uit gaan komen en dat we goede afspraken maken, zodat deze mensen een toekomstperspectief hebben. Dat is voor iedereen van belang. Wij moeten elkaar hier niet afvangen op vragen of op afspraken die wij al dan niet maken, kunnen maken of zouden moeten maken. Dat is in ieder geval mijn belang. Dat is ook de kern van het verhaal. Ik kijk uit naar de nieuwe Veteranennota. Binnenkort spreken we over het Veteranenbesluit, de volgende stap in een betere zorg voor onze veteranen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. We hebben veel uitgewisseld en dat is goed. Het is ook goed dat we deze aanvulling hebben ontvangen van de minister. Ik dank haar voor de verschillende toezeggingen; ze zullen terugkomen in de Veteranennota, die de Kamer eind mei dit jaar zal ontvangen. Ik spreek verder de hoop uit dat we in die nota niet het volgende zullen lezen: we hebben dat toen en toen besproken, we hebben in januari overleg gehad et cetera. Beide kanten hebben deze tussenstap helaas nodig gehad. Volgens mij heeft dat, met het debat van vandaag, nu positief uitgewerkt. Zo kunnen we naar de nota toe die de Kamer eind mei zal ontvangen, met de aanvullingen en de mogelijkheden die de minister zelf heeft benoemd.
Ik waardeer de toezeggingen over het V-fonds en de BNMO. De minister zal terugkomen op de gevolgen van de uitspraak in de zaak-Dave Maat voor anderen. In de nota zal de minister terugkomen op de vragenlijst.
Ik heb nog een enkele vraag die zich toespitst op Afghanistan. Mevrouw Bruins Slot had het daar in haar interruptie ook over. Ik begrijp dat er systemen moeten worden ontwikkeld om dit te kunnen volgen. Toch wil ik de minister vragen om in haar Veteranennota de volgende stappen toe te lichten voor de Kamer. Het gaat mij niet zozeer om de procedures, want ik denk dat de Kamer die inmiddels wel kent. Het gaat mij veel meer om de vooruitgang die we zouden kunnen verwachten op het individuele niveau. De Kamer beoogt met het Veteranenbesluit namelijk dat daarmee wordt voorkomen dat men te veel op het individuele niveau gaat zitten, ook al kunnen we dat soms niet voorkomen. Zij wil juist toe naar de controle van die wet; kortom, van de regels die wij met zijn allen stellen. Ik denk dat de Kamer door de jaren heen in gezamenlijkheid daaraan heeft gewerkt. Het gaat hierbij natuurlijk om de toetsbaarheid en de normering; SMART, zo u wilt. Daarvoor moeten nog wel stappen worden gezet. Ik ben nieuwsgierig naar de volgende nota en wens de minister veel succes bij het opnemen daarvan in die nota. Dat is namelijk het niveau dat de Kamer met het Veteranenbesluit beoogt: kunnen controleren op normering, toetsen et cetera.
Mijn laatste opmerking. De Kamer organiseert op woensdagmiddag 19 februari een rondetafelgesprek van 15.00 uur tot 17.00 uur. De Kamer zal daarvoor in bijzondere procedure mevrouw Tiesinga ontvangen, de voorzitter van de RZO, als afsluiting van en als opbouw in de richting van onze discussie over het Veteranenbesluit op 6 maart. Ik zal die gelegenheid te baat nemen. Volgens mij hebben wij nu veel informatie uitgewisseld, zodat wij op 6 maart een kwalitatief goed debat kunnen voeren.
De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Eijsink. U bent mooi binnen uw spreektijd gebleven en dat inclusief de reclame die u volkomen terecht maakte.
Dan geef ik het woord aan de heer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Ik krijg nog wel graag een reactie van haar op de brief van de heer Knoops waarin deze vraagt een voorziening te treffen teneinde een langdurige juridische procedure te voorkomen. Dat lijkt mij namelijk een goede doelstelling.
Rond de bezwaarschriften in relatie tot de BNMO is het antwoord van de minister wat mij betreft onbevredigend: de minister is er druk mee bezig en wij horen nog. Ik vind het een goede suggestie van mevrouw Eijsink om in ieder geval te kijken of de capaciteit van de BNMO kan worden uitgebreid.
Ten aanzien van de ereschuld had ik de vraag gesteld ten koste waarvan de overschrijding gaat.
Tot slot De Punt. De minister komt nog met een brief daarover. Ik heb nog wel de vraag of zij kan aangeven of de oplossing die zij heeft gevonden, op draagvlak kan rekenen van beide partijen.
De voorzitter: Dan geef ik ten slotte in deze tweede termijn van de commissie het woord aan mevrouw Bruins Slot, die van haar zeven minuten spreektijd vijf-en-een-halve minuut heeft verbruikt en derhalve nog anderhalve minuut overheeft.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar uitgebreide beantwoording. Dat geldt met name haar antwoord inzake het afhandelen van de verschillende juridische procedures die lopen. Ik heb echt de indruk dat de minister daar hard aan wil werken en dat ze het ook op een zorgvuldige manier wil gaan doen. Laten we het zo zeggen: regels mogen niet in de weg staan van wat een rechtvaardige uitkomst voor mensen is. Juist in dit soort procedures is het heel belangrijk dat voor ogen te houden.
Ik kijk uit naar de Veteranennota. Het lijkt mij een heel verstandige stap om van een beschrijvende nota over te gaan naar een stuk dat meer inzicht geeft in de effectiviteit van het beleid. We hebben de nodige toezeggingen van de minister hierover al gehad.
De opmerking van de minister over het monument in Weert maakte mij wat nieuwsgierig. Zij heeft bij herhaling gezegd er sympathie voor te hebben, maar wat betreft het CDA regelen we dit gewoon. Kan zij niet toezeggen dat ze het gaat regelen in plaats van dat ze de hele tijd zegt dat ze het zo sympathiek vindt?
De voorzitter: Ik geef vervolgens direct het woord aan de minister voor haar tweede termijn.
Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik heb goed geluisterd naar wat mevrouw Eijsink heeft gezegd over ISAF en de stappen die zij wenst als het gaat om de vooruitgang die de Kamer kan verwachten op het individuele niveau, de toetsbaarheid, de normering en SMART. Ik doe mijn uiterste best om de Kamer zo goed mogelijk te bedienen, maar ik vrees wel dat het een proces is dat meer tijd vraagt dan alleen maar een paar maanden, ook omdat er instrumenten in ontwikkeling zijn, zoals het registratiesysteem. Nogmaals, ik heb goed geluisterd en ik doe echt mijn best om dit zo goed mogelijk te adresseren.
Dan de BNMO en de capaciteitsproblemen. Ik heb al gezegd graag bereid te zijn te kijken of we kunnen bijdragen aan het oplossen van de capaciteitsproblemen bij de BNMO. Daarbij is wel van belang dat de BNMO, misschien niet precies, maar toch wel ongeveer dezelfde belangen op het netvlies heeft staan als Defensie en andersom. Ik ben maar op één ding uit en dat is samen met de BNMO ervoor zorgen dat de zaken tot een afronding komen en dat we dus ook vaart gaan maken. Dus dat was een toezegging en dat blijft een toezegging. Daarover hoort u dus meer.
De vraag over de ereschuldregeling is mij inderdaad ontschoten, waarvoor excuses. Volgens mij is de Kamer overigens al eerder geïnformeerd over de overschrijding. Die is in ieder geval meegenomen met de meevallers en dat is via de eindejaarsmarge en dat soort zaken in de Defensiebegroting gecompenseerd.
Waar het gaat om de toekenning van de veteranenstatus nog het volgende. Ik heb uitvoerig gesproken met vertegenwoordigers van de Molukse gemeenschap en vertegenwoordigers van de militairen. Voor het toekennen van de veteranenstatus anders dan een draaginsigne was er bij beide partijen draagvlak. Dus dat wordt gedragen, want anders had ik dat niet aan u meegedeeld.
Mevrouw Bruins Sluit heeft mij gevraagd om dat monument in Weert gewoon te regelen. Er zijn echter nog een aantal vragen die beantwoord moeten worden. Nee, ik laat mij niet strikken in een aflevering van Yes Minister; ik hoop de Kamer wel zo spoedig mogelijk te berichten na het overleg in februari.
De heer De heer Jasper van Dijk (SP): Ik had nog een vraag gesteld over de brief van de heer Knoops. Gaat de minister daar schriftelijk op reageren?
Minister Hennis-Plasschaert: Heel graag schriftelijk want ik heb die brief nog niet eens kunnen lezen. Ik ga erop reageren. Ik kan nu even niet zo zien of ik eenzelfde brief heb ontvangen. U krijgt in ieder geval een reactie van mij op de brief die u hebt ontvangen.
De voorzitter: Ik dank de minister voor haar tweede termijn. Ik constateer dat er geen moties zijn ingediend. Dat betekent dat dit notaoverleg nagenoeg is beëindigd. Ik vraag de minister en de leden mij kritisch te volgen bij het voorlezen van de volgende toezeggingen.
1. De Kamer ontvangt een brief met nadere informatie als er meer helderheid is over de gevolgen van de hervorming van de langdurige zorg voor de veteranenzorg. Indien mogelijk ontvangt de Kamer een update ten behoeve van het overleg op 6 maart 2014.
2. De Kamer ontvangt nader inzicht in de invulling van het Budget Internationale Veiligheid (BIV). De inzet is daarbij om daaruit ook de zorg voor veteranen te bekostigen, overeenkomstig de motie van het CDA en de VVD.
3. In de volgende Veteranennota zal de minister ingaan op de SVZ, de afhandeling van de 280 individuele bezwaren en de eventuele mogelijkheid om extra capaciteit daarvoor te benutten bij de BNMO.
4. In de volgende Veteranennota zal de minister ingaan op de mogelijkheden en eventuele juridische mogelijkheden om de respons op de nazorgvragenlijst te vergroten.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Het ging niet zozeer om de respons op die vragenlijsten als wel om een veel meer dwingend karakter ervan.
De voorzitter: Ik zie aan de minister dat ze het snapt en dat is meestal van belang voor het nakomen van een toezegging. Dus ik verander «respons» in «het dwingende karakter».
Mevrouw Eijsink (PvdA): De ervaring leert dat we heel duidelijk van elkaar moeten weten wat er is toegezegd. Als we de volgende week dan de toezeggingenregistratie nakijken en ik er een opmerking over maak, wordt dat door u geduid als dat het er zo niet staat. De minister heeft toegezegd de juridische stappen en mogelijkheden te bezien wat betreft het verplicht stellen van vragenlijsten. Ik hecht er dan ook zeer aan dat het op die manier ook geduid wordt.
De voorzitter: Dat hebt u zojuist voor de tweede keer gedaan en zo heb ik het ook genoteerd. Dus van «het dwingende karakter» maak ik nu «het verplichtende karakter».
5. In de volgende Veteranennota zal de minister ingaan op de welbekende informatie over de stand van zaken met betrekking tot de ISAF-veteranen.
6. De Kamer ontvangt een reactie op de brief van de heer Knoops aan de Kamer over de gevolgen van de uitspraak in de zaak van de heer Maat. Wat betreft de andere individuele gevallen komt de minister in de volgende Veteranennota terug op de stand van zaken rond deze gevallen. Zojuist is aan de heer Van Dijk ook nog toegezegd dat op de brief die volgens de heer Van Dijk in het bezit is van de minister, een schriftelijke reactie komt.
7. Na overleg in februari ontvangt de Kamer voor 1 maart 2014 een brief over de mogelijkheid om het monument in Weert te behouden.
8. In de volgende Veteranennota komt de minister terug op de ontwikkelingen rond DSMS-protocollen in NAVO-verband.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): DSM-5.
De voorzitter: Oké, DSM-5.
9. Binnen twee weken ontvangt de Kamer een nadere brief over het voornemen om militairen die zijn ingezet bij de acties bij De Punt, in aanmerking te laten komen voor de veteranenstatus.
10. Er komt een brief naar aanleiding van de vraag van het lid Eijsink over de taken van het vfonds.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Niet de taken. Het betreft de financiële middelen die het vfonds inzet voor alle activiteiten ten behoeve van veteranen op alle niveaus.
De voorzitter: Alle activiteiten van het vfonds ten behoeve van de veteranen. Zo staat het genoteerd.
Deze tien toezeggingen heb ik met uw welnemen voorgelezen en zijn geaccordeerd.
Ik dank de minister en haar ambtenaren voor hun aanwezigheid en inzet, de leden vanzelfsprekend en allen die hier vandaag aanwezig waren en de moeite hebben genomen om helemaal naar Den Haag te komen.
Sluiting 18.25 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30139-126.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.