Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2021
Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken informeer ik u over de tussenbeslissing
van de rechtbank Rotterdam naar aanleiding van verzoekschriften tot beëindiging strafzaak
die zijn ingediend door vijf van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigers.
Ten aanzien van één van de verdachten heeft de rechtbank bepaald dat zij verwacht
dat zij over drie maanden naar Nederland is gerepatrieerd danwel dat een concrete
toezegging is gedaan dat wordt gestreefd naar repatriëring. Ten aanzien van de vier
andere verdachten heeft de rechtbank bepaald dat zij verwacht dat zij over zes maanden
naar Nederland zijn gerepatrieerd dan wel dat een concrete toezegging is gedaan dat
wordt gestreefd naar repatriëring. Bij uitblijven hiervan kan de rechtbank besluiten
de strafzaken te beëindigen. In dat geval kunnen de verdachten in beginsel niet meer
worden vervolgd voor de aan hen ten laste gelegde misdrijven. Zonder strafrechtelijke
vervolging komen ook mogelijke (strafrechtelijke) toezichtskaders, die door de rechter
kunnen worden opgelegd, te vervallen. In die situatie worden de mogelijkheden om de
dreiging die van deze personen uit kan gaan te mitigeren, ernstig bemoeilijkt.
Het kabinet heeft er geen misverstand over laten bestaan er groot belang aan te hechten
dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische misdrijven worden berecht.
Terroristische daden en (internationale)misdrijven tasten mensenrechten, de democratie,
de rechtsstaat en de internationale rechtsorde aan. Dat geldt ook voor de (internationale)
misdrijven die ten laste zijn gelegd aan Nederlandse uitreizigers in Syrië en Irak.
Zij versterken zo de terroristische organisaties die daar actief zijn, steunen en
verhevigen de strijd en brengen ernstige schade toe aan mensen en de democratische
waarden. Het gaat daarmee om ernstige misdrijven, die niet onbestraft mogen blijven.
Teruggekeerde Syriëgangers krijgen, zo laat eerste onderzoek zien, vrijwel altijd
[bij zelfs geringe betrokkenheid] aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen
opgelegd. Verder maakt de Wet Langdurig Toezicht mogelijk om daarnaast door de strafrechter
langdurig intensief overheidstoezicht onder strenge voorwaarden op te leggen.
Uw Kamer nam op 6 juli 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 97, item 24) de motie van de leden Van der Werff (D66) en Koekkoek (VOLT) (Kamerstuk 29 754, nr. 600) aan, waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te
zorgen dat uitgereisde terrorisme-verdachten hun straf niet ontlopen. Naar aanleiding
van de motie van de leden Michon-Derkzen en Van der Staaij1 werd uw Kamer er in de brief van 4 november 20212 onder meer over geïnformeerd dat een videoconferentie geen volledig gelijkwaardig
alternatief vormt voor aanwezigheid in persoon bij een strafzaak, alsook dat het niet
aan het kabinet is (maar aan de rechter) om te beslissen of in een bepaalde individuele
strafzaak een videoconferentie dient te worden toegepast. Gelet hierop zal het kabinet
met de relevante (internationale) partijen verder spreken om te bezien wat de mogelijkheden
zijn om de verdachten ter berechting naar Nederland over te brengen. Met het kenbaar
maken van dit voornemen wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Laan-Geselschap3.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van deze verdachten en hun kinderen
over te gaan, zijn individuele omstandigheden leidend en worden verschillende belangen
tegen elkaar afgewogen. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet
ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid
van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van
de nationale veiligheid.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus