29 684 Waddenzeebeleid

Nr. 101 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2011

De elfde Trilaterale Regeringsconferentie over de bescherming van de Waddenzee is op het eiland Sylt op 18 maart 2010 gehouden. Voorzitter was de Duitse parlementaire staatssecretaris. Denemarken was vertegenwoordigd door de minister van Milieu en Nederland door mijn voorganger op het voormalige ministerie van LNV.

De conferentie had een open karakter en verliep in een collegiale en constructieve sfeer.

Recent is de gedrukte rapportage van deze Sylt conferentie verschenen, die behalve de ministeriële verklaring ook de vernieuwde «2010 Joint Declaration on the Protection of the Wadden Sea» bevat. Deze vernieuwde Gezamenlijke Verklaring vervangt de vorige van 1982, en is tijdens de conferentie ondertekend door de drie bewindslieden.

Van de verklaring zijn naast de formeel geldende Engelse tekst, vertalingen opgenomen in het Nederlands, Duits en Deens.

Het doet mij genoegen dat ik u nu dit rapport kan toezenden.1

Voor een overzicht van de behandelde onderwerpen verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 4 februari 2010 (kamerstuk 29 684, nr. 78), waar de inzet is beschreven van de Nederlandse delegatie. Het uiteindelijke resultaat laat zien dat die inzet zijn weerslag heeft gekregen in deze Verklaring. In aanvulling daarop kan ik melden dat ten aanzien van het Werelderfgoed Waddenzee, Duitsland inmiddels het Nationaal Park Waddenzee van Hamburg in juli jl. is opgenomen op de UNESCO Werelderfgoedlijst, en dat Denemarken haar Nationaal Park Waddenzee heeft ingesteld. Dit laatste wordt algemeen gezien als een eerste noodzakelijke stap in het proces van mogelijke nominatie van het Deense deel.

Verder informeer ik u in deze brief, mede namens de minister van I&M, over de voortgang van een drietal moties die naar aanleiding van deze Sylt conferentie zijn ingediend tijdens het VAO Waddenzee op 9 maart vorig jaar.

In de motie Van Gent (TK 29 684, nr. 79) wordt de regering verzocht om met voorstellen aan de Kamer te komen om het Waddengebied beter te beschermen tegen negatieve invloeden van de zeescheepvaart en deze zowel in trilateraal verband als in de Europese Unie te agenderen.

Tijdens de Trilaterale Waddenzeeregeringsconferentie op Sylt heeft mijn ambtsvoorgangster met haar collega’s gesproken over de negatieve invloeden van de scheepvaart op de Waddenzee en is besloten tot de instelling van een trilaterale werkgroep scheepvaart. Deze werkgroep heeft tot taak met voorstellen te komen om de negatieve effecten van de scheepvaart te bespreken en zo mogelijk weg te nemen. De Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten van deze werkgroep.

In de motie Jacobi, Roefs, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Neppérus en Polderman (TK 29 684, nr. 81) wordt de regering verzocht om in vervolg op de aanbevelingen van Marin en Lashing@sea het voortouw te nemen om internationaal tot eensluidende standaarden te komen op het gebied van het zekeren van containers.

In september 2010 zijn de resultaten van het rapport Lashing@Sea in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) gepresenteerd. Het rapport is met grote belangstelling ontvangen en heeft geleid tot een oproep vanuit IMO aan de lidstaten om tijdens de 89ste vergadering van het Maritieme Veiligheid Comité (MSC) van de IMO met voorstellen te komen voor het ontwikkelen van maatregelen om de problematiek van overboord vallende containers aan te pakken. Deze zullen dan aan het werkprogramma van de organisatie worden toegevoegd.

Het ministerie van I&M heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en, samen met Denemarken en Australië, op 7 februari 2011 een voorstel daartoe ingediend; dit voorstel is tijdens de 89ste MSC, die gehouden werd van 11 tot 20 mei 2011, behandeld en aangenomen.

Het voorstel kon rekenen op brede steun onder andere van alle lidstaten van de Europese Unie en van de internationale redersorganisatie en de internationale lijnvaartorganisatie en omvat de in de motie verzochte internationaal eensluidende standaarden voor het zekeren van containers.

In de motie Polderman (TK 29 684, nr. 83) wordt de regering verzocht om in internationaal verband maatregelen voor te stellen die voorschrijven dat containers met risicolading voor ecosystemen bij voorkeur niet bovendeks worden gesjord en in ieder geval niet hoger dan één laag.

In de International Maritime Dangerous Goods Code gelden al diverse regels ten aanzien van de stuwage van containers. Zo worden containers met stoffen die schadelijk zijn voor het milieu bij voorkeur onder dek of op beschermde locaties geladen. Bepaalde gevaarlijke stoffen mogen voor de bescherming van veiligheid van de bemanning juist alleen aan dek worden geladen. Bovendien geldt er een gecompliceerd stuwage regime om te voorkomen dat stoffen die met elkaar reageren, naast of boven elkaar worden gestuwd.

In de motie is expliciet gevraagd om voor containers met risicolading een maximale stuwhoogte van 1 container aan dek in te voeren. Een rondvraag bij diverse landen die betrokken zijn in IMO bij het onderwerp stuwage en vastzetten van lading leert dat er geen internationaal draagvlak is voor het invoeren van een maximale stuwhoogte voor containers met risicolading. De reden hiervoor is dat daarmee het verlies van containers niet wordt voorkomen. In plaats daarvan pleiten deze landen voor een brede aanpak, zoals in het Nederlands/Deens/ Australische voorstel naar IMO is verwoord. De minister van IenM zet zich dan ook voor de uniforme implementatie van dit voorstel in.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven