29 628 Politie

Nr. 876 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 mei 2019

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 17 april 2019 overleg gevoerd met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 december 2018 inzake toezicht op en waarborgen voor de politieorganisatie (Kamerstuk 29 628, nr. 835);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 december 2018 inzake nadere appreciatie van 12 punten inzake de initiatiefnota van het lid Van Dam over «Ruimte voor > vertrouwen in > blauw op straat» (Kamerstuk 34 928, nr. 7);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 december 2018 inzake boa's en de gevolgen voor de lokale inbedding van de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 838);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 januari 2019 inzake interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij politie (Kamerstuk 28 844, nr. 166);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 22 januari 2019 inzake implementatieplan geestelijke verzorging politie (Kamerstuk 29 628, nr. 857);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 januari 2019 inzake de positie van de medezeggenschap bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 858);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 4 februari 2019 inzake aanpak van cold cases (Kamerstuk 29 628, nr. 859);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 februari 2019 inzake reactie op het verzoek van het lid Azarkan, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 12 december 2018, over het bericht «Nieuwe docu «Verdacht» brengt etnisch profileren pijnlijk in beeld» (Kamerstuk 30 950, nr. 160);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 februari 2019 inzake advies van het Bureau ICT-Toetsing over het Verwijzingsportaal Bankgegevens (Kamerstuk 26 643, nr. 592);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2019 inzake rapport «Wijkagenten en veranderingen in hun dagelijkse werk – verslag van een onderzoek» (Kamerstuk 29 628, nr. 862);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2019 inzake reactie op verzoek commissie over taak politie bij het verlenen van (nood)hulp op straat en bij (ggz-)instellingen als personen met verward gedrag betrokken zijn (Kamerstukken 29 628 en 25 424, nr. 860);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2019 inzake rapport «Het lekken van vertrouwelijke politie-informatie» (Kamerstuk 28 844, nr. 169);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 maart 2019 inzake de operationeel expert in de praktijk (Kamerstuk 29 628, nr. 865);

  • de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 maart 2019 inzake ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit financieel beheer politie in verband met de invoering van een stelsel van levensfase-uren politie (Kamerstuk 29 628, nr. 866).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De waarnemend griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Voorzitter: Van Meenen

Griffier: Burger

Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Azarkan, Bisschop, Den Boer, Buitenweg, Van Dam, Drost, Helder, Laan-Geselschap, Van Meenen en Van Raak,

en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.

Aanvang 14.31 uur.

De voorzitter:

Goedemiddag. Ik open het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Aan de orde is het onderwerp «politie». Voor degenen die wellicht onderwerpen gaan missen waarvan ze verwacht hadden dat die vandaag besproken zouden worden, wijs ik er maar op dat er zowel in mei als in juni nog een algemeen overleg over de politie zal zijn. De komende maanden is er dus veel politie, veel blauw, in Den Haag.

Ik heet de Minister en zijn ambtenaren van harte welkom, net als de leden, de mensen op de publieke tribune, onze ondersteuning en de mensen die dit debat elders volgen. We hebben afgesproken spreektijden te hanteren van zes minuten. Ik zou willen beginnen met twee interrupties. Als het een beetje binnen de perken blijft, kunnen we daar iets soepeler mee omgaan, maar gezien het aantal sprekers lijkt mij dat voorlopig genoeg om 18.30 uur te halen. Dat is namelijk de beoogde eindtijd van dit algemeen overleg.

Als u het daarmee eens bent, geef ik als eerste het woord aan de heer Van Dam van het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Wat een heerlijke plek! Ik wil graag drie punten aan de orde stellen: in de eerste plaats de politie-ombudsman, in de tweede plaats de politieopleidingen en in de derde plaats de bodycam.

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de reactie die hij geschreven heeft op mijn eerdere initiatiefnota. Daarin erkent hij dat mijn zorgen over de menselijke maat en de zorg voor medewerkers binnen de organisatie een kwetsbaar punt zijn. Er zijn allerlei loketten. Hij zegt dat hij die optie van de ombudsman verder gaat bestuderen en die mogelijkheid gaat bespreken binnen de politieorganisatie. Welnu, wat mij betreft zijn we dat punt van het verder bespreken en erover nadenken voorbij. Ik wijs u op een aantal dingen.

In de eerste plaats merk ik dat, ondanks alle goede intenties en ondanks al het beleid, PTSS'ers zich nog steeds tot mij wenden. Het zijn mensen die vastlopen in de organisatie. Voor een deel zal dat wellicht te maken hebben met de aard van hun ziekte, maar ik merk dat mensen regelmatig vastlopen in de bureaucratie van het politiekorps. In de tweede plaats wijs ik u op de vertrouwen- en reputatiemonitor van 2018. Deze monitor, die volgens mij nog niet aan de Kamer is aangeboden, laat zien dat politiemensen trots zijn op hun vak, maar kritisch op de organisatie. De reputatie van de politie onder medewerkers daalde met 10%. Dat vind ik een fors getal. De monitor is niet heel makkelijk te lezen, maar met name aspecten als cultuur, het luisteren naar medewerkers en het zijn van een goede werkgever zijn elementen die hoog scoren als het gaat om die sterke daling.

Tot slot wijs ik u op mijn eigen onderzoek, dat ik uitvoerde onder politiemensen die onderwerp waren van een integriteitsonderzoek. Zo dadelijk zal de bode dat onderzoek op mijn verzoek uitdelen. Hoewel ik normaliter aarzelend ben om al te zeer mijn oren te laten hangen naar individuele cases, zijn er van die zaken waar je niet omheen kunt. Een zo'n gesprek leidde tot contact met allerlei andere mensen, tot gesprekken met advocaten die politiemensen bijstaan en tot een gezamenlijk gesprek met de vier vakbonden. Dit leidde tot een beeld waarvan ik zeg: dit moet je niet willen. Mijn voornaamste punt is dat binnen de politieorganisatie – en dan heb ik het niet over de zwaar corrupte mensen, die wat mij betreft morgen mogen vertrekken, maar over heel gewone dienders die een verwijt treft – een machinerie op gang komt die al heel snel naar het strafrecht leidt. Mijn voornaamste stelling is dat er, net zoals in andere organisaties, meer sprake zou moeten zijn van tuchtrecht binnen de politie. Tuchtrecht richt zich namelijk niet alleen maar op het stellen van de norm, al moet dat ook gebeuren; het heeft ook een lerend element in zich, niet alleen naar betrokkenen toe, maar ook naar de organisatie toe. Dat staat allemaal beschreven in deze nota.

Ik doe drie voorstellen in de nota. Ik wil eigenlijk aan de Minister vragen of hij bereid is om op twee van die voorstellen schriftelijk te reageren. Dan gaat het om een onderzoek naar de kwaliteit van het integriteitsonderzoek en het inrichten van een politietuchtrecht dat meer op eigen benen staat, los van het strafrecht. Mijn verzoek is of hij daar in het vervolg schriftelijk op wil reageren. Het punt waarop ik vandaag om zijn inhoudelijke reactie vraag, is het voorstel om een politie-ombudsman in te stellen. Ik meen dat er naast alle goede initiatieven die binnen de politie plaatsvinden een onafhankelijke plek moet komen waar dienders met hun verhaal terechtkunnen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik heb een vraag over die ombudsman. Ik snap heel goed dat de heer Van Dam zegt: er zijn heel veel mensen die naar mij toe zijn gekomen met problemen, en het is belangrijk dat zij goed geholpen worden. Dat ben ik wel met de heer Van Dam eens. Maar het idee van een ombudsman is al eerder onderzocht bij de politie. Toen was de conclusie dat er eigenlijk al heel veel instanties zijn, zoals vertrouwenspersonen en klachtencommissies. Er bestaat al van alles, maar het kan zo zijn dat het soms niet goed functioneert. Mijn vraag aan de heer Van Dam is waarom hij nou denkt dat er nu ineens niet zozeer een verbetering moet zijn in de instituties die we hebben, maar dat er een ombudsman moet zijn. Waarom denkt hij dat dat nu wel de oplossing is, terwijl aanvankelijk eigenlijk door de politie is gezegd dat dat niet de oplossing is voor alle problemen waar ze voor staan?

De heer Van Dam (CDA):

Er zijn allerlei dingen; er zijn vertrouwenspersonen en er is een Landelijk Meldpunt Misstanden. Maar mijn punt is dat de oplossingen die er zijn allemaal in de hiërarchie staan. Ik heb schriftelijke vragen gesteld over het Landelijk Meldpunt Misstanden. Ik heb de antwoorden daarop ook gedeeld met de mensen met wie ik gesproken had. Zij vroegen aan mij: maar is er dan nóg een meldpunt binnen de organisatie? Zij waren oprecht verbaasd. Wat de Minister mij schreef, vast in alle oprechtheid, herkennen zij totaal niet op basis van wat zij hebben meegemaakt met dat meldpunt. Ik denk dat een belangrijk verschil is dat die dingen uiteindelijk binnen de hiërarchie tot stand komen. Ik zou willen dat er juist een onafhankelijk instituut naast de hiërarchie komt waar mensen terechtkunnen, dat dingen signaleert, daar in onafhankelijkheid zijn oordeel over kan geven en op een geaggregeerde schaal, dus los van het individuele geval, de korpsleiding kan adviseren over de manier waarop dingen verbeterd kunnen worden.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik wil daar echt best naar kijken, maar ik ben er ook een beetje beducht voor dat we als Tweede Kamer allerlei instituties gaan inbouwen binnen de nationale politie, terwijl ik vanuit de politie eigenlijk nog geen signalen heb gekregen dat zij dit horen en dat dit hun wens is. Ik vind het belangrijk dat de organisatie juist wordt ingericht op een wijze die de medewerkers graag willen. Vanuit die medewerkers heb ik dit niet zo gehoord. Ik heb alleen gehoord dat eerdere voorstellen daartoe niet wenselijk waren. Ik maak me er dus toch een beetje zorgen over dat wij nu de organisatie gaan inrichten vanuit de Tweede Kamer zonder dat ik een indicatie heb dat we daarmee recht doen aan wat medewerkers vragen.

De heer Van Dam (CDA):

Ik meen dat de vorige centrale ondernemingsraad zelf nog een keer met het plan is gekomen om dit te introduceren. Er zijn wel meer dingen die door de leiding van de organisatie worden afgewezen, maar door medewerkers wel gedragen worden. Ik weet dat vakbonden ervoor zijn. Ik wijs u bijvoorbeeld op de krijgsmacht. Daar heb je een inspecteur-generaal der krijgsmacht. Dat is ook een figuur die enigszins losstaat van de directe leiding van de krijgsmacht, bij wie mensen wel met hun verhaal terechtkunnen en die ook het gezag heeft om iets te doen met die verhalen. Let wel, ik wil helemaal niet zeggen dat we dat door de kopieermachine moeten halen, want dat heeft ook weer zijn historie en zijn verhaal. Maar ik denk dat de politieorganisatie zichzelf hiermee een dienst bewijst en dat er ook binnen de politieorganisatie een groot draagvlak voor is om een instantie te hebben die losstaat van de hiërarchie. Dan zal het er ook nog in hoge mate van afhangen wie dat invult, of daar iemand zit die dat ook invulling geeft. Maar ik denk dat er veel bureaucratische dingen zijn waar doorheen gebroken moet worden. Juist in het kader van de menselijke maat zie ik die ombudsman daar een belangrijke rol in spelen.

De voorzitter:

Er is nog een interruptie op dit punt, van mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ja, ook met betrekking tot het voorstel van de heer Van Dam over een ombudsman. Ik begrijp natuurlijk heel goed dat meneer Van Dam het wil opnemen voor politiemedewerkers die vermalen dreigen te worden in het systeem en die door de bomen het bos niet meer zien. Maar de vraag is wel of het CDA het probleem hier nou echt mee gaat oplossen. De aanleiding is natuurlijk toch integriteit; dat staat centraal als waarde in de politieorganisatie. Dat is ook belangrijk voor het vertrouwen in de politie. Laten we daar dus beginnen. Mijn eerste vraag aan meneer Van Dam is eigenlijk: als we dit nu een ombudsman gaan noemen of als we een ombudsman gaan oprichten, hoe past dat dan in het systeem – dat is een beetje vergelijkbaar met mijn vorige vragen – en hoe kan dat dan afgezet worden tegen de Nationale ombudsman? Ontstaat er dan geen verwarring ten aanzien van dat zeer belangrijke instituut dat we hebben in Nederland?

De heer Van Dam (CDA):

Ja, what's in a name? Ik heb op internet gekeken hoeveel ombudsmannen we hebben in Nederland. We hebben de ombudsman verzekeringen en de ombudsman schade. Iedere gemeente heeft een ombudsman. Er zijn dus gewoon ongelofelijk veel ombudsmannen en -vrouwen. Laten we dat vooropstellen. Maar de Nationale ombudsman is een instituut waar nergens aan getwijfeld wordt als je dat afzet tegen al die gemeentelijke ombudsmannen. En what's in a name, uiteindelijk? Het gaat mij om de functie. Als je het over integriteitsonderzoek hebt, is er binnen de politie een centrale BAC, een bezwaaradviescommissie. In heel veel gevallen legt de korpsleiding, vast om haar moverende redenen, het advies van die BAC naast zich neer. Ik heb toch wel gesproken met heel veel politiemensen die, als ze in bezwaar gaan tegen een door de korpschef opgelegde straf, bij de rechter uiteindelijk alsnog gelijk krijgen. Ik denk gewoon dat er een soort hardheid is in die organisatie waardoor je, als je eenmaal een weg in bent geslagen, daar niet meer uit komt. Ik denk dat het wel degelijk zin heeft om een onafhankelijke instantie binnen het korps te organiseren. Nogmaals, het zal er erg van afhangen wie daaraan invulling geeft, om een contragewicht te bieden tegen dat verhaal. U begon uw vraag met: kan het CDA daar een oplossing voor bieden? Ik verzeker u dat ieder CDA-voorstel een oplossing biedt.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dat klinkt natuurlijk heel zelfverzekerd, maar er is hier natuurlijk ook nog het feit dat de korpsleiding al gesignaleerd heeft dat het best een verwarrend systeem is. Het is goed dat er maatregelen zijn, dat er bijvoorbeeld VIK's zijn, afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten. Heeft u dan geen vertrouwen in de korpsleiding? Heeft u er geen vertrouwen in om te proberen het huidige systeem zodanig te organiseren dat de medewerkers zich wel goed gehoord voelen en dat ze zich niet het bos in gestuurd voelen?

De voorzitter:

De heer Van Dam, ten slotte.

De heer Van Dam (CDA):

Het gaat mij niet zozeer om vertrouwen in de korpsleiding. Ik zie het meer als een geval van onmacht dan als een geval van onwil. Ik moet u zeggen dat ik weet dat bepaalde bonden daar anders tegen aankijken. Die willen dan ook dat die ombudsman buiten de politieorganisatie komt te staan. Ik pleit ervoor dat deze ombudsman binnen de politieorganisatie komt te staan. Dat is waar ik voor op wil komen. Ik kom te veel politiemensen tegen die zeggen: ik hou van het werk, maar ik ben niet meer trots op mijn organisatie, want er gebeuren allerlei dingen die haaks staan op de menselijke maat die ik in mijn werk wil leggen. Ik sta ervoor om dat terug te brengen. Ik denk werkelijk dat de politieorganisatie er enorm mee gediend zou zijn als er binnen het korps een onafhankelijk instituut komt dat daaraan kan bijdragen. Dat meen ik vanuit mijn tenen.

De voorzitter:

Gaat u verder. U heeft nog ongeveer tweeënhalve minuut.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Dan ga ik door naar het volgende punt, over de opleidingen. In januari 2018 reikte de Minister van Justitie en Veiligheid de jaarlijkse innovatieprijzen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uit. Op de derde plek kwam toen met stip een politieman uit Nijmegen binnen, die een plan had ontwikkeld om het opleidingsplan van de politievrijwilliger opnieuw vorm te geven. Dat zou leiden tot een besparing van 21,5 miljoen euro op jaarbasis. Dat klinkt goed. Ik ben eens nagegaan wat er met de plannen van deze meneer is gedaan. Wel, helemaal niets. Helemaal niets. Inmiddels heeft de betrokkene die plannen ook doorgedacht voor de reguliere opleiding. Kijkend naar de problemen die er zijn rond de politieopleiding – onlangs hebben we dat allemaal in het Algemeen Dagblad kunnen lezen – is mijn vraag aan de Minister dan ook: wat is hij voornemens om alsnog te doen met die innovatieve plannen? Dan gaat het me niet zozeer specifiek om die ene politieman uit het oosten van het land. Het gaat mij erom dat er meer opgeleid wordt tussen praktijk en school. Daar pleit ik al langer voor in de sfeer van blended learning en dat soort zaken, want wij vinden het allemaal ongelofelijk belangrijk dat die vervangingsvraag voor elkaar komt.

Ik heb een paar vragen aan de Minister. Klopt het dat politiemensen op dit moment niet meer een diploma krijgen, maar dat ze certificaten krijgen? Bepaalde vakken zouden niet meer te leren zijn, omdat er geen docenten voor zijn en dat soort dingen. Daarom krijgen ze certificaten voor de vakken die ze wel halen, maar ze krijgen onvoldoende om een diploma te krijgen. Dat betekent dat ze later nog een keer terug in de banken moeten. Hoe zit dat? Ik heb er alle begrip voor dat de Politieacademie op dit moment alle hens aan dek heeft om gewoon op te leiden. Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd dat innovatie in het onderwijs nodig is om het uiteindelijk echt bij te kunnen blijven benen. Graag een reactie van de Minister daarop.

Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over de bodycam. In de stukken zit een brief van 9 november 2018, waarin de Minister aangeeft dat er voor de jaarwisseling een beslissing zou worden genomen over de continuering van de inzet van bodycams. Let wel: het gaat om de jaarwisseling die wij reeds achter de rug hebben. Wij worden als Kamerleden veelvuldig aangesproken op het geweld dat tegen de politie wordt gepleegd. Men zegt: doe er eens wat aan! En terecht. Welnu, ik zou de Minister willen oproepen om met een plan te komen voor die bodycams. Het is een preventief middel. Het is inmiddels bewezen dat als dat ding aangaat, mensen toch wat minder animo hebben om een diender of een boa in elkaar te slaan. Ik vind het van wezenlijk belang dat wij voor de volgende jaarwisseling kijken of wij dat kunnen invoeren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Ik geef het woord aan mevrouw Den Boer van D66.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voorzitter. Voor een succesvolle aanpak van veiligheidsproblemen in de buurt is betrokkenheid van de wijkagent maar ook van burgers de sleutel. Tijdens mijn werkbezoek aan het politiebureau Hoefkade in de Schilderswijk zag ik hier bemoedigende voorbeelden van. Gepassioneerde wijkagenten zetten hier allerlei initiatieven op. Ze kennen de wijk en de wijk kent hen. Ze zijn betrokken en benaderbaar en stralen tegelijkertijd gezag uit. Met hun wortels in de wijk kunnen zij problemen al vroeg signaleren. Dit soort politiewerk is essentieel voor het vertrouwen in de politie.

Toch blijkt uit het rapport-Terpstra dat samenwerking met andere partijen en met burgers op het niveau van de wijk juist onder druk staat. Door veranderingen in de politieorganisatie staan wijkagenten steeds meer in contact met hun bureau en steeds minder met de bewoners in hun wijk. De Minister geeft zelf aan te streven naar een politie die continu in verbinding is met de omgeving. Maar blijkbaar is een tegenovergestelde ontwikkeling gaande. D66 vindt dit zorgelijk. Wat is de reflectie van de Minister hierop? Welke oplossingen ziet hij?

Tegelijkertijd proberen betrokken agenten de verbinding met de omgeving juist te versterken, onder andere door het gebruik van social media. Het vergroot de zichtbaarheid en het kan het contact met de burger gemakkelijker en sneller maken. Neem de digitale wijkagent van de zeehavenpolitie in Rotterdam. Door social media is de agent meer benaderbaar. Voor de doorgaans gesloten gemeenschap van de binnenvaart brengt de digitale wijkagent web en wereld in verbinding met elkaar.

Wel blijkt schending van de privacyregels hier op de loer te liggen. Ondanks dat de politie richtlijnen heeft opgesteld voor het gebruik van social media door agenten, gaat het toch nog fout. Politieblogs en -vlogs moeten niet verworden tot een soort digitale schandpaal. Bijzondere persoonsgegevens, zoals de stem van niet-verdachte personen, mogen niet op straat komen te liggen. D66 heeft het eerder bij de Minister aangekaart: juist de politie moet zich aan deze regels houden. Hoe komt het dat die richtlijn niet wordt nageleefd? Spreekt de Minister de politie hier eigenlijk wel op aan en, zo niet, is hij bereid dit alsnog te doen?

Voorzitter, dat brengt mij op het volgende punt: integriteit en lekken bij de politie. Waar het delen van informatie binnen de organisatie van de politie zo essentieel is, wordt informatie te vaak nog gedeeld met verkeerde partijen. Uit onderzoek van de Politieacademie blijkt dat het lekken van vertrouwelijke politie-informatie weliswaar op kleine schaal voorkomt, maar in een aantal gevallen ernstig is; we hebben het gezien. Dit soort lekkage is schadelijk voor de betrouwbaarheid van de onderzoeken naar zware criminaliteit. In de media komen we met enige regelmaat verhalen tegen over integriteitsschendingen bij de politie. Dat roept bij mij de vraag op of we het hele probleem wel in beeld hebben. Heeft de Minister, heeft de top van de politie wel een goed overzicht van de kwetsbare functies en personen die werkzaam zijn bij de politie? Is er geen algehele doorlichting nodig? De al genoemde afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten komt in beginsel pas in actie bij meldingen. Maar hoe hoog is de meldingsbereidheid eigenlijk? In antwoord op mijn vragen geeft de Minister aan dat de politie een actief integriteitsbeleid voert. Wanneer is het nou eigenlijk klaar met de lekkages en integriteitsschendingen? D66 wil niet alleen dat er een actief integriteitsbeleid wordt gevoerd, maar ook zien dat het echt iets oplevert. Graag een reactie daarop van de Minister.

Voorzitter. In het begin kaartte ik al aan hoe belangrijk informatie is in het politiewerk, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Goede informatie is het goud van de politie. Tegelijkertijd is op internationaal niveau nog een wereld te winnen. Daarom wil D66 dat misdaad met meer Europese politiesamenwerking wordt bestreden. Criminaliteit is steeds vaker internationaal georganiseerd. Een drugslab dat ontdekt wordt door het werk van de wijkagent is vaak onderdeel van een veel grotere, internationale organisatie. En wij moeten ons veel nadrukkelijker internationaal organiseren. Daarom doet D66 tien voorstellen om Europese politiesamenwerking te versterken. D66 wil onder andere dat gezamenlijk met andere Europese Unielidstaten een dreigingsbeeld wordt opgesteld. Er is natuurlijk al een nationaal dreigingsbeeld, maar om internationale netwerken op te sporen hebben we grensoverschrijdende dreigingsbeelden nodig die het mogelijk maken om door te pakken, criminelen op te pakken en de illegale geldstromen af te pakken. Ook wil D66 dat er een EU-brede gedragscode komt. Want niet alleen in Nederland maar ook in andere lidstaten verdient integriteit de nodige aandacht. De code moet bindend zijn voor alle politiediensten in de Europese Unie en vooral gericht zijn op het tegengaan van discriminatie en corruptie. Ook moet operationele politiesamenwerking over de grenzen van de lidstaten worden uitgebouwd. Europol moet eindelijk een Europese FBI worden die op daadkrachtige wijze internationale misdaad kan aanpakken mét dwangbevoegdheden zoals ondervragingen, huiszoekingen en arrestaties. De verzamelde informatie van de agent in de wijk dient ook om de criminaliteit in de wereld aan te pakken.

Voorzitter, graag overhandig ik via u of de bode mijn voorstellen aan de Minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Voordat we daaraan toekomen is er een interruptie van de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP):

Ik las het in de krant en ik dacht dat het wel een ballonnetje zou zijn voor de verkiezingen, maar nu herhaalt D66 dat ze een Europese FBI willen oprichten. Ik zou willen dat het een grapje was, maar het wordt serieus voorgesteld, dus laten we ook maar proberen er een serieuze discussie over te voeren. Wij zijn een democratische rechtsstaat; misschien kan de Minister daar ook iets over zeggen. Een van de kernpunten van een democratische rechtsstaat is een geweldsmonopolie. De politie controleert, aangestuurd/gecontroleerd door regering en parlement. Overal in Europa hebben we landen met verschillende rechtssystemen. Ooit was D66 een staatsrechtelijke partij, maar hoe ziet mevrouw Den Boer nou een Europese politie, een Europese FBI? Hoe verhoudt zich dat tot onze democratische rechtsstaat, tot het feit dat er allemaal verschillende rechtssystemen zijn in Europa en een geweldsmonopolie? Opeens komt een Europese politie huiszoeking doen. Hoe moet dat dan als de Nederlandse politie dat bijvoorbeeld helemaal geen goed idee vindt?

Mevrouw Den Boer (D66):

Laat ik beginnen met te zeggen dat we het allemaal eens zijn dat internationale criminaliteit een groot probleem is dat ook toeneemt, in volume en in ernst. Neem de hoeveelheden cocaïne die onze havens bereiken; die zijn echt enorm. Dat gebeurt ook in Antwerpen en in Spanje. Het is heel belangrijk dat we daarin samenwerken. Criminelen houden zich natuurlijk niet aan landsgrenzen. Ze bewegen daaroverheen. Het is een probleem dat we niet alleen kunnen aanpakken. De lidstaten hebben elkaar nodig om die criminaliteit, die heel fluïde en bewegelijk is en ook steeds ernstiger is, samen aan te pakken. Dat is het doel van D66. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat u daar als SP tegen bent.

De heer Van Raak (SP):

Als één partij altijd heeft gepleit voor meer samenwerking tussen landen, ook op het gebied van veiligheid, van terreurbestrijding, dan zijn wij het wel. Maar het idee van zo'n FBI is volgens mij geleend uit de Verenigde Staten, als ik het goed heb. De Verenigde Staten zijn een land met een rechtssysteem. Ik zie de Verenigde Staten nog geen FBI beginnen met Canada, Cuba en Mexico. Dat zie ik op een of andere manier nog niet gebeuren. Ik weet ook niet of de politie van Orbán of zo onderdeel moet worden van die Europese politie. Wie gaat die Europese politie aansturen? De Europese regering die er niet is? Moet het Europees Parlement dat doen? En dan de simpele vraag naar soevereiniteit. Een heel belangrijk punt van een democratische soevereine rechtsstaat is het geweldsmonopolie. Hoe moet dat straks als die Europese politie van D66 hier actief wordt, samen met bijvoorbeeld – ik noem maar wat – onze eigen politie? Moeten die op elkaar gaan schieten als ze het niet met elkaar eens zijn? Wat de samenwerking betreft het volgende. Neem Jos B. Dat was een samenwerking met de Spaanse politie. Die was binnen twee dagen in Nederland. Er is laatst gepatrouilleerd op de Nederlandse snelwegen tegen Albanese bendes door politie uit Nederland en Duitsland samen. Dus samenwerking tussen politie lijkt me fantastisch, maar hoe zit het nou met de soevereiniteit, met de rechtsstaat, met het geweldsmonopolie als hier in Nederland ineens uit Europa Brusselse politie komt binnenvallen?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik ben natuurlijk ontzettend blij dat ook meneer Van Raak heel erg voor samenwerking tussen de nationale politiediensten in Europa is. We hebben al een Europese politie-eenheid in Den Haag: Europol. Daarvan zijn alle lidstaten mede-eigenaar. Zij participeren allemaal, op hun eigen manier maar onder gezamenlijke regels, in Europol. Dat is heel belangrijk. Er zijn gezamenlijke regels over de wettelijkheid, de rechtszekerheid en de rechtsstatelijkheid die waarborgen vormen voor bijvoorbeeld de privacy en de legitimiteit van de informatie-uitwisseling. Ik zie dat als goede afspraken. Afspraken die hier in het Nederlands parlement en ook samen met het Europees Parlement worden getoetst.

De heer Van Raak (SP):

Ik weet niet of ik mijn tweede interruptie kan gebruiken?

De voorzitter:

Dat kan, maar er zijn nog vier anderen die ook willen interrumperen. Wellicht wordt uw vraag al gesteld, dus wees er nog even zuinig op. Ik ga eerst naar mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Die doet het een stuk korter. Ik zeg wel dat ik het helemaal met collega Van Raak eens ben. Net als mijn fractie is ook de SP tegen dat Europees Openbaar Ministerie geweest en dit is eigenlijk een voortzetting daarvan. Welke Minister is nou politiek verantwoordelijk als het misgaat?

De voorzitter:

Kijk, dat zijn de kortere vragen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dat zijn inderdaad de kortere vragen. Ik zie nu een Europees Openbaar Ministerie in wording. Wij hebben ook een lange wordingsgeschiedenis gezien. Waarom? Omdat iedereen natuurlijk wil meepraten over de voorwaarden waaronder zo'n Europees Openbaar Ministerie daadwerkelijk kan functioneren. Dat is alleen maar heel erg goed. Als het gaat om de verantwoordelijkheid van dat Europees Openbaar Ministerie: als het Nederlandse Openbaar Ministerie daarin participeert, is uiteindelijk de Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid daarvoor politiek verantwoordelijk.

Mevrouw Helder (PVV):

Was dat maar waar! In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie staan gewoon misdrijven opgesomd waarvan het Europees Parlement heeft gezegd: die zijn belangrijk, die moeten opgespoord worden en daar gaat het Europees Openbaar Ministerie over. Daar gaan wij dus al helemaal niet meer over. Daarom is het ook zo kwalijk dat dat Europees Openbaar Ministerie er überhaupt is gekomen. Dat is gewoon omdat verschillende partijen door de pomp gingen en Minister Opstelten zei «ik wil wel meepraten, dan weet ik wat er gebeurt». Vervolgens gingen ze met dat circus mee. Dat is gewoon afgifte van onze soevereiniteit en politieke verantwoordelijkheid. Ik hoor gewoon dat D66 dat wil voortzetten en dat vind ik een hele kwalijke zaak.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik hoor geen vraag. Ik wil er wel iets op zeggen...

De voorzitter:

Ik ook niet, maar dat laat onverlet dat u er wel op kunt reageren.

Mevrouw Den Boer (D66):

... namelijk dat het Europees Parlement van ons allemaal is. Wij gaan op 23 mei allemaal naar de stembus en dan gaan wij voor partijen kiezen die goede ideeën hebben. Ja, D66 heeft heel vooruitstrevende ideeën over politiesamenwerking in de toekomst en wil daarmee dat Europa een goede bescherming aan alle burgers biedt. Daar gaat het om. Wij zijn deelnemer, wij zijn geen partij die toeziet. Als Nederlands parlement hebben wij daarin ook ons zegje.

De voorzitter:

Op hetzelfde punt meneer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Het gebeurt niet zo vaak dat D66 op zo'n onverbloemde manier pleit voor een Verenigde Staten van Europa, althans om stappen in die richting te zetten. Maar dit zijn natuurlijk wel heel wezenlijke vragen: waar ligt de politieke verantwoordelijkheid? Mevrouw Den Boer kan proberen het te gooien op «jullie willen dus niet zo'n goede samenwerking». Nee, integendeel, juist wel. Zoals collega Van Raak onderstreept heeft: samenwerken, ja, ja, ja, ja! Daar zijn prachtige voorbeelden van. Ik zou van mevrouw Den Boer willen weten op welk punt de samenwerking op dit moment tekortschiet bij de inderdaad groeiende criminaliteit enzovoorts, waardoor de nationale politie van haar een brevet van onvermogen krijgt. Want dat is wat feitelijk gebeurt.

Mevrouw Den Boer (D66):

Voor alle duidelijkheid: de nationale politie krijgt van mij absoluut geen brevet van onvermogen. De nationale politie krijgt van mij een aanmoediging om duidelijker en onder heldere voorwaarden te participeren in Europese en internationale politiesamenwerking. Meneer Bisschop weet net als ik dat daartoe al heel veel stappen zijn gezet. Wij zijn niet voor niets heel trots dat Europol hier in Den Haag gevestigd is, bijvoorbeeld. Wij zijn als Nederland niet voor niets een van de voorlopers geweest van bijvoorbeeld het Schengenverdrag. U weet ook dat in dat verdrag al heel veel zaken zijn vastgelegd die zelfs grensoverschrijdend optreden van politieambtenaren mogelijk maken. Dan denk ik maar aan de grensoverschrijdende achtervolging, observatie, gecontroleerde aflevering. Wat D66 wil, is een uitbouw van de operationele bevoegdheid, uiteraard onder de voorwaarde van rechtsstatelijkheid. Wij gaan daarover goede afspraken maken. Het is niet morgen gerealiseerd. Wij gaan niet over één nacht ijs, wij gaan met z'n allen bespreken hoe daar te komen.

De heer Bisschop (SGP):

Het is goed om te horen dat dit voorstel niet bedoeld is als een brevet van onvermogen voor de nationale politie. Mij is onduidelijk hoe het dan wel precies geïnterpreteerd moet worden. Ja, een soort aanmoedigingsprijs. Dat vind ik een vreemde manier. Dan hoop ik dat ik verschoond blijf van dit soort aanmoedigingen, zal ik maar zeggen. De samenwerking wordt geloofd, geprezen, krijgt schouderklopjes. Heel mooi, maar ik krijg geen antwoord op mijn vraag. Op welk punt schiet de huidige samenwerking dan tekort? Die is geïntensiveerd gelet op de toenemende noodzaak tot samenwerking. Op welk punt of welke punten schiet de samenwerking tekort waardoor er een soort Europese FBI zou moeten komen? Ik heb het woord niet verzonnen. Het zou wel de laatste naam zijn die ik eraan gegeven had. Maar goed, het is wel helder. Daar wil ik graag een antwoord op.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik kan de heer Bisschop in ieder geval meegeven dat de term Europese FBI zo'n 30 jaar geleden al werd gebruikt door de toenmalige bondskanselier van Duitsland, Kohl. Hij was eigenlijk de eerste die dit noemde. Alleen: op dat moment was de tijd er wellicht nog niet rijp voor. Maar dat kaasje heeft al heel lang liggen rijpen. We hebben nu een mooie Europese politiedienst, Europol, die overigens ook mede door ons parlement gecontroleerd door de Joint Parliamentary Scrutiny Group on Europol. Die parlementaire controle is dus intussen geregeld. Maar op twee punten wil ik graag helderheid geven. Meneer Bisschop vraagt wat de tekortkomingen zijn. Ik zeg: het kan beter. De politie beschikt over ongelooflijk veel data en gegevens. Ze zit daarop, maar ze kan die gegevens niet altijd operationaliseren. Er ontbreekt als het ware een schakel tussen die informatie en het operationeel optreden. Dat als eerste. Het tweede: we hebben in Europa EMPACT, een gezamenlijke dreigingsanalyse. Maar het probleem is dat dat nog veel te vrijblijvend is voor de nationale politiediensten. Als er gezamenlijke prioriteiten worden aangewezen, zoals mensenhandel, cybercrime, fraude, corruptie en witwassen, ook een zeer groot probleem, laten we er dan voor zorgen dat we daarin gezamenlijk optrekken.

De voorzitter:

De heer Azarkan is vervolgens op ditzelfde punt aan een interruptie toe. Gaat uw gang.

De heer Azarkan (DENK):

Ik las het vanmorgen ook in de krant en ik dacht: er zijn bijna verkiezingen, Europese FBI, een beetje aandacht trekken door D66. Dat mag voor mij allemaal, maar ik dacht terug aan een collega die wel eens zei: de oplossing hebben we wel, maar wat was ook alweer het probleem? Wat is hier het probleem? Want het enige wat ik mevrouw Den Boer hoor zeggen is in een stelling: er vindt steeds meer internationale criminaliteit plaats. Maar dat is gewoon flauwekul. Internationale criminaliteit bestaat niet. Je hebt grensoverschrijdende criminaliteit, maar dat vindt altijd plaats in een land. Er is namelijk helemaal geen plek op aarde die internationaal is, er zijn allerlei landen waar criminaliteit plaatsvindt en waar je dus op basis van samenwerking – daar ben ik een voorstander van – problemen oplost. Ik geef mevrouw Den Boer nog een kans om aan te geven wat nou exact het probleem is waarvoor we een onafhankelijke club, aangestuurd door Europese instanties, waarop wij geen goed zicht hebben, moeten oprichten. Kunt u nog een keer aangeven wat nou exact het probleem in de kern is?

Mevrouw Den Boer (D66):

Meneer Azarkan heeft ongetwijfeld ook de krant gelezen en gaat ongetwijfeld ook op werkbezoek, zowel in Nederland als wellicht in het buitenland. Hij ziet dat de georganiseerde criminaliteit ons over de schoenen loopt. Hij ziet ook dat dat ondermijnende effecten heeft, bijvoorbeeld op onze gemeenschappen. Hij ziet dat zwart geld geïnvesteerd kan worden in die gemeenschappen en dat dat een ondermijnend effect heeft, dat de integriteit daarmee onder druk komt te staan. Wij moeten dus een gezamenlijk krachtig antwoord hebben, zodat we niet langer op eilandjes blijven opereren, maar echt in gezamenlijkheid. Daar gaat het D66 om.

De heer Azarkan (DENK):

Dat zijn we, denk ik, eigenlijk volledig met elkaar eens. Dankzij de uitwisseling en dankzij de technologie zien we dat we steeds meer plaats- en tijdonafhankelijk kunnen werken. Als we goede afspraken met elkaar maken, kunnen we informatie delen. Daarvoor hoeven we toch niet – dat is mijn vraag – een autonoom groepje mensen die we Europese FBI noemen op te richten, met allerlei bevoegdheden die zich niet goed verhouden tot onze democratische rechtsstaat? Nogmaals, ik begrijp en ik deel wat mevrouw Den Boer zegt – internationaal, steeds ingewikkelder, complex – maar de vraag is welk deel van dat probleem we niet kunnen oplossen door goed samen te werken in een gezamenlijk kader.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik vind het fijn om te horen van de heer Azarkan dat hij met mij deelt dat de internationale criminaliteit wel degelijk grootschalig aanwezig is en dat het moeilijk is om dat in de klauwen te krijgen met z'n allen, zodat daar een forse uitdaging ligt, waarvoor we gezamenlijkheid bepleiten. Maar ik wil hem ook uitnodigen om hierover verder met D66 na te denken. Dit plan om een Europese FBI op te richten maakt onderdeel uit van een lijst van tien verschillende voorstellen, waarbij bijvoorbeeld ook de rechtsstatelijkheid aan de orde komt, waarover de heer Van Raak het al had. Daarin wordt bijvoorbeeld ook de Minister gevraagd om eens werk te gaan maken van het Benelux Politieverdrag. Want ook daar wordt operationeel optreden over de grens nog verder uitgebreid. Al die bouwstenen samen moeten één groot geheel vormen. Het belangrijkste voorstel dat D66 doet over Europol is om dat verder uit te bouwen naar een operationele Europese politiedienst.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu mevrouw Laan aan de beurt voor haar interruptie op dit punt. Ik heb meneer Van Raak nog steeds staan voor een tweede en meneer Azarkan inmiddels ook. Mevrouw Laan, aan u het woord.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ik denk dat het D66 inderdaad gelukt is om de verkiezingscampagne onderdeel van dit AO te maken. Dat is D66 ook van harte gegund. Wat nu door een aantal interrupties van de collega's duidelijk is geworden, is dat iedereen ziet dat er grensoverschrijdende criminaliteit is, wat inderdaad in een individueel land plaatsvindt en waarbij iedereen dan qua oplossingen kijkt naar samenwerking. Volgens mij doet D66 dat ook, want we hebben allebei al eens naar het Benelux Politieverdrag gevraagd. Volgens mij is iedereen groot voorstander van meer samenwerken om die boeven inderdaad te pakken. Maar het voorstel van D66 is om een heel groot politiebureau in Straatsburg en in Brussel neer te zetten, wat waarschijnlijk ook om de zoveel weken moet verhuizen, om dan die boeven te gaan vangen. Nou, ik hoor hier nog niemand zeggen dat daar de oplossing ligt. Ik hoor van mevrouw Den Boer ook niet, in antwoord op de verschillende interrupties, wat nou de meerwaarde is van het daar neerzetten van een overkoepelende politieorganisatie, die dan ingrijpt op de nationale soevereiniteit ten opzichte van datgene waarvoor zij regelmatig pleit – daarom vind ik het inconsequent – namelijk verbetering van samenwerking tussen landen om boeven te vangen. Wat is nu precies het verschil tussen die samenwerking tussen landen om zo boeven te vangen en uw supranationale gedachtes met dat grote politiebureau in Brussel en in Straatsburg? Graag een concreet antwoord.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik merk dat mevrouw Laan een aantal woorden gebruikt die niet in mijn stuk staan. Misschien heeft ze te weinig tijd gehad om het te lezen. Ik heb niet gezegd dat er een politiebureau moet komen in Straatsburg of Brussel. Dat wakkert alleen maar een soort angst aan alsof de Europese Unie hiermee zou sturen. Nee, het gaat erom dat wij met z'n allen een politiedienst oprichten uit het bestaande Europol. We hebben over Europol ongelooflijk goede afspraken gemaakt. Daar zijn we twintig jaar mee bezig. We hebben nu sinds twee jaar een verordening waarin weer nieuwe afspraken zijn gemaakt. Nu is het tijd om een nieuwe stap richting operationele bevoegdheden te maken. U vraagt welk probleem daarmee wordt opgelost. Ik zeg: er ontbreekt een schakel tussen informatievergaring en -uitwisseling en operationeel doorpakken, met name als het gaat om prioriteitsstelling en capaciteitsstelling binnen de politie.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Mevrouw Den Boer zegt dus dat Europol niet goed functioneert, dat we dat moeten upgraden en dat er vervolgens een Poolse politieagent bij ons voor de deur staat om aan te kloppen, omdat onze Nederlandse politieagenten op dat moment niet goed functioneren. Het is kort door de bocht, dat realiseer ik me goed, maar ik vat het even samen voor de luisteraars. Met heel veel woorden zegt u eigenlijk hetzelfde als wat ik zeg. Want wat Europol dus niet goed doet, doet het wel goed in uw voorstel. Dan heet het FBI en dan werkt het wel. Of kunt u mij alstublieft geruststellen dat dat niet de bedoeling is?

Mevrouw Den Boer (D66):

Zoals ik al eerder heb gezegd, is dit absoluut geen brevet van onvermogen richting de nationale politie of andere nationale politiediensten. Het is een visie voor de toekomst, waarin meer gebruik zal worden gemaakt van operationele bevoegdheden om politie daadwerkelijk daadkrachtiger, sneller, efficiënter maar ook rechtmatiger te laten optreden tegen criminelen en terroristen, die zelf over de grens kunnen terwijl de politie daarin wordt tegengehouden.

De voorzitter:

Dan op hetzelfde punt de heer Drost.

De heer Drost (ChristenUnie):

Inmiddels zijn de vragen wel gesteld, voorzitter.

De voorzitter:

Toch wel. De heer Azarkan ziet ook af van een tweede ronde. Meneer Van Raak nog wel?

De heer Van Raak (SP):

Ja.

De voorzitter:

Gaat uw gang. Het is wel uw tweede interruptie hè, dat realiseert u zich?

De heer Van Raak (SP):

Maar dit onderwerp is fundamenteel genoeg. Want als het aan D66 ligt, krijgen we straks een Europese politie die hier in Nederland mensen gaat ondervragen, huiszoekingen gaat doen en arrestaties gaat verrichten. Dat is dus een Europese politie die niet wordt aangestuurd door de Nederlandse politie of door de Minister en niet wordt gecontroleerd door ons eigen parlement. Dan vraag ik me af wat het dan wel is. Op dit moment pleiten alle partijen hier in deze Kamer voor meer samenwerking tussen landen. Landen kunnen samenwerken, soevereine staten kunnen samenwerken. Welke samenwerking is er op dit moment dus niet? Mijn tweede vraag: we hebben Europol, dat is de uitvoeringsorganisatie van de Europese samenwerking van landen. Wat is nou het feitelijke verschil tussen Europol en de FBI van D66?

Mevrouw Den Boer (D66):

D66 doet inderdaad het voorstel om te kijken naar het functioneren van de FBI in de Verenigde Staten. Wij snappen natuurlijk ook wel dat daar een heel ander systeem onder ligt. In de Verenigde Staten heb je wel 17.000 verschillende politieagentschappen; dat zijn er heel veel. In Europa heb je meer dan een miljoen politieagenten, ook dat zijn er heel veel. Hoe moeten die zich tot elkaar verstaan? Dat is nog niet zo eenvoudig. Tegelijkertijd staan wij voor enorme uitdagingen, met name als ik kijk naar de cokehandel, cybercrime en mensenhandel. Daar moeten we echt een daadkrachtige vuist tegen vormen met z'n allen.

De heer Van Raak (SP):

Dat is in de verste verte geen antwoord op mijn vraag. De Verenigde Staten is een land, is één democratisch rechtssysteem. Dus dat daar een FBI is, dat klopt. Wij hebben ook een nationale politie. Maar de Verenigde Staten gaan dus geen politie beginnen met Canada, Cuba en Mexico. Dat gaan ze echt niet doen, omdat dat krankzinnig is. Hetzelfde geldt voor de Europese FBI. We hebben een Europol, waarin landen samenwerken. We kunnen meer samenwerken, als landen besluiten dat er meer informatie kan worden uitgewisseld, kan dat gebeuren. Als landen besluiten dat met bepaalde landen minder informatie moet worden uitgewisseld, kan dat ook, democratisch gecontroleerd. We hebben nu een Europol. Wat is nou het verschil tussen Europol in Den Haag en straks de D66-FBI in Brussel? Wat is dan het verschil, behalve dat het in een andere stad staat?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik stel allerminst voor dat er een Brusselse FBI zou worden opgericht. Brussel is overigens van ons allemaal, het gaat om de Europese Unie, waar we allemaal deelgenoot van zijn en waar we onder andere door de Europese verkiezingen kunnen laten merken wat onze visie voor de toekomst is. De visie van D66 voor de toekomst is inderdaad een meer daadkrachtige Europese politiedienst op te zetten en voort te bouwen op dat instrumentarium wat we al hebben. Dat moet gebeuren op een rechtmatige manier. Ik stel vast dat de grote problemen waar we tegenaan lopen connecting the dots is: de hoeveelheid informatie waarover de politiediensten beschikken komt nog onvoldoende samen, er wordt onvoldoende op doorgepakt, de criminelen worden nog niet opgepakt en het geld van hen wordt nog niet afgepakt. Daarop willen we echt een doorstart maken. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Nou, u bent er nog niet, want de heer Van Dam heeft ook nog een interruptie op dit punt.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, voorzitter, ik wil ook meedoen. Ik ga niet zozeer in op al de terechte punten die hier gemaakt zijn, maar ik heb wel een vraag aan mevrouw Den Boer. Uit alle stukken die we krijgen, blijkt dat er bij de Nederlandse politie nog heel wat open eindjes, problemen en zorgen zijn. Eigenlijk kiest D66 nu, door in Europa allemaal dingen te gaan bedenken, voor de vlucht naar voren. Misschien gaat u de rest van uw inbreng nog voor dit punt gebruiken, maar wat zijn volgens D66 op dit moment, gewoon hier in ons eigen land, de problemen waar al die 60.000 dienders dag in, dag uit mee te maken hebben en wat zijn de oplossingen die D66 daarvoor te bieden heeft?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik was al aan het einde van mijn inbreng, dus ik kan meneer Van Dam geruststellen dat er niet nog iets achteraan komt. Ik nodig hem uit om de rest van de nota te lezen. Daarin staan negen andere voorstellen naast het voorstel van een Europese FBI. Ik zie Europa als een project van ons allemaal, niet als «politie hier en Europa iets anders». Nee, de Nederlandse nationale politie maakt onderdeel uit van het grote geheel. Er zijn al heel veel afspraken over gemaakt. Ik had het eerder over de Schengenovereenkomst, maar denk ook aan de meer dan 100 rechtsinstrumenten die onder de Europese Unievlag in gezamenlijkheid, met parlementaire controle, al op gang zijn gekomen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Europese Unie-arrestatiebevel, waardoor er een overlevering van verdachten plaatsvindt tussen lidstaten van de Europese lidstaten, of aan het bewijsverkrijgingsbevel zoals dat tot stand is gekomen, dat is bedoeld om de efficiëntie en de effectiviteit van de politiesamenwerking verder te verbeteren. Daar praten we in mee, daar doen we in mee, daar stellen we capaciteit voor beschikbaar. Dat doet niet alleen de nationale politie, dat doet ook de FIOD, dat doet de Belastingdienst, dat doet de Koninklijke Marechaussee, dat doen alle veiligheidsorganisaties in Nederland, omdat wij onderdeel zijn van Europa.

De heer Van Dam (CDA):

Mevrouw Den Boer zegt dat ik me geen zorgen hoef te maken, maar ik maak me juist eens temeer zorgen omdat alle dingen die zij nu noemt – ik héb het plan gelezen – allemaal ook buiten Europa liggen. Er wordt kennelijk een nieuw instrument geïntroduceerd om het allemaal makkelijker te maken terwijl we ons met z'n allen zorgen maken over de uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel omdat er rechtsstaten in Europa zijn waar men met een lekke band rondrijd, om het zo te zeggen. Ik constateer dat ik niet van D66 de oplossingen hoor voor wat er nu hier aan de hand is en dat het allemaal ver weg wordt gezocht. Dat vind ik heel jammer.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik zie wel degelijk problemen waar de Nederlandse dienders zoals meneer Van Dam ze noemt, tegen aanlopen. Die hebben echt betrekking op het feit dat er tienduizenden kilo's coke in de Nederlandse havens aankomen. Op het feit dat die ook in de Antwerpse haven aankomen. Dat criminelen gewoon voortvluchtig blijven. Dat die niet in de kladden gepakt kunnen worden. Dat die vervolgens naar Spanje gaan en hun primaire gelden meenemen. Dat heeft een ondermijnende invloed op onze rechtsstaat. En daar maak ik mij zorgen over.

Voorzitter. Dank u wel.

De voorzitter:

Meneer Azarkan, een punt van orde begrijp ik?

De heer Azarkan (DENK):

Ja, voorzitter. Ik hoor het de heer Van Dam zeggen: ik heb het plan goed gelezen. Ik heb het plan nog niet gelezen en mijn collega ook niet. Dus ik vind het ongemakkelijk om erover te discussiëren. Ik ken het niet zo goed dat ik er vragen over kan stellen.

De voorzitter:

Ik weet het niet. Het is blijkbaar naar u toegestuurd, maar dat weet ik verder niet. Maar u zult het ongetwijfeld krijgen. Dank u wel.

Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik ga op het nationale niveau spreken over de nationale politie. Bij de vorming van de nationale politie ging het om schaalvergroting. Dat heeft een enorme impact gehad op het werk van politiemensen. De organisatie was altijd vrij informeel, je kon met elkaar dingen regelen, maar door de formalisering en de grotere afstand is het maken van eigen olifantenpaadjes om te doen wat nodig is, veel moeilijker geworden. Veel regels sluiten niet meer aan op wat mensen logisch vinden of gewend zijn. Hetzelfde geldt voor een aantal functies zoals die van operationeel expert. Ook daarover bestaat nog steeds veel verwarring. Veel politiemensen hebben het gevoel dat ze maar weinig invloed kunnen uitoefenen op hun werkomstandigheden. Dat heeft gevolgen voor hun werkplezier en voor de ervaren werkdruk. Het kan er zelfs toe leiden dat mensen minder verantwoordelijkheid pakken. Dat is natuurlijk precies het omgekeerde van wat we allemaal willen. Politiemensen moeten daarom veel meer grip krijgen op hun werk en op de organisatie.

De korpsleiding ziet dit probleem en wil ook meer lokale ruimte organiseren. Maar het lijkt toch een beetje op pleisters plakken binnen een top-down gecentraliseerde organisatie. Moet er niet ook gedecentraliseerd worden? Moeten er niet ook kleinere basisteams zijn? Ik weet dat de politie bezig is met een strategieproject, om de politie voor te bereiden op overmorgen. Is decentralisatie, kleinere basisteams, daarbij ook een onderwerp?

Voorzitter. Hoe krijgt de toekomstvisie vorm? Ik lees in de brief van de Minister veel over zeggenschap van de bonden en van de cor, en dat vind ik ongelofelijk belangrijk. Maar ook dan zijn de gesprekken en de contacten vooral op centraal niveau, met getrapte inspraak via professionele vertegenwoordigers. De Minister zegt dat hij en de korpschef de ontwikkeling van de organisatie en het personeelsbeleid meer dan nu gebeurt tot stand wil brengen door middel van co-creatie en een continue dialoog met medewerkers of de vertegenwoordigers daarvan. Dat zijn gewoon de beste woorden uit al deze stukken. Maar ik wil wel wat meer idee krijgen over wat hij zich hierbij voorstelt, want dat is belangrijk. Hoe worden de mensen van de uitvoering betrokken bij het project over de politie van overmorgen?

Dan toezicht. De Minister noemt een aantal zaken waarop hij toezicht zal houden. Dat zijn continuïteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de organisatie. Maar zijn goed werkgeverschap, betrokkenheid, medezeggenschap van medewerkers niet ook doelen waarop toezicht moet worden gehouden? Hoe geeft de Minister daar invulling aan vanuit die toezichthoudende rol?

Voorzitter. Nog twee punten. Allereerst etnisch profileren. De Minister schrijft dat er in 2018 43 klachten zijn ingediend en dat slechts 1 daarvan gegrond is verklaard. Maar deze statistieken zeggen natuurlijk helemaal niks over de werkelijkheid. Ik denk aan Avinash Bhikhie. Hij is politiek verslaggever voor nu.nl. Hij is een van de weinige journalisten met een migratieachtergrond. Toen hij met collega's bij het Ministerie van Algemene Zaken stond te wachten op premier Rutte, was hij de enige die door de politie gevraagd werd om zich te identificeren. Dat is natuurlijk superpijnlijk. Hij heef geen klacht ingediend. En zo zal het bij heel veel mensen zijn, die wel wat beters te doen hebben dan alleen maar te klagen, of, erger, die vanaf jonge leeftijd gewend zijn om anders behandeld te worden. Maar wij mogen daar niet in berusten. Als ik een agent zie, voel ik mij veilig. Als een Marokkaans-Nederlandse student de politie ziet, vraagt hij zich vaak af of hij zijn identiteitspapieren op zak heeft. Dat is een probleem, vind ik. Mijn vraag aan de Minister is of hij dat ook een probleem vindt. Zo ja, hoe wil hij dit dan meetbaar laten afnemen?

Dan de cold cases. Binnenkort verschijnt het boek over het onderzoek naar de moord op Nicole van den Hurk. De politie heeft hieraan meegewerkt en allerlei informatie verstrekt. Met een aantal collega's hebben we hier vragen over gesteld. We komen er op een later tijdstip op terug en hebben het vanmorgen ook al even aan de orde gehad. Het is natuurlijk afschuwelijk als mensen zich niet meer veilig wanen wanneer de politie slecht nieuws brengt, als informatie daarover naar buiten komt en als ook van andere slachtoffers van verkrachting de anonimiteit niet gerespecteerd is. En waarom?

Vanmorgen zei de Minister: de politie deed dit mede om duidelijk te maken dat deze cold cases veel capaciteit vergen en dat dus maar weinig zaken kunnen worden opgepakt. Maar dat daar onvoldoende capaciteit voor is, is een groot punt. Ik vraag mij af of dat ook niet te maken heeft met de wijze waarop de opsporing van cold cases georganiseerd is. Er zijn nu drie mensen per regio voor aangesteld en dat is voldoende om de boel administratief een beetje op orde te houden, maar niet om de zaken echt op te lossen. Vanuit het Project Gerede Twijfel zijn er verschillende dossiers met leads aangedragen, maar daar wordt verder niks aan gedaan. Waarom zijn er geen grotere teams met verschillende specialismen, die vol een paar weken op een zaak ingaan en als dat niets wordt die zaak weer terzijde leggen? Maar niet, zoals nu, alles een beetje half alleen administratief afhandelen, want daarmee missen we kansen en krijg je ook krankzinnige manieren om het te rechtvaardigen, zoals de familie Van den Hurk inmiddels weet.

De laatste woorden wil ik wijden aan de discriminatiezaken. Ik heb begrepen dat het aantal discriminatiezaken in 2018 is afgenomen. Tegelijkertijd zijn de CODIS-feiten, de commune feiten met discriminatieaspect, toegenomen. Bij die discriminatiezaken zien we ook op welke wijze ze zijn afgedaan. Dan valt op dat heel veel meer is afgedaan via onvoorwaardelijk sepot. We hebben geen inzicht in hoe dat is gedaan met die CODIS-feiten. Ik vraag de Minister om ook daar wat meer inzicht in te geven.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Helder van de PVV.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik begin met de buitengewoon opsporingsambtenaren, de boa's. De discussie over het al dan niet bewapenen van de boa's wordt steeds luider, en dat begrijp ik ook. De Minister schrijft in zijn brief: de politie is en blijft in de wijk. Was dat maar waar! Agenten en politiebureaus zijn voor een deel wegbezuinigd en de georganiseerde criminaliteit en de drugscriminaliteit nemen toe. Die laatste criminaliteitsvorm zorgt voor veel overlast en ergernis. Als daar niet tegen wordt opgetreden vanwege gebrek aan mensen en middelen, gebeuren er drie dingen. Er worden boa's ingezet, de politie raakt haar draagvlak kwijt en mensen zien dat criminaliteit loont. Ik ben geen voorstander van een nieuw soort gemeentepolitie, en ook niet van het bewapenen van boa's. De kernvraag van de werkgever – in dit geval de lokale driehoek – is: wat willen wij boa's laten doen? Daar is ook de domeinindeling op gebaseerd. De boa's zijn er, en ik waardeer hen zeer. Maar er moet wel wat gebeuren, ook voor hun eigen veiligheid. Wat gaat de Minister doen? Gaat hij in overleg met de diverse burgemeesters, zoals in Rotterdam, waar de samenwerking met de politie goede resultaten oplevert?

Dan de taak van de politie bij het verlenen van noodhulp of hulp op straat en bij de ggz-instellingen. Ik ben het met de Minister eens dat vroegsignalering en preventie van verwacht gedrag in eerste instantie behoren tot de werkzaamheden van gemeenten en zorgpartners. Alleen als de veiligheid van hulpverleners of anderen in het geding is, is hierbij inzet van de politie aan de orde. Maar net zoals bij de boa's is ook hier de werkelijkheid anders. Het aantal incidenten is gestegen naar 90.000 per jaar. Daarnaast zijn die incidenten ook steeds heftiger. De politie mag niet het afvoerputje zijn. Wanneer gaat de Minister voor zijn mensen staan en komt hij met concrete maatregelen? Ik noem er drie: het speciaal vervoer voor verwarde personen, de ggz-verpleegkundige koppelen aan een wijkagent en een speciaal meldnummer, zodat de politie hier ook niet de eerste aangesproken organisatie is.

En helaas, voorzitter, in uiterste nood mag de politie, als ze worden opgeroepen om bijstand te verlenen in een ggz-instelling, het stroomstootwapen niet gebruiken. Dat is een bruggetje naar de vraag of we de garantie van de Minister krijgen dat voor deze zomer nog het rapport komt inzake de eventuele gezondheidsrisico's en of er ook snel tot invoering van het stroomstootwapen kan worden besloten. Is er dan ook al geld voor gereserveerd, want ik zie de bui anders bij de begroting al hangen? En dan is het te laat om hier met een amendement nog wat aan te gaan doen. Dus graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Met de ontwikkelagenda GGP, gebiedsgebonden politiewerk, groeit de politieorganisatie naar een politie die continu in verbinding is met de omgeving, zowel digitaal als door middel van de aanwezigheid van de politie in de wijk, aldus de Minister. Uit het rapport «Wijkagenten en veranderingen in hun dagelijkse werk» blijkt echter iets heel anders. De letterlijke tekst in een notitie van de Politieacademie luidt: «De Nederlandse politie is bijzonder door de riante ruimte die zij biedt aan lokaal opklimmende criminelen.» Twee jaar geleden lazen we dit al in een rapport. Als een drugscrimineel het basisteam had mogen inrichten, dan had hij het precies zo gedaan. Wijkagenten bevestigen dit ook. Zonder de aanwezigheid van voldoende agenten en politiebureaus is het probleem niet op te lossen. De pakkans moet omhoog, de aangiftebereidheid bij burgers moet omhoog en, even populair gezegd, ook geen staatswiet! Is de Minister dat met mij eens en, zo ja, wat gaat hij doen?

Voorzitter. Dan de cold cases. Een aanpassing van het Besluit algemene rechtspositie politie zal het mogelijk maken om specialisten van buiten sneller in te zetten. Zijn er wel specialisten die dit naast hun dagelijkse werk kunnen doen? Vorig jaar lazen we in de media nog over de inzet van oudere en gepensioneerde rechercheurs in dit kader. Hoe staat het daarmee? De Minister schrijft ook over een experiment van de politie waarbij kunstmatige intelligentie wordt ingezet om beter in kaart te brengen in welke zaken nieuw forensisch onderzoek kansrijk is. Ik heb begrepen dat inmiddels is gebleken dat dit niet is gelukt. Klopt dit en, zo ja, wat gaat de Minister nu doen?

Tot slot, wanneer kunnen we de beantwoording van de schriftelijke vragen tegemoet zien met betrekking tot het wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar? Het wetsvoorstel is in december 2016 ingediend. Wat mij betreft, mag het nu echt wel een keer plenair behandeld worden. Iedere dag die verloren gaat, is er wat mij betreft één te veel.

Voorzitter. Ik hoop dat ik nog tien seconden heb voor twee losse vragen. Ik zie dat dat het geval is. Ten eerste, tijdens het debat over de evaluatie van de Politiewet eind december vorig jaar heeft de Minister mij een brief toegezegd. Hij zou die brief tegelijk met het indienen van de concept-wijziging van de Politiewet sturen. De brief gaat over de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister. Ik heb toen gezegd: als dit ongewijzigd blijft, krijgt de korpschef heel weinig ruimte. Mijn laatste vraag luidt: is er eigenlijk wel geld voor de zogeheten identificatie- en registratiestraten? Die kosten dagelijks 80 tot 100 agenten. Daar zie ik niks over in het regeerakkoord staan, en ook niet in de begroting. Zijn daar financiële middelen voor?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Azarkan van DENK.

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter, dank. Ik heb een redelijk goede band opgebouwd met de Minister. Bij tijd en wijle mag ik hem ook graag – ik zie aan hem dat het een beetje wederzijds is – maar om dat zo te houden is het wel belangrijk dat hij de waarheid vertelt. Afgelopen 11 december bij het vragenuurtje ging het een beetje mis. De Minister zei letterlijk over etnisch profileren: «De politie monitort etnisch profileren om te kijken of ze de goede dingen doen om etnisch profileren richting nul te krijgen.» Dat is gewoon niet waar. Er is tot op heden geen enkel meetinstrument ontwikkeld dat de omvang van etnisch profileren in kaart brengt. Ik wil graag een klip-en-klare reactie van deze Minister over hoe dat precies zit. U hoort mij niet zeggen dat hij gelogen heeft, maar ik wil heel graag weten waaruit blijkt dat datgene wat hij gezegd heeft, ook te onderbouwen is.

Voorzitter. Dat meetinstrument voor etnisch profileren is precies de kern waar veel organisaties naar vragen. Want het is toch bizar dat je beleid maakt terwijl je de omvang van het probleem niet meet? Je kunt dus ook niet vaststellen of het probleem afneemt of toeneemt. Zo ingewikkeld is het toch niet om de reden van aanhouding te registreren? We leven in een digitaal tijdperk. Dat kan de politie ook met een smartphone in de MEOS-applicatie doen. Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. Ik wil de Minister erop wijzen dat het politiebeleid tegen etnisch profileren in Amsterdam verder wordt aangescherpt, want uit onderzoek en expertmeetings komen allerlei goede ideeën naar boven. Graag zou ik de Minister willen vragen om daar goed naar te kijken. Ik zou ook graag vragen of hij daar in een brief op kan reageren en op de vele suggesties van Bureau Beke. Kan dit beleid ook landelijk worden geïmplementeerd?

Voorzitter. We spreken vandaag ook over het lekken bij de politie. Wat blijkt? Het blijken altijd de hogere lagen te zijn: hoofdagenten en kapiteins. Je zou zeggen dat we dat met elkaar goed moeten aanpakken, maar ik heb het gevoel dat het tegenovergestelde gebeurt. Het zou per ongeluk worden gedaan. De hoofdagent of de kapitein zouden zich er niet van bewust zijn. Ze zijn ook wel heel kwetsbaar. Vervolgens wordt er gezegd dat maar een heel klein gedeelte bij criminelen terechtkomt. Wat gaat de Minister hieraan doen, behalve voorlichting geven, zoals in de brief staat? Dat zou zo'n beetje in het voorjaar beginnen. Is dat voorlichtingsprogramma inmiddels begonnen?

Er staat ook iets vreemds in. Ik citeer korpschef Erik Akerboom: «Het blijkt dat medewerkers met een migratieachtergrond eerder ten onrechte van het lekken van informatie worden verdacht, wat zorgelijk en onwenselijk is.» Nu breekt mijn klomp, want ook hier zien wij etnisch profileren. We zien iemand met een migratie-afkomst en dan gaan we ervan uit dat hij per saldo vaker of sneller lekt. Hoe gaat de Minister dit deel van de cultuur verder aanpakken? Want laten we niet vergeten dat voormalig korpschef Gerard Bouman op 1 april 2015 al sprak over het «gif van uitsluiting» in de politieorganisatie: «Hoe kunnen wij buiten instaan voor veiligheid en verbinding als wij binnen collega's van ons vervreemden?»

De voorzitter:

Ogenblik. Er is een interruptie van mevrouw Helder. Gaat uw gang.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik had gezegd dat ik in tweede termijn nog de titel van het rapport zou noemen dat ter sprake kwam in een interruptie met de heer Azarkan. Helaas is hij er nu niet, maar voor de Handelingen wil ik wel opmerken dat het gaat om het rapport van het WODC met de titel Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van Rechtshandhavingsorganisaties. Op pagina 63 staat: «Zoals opgemerkt in paragraaf 3.2.1, is de oververtegenwoordiging van functionarissen met een migratieachtergrond bovendien al in eerdere studies vastgesteld, zij het dat het nog niet eerder cijfermatig zo pregnant in beeld is gebracht als in dit onderzoek». Dat wil ik opgemerkt hebben.

Ten aanzien van de politiebureaus citeer ik ook uit een rapport, namelijk dat van de Algemene Rekenkamer met de titel Huisvesting Nationale Politie, waar letterlijk in staat: «De nationale politie, die per 1 januari 2013 is gevormd, moet vanaf 2025 76,5 miljoen per jaar besparen op haar huisvesting». Dat is een bezuinigingsdoelstelling. Laten we de Minister toch in het midden tegemoetkomen, want je moet natuurlijk ook naar de moderne tijd kijken. Is er straks dan wel voldoende geld voor die GGP-bus? Dat heb ik in eerste termijn ook gevraagd.

Voorzitter. Ten aanzien van het stroomstoomwapen heeft de Minister gezegd dat de bekostiging nog een vraagstuk is. Maar dat ding redt levens. Denk aan de situatie in Amersfoort. De korpschef heeft ook geadviseerd dit aan de middelen toe te voegen. Ik vraag met name naar de financiën, omdat het budget van Justitie en Veiligheid natuurlijk niet oneindig is. De politie moet dat delen met bijvoorbeeld de rechtspraak en die heeft al aangegeven veel tekort te komen. Ik wil er dus voor blijven waken dat het toch echt die 5,5 miljard voor de politie blijft.

Ik heb drie onbeantwoorde vragen. Ten aanzien van de coldcaseteams had ik gevraagd naar het gebruik van kunstmatige intelligentie om te beoordelen of forensisch onderzoek kansrijk is. Daarover hebben mij namelijk berichten bereikt dat dat niet gelukt zou zijn. Klopt dat? Ik mag hopen van niet. De tweede vraag is wanneer de antwoorden over het wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar naar de Kamer komen. Ik wil dat echt graag voor het zomerreces eindelijk plenair kunnen behandelen. De laatste onbeantwoorde vraag is of er voldoende geld is – volgens mij niet, want het staat niet in het regeerakkoord en ook niet in de laatste begroting – voor de zogeheten identificatie- en registratiestraten.

Dank u wel.

De heer Azarkan (DENK):

Ik baseer mij op de twee brieven die wij gekregen hebben: één van de Minister en één van de korpschef, die als bijlage in de stukken zat. Daar staat klip-en-klaar in dat er geen oververtegenwoordiging is van mensen met een migrantenafkomst. Ik kan mevrouw Helder straks de desbetreffende passage aanwijzen. En in het tweede deel staat, nogmaals, dat wel blijkt dat mensen met een migrantenachtergrond vaker verdacht worden, terwijl dat helemaal niet zo is. Ik wil dat straks graag met mevrouw Helder delen. Met alle plezier.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb die brief ook gelezen. Daarom vind ik het jammer dat ik even de titel van het rapport niet weet, maar dat zal ik in tweede termijn zeker aan de heer Azarkan laten zien. Er is onderzoek geweest bij de politie, de Koninklijke Marechaussee en – even uit mijn hoofd – ook bij Defensie en daar is een rapport van opgesteld. Daar zou verhoudingsgewijs wel degelijk sprake zijn van een oververtegenwoordiging van medewerkers met een allochtone achtergrond. Problemen moeten wel benoemd worden wil je tot een oplossing kunnen komen. Dat wilde ik even corrigeren, ondanks dat ik de brief heb gelezen die de heer Azarkan gebruikt.

De heer Azarkan (DENK):

Mevrouw Helder komt met een ander rapport dat volgens mij niet bij de stukken zat. Ik citeer gewoon uit de stukken van de Minister. Daar staat het in. Dat zijn niet mijn woorden; dat zijn de woorden van de korpschef. U kan tegen de korpschef zeggen dat er een ander rapport is en dan kan er misschien een ander onderzoek komen, maar uit deze stukken blijkt dat er geen oververtegenwoordiging is en dat mensen met een migratieafkomst sneller verdacht worden. Dat ondermijnt het respect en het gezag naar elkaar toe. Dat is mijn punt.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Azarkan (DENK):

Het gedrag van onze agenten kan een grote invloed hebben op onze samenleving. Dat zagen wij vorige week bij Juventus-Ajax. Gisteren ging de wedstrijd goed, maar het gedrag van de politie gaf in ieder geval aanleiding om eens onderzoek naar te doen. Maar we zagen het ook gisteren bij een optreden in Kanaalstraat, Lombok in Utrecht.

Voorzitter. Als agenten over de schreef zijn gegaan volgens de interne strafrechtelijke onderzoeken bij de politie, dan valt daar ook nog wat op aan te merken. Wij hebben een prachtige schematische weergave gekregen van hoe zo'n proces loopt. Dat ziet er prima uit. Vervolgens krijgen we ook nog zeven kantjes waarop het proces verder wordt uitgelegd. Dat is allemaal hartstikke goed. Het is goed dat we dat weten, maar als Kamerlid houd ik geen toezicht op schema's. Ik wil graag weten wat de cijfers zijn. Hoeveel klachten zijn er ingediend? Hoeveel procent is in behandeling genomen? Hoeveel procent van de burgers is in het gelijk gesteld?

Voorzitter. Er bereiken mij een aantal signalen van burgers. Het eerste signaal dat ik met u wil delen is dat burgers die aangifte willen doen tegen de politie, door de politie worden geweigerd, terwijl de politie wettelijk verplicht is om die aangifte op te nemen. Het tweede is dat mensen die aangifte tegen de politie willen doen, gestimuleerd en soms zelfs gemanipuleerd worden om daar een klacht van te maken. Het derde is dat het online indienen van klachten ook niet altijd goed gaat. Ik krijg signalen dat dat op een gegeven moment op blanco gaat. Vervolgens moet je weer helemaal opnieuw beginnen. Dan haken mensen af. Ik wil daar graag een reactie op van de Minister.

De voorzitter:

U heeft nog één minuut.

De heer Azarkan (DENK):

Dank, voorzitter. Ik merk dat u dat met mij deelt. Graag. Dank.

Voorzitter. De opnamebereidheid bij de politie laat dus te wensen over. Dat is misschien ook wel verklaarbaar, want het gaat wel om je collega's waartegen aangifte wordt gedaan. Moet dat niet op een andere plek, vraag ik mij af. Is het geen idee om voor onderzoek naar politiegeweld een compleet onafhankelijke onderzoeker en aanklager te hebben? Dus niet de Rijksrecherche onder leiding van het OM, maar echt onafhankelijk. Dat geef ik mee als idee. Graag een reactie van de Minister hierop.

Voorzitter, tot slot. Ik wil graag van de Minister weten hoe hij nu denkt over Nederlandse vrouwen en kinderen in IS-gebied. Gaat hij ze nu terughalen naar Nederland of zadelt hij andere landen met Nederlandse staatsburgers op? Ik sluit me aan bij de woorden van Kees van den Bos van de Universiteit Utrecht, die vorige week bij de hoorzitting Radicalisering zei: we moeten stoppen met «we willen ze niet, dus ze komen niet» en ons realiseren «we willen ze niet, maar ze komen wel». Regeren is vooruitzien en daarom moeten we een plan maken hoe we daarmee omgaan.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is nog een interruptie voor u.

De heer Van Dam (CDA):

Ik wil toch even begrijpen wat de heer Azarkan aan het begin zei. Hij begon uit te leggen hoe goed zijn relatie met de Minister is. Vervolgens hoorde ik hem zeggen dat hij vond dat de Minister niet helemaal de waarheid had gesproken in een bepaalde beantwoording. Vervolgens zei hij: ik wil niet zeggen dat hij gelogen heeft. Als iemand zegt «ik wil niet zeggen dat je gelogen hebt maar...», dan zit het er vaak heel dicht bij in de buurt. Ik vind het nogal wat als u dat zegt. Ik zou heel graag nog een keer heel specifiek van u willen weten wat de strekking was van die cocktail van opmerkingen.

De heer Azarkan (DENK):

Een ogenblik. Ik pak er even het goede stuk bij. Tijdens het vragenuurtje van 11 december zei de Minister – en ik citeer de Minister: «De politie monitort etnisch profileren om te kijken of ze de goede dingen doen om etnisch profileren richting nul te krijgen.» Onder andere Controle Alt Delete maakte een factsheet en zegt: dat is gewoon onwaar! Er is op dit moment geen meetinstrument dat effectief de omvang van etnisch profileren in kaart brengt. Hier wordt al zes jaar om gevraagd. Dan kunt u zeggen dat ik suggereer dat de Minister liegt, maar de Minister heeft iets verteld wat volgens mij aantoonbaar niet juist dus.

De heer Van Dam (CDA):

Ik suggereer helemaal niets. Ik heb alleen herhaald wat de heer Azarkan heeft gezegd. Ik probeer dat de duiden. Als ik hem goed begrijp, vindt hij dat het woord «monitoren» betekent dat er een registratie is waarin dingen worden bijgehouden, terwijl ik mij kan voorstellen dat je het in beeld houdt als je zegt dat je het monitort. Zit daar dan het punt? Moet ik het zo zien?

De heer Azarkan (DENK):

Meneer Van Dam maakt er een soort woordenspel van, maar als je kijkt naar de definitie van «monitoren», dan is dat in ieder geval ook met cijfers bijhouden hoe iets zich ontwikkelt. Wij weten het gewoon niet. Wij weten niet in hoeveel gevallen de politie ten onrechte mensen aanhoudt. Wij weten wel dat over 2018 43 klachten zijn ingediend over etnisch profileren en er eentje in het gelijk is gesteld. Dus de politie vond van 42 gevallen dat ze in het ongelijk moesten worden gesteld. Ik ken geen andere cijfers. Er wordt gevraagd om dat te registreren. In Engeland gebeurt dat. Daaruit blijkt dat iemand met een migrantenafkomst en een donkere huidskleur 26 keer vaker wordt aangehouden. Het is mij ook overkomen in Rotterdam.

De voorzitter:

Een slotopmerking.

De heer Van Dam (CDA):

Ja, een slotopmerking. De inhoudelijkheid van het punt laat ik graag aan u. Het is heel begrijpelijk dat u dat punt maakt. Alleen heb ik moeite met de woorden die u gebruikt, zoals «liegen» en «niet de waarheid spreken». Vandaar dat ik dit punt maak.

De voorzitter:

Goed. Dat wordt in de Handelingen opgenomen. Meneer Azarkan, dank u wel. Of wilt u daar nog op reageren? Het mag, maar... Nee? Mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik wil nog even aanhaken op de slotzinnen van de bijdrage van meneer Azarkan over de potentiële toekomstige terugkeer van vrouwen en kinderen uit IS-gebied. Denkt hij dat het nodig is voor de Nederlandse politie en veiligheidsdiensten om met andere politieorganisaties en veiligheidsdiensten in Europa of daarbuiten samen te werken om dit probleem goed onder controle te krijgen?

De heer Azarkan (DENK):

Samenwerking met andere diensten – andere landen hebben al kinderen en vrouwen teruggehaald – tot op het niveau waarop je met elkaar de problemen oplost die zich voordoen, is hartstikke goed. Ik zou niet willen suggereren om dat te doen met een soort Europese FBI.

De voorzitter:

Dank u wel. Misschien kunt u... Ja? Mevrouw Den Boer nog.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dan zou ik willen weten wat meneer Azarkan zich daar wel bij voorstelt. Heeft hij het over informatie-uitwisseling? Heeft hij het over kennis en kunde, de opleiding van politieagenten? Waar denkt hij dan aan?

De heer Azarkan (DENK):

Ik heb het over wederzijdse afspraken over informatie-uitwisseling omdat er grensoverschrijdende zaken zijn die je zou willen delen. Het kan best zijn dat iemand uit België getrouwd is met iemand uit Nederland. Dat is ook gebeurd. Dan heb je informatie nodig die je kunt uitwisselen. Dat gaat eventueel over het strafblad van die personen. Het gaat om alle relevante informatie die nodig is om dit probleem op te lossen. Mijn punt was overigens dat we ons er echt op moeten voorbereiden dat die mensen terug gaan komen. Nederland en deze Minister steken toch een beetje de kop in het zand en zeggen: die mensen moeten zelf een consulaat binnenwandelen, want dan gaat het werken. Dat gaat niet gebeuren. We moeten ons echt voorbereiden op terugkeer.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan meneer Drost van de ChristenUnie.

De heer Drost (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Anderhalve week geleden was ik samen met een aantal collega's op bezoek bij bureau Hoefkade in de Haagse Schilderswijk. Daar vertelden wijkagenten vanuit het hele land ons hoe zij in verbinding staan met burgers en ondernemers en hoe zij zich, elk op hun eigen manier, inzetten voor een veilige buurt. Of het nu in de Rotterdamse haven, op het Limburgse platteland of in het centrum van Eindhoven is, mijn fractie heeft diep respect voor al die wijkagenten, andere agenten en handhavers die altijd voor ons klaar staan, soms zelfs met gevaar voor eigen leven. Zij zijn onmisbaar. Mijn fractie is daarom ook blij dat in deze regeerperiode 267 miljoen structureel wordt uitgetrokken voor de politie, ook om meer agenten op straat te krijgen.

Maar geld uittrekken is pas het begin. Goede vakmannen en -vrouwen moeten namelijk een goede opleiding krijgen en goed worden ingewerkt. Dat werd mooi zichtbaar gemaakt toen agenten uit de Schilderswijk ons lieten zien hoe zij nieuwe collega's kennis laten maken met de 120 verschillende culturen die daar op één vierkante kilometer bij elkaar komen en hoe zij op die manier samen met scholen en jeugdwerkers bouwen aan wederzijds vertrouwen. Hier zit echter ook een zorg, namelijk de situatie op de Politieacademies. Niet alleen vanuit de media maar ook vanuit de studenten zelf krijgen wij signalen dat docenten het werk eigenlijk niet meer aankunnen en dat er te weinig capaciteit is voor de verschillende lessen. Soms wordt er zelfs als voorbeeld genoemd dat er lessen op de gang worden gegeven. Klopt het dat er op sommige academies niet genoeg lokalen zijn? Hoe wordt dit op korte termijn opgelost, zo vraag ik de Minister. En is er inzicht in of er een toename is in de uitval van docenten en ook in de uitval van leerlingen?

Voorzitter. Capaciteitsproblemen raken niet alleen de politie maar ook de boa's, buitengewoon opsporingsambtenaren. Met een andere opleiding, andere bevoegdheden en een andere taakstelling dan politieagenten vormen zij een waardevolle toevoeging op het punt van de handhavende taak van de overheid, en in het bijzonder de gemeentelijke overheden. Daarbij leg ik de nadruk op het woord «toevoeging», omdat wat de ChristenUnie betreft boa's geenszins een vervanging zouden moeten zijn of worden van de politie. Wij steunen dan ook volmondig de lijn van het kabinet om het geweldsmonopolie niet over te hevelen naar de gemeentelijke handhavers. Ik heb toch wel een vraag daarover, want de roep om dit wel te doen wordt natuurlijk wel ergens door gevoed. Er zijn handhavers die zich niet veilig genoeg voelen om hun werk te doen in een bepaald gebied, omdat zij zich niet kunnen verdedigen. Wat is wel het antwoord van de Minister aan deze boa's en aan gemeenten die deze vraag hebben? Zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld de informatiepositie van boa's te verbeteren, zodat zij adequater informatie kunnen ontvangen, juist ook wanneer zij zich in mogelijk gevaarlijke situaties begeven?

Voorzitter. Het aantal boa's dat in de openbare ruimte wordt ingezet, neemt ieder jaar toe. Gemeentebesturen in de grote steden geven miljoenen uit om meer handhavers de straat op te krijgen. Wij vragen ons af hoe die ontwikkeling van de laatste jaren zich verhoudt tot de geplande besparingen bij de invoering van de nationale politie. Is dit voor de Minister inzichtelijk? Is er niet een onzichtbare overheveling van taken gaande?

Dan het onderwerp verwarde personen. Mijn fractie vraagt ook graag aandacht voor het politiewerk met verwarde personen. Ook in het afgelopen jaar is er weer een stijging van 8%, naar meer dan 90.000 incidenten. Samen met die stijging stijgt ook het aantal geweldsincidenten richting de politieagenten. Vervoer naar een opvanglocatie lijkt hierin cruciaal. Het is immers een wereld van verschil of dit gebeurt in de politieauto naar het politiebureau of dat de zorg ter plekke al kan beginnen in een speciaal vervoermiddel, zoals de psycholance. Kan de Minister ingaan op de vorderingen van het werk aan een landelijk dekkend 24/7 passend vervoersnetwerk voor verwarde personen? Op welke termijn zal dit worden gerealiseerd?

Voorzitter. Mijn laatste punt is de zorg voor onze agenten, want het politiewerk is niet alleen mooi; het is ook zwaar. Wij zijn blij om te zien dat er na de motie van de ChristenUnie en het CDA (29 628, nr. 794) werk is gemaakt van een structurele voorziening voor geestelijke verzorging binnen de politie en dat er nu 15 fte wordt aangetrokken om dit ook te realiseren. Ik heb twee vragen hierover. Op welke termijn verwacht de Minister dat in alle eenheden geestelijke verzorging beschikbaar is? Hoe wordt het in de praktijk mogelijk voor agenten om in gesprek te gaan met een geestelijk verzorger die ook affiniteit heeft met de achtergrond van de medewerker? Het zal immers ingewikkeld zijn om een adequate mix van levensbeschouwelijke sectoren ook op eenheidsniveau beschikbaar te hebben.

Ik heb nog wat tijd, voorzitter, dus ik heb nog twee inhoudelijke vragen over de zorg bij PTSS naar aanleiding van de motie-Van der Graaf/Diks (29 628, nr. 793). Hoe staat het met de verankering van de zorgplicht op dit punt en de uitbreiding van die zorgplicht naar familieleden? Op welke termijn verwacht de Minister dat het loket bijzondere zorg politie opengaat?

Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Laan van de VVD.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Voorzitter. Vanmiddag spreken wij in het algemeen overleg Politie over vijftien verschillende agendapunten. Ze variëren enorm qua inhoud, onderwerp, diepte en het effect, zowel voor de Nederlandse samenleving als voor heel veel individuele politieagenten. We gaan met z'n allen proberen om aan het einde van de middag daarbij een stap verder te kunnen zetten, zodat onze politie weer verder kan om ons elke dag te beschermen, en zodat onze politie die stap vooruit kan zetten als wij of anderen een stap achteruitzetten, omdat wij die bescherming zo hard nodig hebben.

Het begin van onze inbreng gaat dan ook over het fenomeen boa. Daarover zijn door een aantal collega's al vragen gesteld, en we hebben er in de Kamer ook al een aantal keren over gedebatteerd met elkaar. Ik refereer even aan de brief van 10 december 2018, waarin ook de Minister ingaat op het fenomeen van de boa's en op de verschillende soorten boa's die wij hebben in dit land. Er zijn de boa's voor het domein 1, die optreden in de openbare ruimte bij ergernissen en overtredingen zonder dat daar een verwachte gevarensetting aan voorafgaat.

Er is ook al door een van de collega's aangegeven dat er bijvoorbeeld in Rotterdam op dit moment sprake is van een heel goede samenwerking tussen boa's en de politie. Dat is ook uit de rondetafel naar voren gekomen. Die rondetafel heeft de VVD mede aangevraagd. Ik vraag de Minister hoe het nou verder in Nederland gaat met deze boa's. Wat zijn de ontwikkelingen op dit moment? Heel concreet stelt de Minister in deze brief voor om bevoegdheden van deze boa's uit te breiden met handhavingstaken bij verkeersovertredingen en bij verkeershandhaving. Wat is daarbij de stand van zaken? De Minister heeft daar zelf een aanzet voor gedaan, waar wij heel blij mee zijn.

Vervolgens lezen wij in de stukken dat het gaat over integriteitsbeleid. Een aantal collega's heeft daarover ook al wat gezegd. Er komt binnenkort een wetswijziging van de Politiewet naar de Kamer over screening. Wij hopen op een snelle voortgang bij die wetswijziging, want het geeft duidelijkheid voor iedereen als je van tevoren weet waar je je aan committeert.

Ik en een aantal collega's hebben kunnen genieten – niet op dat moment, maar wel in volgordelijkheid – van het fenomeen Rauw, en die voorstelling kunnen ondergaan. Rauw is een voorstelling die is opgezet door het bureau VIK. Met een aantal acteurs heeft men daar echt een prachtige voorstelling gegeven om duidelijk te maken wat de impact is op het dagelijks leven van politieagenten en op dat van hun gezinnen. Wat brengt het met zich mee als je een zelfmoordpoging hebt meegemaakt? Wat brengt het met zich mee als je iemand uit een auto hebt moeten halen? Wat brengt het met zich mee als je dag in, dag uit geconfronteerd wordt met beledigingen, en als je continu de integriteit bij jezelf moet bewaken, ook al zijn er moment waarop je denkt: misschien zou ik het sneller kunnen regelen als ik me niet helemaal aan de regels houd? Daar komt heel veel door los.

Wij hebben in het verleden ook al vragen gesteld over PTSS, en een aantal collega's heeft daar ook al vragen over gesteld. Ons bereiken geluiden en signalen dat sommige mensen die aanlopen tegen deze problemen en met PTSS thuiszitten, tussen wal en schip vallen. Ze dringen niet door tot waar voor hen de oplossing zou moeten liggen. Ligt het aan het feit dat er wel of niet een ombudsman is? Ligt het aan het feit dat er wel of niet een geestelijk verzorger is die zich op het eigen geestelijke niveau van deze mensen begeeft? Voor ons is het, ongeacht die vragen, vooral van belang dat deze mensen worden geholpen. Het maakt ons niet uit hoe ze worden geholpen, maar het gaat ons erom dát het gebeurt. Wij zouden daarom graag van de Minister een brief willen ontvangen waarin de concrete cijfers over PTSS nog eens een keer worden uitgesplitst, en hoe we de afname van het aantal PTSS-klachten met elkaar tegemoet kunnen zien. Op die afname zitten we met z'n allen te wachten, maar zitten vooral de mensen zelf en hun gezinnen te wachten. Op dat punt zouden we graag een toezegging van de Minister krijgen.

Dit sluit inderdaad aan bij het fenomeen geestelijke verzorging, zoals we hebben kunnen lezen in de brieven. Of dat de oplossing is, weten we niet, maar we weten in ieder geval dat er mensen worden toegevoegd. Wij willen graag weten wat daar de voortgang van is. Dat is iets wat mijn collega van de ChristenUnie zojuist ook al heeft gevraagd.

Een heel ander onderwerp: we hebben op 4 februari ook nog een brief ontvangen over cold cases. In die brief gaat het bijvoorbeeld over het fenomeen vrijwilligers bij de politie. De VVD, mijn collega en voorganger Arno Rutte, heeft daar destijds moties over ingediend en dit onderwerp aan de orde gesteld. We hebben ook gezien dat in die cold cases daar specifiek naar verwezen wordt. Wij zouden graag horen hoe het gaat met het inzetten van deze specialisten, en of het ook daadwerkelijk effect heeft op het oplossen van problemen. Het gaat er immers uiteindelijk om dat er zaken worden opgelost.

We krijgen nogal wat brieven. In een brief van 13 februari gaat het over wijkagenten en hoe daarmee wordt omgegaan. In de debatten en de evaluaties zijn de wijkagenten onderwerp van gesprek geweest. In de gesprekken die wij voeren, horen wij dat wijkagenten voelen dat er een afstand is tussen hen en hun leidinggevenden. Ik ben toevallig bij de verkeerspolitie geweest. Daar werkt men in een klein team dat heel hecht is. In zo'n team beleef je met elkaar heel veel dingen en zit je elke dag met dezelfde mensen om de tafel. Er worden bijvoorbeeld ook familiedagen georganiseerd. Dan sta je aan de barbecue; ik noem het een braai vanwege mijn Zuid-Afrikaanse connectie. Door zulke dingen zijn mensen met elkaar in gesprek. Er is ook een proef op Voorne-Putten waarbij gekeken wordt of die teams niet weer wat meer met elkaar in contact kunnen komen. Hoe is het met die proef op Voorne-Putten? En is er eventueel een mogelijkheid om die ook verder in Nederland door te zetten?

We hebben inderdaad met een aantal collega's het gebiedsgebonden politiewerk in Den Haag bekeken. Daar hebben we bijvoorbeeld kennis kunnen nemen van de wijkbus. Het werken daarmee is in Limburg erg succesvol en het wordt uitgebreid in de rest van Nederland. Kan dit fenomeen ook concreet op een andere manier worden voortgezet?

In de laatste tien seconden van mijn spreektijd, voorzitter, zou ik willen verwijzen naar het fenomeen banken, en het verwijsportaal bankgegevens. Hoe gaat het daarmee en kunnen we daarmee aan de slag?

Verder steun ik van harte de woorden van de heer Van Dam over de bodycams. Wij horen graag wat daarbij de voortgang is. Mevrouw Helder heeft hier ook naar verwezen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Van Raak van de SP.

De heer Van Raak (SP):

We hebben een overleg over de politie, dus ik dacht: weet je wat, laat ik de politie eens bellen. Ik ga even kijken of er wordt opgenomen. Ik weet niet of de Minister het gehoord heeft, maar ik heb zojuist de politie gebeld op het nummer 0900–8844 en dan hoor je dat het starttarief € 0,0951 is en dat het gesprek € 0,028 per minuut kost, boven op de normale belkosten. Ik vind dat raar. Een tijdje terug hadden we hommeles in de buurt, dus ik dacht: ik ga de politie eens bellen. Toen merkte ik dat het nummer van de politie helemaal niet gratis is. Ik merk dat mensen zich daaraan ergeren. Op sociale media zei iemand: «Ik had een spoedeisende zaak en heb toen de politie gebeld. Dat kostte me € 4,50. Je staat heel lang in de wachtrij, maar uiteindelijk word je toch niet geholpen.» Ik vraag me af waarom dat is.

Ik had in december nog een overleg hier in deze zaal met dezelfde Minister. Hij zei toen: als je de politie moet hebben, moet je 0800–8844 bellen. Dat is een gratis nummer, maar de werkelijkheid is dat je 0900–8844 moet bellen. Aangezien er zo veel politieposten en politiebureaus zijn gesloten of nog worden gesloten, uiteindelijk meer dan de helft, zijn mensen steeds meer afhankelijk van telefonisch contact met de politie. Waarom is dat niet gratis of waarom geldt daarvoor niet gewoon het normale beltarief? Waarom moet je daar extra voor betalen? Als mensen lang in de wachtrij staan, dan denken ze: weet je wat, ik bel wel 112, want dat is gratis en daar wordt tenminste opgenomen. Ik vraag me af of de Minister deze problemen herkent. Is hij van plan om 0900–8844 gewoon gratis te maken of daarvoor de normale belkosten te laten gelden?

Toen ik belde, merkte ik ook nog iets anders. Ik wilde geen aangifte maar een melding doen, maar er werd mij voortdurend verteld, door een hele aardige meneer overigens, dat ik vooral geen aangifte moest doen, omdat dat geen zin zou hebben. Ik zei dat ik helemaal geen aangifte hoefde te doen, maar er werd mij wel vijf, zes, zeven keer verteld dat het beter was om iets anders te doen dan aangifte. Ik weet dat er tienduizenden aangiftes op de plank liggen door de grote tekorten bij de politie, maar is dat beleid? Gebeurde dit alleen bij mij of is dit beleid van de politie? Als je 0900–8844 belt, hebben mensen dan de instructie gekregen om ervoor te zorgen dat er geen aangifte wordt gedaan, omdat ze anders aan de bak moeten?

We hebben te weinig mensen. We hebben veel te weinig mensen. Toen we begonnen, was de operationele sterkte bij de nationale politie 49.802 fte. Die zou in 2022 volgens het kabinet 51.329 fte zijn. Daar werden de aspiranten destijds niet bijgeteld, maar dat gebeurt nu wel. Nu is er ook allerlei ondersteuning bijgeteld. Er wordt dus gerotzooid en gerommeld met de cijfers. Als je vraagt hoeveel mensen er werkelijk actief zijn, dan zegt de regering: 167 blauwe teams, met gemiddeld 100 tot 150 medewerkers, dus er zijn dagelijks circa 17.300 medewerkers actief. De NPB, de politiebond, zegt dat dat wel erg rooskleurig is. Die zegt: als wij het inschatten, dan zijn het er maximaal 6.597. Er zijn agenten die hebben nagekeken hoeveel agenten er in het systeem staan en hoeveel mensen oproepbaar zijn, door te kijken naar de ingelogde roepnummers en de gekoppelde porto's. Zij zeggen: dat zijn er nooit meer dan 1.000. Het zijn er 926, en 's nachts zijn het er 795. Er is dus nogal sprake van een verschil tussen wat de regering zegt, namelijk 17.300 actieve medewerkers, en wat een agent zegt die heeft gekeken wie er allemaal ingelogd zijn, namelijk 795. Hoeveel agenten zijn er nu actief in Nederland? Heeft de Minister enig idee?

Een heel groot probleem is dat we veel te weinig politiemensen hebben. Dat hadden we kunnen weten. Ik heb even teruggekeken naar een begrotingsbehandeling in 2011. De SP heeft destijds een onderzoek gedaan onder 1.300 agenten. 90% van hen vond het destijds, in 2011, onterecht om de pensioenleeftijd voor agenten te verhogen. De pensioenleeftijd is op dit moment 71 jaar en drie maanden. Een ander probleem is dat 80% van de agenten in 2011 zei dat er veel te weinig jonge agenten worden opgeleid en dat de vergrijzing eraan komt. Ik heb dat de Minister van toen, Opstelten, ook voorgehouden. Ik heb gezegd: er is sprake van vergrijzing; er zullen de komende jaren heel veel agenten weggaan. Hoe hoog we de pensioenleeftijd ook maken, er moet nieuw blauw bloed komen bij de politie. Toen zei Minister Opstelten: meneer Van Raak, de feiten wijzen anders uit. Daar ben ik eigenlijk nog steeds boos over. We hadden kunnen weten dat er veel te weinig agenten zouden zijn op dit moment.

De voorzitter:

Uw laatste minuut is ingegaan.

De heer Van Raak (SP):

Dan wil ik even teruggaan met de Minister naar de oplossing. De Politieacademie, die al deze agenten moet gaan opleiden, barst uit haar voegen. Die zegt: we moeten veel meer mensen gaan opleiden, maar dat lukt nu al niet meer. In Rotterdam moeten er zelf sporttesten plaatsvinden op parkeerplaatsen. Het is maar goed dat er ook te weinig politieauto's zijn, want anders hadden die niet eens kunnen plaatsvinden. Er zijn ernstige tekorten bij de Politieacademie. En wat zie je dan? Er wordt een beroep gedaan op boa's, die allerlei politietaken moeten gaan doen maar daar niet voor zijn opgeleid. Er volgt een roep om bewapening. Maar als we boa's politietaken laten doen, dan moeten ze ook onderdeel zijn van de politieorganisatie. Heel kort gezegd: er zijn veel te weinig mensen en dat wisten we al in 2011. Wat gaan we daaraan doen?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is ten slotte het woord aan de heer Bisschop van de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Bij de voorbereiding van dit AO moest ik op een gegeven moment opeens denken aan mijn kleindochter van bijna 2 jaar. Ze kwam onlangs naar me toe en in haar specifieke taaltje vroeg ze iets, maar ze had me al eerder eens bij de neus gehad; ze is goed bij de pinken. Ik zei: «Nou nee, doe maar niet.» Ze draaide zich om en zei: «Ik ga oma vragen.» Ze ging naar oma toe en legde haar het verzoek voor. Oma stond het toe. Ik zei: «Wat doe je nou?» «Ze vroeg gewoon om een bekertje melk. Dat is toch gewoon goed?» Voorzitter, u begrijpt dat ik het weer over de wijkagenten ga hebben.

In het rapport dat in deze lijst voorligt en ook in de brieven komen de wijkagenten weer uitvoerig aan de orde. Ik heb daar heel vaak over gesproken en ik heb er heel vaak voor gepleit dat dit onderwerp vooral aandacht moet hebben. De aandacht groeit. De rapporten geven aan dat de wijkagenten heel veel goed werk doen, maar dat hun positie toch nog steeds regelmatig wat in de knel komt. De Minister heeft al toegezegd dat hij gaat kijken hoe hij gaat bevorderen dat wijkagenten daadwerkelijk 80% van hun tijd hun eigenlijke werkzaamheden in of voor de wijk kunnen uitoefenen. Dat is prima, maar er is volgens mij meer nodig. Ik kom dus weer bij de Minister en ik stel hem weer dezelfde vraag. Ik hoop dat mijn taal wat duidelijker is dan de taal van mijn kleindochter. Er moet meer gebeuren. Het is pijnlijk om uit de praktijk te horen dat bij een deel van de wijkagenten nota bene de betrokkenheid afneemt, omdat ze zo veel afstand tot de organisatie ervaren omdat ze te weinig informatie krijgen, omdat er te weinig met de informatie wordt gedaan of omdat ze nog minder tijd hebben voor een wijk. Daarin moet echt wat veranderen.

Ik wil allereerst ingaan op de samenhang met het lokale recherchewerk. Eerder dienden we daar als SGP al een motie over in. Wijkagenten en recherche zouden hun handen veel meer ineen moeten slaan. Ik vind het schokkend om te lezen dat «de wederzijdse informatieoverdracht tussen wijkagent en recherche een lastig punt is». Dat kan toch eigenlijk niet waar zijn? Er vinden eigenlijk vrijwel geen informatieoverdracht, samenwerking en afstemming plaats tussen wijkagenten en de districts- en regiorecherche, ook als de wijkagent dat wel regelmatig probeert. Ook blijkt dat de recherche in hun wijk bezig kan zijn zonder dat een wijkagent daarvan op de hoogte is. Daar gaat er naar onze beleving iets grondig mis. En als ze dan ook nog eens geen gehoor vinden, dan is verminderde betrokkenheid zeer verklaarbaar. De concrete vraag aan de Minister is hoe de Minister er concreet voor gaat zorgen dat dit manco verholpen wordt en dat de informatievoorziening geoptimaliseerd wordt.

Een tweede punt dat mij opviel in het rapport van Terpstra c.s., is de deskundigheid van de wijkagenten. Er wordt veel van hen gevraagd. Daar is ook een goede inhoudelijke basis voor nodig. Hoe gaat de Minister concreet werken aan investeringen in de versterking van de deskundigheid en de verhoging van het niveau van de gewone wijkagent?

Voorzitter. Dan de boa's en de politie. Er zou eigenlijk sprake moeten zijn van een goed op elkaar ingespeeld team. Het is belangrijk dat er geen gat valt tussen het optreden tegen kleine ergernissen door boa's en het handhaven van de openbare orde en veiligheid door de politie. Boa's zijn bronnen die over veel relevante informatie beschikken. Het is dan vreemd als daar door de politie maar mondjesmaat gebruik van gemaakt wordt; dat zijn de signalen die wij krijgen. Ze zijn – dat is een citaat – «geen concurrenten van elkaar». Als ik zo'n zinnetje lees, ga ik rechtop zitten, want dit zinnetje betekent dat men elkaar in de praktijk af en toe, in bepaalde gevallen, over en weer dus wel zo ziet. Ook hier geldt dat betere samenwerking absoluut nodig is. Deelt de Minister de opvatting van de SGP dat uitwisseling van informatie ook tussen deze beide groepen cruciaal is? En is de Minister bereid om systematisch, periodiek, te rapporteren over hoe dit zich ontwikkelt?

Tot slot leg ik de vinger ook bij de beschikbaarheid van boa's. Het lijkt dat er onvoldoende boa's beschikbaar zijn. Mijn vraag aan de Minister is of de Minister als politiek verantwoordelijke op dit dossier nog een concrete taak voor zichzelf ziet weggelegd om dat tekort te verhelpen, waar dat enigszins mogelijk is.

Voorzitter, ik wil het in eerste instantie hierbij laten. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik heb begrepen dat de Minister twintig minuten nodig heeft om de vragen goed te kunnen beantwoorden.

De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.25 uur geschorst.

De voorzitter:

De Minister staat al, dus ik geef hem het woord. De Minister van Justitie en Veiligheid.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter, dank, ook voor de constructieve gedachtenvorming die vandaag uit uw commissie naar voren komt en die ik alleen al zie in de twee gedachtenmemoranda die mij zijn overhandigd door het CDA en D66. Ik merk ook in de vragen en observaties van de andere fracties dat de politie een onderwerp is dat inspireert. Dat is terecht. Ik was tussen twee algemeen overleggen met uw Kamer door in gesprek met onder anderen een aantal mensen van de politie die op 18 maart belangrijke dingen gedaan hebben. Ik denk dat we het er met z'n allen over eens zijn dat onze politie iets is om trots op te zijn. En omdat het iets is om trots op te zijn, is het ook van groot belang dat wij waarborgen dat onze politiemensen in staat zijn om hun werk goed te kunnen doen. Omgekeerd moeten zij dat goede werk ook in omstandigheden kunnen doen, die hen recht doen.

In dat kader – het is al eerder gememoreerd vandaag – was 2018 een jaar waarin veel acties uit het regeerakkoord in werking zijn gezet. De evaluatie van de Politiewet is afgerond. De nieuwe cao is afgesloten. Ontwikkelagenda's over opsporing en gebiedsgebonden politiezorg zijn opgeleverd. Er is een start gemaakt met de investeringen in de politiesterkte, maar ook met investeringen in de opsporing op allerlei onderdelen. Nu zitten we in 2019. Dat is het jaar waarin we al die zaken en de evaluatie van een aantal zaken, zoals die van de Politiewet, gaan omzetten in acties en beleid.

Er is een groot aantal onderwerpen. Daarom ben ik uw Kamer erkentelijk dat we die in een paar delen hebben kunnen knippen, zodat we aan al die onderwerpen adequaat aandacht kunnen besteden. We spreken elkaar daar nog over. In mijn spreektekst staat «twee keer voor het zomerreces», maar dat moet uiteraard «ten minste twee keer voor het zomerreces» zijn.

Voorzitter. Ik heb geprobeerd de vragen zo veel mogelijk per onderwerp te selecteren. Dat is soms wat moeilijk omdat er natuurlijk verbindingen zijn tussen onderwerpen, maar ik ga toch een poging doen om het zo onderwerptechnisch mogelijk te behandelen.

Ik begin meteen bij het punt dat de heer Van Dam aanroerde. Dat was ook het eerste punt dat hij aanroerde in zijn pleidooi voor een politieombudsman. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het doel van de heer Van Dam volledig onderschrijf: het creëren en waarborgen van een veilige werkomgeving voor politiemensen. Dat heb ik ook al in de reactie op zijn tienpuntenplan geschreven. Toch heb ik over het instellen van een politieombudsman een wat ambivalente houding, althans op dit moment. Ik herken wat de heer Van Dam zegt, namelijk dat er signalen zijn dat medewerkers soms voelen dat ze niet genoeg gehoord worden en dat signalen vanaf de werkvloer toch pas via een onnodig lange omweg van bonden en media tot de korpsleiding komen. Aan de andere kant stel ik ook vast dat er in de afgelopen jaren door de korpsleiding van de nationale politie een vrij uitgebreid bouwwerk aan structuren is opgezet, die ervoor moeten zorgen dat politiemedewerkers ook los van hun chef belangrijke punten bespreekbaar kunnen maken. Ik ga die nu niet allemaal noemen. Ik denk dat het voor dit onderwerp heel erg van belang is dat er vertrouwenspersonen zijn. Er is een heldere klokkenluidersregeling en ook zijn er klacht- en bezwaarprocedures en is er het meldpunt VIK. Dat is maar een kleine greep uit wat er is. Dat zijn allemaal processen gericht op de menselijke maat, de zorg en het welzijn van de politiemensen.

De vraag is of het bestaande systeem in de basis voldoet. Gaat het er niet om dat we primair moeten kijken dat we dat systeem beter laten werken als er toch klachten zijn of ongenoegen is? Of zou kunnen blijken dat er een essentieel onderdeel mist? Ik heb daar uitvoerig met de korpschef over van gedachten gewisseld, ook naar aanleiding van het eerder door de heer Van Dam opgebrachte punt. Hij gaf aan dat hij eerder heeft gekeken naar de toegevoegde waarde van zo'n interne ombudsman en heeft gezegd: ik vind dat het bestaande systeem zou moeten voldoen en dat we voorlopig juist hard moeten inzetten op verbetering van de werking van dat systeem. Ik spreek over enige tijd met de bonden in het viermaandelijks overleg dat ik met de bonden heb afgesproken naar aanleiding van de cao, zoals u bekend is. Ik zal in ieder geval dit punt ook dan op de agenda zetten. Ik spreek overigens ook periodiek met de ondernemingsraad. Dat is de huidige COR, niet de vorige COR. Ik zal het de eerstvolgende keer ook nog eens bij hen aanroeren. In deze fase zegt de korpschef dat het nog niet opportuun is om een nieuwe instelling in te voeren. Ik deel dat standpunt.

Ik zal op de andere twee punten die in dit opzicht naar voren zijn gebracht over tuchtrecht en integriteit, inclusief de bevindingen uit het lekrapport, schriftelijk terugkomen bij de Kamer. Dat wil ik echt fundamenteel uiteenzetten. Bij een van de volgende twee algemeen overleggen zou ik daar dan met de Kamer over in gesprek willen gaan. Ik hoop dat ik de ambivalentie die er is, voldoende heb verantwoord.

Voorzitter. Ik ga over naar iets wat hieraan raakt, namelijk de vraag van mevrouw Den Boer over het actief integriteitsbeleid. Ja, dat is er. De politie neemt preventieve en repressieve maatregelen in dat verband. Daarbij kunt u denken aan allerlei maatregelen op het gebied van bewustwording en maatregelen op het gebied van screening. Zo heb ik op 21 maart jongstleden het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen aan uw Kamer gezonden, waarmee het ook mogelijk wordt om de omgeving van de betrokkene, zoals de partner, te onderzoeken. Daar komen wij dus nog met elkaar over te spreken in het debat.

Verder is er het anticorruptieorgaan GRECO dat monitort of lidstaten binnen de EU maatregelen zoals die in EU-verband zijn afgesproken tegen de bestrijding van corruptie, naleven. De GRECO heeft de aanpak door politie en KMar in zijn evaluatierapport positief gewaardeerd.

Mevrouw Den Boer stelde de vraag of de korpsleiding en ikzelf alle kwetsbare functies in beeld hebben. In opdracht van de korpsleiding is door de Politieacademie onderzoek verricht, zoals u weet. Daar kom ik dus nog op terug. Op het eerste, grotendeels kwantitatieve dossieronderzoek komt een vervolgonderzoek. Dan wordt er ook dieper ingegaan op de achtergronden en drijfveren van de lekkende politiemedewerkers, en wordt dus ook bekeken in welke functies en functielagen het precies zit.

Mevrouw Den Boer vroeg ook naar de meldingsbereidheid. De politie stimuleert het melden van signalen bij bijvoorbeeld leidinggevenden, maar ook bij medewerkers van de afdeling VIK, alsook bij het Landelijk Meldpunt Misstanden of via de klokkenluidersregeling. De meldingsbereidheid lijkt er de afgelopen jaren aanzienlijk op vooruit te zijn gegaan, maar we moeten nog vaststellen of we echt vinden dat het helemaal zo loopt als het zou moeten lopen.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank aan de Minister voor deze antwoorden. Ik zie dat er ruim aandacht is voor integriteit bij de politieorganisatie. Dat is volgens mij ook vrij logisch, gezien toch wat integriteitsschendingen die aan het licht gekomen zijn. Ik hoor de Minister zeggen dat de Politieacademie nog onderzoek gaat doen, kwantitatief en kwalitatief. Hij noemt ook de meldingsbereidheid. Wat ik zo graag zou willen weten, is of hier ook nog sprake is van een dark number, iets wat we gewoon nog niet weten. Ik snap dat het moeilijk is, maar we weten ook dat de politieorganisatie een redelijk gesloten organisatie is. Men werkt nauw samen met elkaar. Loyaliteit speelt een hele belangrijke rol. Het is best wel moeilijk om melding te maken van integriteitsschending of het vermoeden daarvan.

Minister Grapperhaus:

In de eerste plaats heb ik net gezegd dat we zien hoe en in welke mate er van de bestaande regelingen zoals de klokkenluidersregeling en de VIC-regeling gebruik wordt gemaakt. Het blijkt dat dat goed los is gekomen bij de politie. Ik stel ook vast – misschien is het goed om dat in het openbaar te zeggen – dat het feit dat u in de persberichten regelmatig hoort over integriteitskwesties die aan de kaak zijn gesteld bij de politie, aantoont dat de korpsleiding het ook echt oppakt. In dat opzicht denk ik dat er echt sprake is van een positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren. Ik kan nog niet echt zeggen dat er een belangrijk causaal verband is met het creëren van de nationale politie. Ik durf wel te zeggen dat het creëren van de nationale politie daartoe zal hebben bijgedragen. Maar ik zeg ook eerlijk dat ik niet echt de vinger erop kan leggen of we alles wat je redelijkerwijs boven water zou moeten krijgen, ook boven water hebben. Daar moet de komende tijd aan gewerkt worden. De korpsleiding moet echt de vinger aan de pols houden en ik weet dat men dat ook doet.

Voorzitter. Mevrouw Buitenweg stelde de vraag of goed werkgeverschap niet ook een doel is waar je goed toezicht op moet houden. Ik denk dat dat zeker iets is dat van groot belang is. Goed werkgeverschap is een taak waar primair de korpschef voor verantwoordelijk is. Ik spreek daar met grote regelmaat met hem over. Dan hebben we het niet alleen over de kwesties met betrekking tot ziekteverzuim en PTSS, wat daar een treurige uitloper van is, maar ook over zaken als werkdruk en de manier waarop de politie daarop stuurt. Het hoort wel degelijk bij de toezichthoudende rol om daarover te spreken met elkaar en te horen hoe dat loopt en zo nodig daar wat over te zeggen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik geloof dat de Minister dat belangrijk vindt en dat hij er met de korpschef over praat, maar mijn punt is als volgt. Als ik kijk naar waar de Minister officieel denkt toezicht op te gaan houden, zoals neergelegd in de brief die wij hebben gekregen, lees ik: «De kern van toezicht is het beoordelen van de continuïteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de organisatie.» Het kan natuurlijk hartstikke doelmatig en rechtmatig zijn en de organisatie kan ook nog doorgaan, maar er kunnen situaties zijn waarin er minder goed werkgeverschap is. Ik zie dat hier nergens terug. We hoeven er niet een soort semantische discussie van te maken, maar ik vraag de Minister om dat ergens terug te laten komen, zodat we zeker weten dat de ambtenaren die hiermee aan de slag gaan, die doelen ook voor ogen hebben.

Minister Grapperhaus:

Wij hoeven inderdaad geen semantische discussie te hebben. Ik trek me dat echt aan. Ik zal me de volgende keer iets duidelijker uitdrukken. Ik versta onder de continuïteit, maar ook de rechtmatigheid en zelfs doelmatigheid van een organisatie, dat je in de gaten houdt hoe het met de mensen gaat. U hebt mij vandaag in het begin ook horen zeggen dat we, als we trots zijn op onze politie, een aantal dingen moeten doen. We moeten onze mensen goed in stelling brengen, we moeten zorgen voor goede middelen en voldoende mensen en we moeten ook zorgen dat de omstandigheden waarin ze werken goed zijn. Ik vind dat dat een wezenskenmerk is van een continue, doelmatige en rechtmatige organisatie. Ik zal dat voortaan wat explicieter aangeven.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Volgens mij is dat prima, maar ik denk ook aan zaken als werk en zorg goed kunnen combineren. Dat kunnen zaken zijn die soms strijdig zijn met doelmatigheid, maar die we toch van belang vinden voor het welzijn van de mensen die er werken. De Minister zegt dat hij goed werkgeverschap als doel heeft. Dat zullen we dan gewoon aannemen en terugzien op een ander moment.

Minister Grapperhaus:

Toch even. We zijn het eens volgens mij. Werk en zorg combineren hoort wel degelijk ook bij een doelmatige organisatie. Misschien wordt het op heel korte termijn weleens ervaren als een slechte combinatie, maar uiteindelijk is het iets waarbij je de korte termijn opzij moet schuiven omdat het op de langere termijn echt van belang is.

Voorzitter. De heer Azarkan vroeg hoeveel klachten er zijn van burgers tegen agenten. Uit de jaarverantwoording van de politie blijkt dat er in 2017 9.653 klachten in behandeling zijn genomen. Het jaarverslag 2018 verschijnt binnenkort. Ik heb nog niet een indicatie of het gaat om hetzelfde aantal of dat er minder klachten zijn.

Wat is de reactie van de Minister op het punt dat het online klachtenformulier hapert? Ik ga het doorgeven aan de politie. Daar komen we misschien in een volgend overleg op terug, want het was mij niet bekend.

Dan is er gevraagd naar een onafhankelijke instantie die onderzoek doet naar geweld door de politie. Nu doet de rijksrecherche dat. Ik heb geen signalen dat de rijksrecherche niet zou functioneren. Als er serieuze aanwijzingen zouden zijn dat de rijksrecherche niet zou functioneren, moeten we daar bijvoorbeeld de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek naar laten doen, maar ik heb die signalen niet.

De heer Azarkan vroeg ook naar medewerkers met een migratieachtergrond in relatie tot lekken. In het onderzoek van de Politieacademie naar het lekken van vertrouwelijke politie-informatie is geen oververtegenwoordiging van medewerkers met een niet-Nederlandse achternaam geïdentificeerd. Daar komt bij dat bij meldingen de verdenking van een medewerker met een niet-Nederlandse achternaam vaker wordt weerlegd dan bij medewerkers met een Nederlandse achternaam. De constatering dat medewerkers met een niet-Nederlandse achternaam eerder ten onrechte van het lekken worden verdacht is onwenselijk. De korpschef heeft mij laten weten dat, mochten er ooit signalen komen dat collega's doelbewust valselijk worden beschuldigd, hij hiertegen zal optreden. Zo ken ik deze korpschef overigens ook. Een niet ter zake doend maar wel leuk weetje is dat mijn achternaam ook niet Nederlands is, maar dat geheel ter zijde.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Daar is een heel liedje aan gewijd, toch?

Minister Grapperhaus:

Ja, zo is het. Ik heb er helaas geen royalty's voor ontvangen, maar dat zit in de portefeuille van collega Dekker.

Dan zijn er een aantal vragen rond de kleinere basisteams en het decentraal werken. Bij de inrichting is het uitgangspunt geweest om robuuste basisteams op te richten met een formatie tussen 60 en 200 fte, voltijdseenheden. Doel was dat de basis van het politiewerk, inclusief opsporing en een groot aantal andere taken die dagelijks aan de orde zijn bij het werken aan veiligheid, daar uitgevoerd kon worden. De slagkracht die daarvoor nodig is, vergt schaalvergroting aan de basis en daar sta ik nog steeds achter. Ik zie ook dat de tevredenheid van de burgers over de politie de afgelopen jaren verder is toegenomen; dat laten de cijfers van het CBS zien. Ik wil dat toch even gezegd hebben, want dit is een compliment aan de politie. Hulde aan de politiemensen, maar dit laat ook zien dat de nieuwe opzet in ieder geval niet averechts werkt.

Mevrouw Helder heeft natuurlijk vaker met mij van gedachten gewisseld over de stelling van wegbezuinigde bureaus. Voorzitter, u wilt mij vergeven dat ik dit herhaal. Ik heb al vaker gezegd dat ik dit punt bestrijd. Dit kabinet investeert in agenten in de wijk. Door de investering die dit kabinet structureel doet, komen er meer dan 750 extra agenten in de wijk dan er anders geweest zouden zijn. Dat is cruciaal voor de politie. Mevrouw Helder en ik delen dat het zo ontzettend van belang is om de vinger aan de pols te houden in onze buurten en wijken. Voor zover dat voor haar een geruststelling is: bij de inmiddels tegen de 50 lopende werkbezoeken vraag ik altijd, ook als het werkbezoek over ondermijning in Amsterdam-Noord of iets dergelijks gaat, «hoe zit het met jullie als wijkagenten, kom je in de buurt?» Ik krijg daar soms kritische antwoorden op, maar in het algemeen blijkt dat het steeds beter gaat.

Mevrouw Helder (PVV):

Dit is echt gewoon feitelijk onjuist. Dat is een bezuinigingsdoelstelling van uit mijn hoofd 70 miljoen euro, omdat er niet meer zou worden geïnvesteerd in steen. Dat is gewoon een feit, dat is gebeurd onder het vorige kabinet. Ik ben het eens met de Minister – we zitten inmiddels in 2019 – dat de bereikbaarheid van politie op een andere manier ook goed kan. We hebben de MEOS-app, we hebben de GGP-bus, waarvoor de gemeente Leudal met zestien deelgemeentes inderdaad een goede oplossing heeft gevonden. Dus de Minister en ik komen elkaar halverwege wel tegemoet. Want natuurlijk moet je moderniseren, maar feit is gewoon dat er wel degelijk politiebureaus zijn wegbezuinigd. Dat punt wil ik toch even maken.

De voorzitter:

Dat mag u zeker doen. Eens kijken wat de reactie van de Minister daarop is.

Minister Grapperhaus:

Ik verstond dat mevrouw Helder zei: er wordt niet geïnvesteerd in stenen. Dat is inderdaad een belangrijke innovatie bij de politie, waarbij de politie overigens niet uniek is. Je hebt natuurlijk veel meer organisaties die werken met flexkantoren en -bureaus. Ik heb vaker het voorbeeld genoemd van de wijkagent met een mountainbike, een iPad en een rugzakje. Het kan verkeren! Dat is heel bewust gedaan. Daar wordt nou juist door het publiek in het algemeen positief op gereageerd. Want dat geeft juist invulling aan de moderne nabijheid in de wijk, met aandacht voor de lokale context. Ik zou ook graag een keer met uw Kamercommissie samen in het land op werkbezoek gaan om een aantal van deze modaliteiten te bezoeken, zodat u echt kunt zien dat sprake is van een aanpassing aan de moderne tijd en dat dat heel goed werkt. Zoals mevrouw Helder terecht zegt is MEOS een digitaal instrument waarmee de politie in wezen een half bureau bij zich heeft. Behalve het koffieapparaat, maar daar is het rugzakje goed voor.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter, kort nog. Kijk, dat is iets te gemakkelijk. Ik heb in een eerder algemeen overleg al gezegd dat een politiebureau vergelijkbaar is met een ziekenhuis: je hoopt het nooit nodig te hebben, maar het moet er wel zijn. Ik ken de pop-uplocaties, ik ken het doen van aangifte via internet, maar er zijn oudere mensen die daarmee moeite hebben. Je zult maar een zedenslachtoffer zijn. Dan ga je niet bij een pop-uplocatie uitgebreid verklaren wat jou is overkomen. Dus een politiebureau is wel degelijk nog altijd nodig, hoe modern we het ook willen invullen. Er werd niet geïnvesteerd in stenen. Dat klopt, maar het was wel degelijk een bezuinigingstaakstelling.

Minister Grapperhaus:

Laten we wel zijn: er zijn nog steeds heel veel politiebureaus. Of het nou hier in de Schilderswijk is, in het Spijkerkwartier in Arnhem of waar dan ook: als ik op bezoek ga bij een politiebureau kom ik in een «kantoor», met alle faciliteiten van dien, van waaruit de wijkagenten hun werk doen, met moderne middelen. Daarnaast zijn er die pop-upbureaus in de wijk, zijn er mobiele steunpunten. Naast mijn departement – ik geef het maar mee – is er een wijkagent die regelmatig bij de lokale McDonald's – excuses voor de sluikreclame – te vinden is voor wat hij koffie met een cop noemt. Dat zijn nou eenmaal dingen die je niet had toen ik als middelbare scholier in Den Haag woonde. Toen was de politie veel statischer en zat alleen maar op die plekken. Ik blijf ervoor staan dat dat echt heel positieve effecten heeft.

De heer Van Raak (SP):

Ik val mevrouw Helder bij, want het is gewoon niet waar. Er is gewoon heel hard bezuinigd op politiebureaus en politieposten. De helft verdwijnt. In mijn eigen geboortedorp stond een prachtig politiebureau, waar iedereen altijd naartoe kon. Dat is verkocht aan een projectontwikkelaar, daar staan nu dure appartementen. In dat dorp komt nooit zo'n hippe agent met zo'n hippe fiets en zo'n hippe rugzak. Die zie ik daar helemaal nooit. Het enige wat er is, is een keer in de week een politieauto die door het dorp rijdt, en dan is-ie weer weg. Dan moet je erachteraan; je kunt hem niet eens tegenhouden. Ik ken ook andere dorpen waar politieposten zijn verdwenen en waar agenten zelf het initiatief hebben genomen, zelf plekken hebben gehuurd, bijvoorbeeld in het gemeentehuis, om ervoor te zorgen dat ze nog een klein beetje in de wijk aanwezig zijn. Het is verschrikkelijk dat dat is gebeurd. Dan moet je ook nog voor veel geld aan de telefoon gaan hangen, terwijl niemand opneemt.

De voorzitter:

U heeft er geen vraag bij.

De heer Van Raak (SP):

Wat de Minister zegt, klopt niet. Er is wel degelijk een heel grote bezuinigingsoperatie geweest om al die politieposten te sluiten.

Minister Grapperhaus:

Er gaan nu een paar dingen door elkaar heen lopen. Ik heb op de opmerking dat er niet meer in stenen is geïnvesteerd al gereageerd door te zeggen dat dat juist is. Ik heb ook gezegd dat er politiebureaus zijn gesloten, dus ik weet niet wat er nou precies niet klopt. Waar het vervolgens om gaat, is dat ik hier heb verantwoord waarom dat gedaan is en hoe dat uitwerkt in de praktijk. Ik heb toch even de Veiligheidsmonitor 2017 erbij gepakt – misschien kan hier vervolgens een projector staan, dan kan ik het meteen laten zien – waar het gaat over het contact met de politie en de tevredenheid daarover. Dan zien we een groene streep, die aangeeft dat het aantal Nederlanders dat tevreden is, tussen 2013 en 2017 licht gestegen is van net onder de 60% naar net boven de 60%. Ik zeg hiermee absoluut niet dat dat een soort panacee, een soort einde discussie is. We moeten daaraan blijven werken. Dan kom ik terug bij mijn refrein, ingezet in het begin: dit kabinet en deze Minister moeten ervoor zorgen dat de politie mensen en middelen heeft om de zaken zo goed mogelijk te kunnen verwezenlijken voor de burger. Maar wat ik zeg over die tevredenheid is wel belangrijk om mee te nemen, juist omdat intussen die niet door mij ontkende moderniseringsslag heeft plaatsgevonden en er inderdaad bespaard is op onroerend goed. Dat is overigens iets anders dan bezuinigen, want dat impliceert dat je iets niet meer gaat doen. Dat is niet het geval.

De heer Van Raak (SP):

In mijn geboortedorp was het politiebureau een belangrijk onderdeel van de lokale gemeenschap. Dat lijkt de Minister niet te snappen. Als er nu iets vreselijks met je gebeurt, kun je dus niet meer naar de politie. Het bureau is er niet, het bestaat niet meer. Het enige wat je kunt doen, is bellen, aan de lijn gaan hangen voor veel geld. Het bureau is er niet meer.

Minister Grapperhaus:

Er zijn in Nederland 210 teambureaus en 296 steunpunten. Ik heb duidelijk aangegeven dat die getallen wat lager zijn dan ze oorspronkelijk waren. Maar de stelling dat het politiebureau er niet meer is, kan ik niet voor mijn rekening nemen. U merkt, ik druk mij iets anders uit dan in de sfeer van «wat de Minister zegt klopt niet» of «de Minister heeft gelogen». Daar kom ik nog op terug bij de heer Azarkan. Ik heb heel veel respect voor uw Kamer en voor commissies, maar ik vind wel dat we met elkaar de discussie moeten houden over waar het over gaat, en niet over kwalificaties die niet kloppen.

De heer Van Raak (SP):

Het is er niet. In mijn geboortedorp is het er niet.

De voorzitter:

Meneer Van Raak!

Minister Grapperhaus:

Ik kom toe aan het fenomeen van de wijkbus en de proef op Voorne-Putten, waar de heer Drost op wees. Dat zijn goede voorbeelden van waarmee de politie bezig is in het kader van de ontwikkelagenda van de gebied gebonden politie. Zoals al eerder gezegd: de politie streeft ernaar om de aanwezigheid in de wijk op een eigentijdse manier in te vullen. Dit zijn daarvan succesvolle voorbeelden.

Dan heeft mevrouw Den Boer – ik denk terecht – een scherpe vraag gesteld over de richtlijn inzake privacy bij gebruik van sociale media. De politie heeft naar aanleiding van de politievloggers een duidelijke instructie opgesteld, vanuit het oogpunt van privacybescherming voor het verspreiden van beelden in het kader van voorlichting op social media. Die instructie is verspreid onder medewerkers. De politievlogs en de berichten via sociale media hebben een ongelooflijk positief effect bij het publiek, ook als het erom gaat om mensen op te roepen om op een goede manier met de politie mee te werken. De politie volgt ook, zoals u ongetwijfeld bekend is, op die politiebureaus die er nog steeds zijn via schermen wat er op sociale media gebeurt, om daaruit in bepaalde kwesties aanwijzingen te halen. Dat werkt allemaal goed, maar ik trek het me aan dat die instructie toch nog in de praktijk tot onvolkomenheden leidt. Iets meer hardop gezegd: ze wordt niet voor honderd procent nageleefd. Ik heb hierover met de korpschef gesproken, ook naar aanleiding van de aangekondigde mondelinge vragen van eergisteren. Ik heb met hem afgesproken dat hij daarover in ieder geval met betrokkenen in gesprek gaat om te bezien wat er verder aan maatregelen nodig is om te waarborgen dat politiemedewerkers bij het gebruik van social media de privacy afdoende kunnen waarborgen.

Voorzitter. Ik kom op de bodycam. Het is goed dat daarover vragen gesteld worden. Laat ik maar met de deur in huis vallen: de korpschef heeft recentelijk de opdracht gegeven om de bodycam een onderdeel te maken van de uitrusting van de politie. Er wordt naar gestreefd om de bodycam voor het einde van dit jaar landelijk te kunnen inzetten. Ik ben het volledig eens met degenen die dat naar voren brachten. Dat deed in ieder geval mevrouw Laan, maar ik meen ook mevrouw Buitenweg of mevrouw Helder. Ik verheug me erover dat dit onderwerp hier ook aan de orde kan komen, want ik deel volledig wat de vragenstellers naar voren hebben gebracht, namelijk dat de bodycam echt belangrijk is voor de politie, want de ervaring leert gewoon dat met name onrustmakers toch door die bodycams in toom blijken te kunnen worden gehouden. Ze schrikken door die bodycams terug of wat dan ook.

Mevrouw Helder vroeg nog iets over het stroomstootwapen. Dat onderzoek van het WODC is op dit moment uitgevoerd. Na de oplevering zullen de resultaten uiteraard naar de Kamer worden gestuurd. Dat zal rond het zomerreces gebeuren. Ik meen al eerder te hebben gezegd dat ik er echt wel naar streef om er dit najaar met uw Kamer over in gesprek te komen. De bekostiging van een eventuele invoering van het stroomstootwapen is inderdaad nog een vraagstuk; dat zeg ik maar eerlijk. Op dit moment zijn de financiële middelen er nog niet om dit te kunnen bekostigen, maar ik ben er wel degelijk over in gesprek om te bekijken hoe we dat gaan oplossen.

De heer Drost en enkele anderen stelden volgens mij terecht de kwestie van het landelijk dekkend vervoer voor verwarde personen aan de orde. Er is in het afgelopen jaar wel degelijk het nodige gebeurd rond dat passend vervoer. Er is een conceptmodelvervoer voor ontwikkeld. Er is door het instituut ZonMw subsidiegeld geregeld voor de regio's, voor pilots op dit gebied. Er is een aantal convenanten in diverse regio's opgesteld. Die pilots worden verlengd en de aanstelling van de brigadier vervoer is verlengd voor het hele jaar, maar ik zeg heel eerlijk dat ik zelf heb gehoopt dat het eerder door het hele land zou kunnen worden uitgerold. Het ziet er nu echter naar uit dat dat pas per 2021 zal zijn gerealiseerd, na aanpassing van de noodzakelijke regelgeving en na de bekostigingsrealisatie. Ik kan daar in dit verband niet zo heel veel meer over zeggen, omdat het uiteindelijk iets is wat in overgrote mate bij de collega van VWS thuishoort.

De heer Drost (ChristenUnie):

Het antwoord is natuurlijk helder, maar het duurt wel lang. Dat is opvallend, gezien het feit dat bij de betrokkenen bij geweldsincidenten richting politieagenten het aandeel van verwarde personen behoorlijk hoog is. En dat aantal loopt op. Dat onderstreept volgens mij wel het belang van dit onderwerp. De Minister heeft het over 2021, dus we zijn nog twee jaar lang met dat onderwerp bezig. Kan de Minister dit, bijvoorbeeld per brief, wat verder toelichten? Waar zitten precies de drempels, de haken en de ogen? En liever nog wil ik dat de Minister gaat bekijken of het wat sneller kan.

Minister Grapperhaus:

Ik zei al: dit ligt niet bij mij. Wat Justitie betreft zou dit zo snel mogelijk landelijk klaar moeten zijn. Toen ik me begin 2018 in dit onderwerp aan het verdiepen was, en me ook aanmeldde voor de periodieke vergaderingen van het Schakelteam onder leiding van Onno Hoes, leek het aanvankelijk veel meer vliegwiel te hebben. Ik heb onder de aandacht van de collega gebracht dat ik ook vind dat 2021 te laat is, of in ieder geval dat het nog wel erg lang duurt. Ik ga daar ook de nodige druk op zetten. Maar ik denk dat dit ook een kwestie is die langs die weg moet worden besproken.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dit is mijn laatste interruptie, voorzitter. Nou ja, vooruit dan maar; ik wil hierop toch reageren, want ik maak me hierover wel zorgen. We hebben bij dat Schakelteam natuurlijk ook al eerder gekeken wat het kabinet allemaal ging doen met de aanbevelingen. Het is steeds toch vrij mager en het is ook heel erg institutioneel. En ik heb eerlijk gezegd niet het idee dat de koe echt bij de hoorns gevat wordt. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat er zo ongelofelijk veel instellingen en heel veel verschillende bestuurslagen bij betrokken zijn. We raken zelf ook weleens de kluts kwijt. We hebben een keer aan de Griffie gevraagd: breng het eens gewoon allemaal in kaart. Ik heb het idee dat het daarmee ook binnen het kabinet een beetje alle kanten op gaat. Dit neemt ongelofelijk veel capaciteit weg van de politie, én het is voor mensen die ermee te maken hebben natuurlijk heel erg problematisch. Daarom komt er volgens mij vanuit deze Kamer de hartenkreet: daarvan moet toch echt eerder serieus werk gemaakt kunnen worden? Ik zeg het niet alleen maar gewoon makkelijk, maar ook omdat een aantal van de concrete aanbevelingen die gedaan zijn, ook door het Schakelteam, toch niet echt heel duidelijk ingevuld zijn door het kabinet. Daarvan kan toch sowieso al meer werk worden gemaakt?

Minister Grapperhaus:

Dit wordt wat lastig. Ik kan zeggen: nou, ik begrijp uw kritische observaties en ik speel ze door naar de collega van VWS. Dat wil ik graag doen. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is er in de afgelopen achttien maanden aan één stuk door bij de instanties die er uiteindelijk over gaan op aangedrongen dat de psycholance en ook de wijk-ggz'er wat ons betreft twee instanties zijn die er echt op heel korte termijn moeten komen. Het probleem is alleen wel – ik zeg het heel eerlijk – dat dit geen instanties zijn die onder de begroting of de verantwoordelijkheid van Justitie vallen. Als dat zo zou zijn, zouden we deze discussie bij wijze van spreken hier helemaal niet hoeven te voeren. Ik zal dus de door het lid Buitenweg naar voren gebrachte kritische noten een-op-een overbrengen aan VWS, maar mij lijkt het dat ook vanuit de commissie voor VWS dit punt dan moet worden aangeroerd.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dat is absoluut waar. Maar neem het onderwerp ondermijning. Ik hoor de Minister daarover elke keer zeggen: nou, daar kun je me 's nachts voor wakker maken en ik ga daar de barricades voor op. Hartstikke goed. Dat onderwerp heeft ook veel verschillende raakvlakken. Daarvoor moet de Minister aan de slag met de Minister van Financiën, want het gaat daarbij ook vaak over witwassen. Daarbij spelen dus ook heel veel verschillende aspecten. Ik snap heel goed dat bij het probleem rond vervoer van verwarde personen de leiding niet zozeer ligt bij Justitie, maar bij zorg. Maar uiteindelijk is er toch één kabinet? Ik zou willen dat dat dan overgedragen wordt en dat één iemand voor dit onderwerp echt graag 's nachts zijn bed uit wil komen. Eén iemand moet dit oppakken en coördineren. Iemand moet hier iets meer urgentie aan geven en voorkomen dat we alles toch allemaal wel heel ingewikkeld vinden. Dit is iets waar heel veel agenten mee te maken hebben, wat voor heel veel mensen die het betreft heel problematisch is, en het neemt alleen maar toe. Ik denk dat hierbij dus de vraag vooral is: wie gaat er nou echt de kar trekken bij dit onderwerp, met dezelfde drive als de Minister zegt te hebben bij de ondermijning?

Minister Grapperhaus:

Laat ik allereerst eerlijk zeggen dat ik over het algemeen goed slaap en niet 's nachts wakker lig. De kwestie van de verwarde personen en de druk die die op de politie legt, trek ik me echter zeer aan. Mijn rol daarbij in het Schakelteam is denk ik ook heel duidelijk geweest. Ik jaag daarbij namelijk steeds drie dingen aan die, hoe je het ook wendt of keert, buiten mijn domein vallen. Het begint bij de psycholance. Nee, het begint daarvoor nog, bij de wijk-ggz'er, die het goed in de gaten kan houden. Daarna volgt de psycholance en ten slotte volgen de beveiligde bedden. Ik vind dit probleem ook steeds prangender worden en ik wil bij dezen hier toezeggen dat ik vanuit Justitie er in het kabinet alle aandacht voor zal vragen om dit punt de nodige urgentie te geven. Dat wil ik doen, omdat ik het bijzonder teleurstellend vind dat het aantal meldingen uiteindelijk dit jaar van 78.000 naar 90.000 is gestegen, terwijl de aantallen psycholances, wijk-ggz'ers en beveiligde bedden niet evenredig zijn gestegen, nog los van wat we vinden over die stijging van het aantal meldingen. Ik wil hier dus toezeggen dat ik hierover en over de urgentie hiervan nog eens verder in gesprek ga.

Ik kan daarnaast wel zeggen dat ik vorige week nog met de collega en met vertegenwoordigers van de VNG die het punt daar oppakken, heb gesproken over de problematiek van met name de groep verwarde personen die ook echt vaker dan één keer in aanraking komen met de politie. Ik ga nu echt een beetje buiten de randen van dit AO, maar ik zeg het toch, voorzitter. We hebben over die groep gezegd: daar moet zeker heel veel urgentie op. Maar ik hoop dat dit voldoende is, zo toegezegd zijnde. Ik kom hier voor de zomer bij de Kamer in een brief op terug. Daarin kan ik even laten zien welk huiswerk ik hierbij heb gemaakt.

De voorzitter:

Ik kijk nog even naar de heer Drost. Wil hij nog gebruikmaken van het tweede deel van zijn interruptie? Het gaat een beetje hink-stap-sprong, maar vooruit.

De heer Drost (ChristenUnie):

Nou, mevrouw Buitenweg kopte de bal in. Ik onderstreep wat zij heeft gezegd. Ik snap het antwoord van de Minister; de uitvoering moet wellicht op een ander ministerie worden gedaan. En misschien moeten we zelfs met elkaar naar financiële middelen kijken; dat weet ik niet eens. Maar het probleem komt uiteindelijk bij Justitie terecht. Ik ben het er dus helemaal mee eens dat de Minister daar nu ook prioriteit aan gaat geven en in ieder geval die streep eronder gaat zetten.

Minister Grapperhaus:

Maar nogmaals, ik trek mij het probleem aan vanuit de invalshoek van de politie, en ik ga het huiswerk doen om het nog eens met heel erg veel urgentie neer te leggen in het kabinet, om te kijken hoe we hiermee verder kunnen gaan. Maar uiteindelijk moeten vanuit het kabinet, respectievelijk vanuit VWS enkele van de dingen die we vandaag benoemd hebben, weer meer tractie krijgen. Uiteindelijk valt dat buiten mijn competentie.

Mevrouw Den Boer heeft de internationale en Europese politiesamenwerking naar voren gebracht. Ik moet zeggen dat ik met heel veel interesse en waardering het voorstel heb gelezen. Ik deel de mening van mevrouw Den Boer dat criminaliteit steeds vaker grensoverschrijdend is en dat samenwerking tussen politiediensten van groot belang is. Politiesamenwerking is ook echt een van mijn topprioriteiten. Ik heb al vaker aan de Kamer gerapporteerd dat ik heb ingezet op vernieuwing van het Benelux-politieverdrag. Dat is vorig jaar gebeurd en dat moet nu zo snel mogelijk geratificeerd worden. Maar u ziet wat er daarbij gebeurt: het loopt vast in België, niet omdat ze daar niet willen, maar omdat daar ineens een demissionair kabinet zit en allerlei zaken daardoor in de vertraging raken, terwijl ondertussen iedereen het belang hiervan heel goed ziet. Ik vind dat we die grensoverschrijdende operationele politiesamenwerking – ik zeg: «operationele politiesamenwerking» – echt nog veel meer kunnen intensiveren. Ik noem een paar voorbeelden. We hebben met een aantal lidstaten van de EU een samenwerking op het gebied van het bestrijden van maritieme drugstransporten, we hebben een samenwerking met Noordrijn-Westfalen en met België op het gebied van politie, en zo zijn er nog veel meer vormen van samenwerking. En uiteraard hebben we een paar overkoepelende EU-samenwerkingen.

Ik denk dat we vooral moeten inzetten op het intensiveren van die vormen van samenwerking. Ik zou dat verstandig vinden en ik zou adviseren om het niet te gaan zoeken in institutionele wijzigingen. Ik denk namelijk dat we daarbij op twee dingen gaan stuiten. We gaan in de eerste plaats stuiten op een mer à boire bij het wordingsproces. De heer Van Raak wees al op het punt van de verschillende rechtsstelsels, die ook in dat opzicht een hobbel zullen vormen. Het tweede punt is meer politie-inhoudelijk. Ik constateer toch dat er inderdaad materieel ook verschillen zijn tussen de politiestelsels in de onderscheiden EU-landen. Het zou ook om die reden niet verstandig zijn om in dit stadium zo'n institutionele «samenwording» na te streven. Maar nogmaals, het punt van de internationale politiesamenwerking gaat mij zeer aan het hart, want hoe beter de samenwerking, hoe beter we die internationale boeven kunnen aanpakken.

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik denk dat er op zich al een heel belangrijke institutionele stap is gezet, want Europol kent ook een heel lang wordingsproces. Toen ik hier als wetenschapper mee bezig was, heb ik weleens een Schotse politieman geïnterviewd. Hij zei over Europese politiesamenwerking in de vorm van Europol: it's pie in the sky, it will never ever happen. Nu, zoveel jaren later, zien we dat die samenwerking er toch is. En ik denk dat die er ook om goede redenen is. Het is daarom denk ik niet verkeerd om een stip op de horizon te zetten en daarvoor processtappen te zetten. Het mooie van Europol is dat wij ontwikkelingsfasen kunnen bespreken met elkaar, in gezamenlijkheid met het nationale parlement en het Europees Parlement.

Ik heb hierover toch nog twee vragen. We hebben in Europa zoiets als EMPACT, de European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats. Wat ik daar lastig aan vind, is dat het niet de lidstaten als het ware committeert aan de inzet van operationele capaciteit om een bepaald probleem op te lossen. Is de Minister met mij van mening dat er iets zou moeten zijn als een gezamenlijke dreigingsanalyse, om acute problemen echt aan te pakken, problemen die zich ook in de grensstreken voordoen? Ik noemde als voorbeelden ook de havens en het «geheen-en-weer» tussen de haven van Rotterdam en die van Antwerpen. We moeten dat aanpakken om daarmee de veiligheid van de burgers veilig te stellen.

Minister Grapperhaus:

Ik denk dat het heel interessant is om nader te verkennen in hoeverre je dit soort zaken inderdaad op basis van meer gezamenlijkheid dan er nu al is, kunt analyseren. Er is namelijk nu al heel veel samenwerking op dat gebied. Nogmaals, op zichzelf vind ik het goed dat er gedachtenvorming is zoals mevrouw Den Boer die nu aangeeft. Je kunt er natuurlijk heel makkelijk van zeggen: ja, maar in land X in de EU hebben ze een heel ander soort rechtsstaat, en weet ik veel wat. Dat is allemaal waar, maar ik denk dat het wel goed is dat we dit soort gedachtevorming hebben, al was het maar om landen die nogal wat andere beginselen hebben in hun rechtssysteem, te prikkelen om zich de vraag te stellen: zouden we daar wat aan moeten doen en zouden we nader tot elkaar kunnen komen? Dus nogmaals, we moeten hierover blijven nadenken. Internationale politiesamenwerking is voor mij hoe dan ook een prioriteit en daarop moeten we blijven inzetten. Het is voor mij een prioriteit, zij het voorlopig niet institutioneel anders dan nu, namelijk via Europol en Eurojust.

Mevrouw Den Boer (D66):

Aanvullend vraag ik of de Minister het met mij eens is dat er juist wel ook heel goede voorbeelden zijn van politiesamenwerking met bijvoorbeeld Oost-Europese lidstaten, zoals met Roemenië? Ik heb daar pas nog een politieliaison gesproken. Er is bijvoorbeeld sprake van samenwerking op het vlak van de bestrijding van mensenhandel en drugshandel. Dat zijn heel belangrijke onderwerpen. Is de Minister het met mij eens dat er echt toch wel meer gedaan moet worden om de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten te verbeteren door «connecting the dots»? We moeten de punten met elkaar verbinden. We moeten de mensen die al in die systemen zitten, ook daadwerkelijk oppakken. We moeten het hun moeilijk maken om zomaar door de mazen van de wet te glippen.

Minister Grapperhaus:

Ja! Dat punt komt terug in mijn brief van begin juni over internationale politiesamenwerking. Het is overigens een heel interessant en delicaat punt, want je moet vervolgens ook wel weer bekijken met wie je op welke gebieden samenwerkt. Het moet immers ook weer zo zijn dat één en één drie wordt. Maar dit komt begin juni in een brief terug.

De voorzitter:

Het wordt genoteerd. Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. «And now for something completely different», zoals in Monty Python wordt gezegd. De heer Azarkan had een vraag over de vrouwen en kinderen in IS-gebied. Ik heb er eerlijk gezegd niet zo bij stilgestaan dat dat onderwerp in het kader van dit AO aan de orde zou komen. Hierbij kan ik alleen verwijzen naar de brief over het kabinetsbeleid op dat punt, die ik de Kamer op 6 december 2018 heb geschreven. Dat beleid staat nog steeds.

Voorzitter. Dan is er de kwestie van de boa's. Dat is een kwestie waar veel aan vastzit. Mevrouw Laan vroeg hoe het zit met de aangekondigde verkenningen op dat punt. Die verkenningen over die verbetering in de samenwerking zijn gestart, ook naar aanleiding van de notitie die eind vorig jaar gezamenlijk is geschreven. Er is daarvoor een integrale werkgroep. Daarin zitten de VNG, de politie, het Openbaar Ministerie, het Bureau Regioburgemeesters, de gemeente Utrecht, de gemeente Rotterdam, de gemeente Haarlemmermeer en de Minister van Justitie. Zij zijn aan het kijken naar wat we noemen «de flexibele inzet van de boa en het criterium inzake de leefbaarheid». Ik ben van plan uw Kamer voor de zomer te informeren over de stand van zaken bij die verkenningen. Voor de langere termijn worden er gesprekken gevoerd over de uitvoering van de in deze Kamer aangenomen motie van mevrouw Den Boer over de politiefunctie. We hebben afgesproken dat we daar ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bij zullen betrekken. Die verkenningen zijn volgens mij dus helder. Ik wil nog wel benadrukken dat de concrete inzet van boa's iets is wat in de lokale driehoek besproken wordt. Daar zit de Minister van Justitie natuurlijk niet bij.

De heer Drost vroeg nog of er mogelijkheden zijn om de informatiepositie van gemeentelijke boa's te verbeteren, zodat ze weten wanneer ze zich in een gevaarlijke situatie begeven. De Wet politiegegevens biedt de politie onder voorwaarden de mogelijkheid om politiegegevens te delen met boa's. Ik zei al dat die taken lokaal worden bepaald. Dat betekent dus dat afspraken over informatiedeling tussen politie en boa's eigenlijk ook lokaal maatwerk zijn. Ze hangen af van de lokale afspraken. Overigens mogen er niet meer politiegegevens worden gedeeld dan proportioneel en noodzakelijk is voor het doel waarvoor de boa's worden ingezet. Ik kan u verder nog melden dat de politie op dit moment ook nog werkt aan verbeteringen in de lokale samenwerking met boa's.

De voorzitter:

Is hiermee het onderwerp «boa's» afgerond?

Minister Grapperhaus:

Nee, ik ben nog lang niet klaar met de boa's. Nou ja, «nog lang niet» is wat overdreven. Er is gevraagd naar de stand van zaken bij de uitbreiding van de bevoegdheden van de boa's in de openbare ruimte bij lichte verkeersovertredingen. Ik heb daar overleg over gehad met de VNG, de politie en het OM. Naar aanleiding daarvan zijn per 1 januari van dit jaar de bevoegdheden van boa's ten aanzien van handhaving in het verkeer met een aantal feiten uitgebreid. Dat zijn feiten die de leefbaarheid aantasten, zoals het handhaven van de rijrichting, onnodig claxonneren en dergelijke. Daarmee past dit ook binnen de taakstelling van de boa's. Daarnaast wil ik nog benadrukken, mevrouw Laan, dat we natuurlijk die eerder aangekondigde verkenning hebben. Daarbij wordt gekeken of je dat leefbaarheidscriterium hoe dan ook zou moeten verruimen.

Over het punt van de boa's en de bewapening is niet echt een vraag gesteld. Daarover heb ik al vaker in de Kamer gezegd dat ik op dat punt volmondig het standpunt deel van het Openbaar Ministerie, maar bijvoorbeeld ook dat van een aantal burgemeesters, namelijk dat het niet aan de orde is om daar wezenlijke veranderingen in aan te brengen.

Dat zijn mijn punten over de boa's, voorzitter.

De voorzitter:

Dan is er een interruptie van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter, het is ook een beetje een uitgestelde interruptie, vanwege de toon bij de discussie daarnet over het aantal politiebureaus. Ik dacht: laat ik even wachten tot een later moment. De kwestie van die boa's raakt natuurlijk ook aan de nabijheid van de politiezorg voor de burger. Ik wil daar toch nog iets over zeggen. Ik krijg hierover mails en collega's zullen zulke mails ook krijgen. Ik heb hier een mail van een meneer die in elkaar geslagen is en vanaf de intensive care heeft geprobeerd de politie te bereiken om aangifte te doen. Ik zal u de details besparen, voorzitter. Ik heb hier een mail van een wijkagent uit de Hoeksche Waard die op zondagmorgen met een heel klein aantal mensen een dienst moet doen. Kijk, wij weten allemaal van de problemen waar de politieorganisatie op dit moment in zit. Ik ga de Minister ook niet iedere keer op al die mails trakteren in de vorm van schriftelijke vragen of wat dan ook, want ik weet ook wel waar de schoen wringt. Maar ik heb hier toch ook wel een beetje moeite mee. Ik heb het idee dat de Minister ook wel vooral een positief beeld wil neerzetten, van alles wat goed gaat. Dat vind ik ingewikkeld, want er gaat ook een heleboel niet goed. Ik ben bijvoorbeeld benieuwd naar de uitvoering van mijn eigen motie waarin wordt gesteld dat 80% van de tijd van de wijkagent in de wijk moet worden doorgebracht. Wat wil ik hiermee zeggen? Het is toch niet heel erg raar dat wij ons zorgen maken over die nabijheid van de politie bij de burger? Ik heb het idee dat de Minister op dit punt bij wijze van spreken vooral zegt: gaat u gerust slapen. Ik slaap hier niet zo gerust op.

De voorzitter:

Minister, wat gaat u daaraan doen?

Minister Grapperhaus:

Ik zei net tegen mevrouw Den Boer dat ik inderdaad ook vind dat die regels over die sociale media onvoldoende zijn nageleefd. Ik heb dat zelfs nog eens expliciet benoemd. Ik heb over die verwarde personen net aangegeven: ik trek me dat aan, hoewel ik er niet 's nachts wakker van lig, enzovoort, enzovoort. Er zijn genoeg punten waarbij ik zeg: het gaat niet zoals het zou moeten gaan. Dat trek ik me als Minister aan, want nogmaals, ik ben degene die voor de mensen en de middelen moet zorgen om de politie in stelling te brengen. Ik geef wel toe dat ik het op een bepaalde manier breng. Dat is misschien een beetje de positivo in mij. Dat punt van kritiek van mevrouw Buitenweg bijvoorbeeld, dat pak ik op en daar ga ik mee aan de slag. Ik zeg dan: ik kom daarover met een brief naar uw Kamer en dan mag u beoordelen of ik mijn huiswerk over een maand of drie gedaan heb. Zo zijn er meer dingen waarbij ik echt wel zie dat het niet goed gaat; daar heeft de heer Van Dam echt een punt. Ik ben bijvoorbeeld begonnen met zijn punt over de ombudsman. Ik zou de tekst erover er even bij moeten pakken, maar ik zeg het nu uit mijn hoofd: ik heb erkend dat er een aantal keren dingen gewoon niet goed zijn gegaan met individuen in de organisatie. Daar moeten we dus ook wat aan gaan doen. Maar misschien dat ik het iets te enthousiast breng als ik zeg: we gaan er iets aan doen. Misschien dat ik meer de nadruk moet leggen op het element van mea culpa of wat dan ook.

Maar uiteindelijk ging het de heer Van Dam hier natuurlijk om de boa en de wijkagent. Ik krijg soms ook casuïstiek via e-mails binnen. Dat trek ik me aan, maar we moeten oppassen en die niet gaan veralgemeniseren. Ik deel dergelijke casuïstiek wel met de korpsleiding als die casuïstiek mij betrouwbaar overkomt. En dat laatste is vaak het geval, hoor. Ik leg dat dan bij de korpsleiding neer, zodat men dat in ieder geval ziet. Maar ik vind dat wij de korpsleiding vervolgens in stelling moeten brengen om daadwerkelijk operationeel daar bij te sturen waar dat nodig is. En een voorbeeld daarbij is de vraag of er nou echt voldoende wijkagenten en boa's zijn, een vraag die ik wel vaker hoor. Wordt die 80% van de tijd op straat doorgebracht? Bij die kwestie moeten we in eerste instantie de korpsleiding in stelling brengen om ook echt op die dingen te gaan sturen. Op die vragen over voldoende wijkagenten en die 80% komen we overigens terug in het halfjaarsbericht, eind juni of begin juli, wil ik vast aankondigen. Ik zal straks in dit verband nog ingaan op het etnisch profileren.

De heer Van Dam (CDA):

Het punt is dat ik de Minister heb horen zeggen: goh, als ik het land inga, hoor ik overal dat het zo goed gaat. Misschien moeten we samen een keer op werkbezoek gaan om te kijken hoe goed het gaat. Ik ga ook heel veel op werkbezoek. We weten allemaal dat de situatie bij de politie op een aantal punten best zorgelijk is, maar stelselmatig is het antwoord: nou, het gaat allemaal wel goed. Ik heb het aan de korpsleiding gevraagd en daar verzekert men mij dat het wel goed komt. Als ik dat steeds hoor, terwijl ik ook weet dat er zorgelijke situaties zijn, dan leidt dat uiteindelijk tot wantrouwen. Spelen we alleen maar mooi weer of leggen we echt de vinger op de zere plek? Ik denk dat we er in deze moeilijke tijden met elkaar mee gediend zijn als de vinger op de zere plek wordt gelegd. Ik vraag de Minister om die benadering te kiezen.

Minister Grapperhaus:

U als Kamer – en dat is terecht – controleert mij en legt de vinger op een aantal zere plekken. Die heb ik benoemd en herhaald. Ik heb niet gezegd dat ik als een soort blije aap van allemaal werkbezoeken terugkom. Nee, ik heb gezegd dat ik op werkbezoeken ook bepaalde kritiek tegenkom. Ik kom op werkbezoeken ook zaken tegen die tegenspreken wat mij wordt voorgehouden. Die meld ik ook. Maar ik ben ondertussen nog altijd een fanatiek gelovige in het halfvolle glas. Ik zie inderdaad dat er dingen beter kunnen of gewoon niet goed gaan. Ik zeg u toe dat ik bepaalde dingen wil verbeteren. Ik noemde net het voorbeeld van 80%, als het over de wijkagenten gaat. We komen daar bij het halfjaarsbericht op terug. Ik weet nu nog niet wat daaruit komt, maar als we uiteindelijk met elkaar concluderen dat er te weinig wordt waargemaakt, dan zult u mij als eerste horen zeggen dat we dat moeten verbeteren. Zo zit ik in de wedstrijd, zou ik bijna willen zeggen.

De heer Bisschop (SGP):

Het kan zijn dat de Minister hier nog op terugkomt als hij de vragen verder afwerkt, maar ik miste een reactie op mijn vraag over de informatie-uitwisseling tussen boa's en wijkagenten. Als het antwoord daarop verderop in het stapeltje zit, dan wacht ik dat rustig even af.

Minister Grapperhaus:

Daar ben ik daarnet op ingegaan. Ik heb aangegeven dat dat gebeurt. Daar waar dat proportioneel en nodig is, vindt er daadwerkelijk uitwisseling plaats tussen boa's en wijkagenten. Ik heb daar vrij uitvoerig bij stilgestaan.

De heer Bisschop (SGP):

Dan heb ik het niet opgepikt, omdat de signalen die wij krijgen, daar nog weleens van afwijken. Ik hoor hier een beetje een positief beeld, maar ik vraag mij af of dat wel een correcte voorstelling van zaken is.

Minister Grapperhaus:

Ik krijg vandaag wel prachtige uitdrukkingen over mij heen. Het begon met «liegen», daarna werd het «het klopt niet», maar nu is het gelukkig de vraag of dit wel een juiste voorstelling van zaken is.

De heer Bisschop (SGP):

Wij zijn altijd mild, hè.

Minister Grapperhaus:

Dat weet ik. Dat siert de SGP ook. Ik heb gewezen op de Wet politiegegevens, die de politie de mogelijkheid biedt om politiegegevens te delen met boa's. Maar ik heb ook uitgelegd dat de beslissing over de inzet van boa's bij het lokaal gezag ligt. Dat is nou eenmaal zo. Ook al zou ik daarover willen gaan... Ik zeg niet dat ik dat wil. Ik ga er gewoon niet over. Het lokaal gezag zegt: dit moeten de boa's doen. Daaruit vloeit voort wat de politie aan gegevens kan doorgeven. De Wet politiegegevens stelt in dat opzicht een proportionaliteitsvereiste. Als u zegt dat u op lokaal niveau hier en daar hoort dat dit onvoldoende gebeurt, dan ben ik op zichzelf bereid om dit door te geven aan het betreffende lokale gezag, maar dan moeten het wel concrete signalen zijn. De mogelijkheden zijn er. Dat wil ik hier hardop gezegd hebben. De boa's die misschien bij u hun zorgen daarover hebben geuit, moeten zich daarin gesterkt weten. De wettelijke mogelijkheden zijn er. Het gebeurt veelal ook. Nogmaals, ik wil het best doorgeven, maar ik heb zelf niet de doorzettingsmacht om te zeggen: dit moet u lokaal doen met boa's. Dat wil ik ook niet.

Voorzitter...

De voorzitter:

Een ogenblik, we gaan nog even door op dit punt. Meneer Drost.

De heer Drost (ChristenUnie):

Ik wil het nog even hebben over de boa's en het driehoeksoverleg. Ik ben toch niet tevreden met de beantwoording van de Minister. Hij zegt: ik zit niet bij dat overleg. Dat is natuurlijk helemaal waar. Ik heb op dit punt een kleine peiling gedaan onder burgemeesters in Nederland. Daar komt op zich een heel positief beeld uit naar voren over de samenwerking tussen gemeenten en wijkagenten. Men gaat langzaam maar zeker mee in de lijn van de Minister. Er zitten verbeteringen in. Het gaat steeds beter. Maar daaruit komt ook het beeld naar voren dat men boa's inzet op punten waar men voorheen op de politie kon leunen. In de driehoek vinden allerlei overleggen plaats, waarin burgemeesters ervoor kiezen om uitvoeringstaken bij boa's neer te leggen die daar voorheen niet lagen. In de vraagstelling komt bijvoorbeeld het geweldsmonopolie aanbod. Ik ben het eens met de Minister, maar het is een feit dat burgemeesters vaststellen dat boa's meer moeten doen dan eerst. Dat zie je ook in de cijfers terug. In de loop van de jaren komen er langzaam maar zeker meer boa's. Mijn vraag aan de Minister is: deelt u die analyse van de burgemeesters? Heeft u die analyse wellicht ook? Is er in de loop van de jaren een verschuiving van taken zichtbaar tussen boa's en wijkagenten?

Minister Grapperhaus:

Ik wil een paar dingen zeggen. In de eerste plaats heb ik aan het begin van mijn «boa-beantwoording» aangegeven dat die verkenning er is. Dat wist u als Kamer al, maar ik heb dat nog even naar voren gehaald. Daar kijken we naar, naar aanleiding van onder andere een heel duidelijke nota van de politie. Die is in december naar uw Kamer gestuurd. Men vond het de moeite waard om te verkennen of het leefbaarheidscriterium zou kunnen worden opgerekt. Dat is één. Twee. Ik heb per 1 januari jongstleden, na overleg met de politie, het OM en de VNG, een aantal extra zaken op het gebied van verkeershandhaving ondergebracht bij het huidige leefbaarheidscriterium. Vanuit de VNG en de politie kwam duidelijk naar voren dat we moeten kijken of we die domeinen beter op elkaar zouden kunnen laten aansluiten. In zoverre is het antwoord dus «ja», maar ik moet wel zeggen dat ik als gesprekspartner natuurlijk met name kijk naar de VNG, de G20, de twintig grootste gemeenten, en de G4, om enige structuur te krijgen in de input die ik krijg. Als de heer Drost een ander empirisch onderzoek heeft gedaan, dan zou ik daar uiteraard graag kennis van nemen, mits het een empirisch onderzoek is, want dan kan ik dat meenemen. U kunt erom lachen, maar het moet wel een beetje... We horen natuurlijk allemaal ervaringszaken. Burgemeesters leggen hier af en toe ook een bezoek af om punten nog eens onder de aandacht te brengen. Waar het mij om gaat – ik sta daar zeer open voor – is dat we kijken of we het domein van boa's op het punt van het leefbaarheidscriterium nog verder kunnen uitbreiden en definiëren. Dat laat overigens onverlet mijn eerder ingenomen punt over wapens.

Ik wil op dit punt nog één ding zeggen tegen de heer Drost. Ik ben natuurlijk ook met sommige burgemeesters in gesprek over de inzet van boa's en politie ten gevolge van allerlei dingen die in gemeenten gebeuren en die extra inzet vergen. Als allerlei gemeenten in het land, klein en groot, ineens festivals gaan organiseren, dan vergt dat inzet van handhavers. En dan heb ik het nog niet eens over mijn stokpaardje, de drugsproblematiek. Laten we het daar niet over hebben. Als je een festival organiseert, dan moet je handhavers inzetten. Ik zeg tegen burgemeesters en de VNG dat als zij erover klagen dat er onvoldoende boa's of politieagenten beschikbaar zijn, we ook hierover de discussie moeten aangaan.

De heer Drost (ChristenUnie):

Ik heb het geen empirisch onderzoek genoemd, maar signalen. Ik heb iets van tien of vijftien reacties gekregen, dus dat geeft op zich best een aardig beeld. Ik heb het positief gebracht, want men was positief over de wijkagent, maar men vroeg wel aandacht voor het samenspel met de boa's. Ik snap dat de Minister, in zijn rol als hoofd van de politie, een gesprekspartner is, maar als Minister van Justitie en Veiligheid moet hij ook naast de burgemeesters gaan staan, juist in de grotere steden waar veel problematiek is, om te proberen om dit vraagstuk samen tot een goed einde te brengen. Er moet niet worden gestreefd naar een overheveling van taken, zoals burgemeesters blijkbaar soms voelen, maar er moet juist worden samengewerkt aan oplossingen. Ik ben zeer benieuwd naar de analyse waar u mee komt.

De voorzitter:

Het lijkt me goed dat we die afwachten.

Minister Grapperhaus:

Er moet geen verkeerd beeld ontstaan. Ik heb afgelopen maandag alweer ongeveer een uur of zes met burgemeesters overlegd in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP), daarna in het Strategisch Beraad Veiligheid en daarnaast nog in een aantal bilateralen met de burgemeesters van de G4. U moet niet het beeld hebben dat ik ergens in een ivoren torentje af en toe met een verrekijker naar buiten kijk en zeg: goh, zie ik nog genoeg boa's of wijkagenten? Het is misschien toch wel goed om dat beeld bij uzelf wat te corrigeren. Ondertussen is het echt zo – laat ik daar heel duidelijk over zijn – dat we een nationale politie hebben geïnstigeerd. Ik ga daarmee even terug naar af. Dat hebben we als democratische samenleving gedaan; laten we daar even heel helder over zijn. Dat project is nu bijna voltooid. We constateren nu dat een aantal punten op aangrenzende velden – de boa's zijn er daar een van – toch misschien nog wat bijstelling van de regels en van de mogelijkheden behoeven. Daar kijk ik naar, overigens niet alleen met de burgemeesters, maar ook met het OM, dat daar een belangrijke partner in is, en met de politie. Ik ben ervan overtuigd dat we daar spoedig met elkaar tot mooie resultaten zullen komen.

De voorzitter:

Fijn, mooi. Mag ik even kijken hoever u bent met uw beantwoording?

Minister Grapperhaus:

Nou, ik ben toch zeker op een kwart. Nee, ik heb nog een paar onderwerpen, waarvan de cold cases er een zijn.

De voorzitter:

Gaat u snel verder.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Over het onderwerp cold cases zijn diverse vragen gesteld. Een enkeling van u hoort het vandaag voor de tweede keer, maar ik vind het echt van belang om even het volgende te zeggen over de kwestie waar wij nog met elkaar over in debat zullen gaan, namelijk de kwestie rondom de verschrikkelijke moord op Nicole van den Hurk. Daar zijn dingen niet goed gegaan in het meewerken aan een publicatie door het Openbaar Ministerie en de politie. Dat heeft men overigens – laat ik dat nadrukkelijk zeggen – ook onderkend. We zullen daar nog uitvoerig met elkaar over debatteren. Maar zoals ik vanmorgen al heb gezegd: politie en Openbaar Ministerie hebben daar echt met goede bedoelingen en doelstellingen gemeend dat het goed zou zijn als de samenleving de aanpak van een cold case een keer goed van binnenuit kan meemaken. Daarbij zijn in bepaalde fasen de aspecten van de privacy van belanghebbenden en betrokkenen niet op een adequate wijze meegewogen. Daar hebben politie en OM ook hun verontschuldigingen voor aangeboden. Dat is naar ik hoop zo veel mogelijk rechtgetrokken, maar wij zullen daar zeker met elkaar nog apart over debatteren. Ik wilde dat even vooraf gezegd hebben. Het is grotendeels een herhaling. Excuus aan enkelen dat zij voor de tweede keer horen wat ik vanmorgen zei.

Voorzitter. Dan de cold cases. Mevrouw Helder en mevrouw Buitenweg hadden daar een aantal vragen over, net als mevrouw Laan. Ik heb een maand geleden gesproken met nabestaanden van slachtoffers in cold cases. Sowieso is mensen al een enorm onrecht aangedaan, maar wat mij dan treft is dat het voelt als een soort dubbel onrecht omdat je er nooit een oplossing op hebt gekregen. Alleen daarom al hebben we een maatschappelijk belang om daar echt veel aan te doen. Ik was drie weken geleden in Limburg en heb mij de ochtend dat dit zou gebeuren, uitgebreid laten voorlichten door het team dat is gaan graven op een plaats waar zich mogelijk de stoffelijke resten zouden bevinden van een meisje dat in 1975 is verdwenen. Daar zie je dat de politie dat dubbele onrecht voelt en daar gedreven op in wil zetten. Maar het is niet mogelijk om alle coldcasezaken op te pakken, laat staan tegelijk op te pakken. Dat betekent dus dat je ieder jaar een aantal zaken oppakt. Het gaat niet voor niets in cold cases om complexe, ernstige zaken. Daarbij is het echt niet zo dat, zoals in de gemiddelde televisieserie die we daarover zien, door moderne technieken als een duveltje uit een doosje ineens de zaak wordt opgelost. Was dat maar zo.

Er zijn ook zaken die niet voldoende aanwijzingen bevatten om überhaupt een nieuw onderzoek te beginnen. Wat dat betreft is het heel goed – ik wil hier echt het compliment meegeven aan de politie – dat men allerlei nieuwe initiatieven oppakt. Men zet kunstmatige intelligentie in. Men maakt een coldcasekalender om zaken toch weer na zoveel jaren bij mensen onder de aandacht te brengen. In de Limburgse zaak waar ik over sprak, is jaren na dato ineens iemand met wat mogelijke feiten naar boven gekomen. We hebben in het regeerakkoord geld vrijgemaakt voor extra capaciteit die zich juist op de aanpak van de cold cases zou moeten richten. De eenheden maken verschillende keuzes bij de inrichting van een team voor cold cases. Minimaal zijn er drie personen, maar er zijn ook eenheden die daar veel meer mensen op inzetten. We experimenteren op dit moment met een meer landelijke coördinatie van die aanpak.

Er zijn ruim 1.700 cold cases. Er blijkt op basis van een handmatige verdere uitsplitsing van de cijfers dat er per jaar in enkele tientallen cold cases onderzoekshandelingen worden verrichten. Dat is een klein aantal, maar het zijn er nog steeds enkele tientallen. Dat betreft zaken die echt in onderzoek zijn, waarin je echt zegt: daar gaan we door. In een aantal gevallen leidt een dergelijk onderzoek tot het daadwerkelijk oplossen van een cold case en tot een veroordeling. We hebben vorig jaar natuurlijk gezien in de afschuwelijke zaak van de moord op Nicky Verstappen dat het hoe dan ook een enorme inzet vergt om te kijken of je verder kunt komen in zo'n zaak. In dit geval gebeurde dat door grootschalig DNA-onderzoek. Dat is vrij ongebruikelijk, maar ik ben daar zelfs als Minister zelf op bevraagd omdat er vanuit het OM en de politie uit andere arrondissementen moest worden ingezet om dat geheel mogelijk te maken. Als het nog een keer gebeurt, voorzitter, huren we gezamenlijk een busje, want dan moet u daarnaar gaan kijken. Het is buitengewoon indrukwekkend hoe de politie en het OM daarop inzetten. Maar we moeten ons realiseren dat dit soort dingen echt heel veel capaciteit vergen en dat dit ook tot onrechtvaardigheidsgevoelens leidt bij nabestaanden – ik heb ze gesproken – die dan in een zaak zitten en vragen: waarom mijn zaak dan niet? Dat is heel erg lastig. Ook zijn er gevoelens van vertwijfeling en onbegrip bij nabestaanden die zeggen: als nou in die cold case heel veel DNA is opgehaald uit de omgeving waar mijn dierbare is vermoord, waarom kan dat dan niet dubbel worden gebruikt? Ja, daar staan wetten aan in de weg, waardoor dit niet mag. Maar goed, ik ga nu niet uitvoerig op die problematiek in.

Ik wil in ieder geval maar zeggen dat ik op dit moment met de bonden overleg heb, ook om te kijken of we de rechtspositie van politievrijwilligers in het Besluit algemene rechtspositie politie kunnen opnemen. Dat zou van belang kunnen zijn, want dan zouden we vrijwilligers nóg meer kunnen inzetten als het gaat om cold cases. Nu gebeurt het al dat mensen met een specifieke kennis en vaardigheid juist als politievrijwilliger in dit soort dingen worden ingezet. Maar goed, dat Besluit algemene rechtspositie politie behoeft wat aanpassingen om dat nog breder te kunnen doen, met bijvoorbeeld notarissen of cyberspecialisten. Ik hoop dat ik het overleg daarover met de bonden dit jaar kan afronden en dan verder het regelgevingstraject kan inzetten. Tot zover de cold cases.

Voorzitter. Dan kom ik aan etnisch profileren. Het is misschien goed om erop te wijzen dat het werkwoord «monitoren» volgens Van Dale «toezicht houden» betekent. Ik heb nog eens gekeken: in vreemde talen komt het niet terug in de betekenis «meten». Ik zal dat in de wandelgangen nog een keer bij een van mijn vele goede contacten aan de heer Azarkan melden.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik denk dat dit een leuk trucje is van de Minister. Ik heb het net opgezocht en dat hebben zijn ambtenaren in de pauze blijkbaar ook gedaan. De Minister heeft de vorige keer gezegd: «De politie monitort om te kijken of ze de goede dingen doet om etnisch profileren richting nul te krijgen.» Dan moet je toch iets meten om te weten of het naar nul gaat? In antwoord op mijn vragen: «Nee, wij hebben eigenlijk geen meetinstrument.» Dan kunnen we er nu een Dikke Van Dale bij gaan halen, maar wat de Minister zei tijdens het mondelinge vragenuurtje had in ieder geval de suggestie dat hij iets kon meten om te weten of het richting nul ging. Of was dat echt helemaal niet zo?

Minister Grapperhaus:

Nee. En trucjes? Het woordgebruik vandaag ergert me, dat merkt u. Ik vind dat we hier altijd constructief en kritisch bezig zijn. Als ik achtereenvolgens van uw leden moet horen dat ik lieg, dat het allemaal niet klopt en dat ik trucjes uithaal... Dat is niet zo. Zo ben ik ook niet. We hebben hier gewoon een normale discussie met elkaar. Ik heb in december nooit beoogd om te zeggen dat ik dat aan het meten ben. Ik erken, en dat heb ik vaker gedaan, dat etnisch profileren af en toe nog gebeurt. Ik vind het heel vervelend dat het gebeurt en dat vind de korpsleiding ook, net als veel politiemensen. We doen daar allerlei dingen aan die ik nu niet uitentreuren zal herhalen. Ik heb duidelijk aangegeven – ik zal voortaan andere woorden gebruiken, omdat dat kennelijk duidelijker is – dat de korpsleiding hier bovenop zit, dat de korpsleiding in de gaten houdt wat er op dat punt gebeurt. De korpsleiding zegt: we moeten het onze mensen niet aandoen om terug te gaan naar dingen als het stopformulier, omdat dat in de praktijk tot heel veel gedoe gaat leiden. De politie – dat is een handicap, maar dat heb ik in december 2017 al tegen uw Kamer gezegd in antwoord op een vraag van de heer Azarkan – registreert geen etniciteit. Dat mag ook niet. Ik heb toen al gezegd dat dat sowieso betekent dat het heel moeilijk is om precies – als je meet moet het immers precies zijn – te kunnen meten wat er gebeurt. Wat ik steeds tegen uw Kamer zeg en ook blijf zeggen – u mag mij daar ook steeds op blijven aanspreken – is dat je het in de vezels moet krijgen. Mensen moeten ervan doordrongen zijn dat iedereen die bij Algemene Zaken komt op dezelfde manier wordt gecontroleerd. Daar zit ook niet iets kwaadaardigs in. Daar zit de korpsleiding bovenop, dat weet ik. Ik ga het niet meer hebben over de aantallen klachten en hoeveel daarvan zijn toegewezen, want ik vind dit typisch iets waar we met z'n allen alles aan moeten doen om het naar nul te krijgen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

De Minister kan zeggen «ik wil al die woorden niet». Of het nou de waarheid was van de heer Azarkan of wat ik zei, het had betrekking op één ding. Ik ben al de hele dag met de Minister bezig, al vanaf tien uur. Eén ding noemen waarvan we zeggen «dat had de Minister beter anders kunnen zeggen, want dat suggereert iets anders», mag af en toe. Dan hoeft iemand zich niet gelijk op zijn teentjes getrapt voelen. Ik denk dat de Minister zegt: de politie monitort om te kijken of ze de goede dingen doen om etnisch profileren richting nul te krijgen. Dan is mijn vraag: hoe monitort de Minister dat?

De voorzitter:

De Minister, kort!

Minister Grapperhaus:

Ik ga u niet met al die cijfers lastigvallen, maar de politie doet dat onder andere door bij te houden wat er aan klachten speelt. De politie kijkt ook naar de rapporten over discriminatiecijfers. De politie houdt de vinger aan de pols door daarover in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van antidiscriminatievoorzieningen. De politie kijkt bijvoorbeeld naar het rapport van Bureau Beke. Dat onderzoek zegt volgens mij dat de politie met de maatregelen die men treft in ieder geval op de goede weg is. Dat heb ik nog onthouden van de teksten die ik hierover heb gekregen. De politie doet dit ook door te registreren wat er aan discriminatie-incidenten is. Dat gebeurt uitgebreid. Wat u mij hoort zeggen, is... Inderdaad, ik heb tenen en die moeten misschien verworden tot teentjes zodat men er minder makkelijk op gaat staan. Laten we dat in goede harmonie weer met elkaar oppakken. Maar weet u, het gaat niet om dat meten, want daar krijg je nooit zuiverheid in. We moeten met elkaar, de korpsleiding en ik maar ook de mensen in het veld, de mogelijke gedachten die er soms bij mensen zijn, eruit krijgen. Ik wil even een voorbeeld geven dat hier niet helemaal aan raakt, maar...

De voorzitter:

Vindt u het goed om dat even niet te doen? Ik zeg dit als bewaker van de tijd, want ik meet die wel. Ik ga eerst het woord geven aan de heer Van Raak, want die heeft op ditzelfde punt een interruptie.

De heer Van Raak (SP):

Over de opmerking van de Minister over het taalgebruik van de Kamer en dat wij vragen stellen over cijfers. In 2011 heb ik de Minister voorgehouden, heb ik gewaarschuwd dat er veel te weinig agenten zouden komen. Toen werd ik weggezet door Minister Opstelten. Ik laat me niet wegzetten en we hebben gelijk gekregen. Er komen vaak cijfers uit het ministerie over het aantal agenten. Daar heb ik vraagtekens bij gezet. De Minister moest terugkomen op die cijfers, want ze klopten niet. Vandaag heb ik gezegd dat in mijn geboortedorp Hilvarenbeek geen politiebureau is. De Minister zei dat dit onzin is, dat daar wel een politiebureau is. Nou, ga maar eens terug met mij in die auto van u naar Hilvarenbeek en ga maar eens kijken of daar een politiebureau is. Het taalgebruik dat ik bezig, Minister, als u naar mij wijst, is het taalgebruik dat het ministerie verdient. Zolang waarheid op het ministerie een optie is, zal ik die taal blijven gebruiken.

De voorzitter:

Waarvan akte.

Minister Grapperhaus:

Ik krijg hier het webadres – misschien is dat een fakeadres – van de politiepost Hilvarenbeek. Maar ik ben bereid om met de heer Van Raak af te spreken dat wij samen – dat is voor het eerst gezamenlijk – een werkbezoek afleggen aan het dichtstbijzijnde politiebureau van Hilvarenbeek. Dat is bij dezen een uitnodiging van mij, dus de vervoerskosten zijn voor mijn rekening, laat dat heel duidelijk zijn.

Even terug, voorzitter, de heer Van Raak...

De voorzitter:

Neem mij niet kwalijk. Ik ga nu niet meer een discussie toestaan over woordgebruik. Laten we dat afsluiten. U wilde het afsluiten...

Minister Grapperhaus:

Nee, maar hij had nog een vraag over de politiesterkte.

De voorzitter:

Jaja, maar dat is nu niet het onderwerp, volgens mij. Tenzij het een antwoord is op een vraag dat u sowieso nog moet geven.

Minister Grapperhaus:

Ik ga een antwoord geven op de vraag van de heer Van Raak over de politiesterkte. Ik ben ook mijn voorgangers, maar laat ik zeggen dat ik ten opzichte van 2011 toeschietelijker ben geworden. Ik heb in december vorig jaar een brief geschreven waarin ik nog eens heb uitgelegd hoe de politiesterkte in z'n werk gaat. Ik heb hier ook nog een grafiekje dat ik graag aan uw Kamer stuur. Ik sta geheel voor wat ik toen heb geschreven en gezegd over de toename van de politiesterkte. Nogmaals de uitnodiging voor een werkbezoek. Ik hoor later wel of de heer Van Raak met mij meegaat; ik hoop het wel.

Voorzitter. Ik hoop dat ik de vragen over de politiesterkte – dat zijn dezelfde cijfers als de cijfers die in de brief van 3 december 2018 staan – heb beantwoord. De heer Van Raak vroeg nog hoeveel agenten er in Nederland op een dag actief zijn. Daar hebben we vorig jaar ook uitvoerig over gesproken met elkaar. Dat staat ook in de brief van 3 december 2018. Die gaat over de formatie, de bezetting, de volledige opgeleide sterkte, de aspiranten en de samenhang met de begrotingscijfers. In verband met de tijd: de cijfers die daarin voorkomen, zijn consequente cijfers die ook begrotingstechnisch meelopen met wat er wordt gerealiseerd.

Ik heb nog een aantal restvragen. De heer Van Dam vroeg in het kader van de opleiding of het juist is dat mensen geen diploma krijgen maar certificaten voor losse opleidingen. De politiemensen die een volledige politieopleiding volgen, krijgen na succesvolle afronding een diploma. Naast de politieopleiding verzorgt de Politieacademie ook cursussen, bijscholing en dergelijke. Daarvoor kan men certificaten ontvangen.

De heer Van Dam vroeg of wij ook de ideeën van de heer Ebregt van Driel bij de leerinterventies betrekken. Die worden wel degelijk ook bekeken bij de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma's. Randvoorwaarden bij elk van die onderwijsvernieuwingen zijn de examenvereisten, want die moeten er natuurlijk voor zorgen dat de kwaliteit van de afgestudeerden gewaarborgd is en blijft. De ambitie van de Politieacademie daarbij is overigens dat studenten binnen bepaalde standaarden een gepersonaliseerd programma kunnen volgen dat aansluit bij wat ze al kennen en kunnen. In het afgesloten arbeidsvoorwaardenakkoord van 1 november jongstleden is afgesproken dat jaarlijks 10,1 miljoen euro structureel extra beschikbaar wordt gesteld voor flexibilisering van het vakspecialistisch politieonderwijs. Een deel daarvan gaat naar het toekomstbestendig maken van het opsporingsonderwijs en het vernieuwen van het onderwijs, zoals blended learning.

De heer Van Dam vroeg ook nog naar de innovatie van het doorstroomonderwijs voor politievrijwilligers. Het is heel erg van belang dat het politieonderwijs voor zowel vrijwilligers als beroepsmedewerkers geflexibiliseerd wordt. Het is goed dat innovatieve maatregelen ertoe leiden dat er ook sprake is van flexibilisering van het doorstroomonderwijs voor vrijwilligers. De opleidingsduur is daardoor verkort. De Politieacademie verkent of ook in het onderwijs voor beroepsmedewerkers bepaalde innovatiemaatregelen op dit gebied kunnen worden doorgevoerd.

De heer Drost vroeg of het klopt dat...

De heer Van Dam (CDA):

Ik kijk op de klok en ik zal me daarom beperken. We zullen de komende tijd nog AO's hebben waarin we volgens mij ook nog uitgebreid aandacht zullen besteden aan opleiding en onderwijs. Er is nog wel één punt. Het plan dat destijds van de Minister de derde prijs kreeg, zou een besparing opleveren van 21,5 miljoen euro. Dat punt hoor ik hem nu niet behandelen. Ik zou hem willen vragen om dat punt uitdrukkelijk uit te werken, ook in de opmaat naar de brief die tegen de zomer nog naar de Kamer komt. Waarom is daar geen aandacht aan besteed? Waarom wordt zo'n obvious bezuiniging, ook in tijd, niet geoogst? Ik vind het echt heel belangrijk dat daar een antwoord op komt.

Minister Grapperhaus:

Ik zeg toe dat ik daarop, en op andere innovaties, uitvoerig zal ingaan in die brief.

De heer Van Dam (CDA):

Heel kort nog. En dat ook tegen de achtergrond, die ook gesignaleerd is, dat er een zekere spanning is tussen de Politieacademie en het korps, een spanning die voortkomt uit de druk van de omstandigheden, maar misschien ook wel een spanning die voortkomt uit verschil van inzicht over wat er op dit moment nodig is op dat vlak. Daar zou ik ook heel graag aandacht aan besteed zien in die brief.

Minister Grapperhaus:

Wij zullen daar aandacht aan besteden.

De voorzitter:

Dank u wel. Gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

De heer Drost vroeg naar het tekort aan lokalen bij de Politieacademie. De instroom van aspiranten bij de Politieacademie is verhoogd vanwege het vervangingsvraagstuk en intensivering bij het korps. De Politieacademie krijgt er vanaf 2018 2 miljoen euro, oplopend naar structureel 16 miljoen euro in 2022, extra bij voor het basispolitieonderwijs. Daarvoor kan men docenten aannemen en huisvesting uitbreiden. Dit jaar wordt er ook een nieuwe, tijdelijke locatie van de Politieacademie geopend. Ik heb dit onderwerp nu meegenomen, maar mij hadden tot nu toe geen signalen bereikt dat de uitval van studenten en docenten hoger is geworden.

Ik kom nu op een vraag van de heer Drost over de zorg voor de politieambtenaar. Begin maart is gestart met de werving van geestelijk verzorgers voor het korps. Als de werving daarvan succesvol verloopt, dan kunnen ze allemaal aan het eind van dit jaar operationeel zijn. Dat aanbod wordt uiteraard onder de aandacht gebracht van alle politiemedewerkers. Ze zijn dan geestelijk verzorgers, is de bedoeling, die in de eenheden beschikbaar zijn voor iedereen die ethische, existentiële of daarmee verband houdende vragen in verband met het politiewerk heeft.

De heer Drost vroeg ook naar de verankering van de bijzondere zorgplicht en de rechtspositie van de politie. Deze maand is met de politievakbonden overeenstemming bereikt over conceptregelgeving die de bijzondere zorgplicht verankert. Daardoor zijn de aanspraken van de politiemedewerkers steviger dan tot nu toe verankerd en gewaarborgd. Daarmee wordt ook het belang onderschreven van het bieden van goede zorg aan politiemedewerkers die als gevolg van de taakuitvoering fysiek of mentaal letsel hebben opgelopen.

De heer Drost vroeg om een brief met concrete cijfers over PTSS-gevallen en de trend daarin. Ik zal u daarover in het halfjaars...

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

De naam is anders!

Minister Grapperhaus:

O, ik heb hier staan dat het de heer Drost is, maar als het mevrouw Laan is: mijn excuses.

De voorzitter:

Ja, het was mevrouw Laan.

Minister Grapperhaus:

Mevrouw Laan-Geselschap. Het komt mee in het halfjaarsbericht.

Dan heel snel nog een paar varia. Mevrouw Helder vroeg om een brief over de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister. Ik zal u daarover meer informatie geven in het halfjaarsbericht.

Mevrouw Buitenweg had een vraag over het betrekken van medewerkers bij de toekomstvisie, bij De politie van overmorgen. De manier waarop we medewerkers erbij betrekken, is een zoektocht van de korpschef en mij, samen met de vakbonden en de medezeggenschap. Ik realiseer me dat het met de vakbonden op centraal niveau is, maar ik probeer toch ook te kijken om middels bijvoorbeeld brainstormsessies met medewerkers, door de gezamenlijke partijen georganiseerd, verder te komen zodat we het inderdaad niet alleen maar van bovenaf met elkaar doen. We zijn op dit moment met elkaar aan het kijken hoe dat het beste vorm kan krijgen.

De vraag is overigens of we hier ellenlang over moet doorpraten, maar ik heb bijvoorbeeld in de afgelopen maand met mensen, zowel mensen van de leiding als mensen op de werkvloer, in groepen gesproken over de problematiek rondom de jaarwisseling en grote evenementen. Dat is ook een werkvorm waarbij je in groepen spreekt en de combinatie hebt van degenen die het beleid vormen en het management doen, en mensen die vertellen over hun ervaringen in het veld. Zo zijn er allerlei werkvormen om in cocreatie verder te komen.

De heer Van Raak vroeg naar het bellen naar de politie. Ik zal kijken of we ervoor kunnen zorgen dat u de kosten van het proeftelefoontje dat net werd gedaan, niet voor de kiezen krijgt. Dat was immers louter om een proef te doen. Ik begrijp het punt van de heer Van Raak. Laat ik daarmee beginnen. Het vervelende is dat de ervaring leert dat een kosteloos nummer misbruik in de hand werkt. Het alarmnummer 112 wordt iedere twaalf seconden een keer gebeld. Dat is jaarlijks 2,6 miljoen keer. Daarvan is 60% niet terecht. Dat zijn broekzakbellers. Of het zijn geintjes. Ik denk dat we wel kunnen bedenken dat van die 60% niet de meerderheid broekzakbeller is. Het is echt heel lastig. Je merkt dan dat de politie minder snel kan helpen als er echt spoed geboden is. Voor het landelijke politienummer geldt dat nog veel meer mensen dat nummer bellen: 4,65 miljoen keer per jaar. Daarom brengt de politie een klein bedrag in rekening. Er komen cijfers aan die aangeven hoe het precies zit met 0900–8844, een uitsplitsing van cijfers. Die wil ik ook met de Kamer wil delen, maar die moeten eerst gevalideerd worden. Ik snap de kritiek van de heer Van Raak, maar ik zit hier voor het ellendige dilemma dat er ook misbruik van wordt gemaakt. De politie werkt op dit moment wel aan een nieuwe visie op dienstverlening en betrekt daarbij de vraag of dat landelijke politienummer zou kunnen overgaan op een lokaal tarief, zodat dat in ieder geval scheelt.

De heer Van Raak (SP):

Dat zou al een hele oplossing zijn. Dan heb je niet die 9,51 cent starttarief en 2,8 cent per minuut. Dan is het een gewoon, normaal telefoonnummer. Dat zou dus al helpen. Ik denk dat doordat het zo duur is en mensen zolang moeten wachten, mensen afhaken en 112 gaan bellen. Daar ben ik bang voor. Als de Minister bereid is om er gewoon lokale telefoonkosten van te maken, dan lijkt me dat logisch, een goede ontwikkeling. Ik zou ook zeggen: open heel veel politiebureaus, zodat mensen minder hoeven te bellen.

Minister Grapperhaus:

Op dat laatste punt heb ik de uitnodiging gedaan om dat eerst eens met elkaar te gaan bekijken. En er zijn nog steeds heel veel politiebureaus open. Wat betreft het eerste punt heb ik u gezegd dat de politie aan het verkennen is en bekijkt of dat mogelijk is. Ik wil hier geen mensen blij maken met dode mussen of verkeerde woorden hanteren. Zo ben ik niet. Ik zeg dus heel duidelijk: men verkent dit. Ik kom ook nog bij de Kamer terug met de cijfers – die moeten nog gevalideerd worden – die laten zien hoe vaak 0900–8844 serieus wordt gebeld van die 4,65 miljoen keer, en hoe vaak zelfs daar nog sprake is van onzinbelletjes en dergelijke. Daar kom ik nog bij u op terug. Het punt wordt serieus opgenomen. We moeten er wel wat voor rekenen.

Dank u. Dit zijn mijn punten, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Laan nog? Een onbeantwoorde vraag, neem ik aan?

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Ja, precies. Ik zou niet anders durven, voorzitter. Ik had een vraag gesteld over de voortgang van de proef op Voorne-Putten, over de kleinere samenstelling en de intensieve samenwerking binnen een bepaalde afdeling van de politie. De tweede vraag die nog openstaat, is die over de bus die wordt gebruikt in Weert, het Leudal en Venlo. Wat is de stand van zaken in de rest van het korps? De derde vraag die ik nog had gesteld, was wanneer wij de aanpassingen van het Verwijzingsportaal Bankgegevens kunnen zien. Daarover stond ook een stuk op de agenda.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Laat ik beginnen met het bankportaal. Afgelopen vrijdag is besloten om het wetsvoorstel daarover naar de Raad van State te sturen, als ik het goed zeg. Ook daar even een winstwaarschuwing: dit is wel een wetsvoorstel dat primair bij het Ministerie van Financiën ligt. Dat neemt niet weg dat ik mijn best ervoor ga doen dat het er heel snel door komt, maar dat wil ik even aangeven. Ik had wel geantwoord op de vragen over Voorne-Putten en de bus, maar ik stel nu vast dat dat niet het antwoord was op de vragen. Ik ga daar meteen even mee aan de slag en ik zal daar straks als eerste op terugkomen in de tweede termijn.

De voorzitter:

Oké. Ik kijk even of er behoefte is aan een tweede termijn. Die is er. Laten we dat zittend doen; dat scheelt weer een hoop looptijd. U heeft twee minuten, maar die hoeven niet vol. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Dam van het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Ik heb de behoefte om eerst even te reflecteren op het kleine interruptiedebat dat ik met de Minister had. Ik heb zelf ook even na zitten denken over wat mij dan precies stoort. Ik hoop niet dat ik mij in bewoordingen heb uitgelaten die fout waren. Ik heb ook niet die indruk. Maar ik heb wel het gevoel dat ik – laat ik voor mezelf spreken – hier serieuze zorgen naar voren breng. Ik ben echt geen piepkuiken dat bij iedere zorg die hij heeft, meteen weet ik veel wat doet. Maar de standaardreactie is: nou ja, ik heb het aan de korpschef gevraagd en het valt wel mee. Ik zeg het even heel kort door de bocht. Daar word ik wat teleurgesteld van, want ik denk dat er wel degelijk grote zorgen zijn en dat wij daar als Kamer ook in mee moeten en willen denken hoe je die oplost. Dat is eigenlijk waar mijn punt een beetje vandaan kwam.

Ik begin dan met mijn punt over de ombudsman. Ik ben niet verbaasd dat de Minister hier niet heeft gezegd: maar dat lijkt me een goed plan; dat gaan we meteen doen. Ik wil hiervoor wel een VAO aanvragen, omdat ik denk dat dit wel degelijk een ding is. Ik wil weleens kijken hoe mijn collega's in de Kamer daarover denken. Op dat punt wil ik dus graag een VAO aanvragen.

Ik ben blij met de toezegging van de Minister over de bodycam. Dat is heel goed nieuws. Het zou fijn zijn als hij daar ook nog een brief over stuurde, want er waren wat problemen, met name over de privacyaspecten. Ik neem aan dat dat wellicht ook tegen de zomer naar ons toe komt.

Dan wil ik ook nog iets zeggen over de integriteitsonderzoeken. Diverse collega's hebben gezegd dat het goed is dat het lekken van informatie wordt aangepakt. Dat vind ik ook hartstikke goed. De korpschef heeft mijn volle steun dat alle dingen bij de politie die niet kunnen, worden opgespoord. Maar die moeten dan wel worden opgespoord op een faire manier. Ik heb zelf negentien jaar bij het Openbaar Ministerie onderzoeken mogen doen. Laat ik het zo zeggen: mijn schoenen vielen toch een beetje uit toen ik die dertien gesprekken voerde met politiemensen die onderwerp waren geweest van een integriteitsonderzoek. Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat hij hier inhoudelijk op gaat reageren, maar dat is mijn zorg hierbij.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u zeer. Mevrouw Den Boer.

Mevrouw Den Boer (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik vond het een typisch paas-AO: een mand met heel veel kleurige eieren. Er waren ongelofelijk veel verschillende onderwerpen. De verbinding is de politie. De Minister zegt trots te zijn op de politie. Uiteraard voel ik daar zeer in mee, maar het is natuurlijk ook een hele grote overheidsorganisatie waarbij we als Kamer echt de vinger aan de pols willen houden. Dat gaat bijvoorbeeld over de wijkagent, die echt cruciaal is in Nederland. Wij zien echt wel dat de wijkagent verbinding moet houden, zowel fysiek als virtueel, maar we zien als D66 ook ruimte voor een moderne wijkagent die misschien wat meer mobiel is en die zich bijvoorbeeld ook digitaal meldt. Wij zijn natuurlijk benieuwd naar verdere ontwikkelingen op dat vlak.

Over politie en social media had ik inderdaad een mondelinge vraag aangemeld. Eerder heb ik hierover met collega Verhoeven ook schriftelijke vragen gesteld. Het is goed dat de Minister in gesprek gaat met de korpschef en gaat kijken naar mogelijke aanvullende maatregelen naar aanleiding van Pointer, de monitor en de berichtgeving over schending van privacy in die context.

Tot slot de internationale politiesamenwerking. Uiteraard heeft D66 hierover een steen in de vijver gegooid, maar wij horen toch ook een positieve grondhouding van de Minister, met name ten aanzien van de intensivering van operationeel optreden in volle gezamenlijkheid. Ik zie zeer uit naar de brief die hij heeft toegezegd voor juni. Ik zou daarin graag aandacht hebben voor verdere verdieping, prioritering en commitment binnen de Europese Unie om de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit goed, efficiënt en degelijk aan te pakken. En natuurlijk rechtmatig; dat wil ik er nog even aan toevoegen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Fijn, dank u wel. Er is nog een interruptie van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Toch een hele korte reactie naar aanleiding van het betoog van mevrouw Den Boer. Ik wil het even heel helder hebben. U bent hier vandaag gekomen met een plan. In dat plan stond dat we naar een Europese FBI moeten, maar gaande de wedstrijd werd volgens mij die Europese FBI een pie in the sky. Dat rijmt ook fantastisch op elkaar. Dus wat is het nou? Hebt u hier een plan ingediend voor een Europese FBI of hebt u gaande de wedstrijd dat plan eigenlijk alweer mee terug naar huis genomen? Er zitten nog genoeg andere dingen in uw voorstel, maar hoe zit het nu precies met die Europese FBI?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik heb voorgesteld dat er een Europese FBI komt. Dat is uiteraard een denkrichting, een model, om met operationele slagkracht samen te werken op basis van gezamenlijke wet- en regelgeving, die al ruim voorzien is binnen de Europese Unie maar die nog verder kan worden ontwikkeld om die slagkracht daadwerkelijk te bevorderen. Het is geen pie in the sky. Een pie in the sky was het 20, 30 jaar geleden, toen Europol nog moest worden opgezet. Dat hebben we nu. D66 wil dat verder ontwikkelen.

De voorzitter:

Meneer Van Dam, via de voorzitter graag.

De heer Van Dam (CDA):

Ik probeer het nog één keer. Is het nu een luchtspiegeling zoals ik er ook 60 heb en waarvan ik denk «het zou toch mooi zijn als dat in de toekomst voor elkaar komt»? Of is het een concreet plan en wilt u dat Europol voor een aantal landen wordt uitgebreid met executieve bevoegdheden zodat er inderdaad vanuit Hongarije een huiszoeking in Nederland kan plaatsvinden?

Mevrouw Den Boer (D66):

Het is een concreet plan, waarin de mogelijkheid wordt voorzien dat een aantal lidstaten eerst nauwer operationeel gaat samenwerken om te zien of het allemaal goed gaat. Daarmee kom je ook tegemoet aan het principe van wederzijdse erkenning en onderling vertrouwen tussen lidstaten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Er gaat nog van alles naast mij door en ik denk dat er ook veel over te zeggen valt, maar dat ga ik nu niet doen, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Heel verstandig!

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

We hebben namelijk weinig tijd.

Er zijn een aantal dingen. Ten eerste had ik ten aanzien van de discriminatiezaken volgens mij nog een antwoord tegoed over de afdoening van commune feiten met een discriminatieaspect. Ik begreep dat de discriminatiezaken zijn afgenomen, maar dat de CODIS-feiten zijn toegenomen. Daar wil ik graag nog wat meer duidelijkheid over.

Begrijp ik ten aanzien van de cold cases nou goed dat de Minister bezig is met allerlei mensen, notarissen en dergelijke, die hij gaat inbrengen? Is dat om zaken aan te brengen of om zaken, als ze aangebracht zijn, ook op te lossen? Ik wil daar toch iets meer helderheid over krijgen, juist omdat bijvoorbeeld het Project Gerede Twijfel al wel wat zaken heeft aangebracht, die niet verder komen door een gebrek aan capaciteit. Ik wil dus even begrijpen hoe dat nu zit.

Laat ik verder ook wat positieve dingen zeggen. Ik zie dat er heel veel gebeurt, bijvoorbeeld met die operationeel expert waarvoor ik al wat langer aandacht vraag. Ik zie echt dat daar wat meer stappen worden gezet om dat zich te laten uitkristalliseren. Dat moeten we ook de tijd geven. Eén ding waar ik nog wat meer opheldering over wil, is het betrekken van medewerkers. Het is heel goed dat de Minister zegt dat hij dit belangrijk vindt en ook dat hij bezig is om te kijken hoe medewerkers meer zeggenschap kunnen krijgen. Wordt er ook gedacht aan zaken zoals bij Van Reybrouck, dat je 500 mensen bij elkaar brengt om wat meer zeggenschap te krijgen? Wat zijn alle denkrichtingen? Ik vind dit namelijk serieus interessant, omdat ik denk dat het een manier is om een organisatie vorm te geven en mensen wat minder het idee te geven dat het één grote anonieme hoop is. Dat is natuurlijk toch wel een beetje de klacht van heel veel politiemensen. Ik verwacht niet direct een antwoord, maar misschien kan dit op een later tijdstip worden meegenomen door de Minister in zijn denkrichting hoe hij de boel iets meer wil democratiseren. Dat zou mij zeer aanstaan.

De voorzitter:

Dank u wel. Mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik had gezegd dat ik in tweede termijn nog de titel van het rapport zou noemen dat ter sprake kwam in een interruptie met de heer Azarkan. Helaas is hij er nu niet, maar voor de Handelingen wil ik wel opmerken dat het gaat om het rapport van de WODC met de titel Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van Rechtshandhavingsorganisaties. Op pagina 63 staat: «Zoals opgemerkt in paragraaf 3.2.1, is de oververtegenwoordiging van functionarissen met een migratieachtergrond bovendien al in eerdere studies vastgesteld, zij het dat het nog niet eerder cijfermatig zo pregnant in beeld is gebracht als in dit onderzoek». Dat wil ik opgemerkt hebben.

Ten aanzien van de politiebureaus citeer ik ook uit een rapport, namelijk dat van de Algemene Rekenkamer met de titel Huisvesting Nationale Politie, waar letterlijk in staat: «De nationale politie, die per 1 januari 2013 is gevormd, moet vanaf 2025 76,5 miljoen per jaar besparen op haar huisvesting». Dat is een bezuinigingsdoelstelling. Laten we de Minister toch in het midden tegemoetkomen, want je moet natuurlijk ook naar de moderne tijd kijken. Is er straks dan wel voldoende geld voor die GGP-bus? Dat heb ik in eerste termijn ook gevraagd.

Voorzitter. Ten aanzien van het stroomstoomwapen heeft de Minister gezegd dat de bekostiging nog een vraagstuk is. Maar dat ding redt levens. Denk aan de situatie in Amersfoort. De korpschef heeft ook geadviseerd dit aan de middelen toe te voegen. Ik vraag met name naar de financiën, omdat het budget van Justitie en Veiligheid natuurlijk niet oneindig is. De politie moet dat delen met bijvoorbeeld de rechtspraak en die heeft al aangegeven veel tekort te komen. Ik wil er dus voor blijven waken dat het toch echt die 5,5 miljard voor de politie blijft.

Ik heb drie onbeantwoorde vragen. Ten aanzien van de coldcaseteams had ik gevraagd naar het gebruik van kunstmatige intelligentie om te beoordelen of forensisch onderzoek kansrijk is. Daarover hebben mij namelijk berichten bereikt dat dat niet gelukt zou zijn. Klopt dat? Ik mag hopen van niet. De tweede vraag is wanneer de antwoorden over het wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar naar de Kamer komen. Ik wil dat echt graag voor het zomerreces eindelijk plenair kunnen behandelen. De laatste onbeantwoorde vraag is of er voldoende geld is – volgens mij niet, want het staat niet in het regeerakkoord en ook niet in de laatste begroting – voor de zogeheten identificatie- en registratiestraten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Drost.

De heer Drost (ChristenUnie):

Dank u, voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van al onze vragen. Onze waardering voor de politie hebben we in eerste termijn al uitgesproken.

Ik wil ingaan op de woorden van twee collega's die vandaag concrete voorstellen hebben ingediend. Ik heb daar nog een aantal vragen over of in ieder geval nog een aantal reacties op. De heer Van Dam sprak over de ombudsman. We hebben de beantwoording van de Minister gehoord. We hebben een brief gekregen van de korpsleiding, meen ik. Ik zou de heer Van Dam willen vragen om, voordat hij met moties of iets dergelijks komt, voor ons helder te maken, wellicht op papier, waar nou precies de meerwaarde van die ombudsfunctie zit en welk probleem we dan gaan oplossen. Ik denk dat dat ons zou helpen om zijn voorstel op zijn merites te beoordelen.

Mevrouw Den Boer sprak over de Europese FBI. Gedurende uw beantwoording hier werd uw voorstel wel wat afgezwakt en kwam het neer op het versterken van de informatie-uitwisseling. Tot zover gaan wij met u mee, maar als uw denkrichting een federale staat van Europa is, dan gaan we niet met u meedenken. Ik ben dus benieuwd hoe u dit verder gaat uitwerken en of u met concrete voorstellen naar de Kamer komt.

Richting de Minister heb ik ook nog twee punten. Het eerste is de psycholance. Het belang dat wij daaraan hechten is in het debat wel naar voren gekomen, denk ik. Ik ben blij dat de Minister daar ook mee verder wil gaan. Het tweede punt betreft de boa's. Wij zagen in de kennisuitwisseling – de Minister heeft daar al op geantwoord – een middel om de positie van de boa's te versterken, misschien niet als het gaat om het geweldsmonopolie, maar toch. Wil de Minister daar toch naar kijken? Wil hij dus niet uitgaan van de huidige regelgeving, maar juist kijken of er ruimte is om boa's beter in positie te brengen en tegemoet te komen aan de signalen die wij in ieder geval krijgen dat daarin wellicht nog wat te verbeteren valt? Wij wachten de analyse van de Minister af. Als ik het goed heb, heeft hij gezegd daar voor de zomer mee te komen. Dat is dan misschien het moment om erover te spreken.

Dank.

De voorzitter:

Mevrouw Den Boer, heeft u nog behoefte aan spreektijd?

Mevrouw Den Boer (D66):

Ik wilde de heer Drost alleen de korte suggestie meegeven om nog even naar het tienpuntenplan te kijken en die punten in gezamenlijkheid te beoordelen, want er zijn verschillende voorstellen. Ik zou ook graag enig realisme van hem vragen, want op het gebied van Europese politiesamenwerking is er al heel veel wet- en regelgeving. Het is niet zo dat we from scratch, vanaf het nulpunt, beginnen.

De heer Drost (ChristenUnie):

Dat is precies mijn punt. Er is al heel erg veel. Europol is bedoeld voor informatie-uitwisseling en het versterken van de nationale polities in de samenwerking tussen de landen. Als het beter kan, moeten we dat doen; dat ben ik helemaal met mevrouw Den Boer eens. Wij gaan haar plan lezen. Maar ik ben specifiek ingegaan op het debat in de eerste termijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan mevrouw Laan.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Dank, voorzitter. Twee korte opmerkingen van mijn kant. Dank aan de Minister voor de toezegging over de bodycams. Daar zijn wij heel erg blij mee. Ik hoop dat dat het werk van de politie in Nederland echt veiliger gaat maken en dat het agenten gaat beschermen in de uitvoering van hun taak. Dank daarvoor dus.

Dan mijn tweede opmerking. U heeft een toezegging gedaan over de cijfers van PTSS. Die kwestie ligt ons echt na aan het hart en niet alleen ons, zoals ik in eerste termijn al heb gezegd, maar juist de mensen die erdoor getroffen worden en de gezinnen die ermee te maken hebben. U heeft gezegd dat u het in een halfjaarbericht wilt laten terugkomen, maar dan gaat het op de grote hoop. Het zou ons een lief ding waard zijn om hier een apart bericht over te ontvangen, zodat we de extra inzet die u pleegt om dit terug te dringen en mensen daarmee te helpen, beter kunnen monitoren en zodat we eventueel suggesties kunnen doen. Ik stel dus nogmaals de vraag om ons die gegevens in een apart bericht te doen toekomen.

Daar laat ik het bij. Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Raak heeft zich afgemeld; hij moest elders zijn. De heer Bisschop, ten slotte.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, dank. Allereerst dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. Ik wil toch nog even de vinger leggen bij één punt. Dat betreft de gegevensuitwisseling tussen boa's en wijkagenten. Ik ben op dat punt niet gerustgesteld. Ik wacht de verdere informatie van de zijde van de Minister af, maar daar zullen we ongetwijfeld nog een keer op terugkomen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan kijk ik naar de Minister. Hij mag ook blijven zitten als hij wil, maar hij gaat liever staan. Ook goed.

Minister Grapperhaus:

Laten we het netjes houden, voorzitter.

De voorzitter:

Zeker. Ga uw gang.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Ik weet niet of ik honderd procent de volgorde van de gestelde vragen aanhoud, maar ik beloof dat ik aan eenieder toekom.

Mevrouw Buitenweg vroeg naar de cold cases. Het antwoord op haar vraag of de notarissen en dergelijke het oplossen, is ja.

Dan was er een vraag over de verbeteringen in het integriteitsonderzoek. Het onderzoek laat zien dat in de geanalyseerde dossiers de registraties en wijzen van documenteren uiteenliepen. Ondertussen hanteren alle afdelingen VIK eenzelfde registratiesysteem, zodat de werkwijze van de afdelingen meer uniform plaatsvindt. De korpschef heeft me laten weten dat de onderzoekers hebben gevraagd op welke punten de interne registratie kan worden verbeterd. Daarnaast heeft hij opdracht gegeven tot een review op het proces van het interne onderzoek. Daar zal ook de registratie in worden meegenomen.

Voorzitter. Mevrouw Laan-Geselschap had een vraag over de proeven met de wijkbus en de kleinere samenwerkingsverbanden op Voorne-Putten. Dat zijn allebei goede voorbeelden van de ontwikkelingen in het GGP: de bus voor de nabijheid van de politie bij de burger en het is allebei lokaal maatwerk. In het halfjaarsbericht kom ik terug op de vraag hoe zich dat inmiddels ontwikkelt.

Dan de rapportage over discriminatie. De brief van 16 april, gisteren dus, van de Minister van Binnenlandse Zaken gaat in op de meest recente discriminatiecijfers. Daar zit een rapport bij dat de verschillende registraties presenteert op overzichtelijke, eenduidige wijze. Ik had daar een hele cijfermatige spreektekst over, ik zou bijna zeggen een soort cijfertekst. Die wil ik hier wel uitspreken, maar ik denk dat u dit ook terugvindt in de brief met het rapport.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Wat daar volgens mij niet bij staat, is de afdoening van de CODIS-feiten. Dat is wat ik vroeg.

Minister Grapperhaus:

Dat zou in die rapportage staan, maar anders zeg ik u toe... Laat ik het leven makkelijk maken. Er wordt mij gezegd dat dit in die rapportage staat. Ik ga het thuis meteen opzoeken. Mocht dat niet zo zijn, dan krijgt u daar nog een briefje over, dat de ambtenaren en ik dan natuurlijk meteen samen gaan schrijven.

Voorzitter. Dan was er een vraag van mevrouw Helder over het geld voor de GGP-bus. Er zijn middelen voor innovatie. Het is aan de politie hoe men die gaat inzetten. Wat de I&R-straten betreft: dat werk wordt gedaan. Binnen de bestaande mogelijkheden wordt dat nu uitgevoerd. Of er meer nodig is, is op dit moment nog onderwerp van gesprek binnen de politie.

De heer Drost vroeg naar de boa's. Ik wil nog eens benadrukken dat de informatie-uitwisseling onderdeel is van de verkenning die deze zomer komt. We moeten dan gewoon gaan kijken. Op veel plaatsen gaat het goed, zoals de briefings en debriefings die gezamenlijk plaatsvinden. Daar had ik het net al even over in de uitwisseling met de heer Bisschop. In ieder geval komen we bij de verkenning ook nog terug op dit punt.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik hoor de Minister ten aanzien van de I&R-straten zeggen «of er meer middelen nodig zijn». Maar dat vroeg ik niet. Ik had aangegeven dat er geen middelen voor zijn, terwijl dat oplopend wel nodig is.

De voorzitter:

Ik hoop dat de Minister dat gehoord heeft.

Minister Grapperhaus:

Ja, ik heb het gehoord, maar binnen de bestaande mogelijkheden wordt het nu gewoon uitgevoerd.

De voorzitter:

Oké, gaat u verder.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Mevrouw Helder had een vraag over het wetsvoorstel stelselherziening. Er wordt hard gewerkt aan het beantwoorden van de vragen van uw Kamer. Ik zal u nog laten weten wanneer de antwoorden allemaal rond zijn. Ik wil zelf ook echt met spoed door met dit wetsvoorstel. Ik kan dus alleen zeggen dat ik echt alles op alles zet om snel met de beantwoording te komen, maar dat laat ik u snel weten.

De voorzitter:

Mevrouw Helder vraagt of dat voor het zomerreces is.

Minister Grapperhaus:

We doen echt ons best om het voor het begin van de Tour de France te laten zijn, maar dat valt samen met het begin van het zomerreces. Maar ik kan het niet garanderen.

De voorzitter:

Goed, de Minister heeft u gehoord, mevrouw Helder. Bent u klaar met de beantwoording, Minister? Dan komen wij aan het einde van dit algemeen overleg. Ik constateer om te beginnen dat er een... O, mevrouw Laan.

Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):

Sorry dat ik u in de rede val, voorzitter, maar ik had nog een specifieke vraag gesteld over het halfjaarsbericht. Ik had gevraagd of PTSS dan in een apart bericht zou kunnen in plaats van in het halfjaarsbericht, zoals de Minister ook eerder had aangegeven.

Minister Grapperhaus:

Dat kan wat mij betreft in een apart bericht. Pardon, dat had ik niet opgemerkt.

De voorzitter:

Dan noteren we dat als eerste toezegging. Ja, je moet een beetje wheelen en dealen! Daar ben ik helemaal voor, tenslotte is het mijn opdracht om u voor 18.30 uur weer los te laten. We gaan eens kijken of dat lukt.

Ik was aan het zeggen dat er een verslag algemeen overleg, ook wel VAO genoemd, zal komen, met als eerste spreker de heer Van Dam van het CDA. Ik neem dan met u de toezeggingen door.

  • De Minister benadrukt bij het kabinet de urgentie van het aanpakken van de problematiek rondom verwarde personen en informeert de Kamer voor het zomerreces over de uitkomsten hiervan.

  • In de brief over internationale politiesamenwerking van begin juni gaat de Minister in op het uitwissen... «uitwisselen» neem ik aan, van informatie tussen EU-lidstaten.

Minister Grapperhaus:

Nee, uitwissen! Eens gezegd is gezegd.

De voorzitter:

Nee, dat is een woordspelletje.

  • De Minister stuurt de Kamer een grafiek toe van de politiesterkte.

  • De Minister reageert voor de zomer in een brief op het innovatieve plan om 21,5 miljoen euro te besparen.

  • De Minister stuurt de Kamer voor het zomerreces een brief over de bodycam.

  • In het halfjaarsbericht besteedt de Minister aandacht aan respectievelijk de GGB-wijkbus, de proef op Voorne-Putten en de aanwijzingsbevoegdheid.

Minister Grapperhaus:

Het is: GGP.

De voorzitter:

Zei ik iets anders? O, ik zei «GGB».

  • In het halfjaarsbericht besteedt de Minister aandacht aan respectievelijk de GGP-wijkbus, de proef op Voorne-Putten en de aanwijzingsbevoegdheid.

Dat waren de toezeggingen. O, de heer Van Dam mist nog een toezegging.

De heer Van Dam (CDA):

Ik mis de toezegging van de Minister dat hij schriftelijk zal reageren op de twee maatregelen die in mijn plan staan.

Minister Grapperhaus:

Dat is juist.

De voorzitter:

Dat is inderdaad juist.

  • De Minister gaat schriftelijk reageren op het plan van de heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Misschien is het ook handig om daar een termijn aan te koppelen, heb ik inmiddels geleerd.

De voorzitter:

Dat is eigenlijk mijn taak, maar vooruit.

Minister Grapperhaus:

Vóór de ingangsdatum van het zomerreces.

De voorzitter:

Juist. Dat is ongeveer de start van de Tour de France, zeg ik er maar bij. Daarmee komt er een einde aan dit algemeen overleg. Ik dank de Minister, zijn ambtenaren, de leden, onze onvolprezen ondersteuning, u allen op de publieke tribune en allen die het debat elders hebben gevolgd. Ik wens u nog een mooie avond.

Sluiting 18.31 uur.

Naar boven