Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 februari 2018
Naar aanleiding van de op 21 december 2017 aangenomen gewijzigde motie van het lid
Ellemeet c.s. (Kamerstukken 29 628 en 25 424, nr. 753; (Handelingen II 2017/18, nr. 38, item 48) informeer ik u hierbij als volgt. Ik heb de Korpschef op 22 december 2017 verzocht
om de motie per direct uit te voeren en aldus om gedurende de tijdelijke toestemming
voor het gebruik van het stroomstootwapen in de basispolitiezorg, dit wapen niet langer
in te zetten binnen GGZ- instellingen.
Omdat er geen formele definitie bestaat van «GGZ- instellingen» die de politie kan
gebruiken voor deze bijzondere uitzondering op de inzet van dit geweldsmiddel, heb
ik besloten om als in de motie bedoelde GGZ-instellingen die instellingen aan te merken
die genoemd worden in de bijlagen 1,2 en 3 bij de regeling aanmerking psychiatrisch
ziekenhuis Bopz1 van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Zoals aangegeven in mijn brief van 24 november 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 747), vormt het evaluatierapport, dat in het voorjaar van 2018 wordt opgeleverd, de basis
voor verdere besluitvorming over de vraag of een stroomstootwapen deel moet gaan uitmaken
van de standaard bewapening van de politie. De uiteindelijke keuze betreft zowel operationele
noodzaak en wenselijkheid, bedrijfsmatige afwegingen als ook politieke wenselijkheid.
Ik zal u dan ook te zijner tijd nader informeren over de uitkomsten van deze evaluatie
en mijn voorgenomen besluit daaromtrent zodat wij het debat hierover kunnen voortzetten.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus