Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 29628 nr. 724 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 29628 nr. 724 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 juli 2017
Tijdens het Algemeen Overleg Politie van 20 december jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 685) heeft mijn voorganger uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de wijze waarop het Kabinet om zal gaan met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Marcouch, Kooiman en Tellegen d.d. 1 december 2016 (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 56). Deze motie bevat het verzoek aan de regering om te zorgen dat politieagenten tijdens hun opleidingen en trainingen leren hoe zij moeten omgaan met personen die hen fotograferen of filmen. Daarnaast verzocht uw Kamer de Minister te bewerkstelligen dat politieagenten niet langer geschaad worden door het publiceren van beelden en de desbetreffende regels zodanig te wijzigen dat politieagenten alleen onherkenbaar in beeld mogen worden gebracht.
Tijdens hetzelfde AO heeft mijn voorganger tevens toegezegd uw Kamer te informeren over de wijze waarop de politie zelf omgaat met het verspreiden van beelden van personen via social media.
De motie van de leden Marcouch, Kooiman en Tellegen is ingediend naar aanleiding van het publiceren van bedreigende en beledigende filmpjes waarvan agenten slachtoffer zijn, onder meer door zogenoemde «treitervloggers».
Het kabinet stelt voorop dat het publiceren van filmpjes van agenten met als doel om hen te beledigen of te bedreigen verwerpelijk is. De politie moet ongehinderd en veilig haar werk kunnen doen. Daarnaast onderstreept het kabinet het belang om bij het publiceren en verder verspreiden van beeldmateriaal rekening te houden met de persoonlijke levenssfeer van de agenten en van andere afgebeelde personen, zoals personen die aangehouden worden of personen die medische hulp geven of krijgen op straat.
Het filmen van agenten is geen nieuw fenomeen. In het verleden gebeurde dit veelal door journalisten die zich daarbij hielden aan ethische regels voor journalistiek optreden, volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en op basis van werkafspraken tussen de NVJ en de politie. Dit was een maatschappelijk geaccepteerde en ook voor de politie werkbare situatie, waarbij het optreden van de politie niet gehinderd werd. De journalistieke nieuwsgaring richtte zich daarbij op het professionele werk van de politie.
De afgelopen jaren hebben daarnaast «burger»-nieuwsgaring en de niet-programmagebonden videowereld een snelle opmars gemaakt. Tegenwoordig beschikt nagenoeg iedereen over een camera en wordt beeldmateriaal razendsnel verspreid via online platforms. Deze personen voelen zich vaak niet gebonden aan de hierboven beschreven ethische, journalistieke codes.
Een nieuwe realiteit bij het huidige politiewerk is dat een veel grotere groep dan voorheen politieambtenaren filmt terwijl zij aan het werk zijn, en dat deze beelden vaak vrijwel direct geüpload en vervolgens breed verspreid worden via internet. De motieven die men daarvoor kan hebben zijn uiteenlopend. Deze kunnen constructief zijn (laten zien dat de politie haar werk goed uitvoert of juist misstanden aan de kaak stellen), maar kunnen ook gericht zijn op het hinderen van de politie of moedwillig beschadigen van een politieambtenaar.
In deze brief en de bijlage gaat het kabinet in op het juridisch kader voor het filmen en verspreiden van beelden en de mogelijkheden om grensoverschrijdend gedrag aan te pakken. Onder meer zal ik ingaan op de vraag of een blurgebod een geëigend middel is voor de bescherming van de privacy van politieambtenaren bij de uitvoering van hun taak. In de bijlage is de door uw Kamer gevraagde uitgebreide verkenning opgenomen. Deze geeft inzicht in de mogelijkheden die al beschikbaar zijn, en waarvan het kabinet het gebruik zal stimuleren.
In deze brief wordt ook, zoals verzocht door uw Kamer, ingegaan op het onderwijs binnen de politie en de mate waarin politieambtenaren wordt geleerd om te gaan met filmende en fotograferende personen.
Tot slot gaat deze brief in op het door de politie gehanteerde beleidskader rond publicaties van beelden in het kader van voorlichting aan burgers.
Het instellen van een blurgebod levert op het eerste gezicht een duidelijke norm op die goedwillende burgers hoogstwaarschijnlijk zullen naleven en die daardoor mogelijk zal leiden tot een minder grote verspreiding van filmpjes waarop politieagenten herkenbaar in beeld zijn gebracht en waardoor hun persoonlijke levenssfeer kan worden geschaad.
Het instellen van een dergelijk gebod dient onder meer te worden getoetst aan de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, zoals geregeld in artikel 7 Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit recht is overigens niet absoluut. Onder meer kan het recht op privacy van een ander beperkingen met zich meebrengen (artikel 7 Grondwet en het tweede lid van artikel 10 EVRM). Vereist is dat een inbreuk op het recht op uitingsvrijheid bij de wet is voorzien, een wettig doel dient en in het belang daarvan noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het wettig doel van een blurgebod bestaan uit de bescherming van de privacy van politieambtenaren of hun gezinsleden, waaronder het beschermen van de reputatie en persoonlijke integriteit. De vraag is echter of een blurgebod daarvoor doeltreffend, passend en noodzakelijk is.
De eerste vraag die gesteld kan worden is of een blurgebod de juiste doelgroep gaat treffen en dus het probleem gaat oplossen. Het gaat dan om publicisten die er geen moeite mee hebben om agenten moedwillig te beschimpen of te bedreigen. Het ligt niet in de rede dat zij zich tegen zouden laten houden door een blurgebod. Het is, mede door anonimiseringstools, vaak erg lastig om na een publicatie vast te stellen wie die publicatie heeft verricht. Eventuele handhaving wordt daardoor bemoeilijkt. Het beoogde doel – het voorkomen van de verspreiding van beledigende of bedreigende filmpjes – wordt dan dus niet bereikt.
Ten tweede roept een blurgebod de vraag op voor welke gevallen het zou moeten gelden. Een algemeen blurgebod zou tot gevolg hebben dat geen enkele agent meer herkenbaar in beeld gebracht kan worden. Dat staat op gespannen voet met de rol die agenten in de maatschappij vervullen. Uit jurisprudentie blijkt dat zij in die rol onder omstandigheden meer kritiek en een grotere inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer moeten toestaan dan privépersonen. Zij zullen er rekening mee moeten houden dat zij herkenbaar in beeld komen bij bijvoorbeeld filmopnames van demonstraties of evenementen.
Ten derde is de vraag of het blurgebod meer noodzakelijke mogelijkheden biedt dan de huidige (juridische) opties om het publiceren en verspreiden van dit soort beelden tegen te gaan. Zoals nader uiteengezet in de verkenning in de bijlage kunnen kwaadwillenden door het reeds bestaande instrumentarium voldoende worden aangepakt. Daarbij zijn onder meer de mogelijkheden van het strafrecht, de Auteurswet en het civiele recht van belang, gelet op de aldaar genoemde jurisprudentie, alsmede de niet strikt juridische mogelijkheden (zie paragrafen 1.2 en (een deel van) 2.1 van de bijlage). Onder meer geldt dat er in sommige gevallen het blurren van politieambtenaren verplicht is en dat deze plicht privaatrechtelijk kan worden gehandhaafd met een onrechtmatige daadsactie wegens schending van het portretrecht.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een algemeen blurgebod onwenselijk en in het licht van het doel van de maatregel niet noodzakelijk is.
Het invoeren van een beperkt blurgebod is eveneens onwenselijk. In de basis geldt dan een blurgebod, maar met vooraf gedefinieerde uitzonderingen. Er zou bijvoorbeeld een uitzondering kunnen worden gemaakt voor het verspreiden van publicaties waarbij in redelijkheid het blurren niet kan worden verlangd én de privacy van de betrokken ambtenaren niet onevenredig worden geschaad. Deze norm is al een stuk minder duidelijk. Bovendien rijst de vraag, in aanvulling op de hierboven als eerste en derde genoemde algemene bezwaren, of een dergelijke norm dan ook voor andere publieke functionarissen en hulpverleners zou moeten gelden – een vraag die op het eerste gezicht bevestigend moet worden beantwoord.
Alles afwegend komt het kabinet tot het oordeel dat het belangrijk is de persoonlijke levenssfeer van politieambtenaren te beschermen en te zorgen dat politie ongehinderd haar werk kan uitvoeren. Een blurgebod zal naar verwachting niet van toegevoegde waarde zijn gelet op de bestaande mogelijkheden. In dat licht acht het kabinet deze inperking van de vrijheid van meningsuiting niet opportuun.
In het onderwijscurriculum van de initiële politieopleiding wordt aandacht besteed aan sociale media. Er zijn specifieke praktijkopdrachten waar aspiranten getraind worden in de wijze waarop zij moeten omgaan met het gefilmd worden door omstanders bij de uitoefening van hun functie. In deze opdrachten worden steeds actuele thema's verwerkt. Voor het personeel dat reeds de initiële opleiding heeft afgerond geldt dat, als onderdeel van de Integrale beroepsvaardigheidstraining, met casuïstiek aandacht wordt besteed aan sociale media. Ook in het vakspecialistisch politieonderwijs worden trainingen aangeboden waar dit onderwerp aan de orde komt. Geconcludeerd kan worden dat in de opleidingen en trainingen voldoende aandacht is voor deze materie en dat het vooralsnog niet noodzakelijk is om het onderwijscurriculum aan te passen.
De politie kan zelf beelden verspreiden in het belang van de uitoefening van verschillende taken. Zo kan de politie onder meer onder gezag van het OM beelden verspreiden in het belang van de opsporing. Het beleidskader voor deze opsporingsberichtgeving is neergelegd in de OM-aanwijzing opsporingsberichtgeving.2 De politie kan ook beelden verspreiden in het kader van de voorlichtende taak.
De politie heeft geen beleid met betrekking tot het publiceren of delen van beeldmateriaal op social media. Wel zijn er interne adviezen voor het publiceren op social media. Hierin is onder meer vermeld dat foto’s zodanig bewerkt moeten zijn dat personen op de foto niet gemakkelijk kunnen worden herkend (bijvoorbeeld door te blurren). Het gaat dan niet alleen om blurren van bijvoorbeeld het gezicht maar ook andere herkenningstekens zoals een shirt met bijzondere afdruk, een kenteken van een voertuig of het duidelijk in beeld brengen van de locatie in combinatie met de persoon (straatnaambordje of huisnummer). De politie beschikt bovendien over een tool (beschikbaar op de smartphone en op de werkplek) om te kunnen blurren en daarmee tevens het plaatsen van het politielogo als watermerk.
Een recent initiatief binnen politie is het project waarbij de eenheid Rotterdam op een gecentraliseerde wijze door middel van het verspreiden van onder meer beeldmateriaal via social media burgers voorlicht over het politiewerk. Op deze wijze zit er strakke regie op de naleving van de geldende kaders, zoals de WBP en de Aanwijzing opsporingsberichtgeving.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Hierboven is de mogelijkheid van een blurgebod besproken. Van belang is dat nu reeds diverse mogelijkheden bestaan om op te treden tegen ongewenst filmen of publiceren. Deze mogelijkheden komen hier aan bod.
Van belang is te benadrukken dat deze (juridische en niet-juridische) mogelijkheden twee doelen kunnen dienen. Enerzijds is het doel om te voorkomen dat politie haar taak tot handhaving van de rechtsorde ongehinderd kan uitvoeren, anderzijds is het doel om de concrete aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken politieagent tegen te gaan.
Een opmerking plaats ik vooraf bij de mogelijkheden die politie ter plekke heeft. Als een politieambtenaar bijvoorbeeld onverwacht wordt geconfronteerd met een grote groep burgers, waaronder een of meerdere filmers, die hem belachelijk maakt, kan optreden onverstandig zijn, omdat het kan leiden tot een verdere escalatie. De mogelijkheden voor het ter plekke optreden gelden daarom altijd onder de voorwaarde dat de situatie het op dat moment moet toelaten.
Het is van belang om het onderscheid in het oog te houden tussen enerzijds het filmen en anderzijds het publiceren van het gemaakte beeldmateriaal. In het licht van de uitingsvrijheid en informatievrijheid in een vrije samenleving als de Nederlandse past het dat een ieder, binnen zekere beperkingen, de vrijheid bezit om op de openbare weg beeldmateriaal te maken, zeker wanneer dat voor zijn eigen gebruik is. Zo is dat nu ook geregeld. Omdat publicatie van de gemaakte (en soms bewerkte) beelden, zeker door de aard van het internet, verdergaande gevolgen heeft dan enkel het filmen voor eigen gebruik, zijn er voor publicatie aanvullende regels geformuleerd.
In paragraaf 1.1 ga ik in op de relevante wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de vrijheid om politieambtenaren te filmen of fotograferen, en in paragraaf 1.2 op de bepalingen die het publiceren of verspreiden van dit vastgelegde, al dan niet bewerkte, beeldmateriaal via internet, waaronder social media, reguleren.
In het publieke domein is het in Nederland in principe toegestaan om foto’s of filmpjes te maken, ook wanneer daar andere mensen mee worden vastgelegd. Dit geldt ook voor het filmen van agenten in functie. Er zijn enkele uitzonderingen van toepassing. Zo gelden er beperkingen voor het filmen met een camera in een vaste opstelling. Een dergelijke camera moet voldoende kenbaar zijn gemaakt en moet voldoen aan aanvullende voorwaarden. Zo mag een particulier in beginsel geen aangebrachte camera waarvan de aanwezigheid niet op een duidelijke wijze kenbaar is gemaakt gebruiken om de openbare weg te filmen, tenzij hij daarvoor een vooraf omschreven, legitiem doel heeft. Daarnaast is het strafbaar om op niet-openbare plaatsen heimelijk te filmen of te fotograferen, ook met een mobiele camera.3
Dit betekent dat het in beginsel is toegestaan om agenten te filmen, zeker wanneer dit openlijk gebeurt. Als uitgangspunt past dit ook bij een vrije samenleving als de onze. Desalniettemin zijn er omstandigheden waarin het filmen niet geoorloofd is.
Het filmen mag niet leiden tot het wederrechtelijk hinderen van de politieambtenaar. Daarbij zijn de context waarin wordt gefilmd en de concrete omstandigheden van het geval van belang.
De politie mag niet belemmerd worden bij de rechtmatige uitvoering van een wettelijke taak (artikel 184 Sr). Een burger die filmt mag zich bijvoorbeeld niet zo positioneren dat handelen door de politieambtenaar onmogelijk wordt gemaakt. Daarnaast zijn een aantal gedragingen die hinder opleveren ook strafbaar gesteld als overtreding, bijvoorbeeld artikel 426bis Sr (op de openbare weg beperken van de vrije beweging van een ander of een ander samen met een of meer anderen blijven opdringen of hinderlijk blijven volgen) of bepalingen uit de APV (zie bijvoorbeeld artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen) en 2:50 uit de Model-APV (hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten).
Tot slot zijn er ook andere gronden denkbaar voor de politie om op te treden tegen een filmer die het politieoptreden hindert, bijvoorbeeld als de filmer zich vanwege een bestuurlijke of strafrechtelijke maatregel niet mag bevinden op een bepaalde locatie.4
Wanneer beelden eenmaal zijn vastgelegd, ook als dit rechtmatig is gebeurd, is het een andere vraag of deze beelden ook zonder meer gepubliceerd mogen worden. Dit is niet het geval: publicatie kan onder omstandigheden verboden zijn, maar dit kan in concrete gevallen alleen achteraf getoetst worden. In het kader van tegengaan van discriminatie ben ik hier reeds op ingegaan in mijn brief van 21 december 2016.5 Het uitgangspunt van het kabinet is dat fundamentele rechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting, online evenzeer van toepassing zijn als offline. Maar dit betekent niet dat er geen grenzen zitten aan het plaatsen van beelden op het internet.
Mogelijkheden van het strafrecht
Onrechtmatig vastgelegde beelden, bijvoorbeeld beelden die heimelijk zijn vastgelegd, mogen uiteraard niet worden verspreid. Hiertegen kan worden opgetreden op grond van de artikelen 139f en 139g Sr. Tegen uitingen die vanwege hun inhoud strafbaar zijn, zoals een belediging of bedreiging, kan ook strafrechtelijk worden opgetreden.
Daarnaast is het mogelijk dat beelden die op zichzelf rechtmatig zijn, op een strafbare wijze gepubliceerd worden. Bijvoorbeeld wanneer de beelden zodanig worden gepresenteerd dat sprake is van bedreiging of smaad. Door het toevoegen van commentaren of manipulatie van fotobeelden kan een politieambtenaar worden bedreigd met een misdrijf tegen het leven (artikel 285 Sr). Een foto-afbeelding kan voorts op verschillende wijzen beledigend voor een politieambtenaar zijn; ofwel als smaad of laster door de begeleidende teksten (artikel 261/262 Sr), ofwel rechtstreeks als belediging in de zin van artikel 266 Sr, wanneer bijvoorbeeld een bewerking van een afbeelding van een politieambtenaar de waardigheid van diens persoon aantast.
In alle voornoemde gevallen kan aangifte worden gedaan bij de politie, ook door politieagenten zelf. Zoals ik in de eerder genoemde brief al heb gemeld, kunnen Nederlandse rechtshandhavingsautoriteiten op het internet onderzoek doen om vrijheden te borgen en criminaliteit te bestrijden. Dit geldt zonder meer ook voor beelden die zijn aan te merken als een bedreiging of belediging van de getoonde politieambtenaren.
Wanneer er sprake is van een strafbaar feit zoals online bedreiging of belediging, kan er contact met het betreffende social media bedrijf worden opgenomen. Op basis van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode), die is opgesteld door overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen, kan een verzoek worden gericht aan aanbieders om informatie van internet te verwijderen vanwege haar onrechtmatige of strafbare inhoud. De officier van justitie kan daarnaast met een bevel op grond van het artikel 54a Sr, na machtiging van de rechter-commissaris, de aanbieder aansporen om de strafbare content te verwijderen.6 Als de aanbieder hieraan gevolg geeft, wordt hij niet vervolgd. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372) dat aanhangig is bij de Eerste Kamer vergroot de mogelijkheden van de officier van justitie. Het wetsvoorstel introduceert een zelfstandige bevelsbevoegdheid in artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie kan in de toekomst na machtiging van de rechter commissaris een bevel afgeven tot verwijdering van de strafbare content ter beëindiging van strafbare feiten en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Mogelijkheden van de Auteurswet en het civiele recht
Ook politieambtenaren hebben portretrecht. De (niet in eigen opdracht) geportretteerde kan zich beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Door deze ingebouwde belangenafweging kan het publiceren van foto’s of filmpjes van herkenbare politieambtenaren een schending van portretrecht opleveren. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de context, de intentie en de vraag of het bericht gaat over de politie in het algemeen dan wel specifiek de afgebeelde politieagenten. Zo oordeelde het Hof Arnhem op 15 maart 2005 (ECLI:NL:GHARN:2005:AT0895) dat agenten op foto’s onherkenbaar moesten worden gemaakt vanwege de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, anders zou sprake zijn van schending van portretrecht. Of de beelden überhaupt moeten worden gepubliceerd zag de rechter overigens als «een journalistieke beslissing waarin de rechter in beginsel niet dient te treden». In algemene zin kan sprake zijn van een onrechtmatige daad vanwege schending van portretrecht (artikel 21 Auteurswet juncto artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Betrokkene heeft hiermee een middel om dit door de rechter te laten toetsen. Toetsing is wel altijd achteraf. Naar verloop van tijd wordt daarom pas duidelijk waar de grenzen liggen. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat artikel 35 van de Auteurswet regelt dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maakt, een overtreding begaat, die is gesanctioneerd met een geldboete van de vierde categorie.
Mogelijkheden van de Wbp
Waar het portretrecht gaat over de publicatie van foto’s en filmbeelden, is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) veel breder: de verwerking van persoonsgegevens. Publicatie van foto’s of filmpjes van politieagenten is ook een vorm van verwerking van persoonsgegevens. De Wbp vereist in ieder geval, net als bij verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, dat is voldaan aan een van de rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan hier een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a). Een andere rechtvaardigingsgrond kan eventueel het gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 8, onder f, Wbp zijn. Daarvan is sprake indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene (de agent), in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Het is zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval of er een gerechtvaardigd belang aanwezig is voor de gegevensverwerking. Wanneer de belangen met minder ingrijpende middelen kunnen worden gediend, is de gegevensverwerking niet toestaan. Of in het concrete geval sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om te beoordelen.7 De wetgever heeft de onafhankelijke AP belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ook hierbij gaat het derhalve om toetsing achteraf.
De aanpak van (mogelijk) onrechtmatig filmen en publiceren kan ook op niet-strikt juridische wijze vorm krijgen.
Platforms/social media
Een in de praktijk zeer belangrijke mogelijkheid om ontoelaatbare (waaronder onrechtmatige) publicaties tegen te gaan, is via het platform waarop de publicatie is gedaan. De grote social media, waarop de meeste publicaties ook plaatsvinden, hebben huisregels en beleid voor de content die op hun platform wordt gepubliceerd. Hierop ben ik ingegaan in de brief van 21 december jl. over opruiende vlogs.8 Zo biedt YouTube gebruikers de mogelijkheid om melding te maken, indien zij van mening zijn dat een video content bevat die in strijd is met de huisregels. In een dergelijk geval beoordeelt YouTube de melding en wordt de betreffende video van YouTube verwijderd indien deze geacht wordt de gedragsregels te hebben overschreden. Indien een gebruiker zich stelselmatig onttrekt aan de huisregels kan YouTube overgaan tot het opheffen van het account van deze gebruiker. De politieagent kan zelf de genoemde melding bij de provider doen, maar het is ook zeer goed denkbaar dat de politie als werkgever deze taak overneemt en daarmee de politieambtenaar ontzorgt.
Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 21 december jl. is het verwijderbeleid van social media bedrijven als Google niet meer vrijblijvend.9 Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap is een gedragscode overeengekomen tussen de Europese Unie en een aantal toonaangevende social media bedrijven als Facebook, Twitter, Google/YouTube en Microsoft. Deze gedragscode onderstreept het belang tot naleving van Europese wet- en regelgeving en verplicht tot optreden binnen 24 uur na een ontvangen melding. Een werkgroep van de Europese Commissie, waarin ook mijn ministerie participeert, monitort de afspraken die zijn gemaakt met de social media bedrijven. Door Duitsland is een initiatief gestart om de verantwoordelijkheden van grote social media wettelijk te verstevigen. Tijdens het plenair debat over racisme en discriminatie op 6 april jongstleden (Handelingen II 2016/17, nr. 65, items 4 en 7) hebben de leden Segers en Van Dam een motie10 ingediend die de regering kortgezegd vraagt naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een dergelijke wet. Ik zal u hierover binnenkort per brief informeren. Nederlandse dienstverleners hanteren een vrijwillig systeem van Notice and Take Down. Sinds oktober 2008 bestaat namelijk de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode). Deze is opgesteld door overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen. De gedragscode helpt partijen om op zorgvuldige wijze om te gaan met verzoeken van derden om informatie van internet te verwijderen vanwege hun onrechtmatige of strafbare inhoud. De tussenpersonen kunnen de code ook gebruiken om inhoud te verwijderen die zijzelf als schadelijk of ongewenst zien. Naleving van de gedragscode is dus vrijwillig.
Naar verwachting zal bovendien de ontwikkeling van de technologie internetproviders steeds meer mogelijkheden bieden om het opnieuw verschijnen van de gewraakte uitingen tegen te gaan.
Aan het voorgaande kan ik nog toevoegen dat ik u in de hiervoor genoemde brief ook heb geïnformeerd over de wijze waarop providers kunnen reguleren hoe vloggers geen geld kunnen verdienen met onethische vlogs.
Beïnvloeding gedrag door politie
Er zijn in ieder geval twee mogelijke strategieën die de politie ter plekke kan volgen en die mogelijk kunnen leiden tot aanpassing van het gedrag van de filmer. Als de uitvoering van de politietaak daartoe aanleiding geeft, bestaat de mogelijkheid om de filmer om zijn identiteitsgegevens te vragen. De filmer weet dan dat (mochten de beelden later gepubliceerd worden in strijd met strafrechtelijke bepalingen) zijn identiteit bekend is. Er moet wel een grond zijn voor de politieambtenaar om inzage in het identiteitsbewijs te vorderen.11 Ook het gebruik van een bodycam door politie kan het gedrag van de filmer beïnvloeden, omdat hij weet dat op deze wijze mogelijk bewijs kan worden verkregen voor het later strafbaar publiceren. Graag verwijs ik u naar de brief over gebiedsgebonden politiezorg die ik u zond bij de laatste voortgangsbrief over de politie.12
Daarnaast kan de politie proberen het verspreiden van filmpjes te voorkomen. Zoals ik u heb bericht in mijn antwoorden op de vragen van de leden Marcouch en Fokke,13 mag de politie burgers wel oproepen tot het vrijwillig achterwege laten van publicatie van beelden, zoals bijvoorbeeld recent is gebeurd bij een dodelijk ongeval waarbij een minderjarige jongen om het leven kwam. Een dergelijke oproep tot het vrijwillig achterwege laten van publicatie is ook denkbaar in het kader van de openbare orde en veiligheid, bijvoorbeeld wanneer mensen bij een ordeverstoring in een ernstig hulpbehoevende situatie zijn gefilmd. Overigens kan de politie ten behoeve van een opsporingsonderzoek in bepaalde gevallen de gegevensdrager in beslag nemen of de beelden vorderen. Het is niet toegestaan dat politie vraagt de beelden te wissen.
Beïnvloeding beeldvorming door politie
De politie of de gezagen kunnen als daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld wanneer het optreden van de politie onjuist of onvolledig wordt weergegeven, ook een tegengeluid laten horen in de media. Dit kan zeer effectief zijn, zoals blijkt uit een onderzoek dat enige tijd geleden is uitgevoerd.14 Het is aan betrokken partijen om in te schatten of dit in een specifiek geval raadzaam is of niet.
Hierbij kan gedachte worden aan een gebiedsontzegging of locatieverbod, een samenscholingsverbod, een door de burgemeester uitgevaardigd geldend noodbevel of -verordening (artikel 172 lid 3 Gemeentewet) of het wederrechtelijk aanwezig zijn in een woning of besloten lokaal (138 Sr).
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft voorlichting over het publiceren van persoonsgegevens, waaronder foto’s en filmpjes, op haar site.
Instructie identificatieplicht over de uitoefening van bevoegdheden op grond van de Wet op de identificatieplicht. Stcrt. 2016, nr. 70055.
Public Innovation, Filmende burgers en politie. De betekenis van GSM-filmpjes van burgers voor de uitvoering van politietaken en de reputatie van politie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29628-724.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.