Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 29544 nr. 651 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 29544 nr. 651 |
Vastgesteld 8 september 2015
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 3 juli 2015 over de eerste tussentijdse meting banenafspraak (Kamerstuk 29 544, nr. 640).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 augustus 2015 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 4 september 2015 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen van de leden van de PvdA-fractie |
2 |
|
Vragen van de leden van de SP-fractie |
3 |
|
Vragen van de leden van de CDA-fractie |
4 |
|
Vragen van de leden van de PVV-fractie |
4 |
|
Vragen van de leden van de D66-fractie |
4 |
|
Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie |
7 |
|
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie |
7 |
|
II. |
Antwoord / Reactie van de Minister |
9 |
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de resultaten van de eerste tussentijdse meting banenafspraak. Over de kabinetsbrief willen zij graag een aantal vragen en opmerkingen voorleggen aan de Staatssecretaris. De genoemde leden vinden het in de eerste plaats positief dat het in deze economisch moeilijke tijden gelukt is om meer banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze leden vinden het van het grootste belang dat iedereen in Nederland de kans krijgt om mee te doen, ook zij die daarbij wat meer hulp nodig hebben. Tegelijkertijd geven de bereikte resultaten over 2013 en 2014 reden tot enige zorg over de voortgang van de te realiseren garantiebanen in 2015. Kan de Staatssecretaris nadere toelichting verschaffen over het karakter van de in de brief genoemde Wsw-detacheringen?1 In de brief wordt aangegeven dat van de 6461 detacheringen vanuit de Wsw «een groot deel» is ingevuld door mensen die op de wachtlijst stonden. Kan de Staatssecretaris aangeven om hoeveel mensen dat gaat? Met andere woorden: hoeveel mensen zijn in de gemeten periode vanaf de wachtlijst (dus vanuit een uitkeringssituatie) aan het werk (en dus een hoger inkomen) geholpen? Hoeveel mensen die al werkzaam waren bij een sociale werkplaats zijn via een detachering ingeleend bij reguliere werkgevers, zo vragen deze leden. In hoeverre leiden de inleenverbanden uiteindelijk tot een vaste aanstelling van arbeidsbeperkten bij reguliere werkgevers? Uit de resultaten blijkt dat de sociale werkplaats een sleutelrol vervult bij het aan regulier werk helpen van arbeidsbeperkten. Gaat het kabinet zich de komende periode inzetten om deze functie van SW-bedrijven verder te stimuleren? Zo ja, op welke wijze? Vanaf 2015 – het eerste jaar waarover het wettelijke quotum in werking kan treden – wordt het moeilijker om de banenafspraak in te vullen met Wsw-detacheringen, omdat vanaf dan de voorwaarde voor herbezetting geldt. Hoeveel garantiebanen zouden er in 2013 en 2014 gecreëerd zijn als voor die jaren dezelfde criteria voor de banenafspraak hadden gegolden als die voor 2015 gelden? Wat zegt dit resultaat over de waarschijnlijkheid dat er dit jaar voldoende garantiebanen gecreëerd zullen worden om inwerkingtreding van het quotum te vermijden? Op welk getal staat op dit moment de teller wat betreft het aantal garantiebanen in 2015 op basis waarvan het quotum in 2016 al dan niet in werking treedt? Vanaf 1 januari van dit jaar telt detachering alleen mee voor de banenafspraak als daar een plaatsing in de nieuwe voorziening beschut werk tegenover staat. De leden van deze fractie hebben meerdere malen haar zorgen met betrekking tot het invullen van voldoende beschut werkplekken geuit en het kabinet opgeroepen een en ander nauwkeurig te monitoren en zo nodig in te grijpen. Dat er voldoende beschut werkplekken komen, is niet alleen belangrijk voor de mensen voor wie ze zijn bedoeld maar ook voor het slagen van de banenafspraak. Is de Staatssecretaris indien nodig bereid tot extra maatregelen teneinde voldoende beschut werkplekken te realiseren? Kan de Staatssecretaris concreet aangeven hoeveel mensen met een Wajong-indicatie in de gemeten periode in het bedrijfsleven en/of bij de overheid aan de slag zijn gegaan? Hoeveel mensen met een uitkering op basis van de Wet Werk en Bijstand (en zonder Wsw- dan wel Wajong-indicatie) zijn in de gemeten periode in het bedrijfsleven en/of bij de overheid aan de slag gegaan? Welke verklaring heeft de Staatssecretaris voor het achterblijven van de overheid zelf als het gaat om het aanbieden van arbeidsplaatsen in het kader van de banenafspraak? Welke acties zijn in de gemeten periode in gang gezet om de banenafspraak bij de overheid te realiseren? Welke zijn daar later bijgekomen? Is het kabinet bereid extra inspanningen te verrichten zodat de overheid aan haar doelstellingen in dezen gaat voldoen? Zo ja, welke, zo willen de leden van deze fractie weten.
Vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief en hebben nog een aantal vragen. Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat het aantal van 10732 banen voor het grootste deel geen nieuwe banen zijn, maar mensen met een arbeidshandicap zijn die eerder al bij een sociaal werkvoorzieningsbedrijf werkten en nu via het SW bedrijf gedetacheerd zijn? Zo ja, waarom worden deze banen meegenomen in de meting? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kan de Staatssecretaris het door Cedris genoemde aantal nieuwe banen van 416 bevestigen? Zo ja, stemt dit u nog altijd tot vreugde? Zo nee, waarom niet? Deelt de Staatssecretaris de mening dat het presenteren van het aantal banen van 10732, terwijl deze maar door 7304 werkzame mensen ingevuld worden een vertekend beeld geeft? Zo ja, zal dit worden aangepast? Zo nee, waarom niet? Hoeveel extra banen zijn sinds 1 januari 2013 gerealiseerd conform de definitie uit de Wet Banenafspraak en Quotum Arbeidsbeperkten (wet BQA, Kennisdocument, maart 2015, p.5.)? Onderschrijft de Staatssecretaris deze definitie van extra banen nog altijd? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de in de brief genoemde 6461 extra Wsw-detacheringen in schril contrast staan tot de 416 echt nieuwe banen die Cedris geteld heeft? Hoeveel beschutte werkplekken zijn gerealiseerd? Hoeveel daaraan gekoppelde nieuwe banen via de SW zijn gerealiseerd, zo vragen deze leden.
Deelt de Staatssecretaris de mening, zo vragen deze leden, dat de resultaten van de tussentijdse meting zeer diffuus zijn en er geen conclusie aan kan worden verbonden met betrekking tot de verdeling tussen markt en overheid en dat de conclusie dat de markt ver voor op schema ligt helemaal niet getrokken kan worden.
Hoeveel mensen, zo vragen deze leden, uit de doelgroep van de banenafspraak zijn in 2013, 2014 en 2015, in dienst genomen door een werkgever in het bedrijfsleven. Met welk type contract, ondersteuning en in welke sector? Hoeveel door de overheid? Hoeveel jonggehandicapten zijn in 2013, 2014 en 2015 in dienst genomen door respectievelijk werkgevers in het bedrijfsleven en door de overheid, welk type contract, met welke ondersteuning, et cetera, zo vragen zij.
De leden van deze fractie vragen wat de taken zijn van de heren Spigt en van der Gaag, voor hoeveel uur en welk honorarium krijgen zij.2 Welke resultaten zijn aan de inspanningen van de heren toe te schrijven? Hoeveel werkzoekenden met arbeidsbeperking telt Nederland momenteel, wat is de arbeidsparticipatie van deze groep? Hoeveel mensen behoren tot de doelgroep banenafspraak? Wat zien deze cijfers eruit voor 2013 en 2014? En sinds 2008, zo informeren de leden van deze fractie.
Vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende brief. Zij hebben hierover een aantal vragen. Wanneer is er volgens de Staatssecretaris sprake van een «extra» baan? Hoeveel echte extra banen, in de vorm van plaatsingen, zijn er gerealiseerd in 2013, 2014 en 2015 tot en met juli? Hoeveel van de echte extra banen, in de vorm van plaatsingen, zijn er respectievelijk bij de overheid en het bedrijfsleven gerealiseerd, zo informeren deze leden. Wat is de achtergrond van de teruggang in het aantal extra banen bij de overheid, waar het gaat om formele werknemers (zie bijlage 1 van de brief)? Hoeveel banen zijn er via de SW door detachering gerealiseerd in 2013, in 2014 en tot en met juli 2015? Hoeveel beschutte werkplekken zijn er sinds 2015 gerealiseerd, zo willen de leden van deze fractie weten. De genoemde leden vragen hoeveel mensen er vanuit de Participatiewet in het banenregister zijn opgenomen en hoeveel van hen aan het werk zijn gegaan in het kader van de baanafspraken, zijnde niet afkomstig uit Wajong, SW of wachtlijst SW. Hoeveel mensen met een Wajonguitkering zijn er aan het werk geholpen? Hoe wordt voorkomen dat de mensen die nieuw instromen in de Participatiewet buiten beeld raken door de 4 weken wachttijd, terwijl zij mogelijk behoren tot de doelgroep van de baanafspraak? In de brief wordt aangegeven dat belemmeringen zullen worden weggenomen om werkgevers in zowel de markt- als overheidssector in de gelegenheid te stellen om de afgesproken extra banen te realiseren. Welke belemmeringen komen tot nu toe naar voren, zo vragen de genoemde leden. Zijn de berichten juist dat werkgevers door de nieuwe regelgeving meer bureaucratie ervaren en daardoor minder bereid zijn dan voorheen om mensen die behoren tot de doelgroep van de baanafspraak aan te nemen? Zo ja, welke maatregelen gaat de Staatssecretaris nemen om deze bureaucratie te verminderen, zo willen de leden van deze fractie weten.
Vragen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief «eerste tussentijdse meting banenafspraak» en hebben enkele vragen.
Allereerst vragen deze leden of er volgens het kabinet «extra» banen zijn bijgekomen en zo ja, hoeveel mensen met een arbeidsbeperking komen niet direct vanuit een sociale werkplaats komen.
De genoemde leden vragen voorts aan de Staatssecretaris hoeveel mensen er aan de slag zijn geholpen, arbeidsgehandicapten, die hiervoor geen baan hadden.
Verder vragen deze leden naar de beoordeling van het kabinet dat de overheid momenteel halverwege de taakstelling is en gaat het kabinet zichzelf een (quotum)boete opleggen als het aantal van 3.000 niet wordt gehaald voor 2016? Zo nee, waarom niet, zo informeren deze leden.
Tot slot vragen de leden van deze fractie naar de consequenties voor ex-horrorwethouder Hans Spigt als die er niet in slaagt om voldoende arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking te regelen bij overheden.
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de resultaten van de eerste tussentijdse meting van de banenafspraak. Deze leden zijn verheugd dat met name in de private sector zo veel werkgevers al mensen uit de doelgroep werk hebben kunnen bieden. Deze leden willen de betreffende werkgevers hier graag mee complimenteren, zij zien dit als een belangrijke eerste stap.
Dit neemt niet weg, dat de leden van deze fractie de indruk hebben dat het tot nog toe voornamelijk om een verschuiving van banen gaat vanuit SW-bedrijven naar reguliere werkgevers (een van de doelen van de Participatiewet) en veel minder om een toename van het totale aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking (het doel van de wet BQA). Aangezien de brief een tussentijdse meting in het kader van de banenafspraak is, willen de genoemde leden de resultaten toetsen aan de in de wet BQA opgenomen afspraken. Stelt de Staatssecretaris dan de stand van zaken niet positiever voor dan de werkelijkheid rechtvaardigt, zo vragen deze leden.
De leden van deze fractie wijzen erop dat in de wet BQA namelijk het volgende is afgesproken: «Extra gerealiseerde Wsw-detacheringen ten opzichte van de nulmeting tellen alleen mee voor de banenafspraak voor zover het ten gevolge van het totaal aantal extra Wsw-detacheringen vrijgevallen werk (bij gemeenten in het Sw-bedrijf) wordt herbezet door mensen die aan de slag gaan met een nieuwe voorziening beschut werk. (…) Daarmee wordt gewaarborgd dat het bij de telling voor de baangarantie gaat om extra plekken.»3 De genoemde leden hechten eraan dat de banenafspraak daadwerkelijk leidt tot extra plekken. Zij gaan er daarom vanuit dat deze afspraak onverkort van toepassing is. Zij vragen de Staatssecretaris dit te bevestigen.
De genoemde leden vinden dat indien deze afspraak onverkort van toepassing is, het opmerkelijk is dat de Staatssecretaris in de meting over de jaren 2013 en 2014 deze afspraak niet heeft toegepast. Naar hun mening kan de enige logische consequentie van deze afspraak zijn, dat, zolang beschutte werkplekken nog niet mogelijk waren of nog niet gerealiseerd zijn, de extra gerealiseerde Wsw-detacheringen niet meetellen voor de banenafspraak. Dan gaat het immers niet om extra plekken voor mensen met een arbeidsbeperking, maar slechts om een verschuiving van banen. Zij vragen de Staatssecretaris waarom zij deze Wsw-detacheringen juist wel heeft meegeteld. Stelt zij daarmee de tussenstand voor de banenafspraak niet te positief voor, zo willen deze leden weten.
De genoemde leden vragen hoe de Staatssecretaris in toekomstige metingen met Wsw-detacheringen uit 2013 en 2014 omgaat. Vanaf 2015 kunnen er immers wel beschutte werkplekken worden gerealiseerd. Als er ultimo 2015 bijvoorbeeld in totaal 3.000 beschutte werkplekken zijn gerealiseerd, is de Staatssecretaris dan toch van plan om in 2015 meer dan 3.000 extra Wsw-detacheringen mee te tellen voor de banenafspraak, met het argument dat in 2013 en 2014 nog geen beschutte werkplekken gerealiseerd konden worden, zo vragen zij.
Ter verduidelijking vragen deze leden de Staatssecretaris om het volgende rekenvoorbeeld uit te werken. Indien in 2015 het aantal extra gerealiseerde WSW-detacheringen niet toeneemt (en dus gelijk blijft aan het aantal van 6.461 van ultimo 2014), maar er worden in 2015 3.000 beschutte werkplekken gerealiseerd. Gaat de Staatssecretaris dan, zo vragen deze leden, 6.461 SW-detacheringen meetellen, of 3.000 SW-detacheringen, of geen enkele SW-detachering.
Als er meer SW-detacheringen worden meegeteld, dan dat er beschutte werkplekken worden gerealiseerd, betekent dit dat er minder extra arbeidsbeperkten een baan vinden dan bij de behandeling van de wet BQA de bedoeling was. De genoemde leden zouden het betreuren als op deze manier de ambitie impliciet naar beneden wordt bijgesteld. Zij roepen daarom de Staatssecretaris op om in de meting over 2015 alleen Wsw-detacheringen mee te tellen waar, conform de gemaakte afspraken, extra beschutte werkplekken tegenover staan.
De leden van de genoemde fractie gaan er nog steeds vanuit dat gemeenten structureel 30.000 beschutte werkplekken zullen realiseren. Als dit gebeurt, gaan deze leden er op basis van de gemaakte afspraken vanuit dat er niet meer dan 30.000 extra Wsw-detacheringen kunnen meetellen voor de banenafspraak voor 125.000 extra banen. Deelt de Staatssecretaris deze conclusie, zo willen deze leden weten.
De genoemde leden weten dat de banenafspraak wordt gemeten in verloonde uren. Zij vragen hoe hierbij wordt omgegaan met de afspraak dat Wsw-detacheringen alleen meetellen als hiervoor een beschutte werkplek gerealiseerd wordt. Wordt dit ook in verloonde uren verrekend? Betekent dit dat, als een Wsw-detachering gemiddeld een grotere urenomvang kent dan een beschutte werkplek, er minder personen via een Wsw-detachering voor de banenafspraak kunnen meetellen dan dat er personen aan het werk zijn via beschut werk, zo vragen deze leden.
De leden van deze fractie merken op dat, vanwege de systematiek van verloonde uren, een uitbreiding van het aantal gewerkte uren door bestaande Wsw-detacheringen ook telt voor het quotum. Dienen er, voordat dit kan worden meegeteld, ook eerst beschutte werkplekken gerealiseerd te zijn? Kan de Staatssecretaris toelichten, zo vragen deze leden, welk deel van de stijging wordt veroorzaakt door een uitbreiding van het aantal gewerkte uren door mensen die reeds gedetacheerd waren.
De genoemde leden lezen dat extra Wsw-detacheringen voor een groot deel ingevuld door mensen die afkomstig zijn van de Wsw-wachtlijst. Zij vragen de Staatssecretaris dit met cijfers te onderbouwen. Hoeveel van de extra detacheringen zijn opgevuld met mensen die rechtstreeks van de Wsw-wachtlijst afkomstig zijn, zo willen zij weten.
Deze leden menen dat vanaf 1 januari 2015 niemand meer de huidige Wsw kan instromen. Kan de Staatssecretaris bevestigen, zo vragen zij, dat 2014 het laatste jaar was waarin iemand vanaf de Wsw-wachtlijst rechtstreeks in een Wsw-detachering kon stromen.
De genoemde leden constateren dat de huidige meting laat zien dat werkgevers relatief in veel grotere getale gebruik maken van Wsw-detacheringen ten opzichte van formele dienstverbanden dan structureel mogelijk zal zijn. Zij vragen de Staatssecretaris welke initiatieven zij onderneemt om mensen met een arbeidsbeperking daadwerkelijk bij de werkgevers in dienst te laten treden.
De leden van deze fractie begrijpen dat het aantal extra banen veel harder is gestegen dan het aantal personen dat aan het werk is gegaan. Kan de Staatssecretaris duiden wat hiervoor de reden is? De betreffende leden gaan ervan uit dat de urenomvang van mensen die een baan hebben gekregen, groter is dan 25,5 uur per week. Is die omvang van 25,5 uur per week dan niet te laag vastgesteld? Op welke wijze is deze omvang vastgesteld, zo informeren deze leden.
De genoemde leden maken uit de brief op dat er van de 6.900 extra inleenverbanden, 6.461 extra Wsw-detacheringen zijn. Dit betekent dat er sprake is van 439 andersoortige inleenverbanden. Wat voor inleenverbanden betreft dit? Geldt voor deze inleenverbanden ook de afspraak dat deze alleen meetellen voor de banenafspraak, als hiervoor in de plek beschutte werkplekken worden gerealiseerd, zo vragen deze leden.
De leden van de genoemde fractie constateren dat bij private werkgevers het aantal formele werknemers met een arbeidsbeperking is gestegen. Zij juichen dit toe. Tegelijkertijd is bij de overheid het aantal formele werknemers met een beperking juist gedaald. Dat is het tegendeel van wat met de banenafspraak bereikt zou moeten worden. Deelt de Staatssecretaris de teleurstelling van de betreffende leden dat juist de overheid, die het goede voorbeeld zou moeten geven, onvoldoende levert? Wat gaat zij doen om te zorgen dat de overheid ultimo 2015 aan de afspraken voldoet, zo willen deze leden weten.
Voor zover bekend bij deze leden is de heer Spigt op 20 januari 2015 begonnen als aanjager voor de overheidssectoren. Zij vinden het daardoor opmerkelijk dat de Staatssecretaris concludeert dat zijn bijdragen waardevol zijn gebleken bij de resultaten over 2013 en 2014. Welke bijdrage heeft de heer Spigt aan die resultaten in 2013 en 2014 geleverd? Waarop baseert de Staatssecretaris haar conclusie dat zijn bijdrage waardevol is gebleken?
Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris met de eerste resultaten van de banenafspraak met betrekking tot mensen met een arbeidsbeperking. Zij hebben daarover enkele vragen.
De genoemde leden lezen dat de Staatssecretaris in haar brief stelt dat de afspraak dat tegenover detacheringen vanuit een Wsw-dienstbetrekking nieuwe beschutte werkplekken moeten staan voordat deze mee mogen worden geteld in de resultaten pas vanaf 2015 geldt, omdat de wet in 2015 in werking is getreden. Kan de Staatssecretaris precies aangeven waar is afgesproken dat alleen tegenover Wsw-detacheringen in 2015 nieuwe beschutte werkplekken zouden moeten staan, zo vragen zij.
Kan de Staatssecretaris, zo vragen genoemde leden, aangeven tegenover hoeveel van de 6461 Wsw-detacheringen, die zij meetelt bij het aantal gerealiseerde extra banen, nieuwe beschutte werkplekken staan. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe de Wsw-detacheringen over de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn verdeeld en hoeveel nieuwe beschutte werkplekken daar per jaar tegenover stonden, zo vragen de leden van de fractie.
Wil de Staatssecretaris aangeven hoeveel Wsw-detacheringen in de cijfers niet zijn meegeteld, omdat daar geen nieuwe beschutte werkplekken tegenover stonden, zo vragen de leden van de fractie.
De leden van deze fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel extra banen zijn gerealiseerd als vanaf 2013 alleen Wsw-detacheringen worden meegeteld waar een nieuwe beschutte werkplek tegenover staat.
De genoemde leden vragen de Staatssecretaris wat zij vindt van de uitspraak van VNO-NCW voorman Hans de Boer in de Volkskrant van 24 juni 2015 dat de werkgevers «op dit moment niets te bieden hebben» als het gaat om de banenafspraken. Is daarover contact geweest met VNO-NCW? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst. Zo nee, waarom niet? Heeft u er vertrouwen in dat de werkgevers in staat zijn om de afspraak uit het Sociaal Akkoord na te komen? Zo ja, waar is dat vertrouwen op gebaseerd, zo informeren deze leden.
Deze leden constateren dat de overheid naar verhouding achterblijft op het bedrijfsleven in de nu gepresenteerde cijfers. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat het bedrijfsleven volgens deze cijfers veel beter scoort dan de overheid? Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel meegetelde Wsw-detacheringen bij het bedrijfsleven zijn gerealiseerd en hoeveel bij de overheid? Indien een deel van de banen Wsw-detacheringen betreft waar geen nieuwe beschutte werkplekken tegenover staan, wil de Staatssecretaris dan aangeven hoe zij de achterstand bij de overheid gaat inhalen, zo vragen de leden van deze fractie.
Vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de resultaten van de eerste tussentijdse meting voor de banenafspraak. Zij hebben een aantal vragen over de gepresenteerde resultaten.
Het doel van de wet BQA is dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk gaan. Echter, het gros van de plaatsingen die nu worden meegeteld voor de banenafspraak, zijn Wsw-medewerkers die al werkten binnen de muren van een SW-bedrijf en nu via detachering elders werken. Deze mogen conform de wet niet worden meegeteld, want in de memorie van toelichting, paragraaf 5.3, staat: «Extra gerealiseerde Wsw-detacheringen ten opzichte van de nulmeting tellen alleen mee voor de banenafspraak voor zover het ten gevolge van het totaal aantal extra Wsw-detacheringen vrijgevallen werk wordt herbezet door mensen die aan de slag gaan met een nieuwe voorziening beschut werk. «
In de brief schrijft de Staatssecretaris dat «(d)eze voorwaarde geldt vanaf 2015 omdat de Participatiewet sinds 1 januari 2015 van kracht is en gemeenten met ingang van deze datum de nieuwe voorziening beschut werk kunnen inzetten. «
De genoemde leden hebben hierover een aantal vragen. Waar en wanneer is besloten dat deze voorwaarde pas vanaf 1 januari 2015 geldt? Klopt het er niets over de ingangsdatum van deze voorwaarde in de wet, memorie van toelichting of het Kennisdocument van 2 maart 2015 staat? Is de Kamer eerder geïnformeerd over dat de voorwaarde vanaf 2015 geldt? Zo ja, wanneer, zo vragen deze leden. Zijn de sociale partners en gemeenten hiervan op de hoogte? Zo ja, wanneer zijn zij hierover geïnformeerd? Indien niet in de wet staat dat de voorwaarde pas in 2015 geldt, wat is dan de juridische grond om de telling anders uit te voeren dan staat beschreven in de memorie van toelichting, paragraaf 5.3, zo willen deze leden weten. Als de voorwaarde herbezetting door beschut nieuw pas vanaf 1 januari 2015 geldt, is de Staatssecretaris het dan met deze leden eens, dat om een goed beeld te krijgen van het aantal extra banen, de Wsw-detacheringen van voor 2015 niet meegeteld moeten worden voor de banenafspraak?
Is de Staatssecretaris het met de leden van deze fractie eens dat om het doel van de banenafspraak te bereiken (nl meer mensen met een beperking aan het werk), een keuze moet worden gemaakt: ofwel alle nieuwe Wsw-detacheringen sinds de nulmeting tellen alleen mee als de plekken herbezet worden door beschut nieuw, ofwel dat nieuwe Wsw-detacheringen alleen meetellen voor de banenafspraak als de plaatsing na 1 januari 2015 is gerealiseerd, zo vragen zij.
Als Wsw-detacheringen alleen bij herbezetting meegeteld worden, of wanneer de Wsw-detacheringen van voor 1 januari 2015 niet meetellen, is de Staatssecretaris het eens met de genoemde leden dat de tussentijdse meting laat zien dat er 4.721 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking zijn gecreëerd sinds de nulmeting, zo vragen zij.
Door deze constatering hebben deze leden zorgen over het tempo waarin er meer banen voor mensen met een beperking bij komen.
Sociale partners hebben voor de eerste meting drie jaar de tijd om 9.000 banen te creëren. Ze zijn na twee jaar halverwege. In 2016 alleen moeten er 11.500 extra banen gecreëerd worden. Deelt de Staatssecretaris de zorgen over het tempo waarin er nieuwe banen bijkomen? Welke extra maatregelen worden genomen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen, zo willen deze leden weten.
Tot slot hebben de leden van de genoemde fractie een vraag over het aantal mensen met een beperking die werken in de sector overheid. Waarom zijn er bij de overheid 148 minder mensen met een beperking als werknemer aan de slag dan twee jaar eerder? Hoe rijmt zich dat met de ambitie van de Minister om meer mensen in dienst te nemen, en minder met flexcontracten te werken bij de overheid? Is de Staatssecretaris van plan hier extra aandacht aan te besteden, zodat ook meer mensen met een beperking de zekerheid en vastigheid van een formeel werknemerschap mogen ervaren, zo vragen deze leden.
Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die de leden van de fracties van de PvdA, SP, CDA, PVV, D66, ChristenUnie en GroenLinks hebben gesteld over de brief over de tussentijdse meting banenafspraak en ben graag bereid om de vragen te beantwoorden. Aangezien verschillende partijen soortgelijke vragen hebben gesteld over de herbezettingvoorwaarde voor Wsw-detacheringen, het aantal extra werkende Wajongers en het aantal gerealiseerde banen bij de overheid zijn deze vragen samengevoegd. In de eerst drie hoofdstukken worden de vragen over deze onderwerpen beantwoord. De overige vragen worden vervolgens per partij in de volgorde van het verslag van het schriftelijk overleg van 20 augustus 2015 beantwoord.
De leden van de fracties van de PvdA, SP, CDA, PVV, D66, ChristenUnie en GroenLinks hebben allen vragen gesteld over de herbezettingvoorwaarde en hoe, en op basis waarvan, er wordt omgegaan met het tellen van de extra Wsw-detacheringen van 2013 en 2014. Ook vragen de leden van deze fracties hoeveel banen er zijn gerealiseerd indien de extra Wsw-detacheringen niet meetellen. De leden van de fracties van de PvdA, SP, D66 en GroenLinks geven aan dat in de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is opgenomen dat extra Wsw-detacheringen ten opzichte van de nulmeting alleen meetellen voor de banenafspraak voor zover het ten gevolge van het totaal aantal extra Wsw-detacheringen vrijgevallen werk (bij gemeenten in het sw-bedrijf) wordt herbezet door mensen die aan de slag gaan met een nieuwe voorziening beschut werk. Omdat daarmee wordt gewaarborgd dat het bij de telling van de banenafspraak gaat om extra plekken. Zij hechten eraan dat de banenafspraak daadwerkelijk leidt tot extra plekken en daarom gaan zij er vanuit dat deze afspraak onverkort van toepassing is. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoeveel nieuwe voorzieningen beschut werk er tegenover de extra gerealiseerde Wsw-detacheringen staan.
De leden van de fractie van D66 vragen of dit ook in verloonde uren wordt verrekend. Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 of de Staatssecretaris de stand niet positiever voorstelt dan de werkelijkheid rechtvaardigt.
De doelstelling van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is het creëren van meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Hierbij gaat het om banen bij reguliere werkgevers. Op verzoek van uw Kamer en de Werkkamer is bij de behandeling van de Wet afgesproken dat banen via Wsw-detachering meetellen voor de banenafspraak. Hierdoor werd het voor sw-bedrijven mogelijk om meer mensen met een arbeidsbeperking, die voorheen niet werkten (omdat ze op de Wsw-wachtlijst stonden) of een baan hadden in de beschutte omgeving van het sw-bedrijf, bij een reguliere werkgever te laten werken. Deze banen zijn daarom ook opgenomen in de nulmeting.
Uit de tussenmeting blijkt dat er in 2013 en 2014 in totaal 10.732 extra banen (van gemiddeld 25,5 uur per week) bij reguliere werkgevers zijn ontstaan ten opzichte van de nulmeting van 1 januari 2013. Het aantal van 10.732 extra banen is als volgt opgebouwd:
• 3.832 extra banen bij reguliere werkgevers via een dienstverband;
• 439 extra banen bij reguliere werkgevers via een uitzendcontract;
• 6.461 extra banen bij reguliere werkgevers via een Wsw-detachering.
De brief over de tussenmeting van 3 juli 20154 geeft het feitelijke aantal banen die door werkgevers zijn gecreëerd. Dit is – zoals ook verschillende leden aangeven – niet automatisch gelijk aan het aantal banen dat eind 2015 mag worden meegeteld voor de banenafspraak. Desalniettemin stemmen de resultaten uit de tussenmeting hoopvol. De gerealiseerde aantallen laten zien dat werkgevers doende zijn om extra banen voor mensen uit de doelgroep beschikbaar te stellen.
Uit de vragen van uw Kamer is af te leiden dat een groot deel van uw Kamer, er net als ik, belang aan hecht dat de herbezettingvoorwaarde onverkort van toepassing is op de beoordeling van het extra aantal banen dat is gerealiseerd voor de banenafspraak bij de meting over 2015. In 2013 en 2014 kon deze voorwaarde nog niet worden toegepast, aangezien de nieuwe voorziening beschut werk pas beschikbaar is vanaf 1 januari 2015. Bij de genoemde aantallen in de brief kon deze voorwaarde daarom nog niet worden toegepast. De tussenmeting geeft slechts aan hoeveel extra banen werkgevers hebben gerealiseerd in 2013 en 2014. Geconstateerd kan worden dat dit tot onduidelijkheid heeft geleid over de precieze invulling van de herbezettingvoorwaarde, zoals die is uitgewerkt in de Wet. De beantwoording van de vragen geeft nader inzicht in de herbezettingvoorwaarde.
Zoals verschillende partijen terecht opmerken is het doel van de Wet dat er extra plekken voor mensen uit de doelgroep gecreëerd worden. Zoals gezegd kan dit ook via Wsw-detacheringen. Vanaf 1 januari 2015 is nieuwe instroom in een Wsw-dienstbetrekking echter niet meer mogelijk. Hierdoor is het nu ook niet meer mogelijk voor iemand van de Wsw-wachtlijst om met een Wsw-dienstbetrekking aan de slag te gaan. Daarom zijn extra Wsw-detacheringen vanaf 2015 altijd een verschuiving van iemand die werkte binnen het sw-bedrijf naar iemand die gaat werken buiten het sw-bedrijf. Deze verschuiving op zich is positief, omdat het wenselijk is dat mensen in een zo regulier mogelijke setting werkzaamheden verrichten. Echter, om deze verschuiving van werk niet mee te laten tellen als extra baan voor de banenafspraak, is afgesproken dat extra gerealiseerde Wsw-detacheringen ten opzichte van de nulmeting meetellen voor de banenafspraak, voor zover het vrijgevallen werk (via gemeenten in bijvoorbeeld het sw-bedrijf) wordt herbezet door mensen die aan de slag gaan met een nieuwe voorziening beschut werk. Dit is de eerder genoemde «herbezettingvoorwaarde». Doel van de herbezettingvoorwaarde is om ervoor te zorgen dat de banenafspraak ook daadwerkelijk leidt tot extra werk voor mensen uit de doelgroep. Dit staat beschreven in de toelichting op de Wet.
Mede op verzoek van uw Kamer is een tussenmeting met de stand van eind 2014 uitgevoerd. Uit de tussenmeting is gebleken dat er bij de extra Wsw-detacheringen over 2013 en 2014 in een groot deel van de gevallen sprake is van feitelijk extra werk dat beschikbaar is gekomen voor mensen uit de doelgroep en bij een (kleiner) deel van de detacheringen niet. Voor het ontstaan van extra werk zijn twee redenen. Ten eerste zijn de 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen deels gecreëerd doordat mensen die tijdens de nulmeting al werkten via een Wsw-detachering gemiddeld 1,2 uur per week meer zijn gaan werken. Dit is extra werk voor mensen uit de doelgroep. Omgerekend levert dit 1.334 extra banen op.
Een tweede oorzaak voor het creëren van extra werk via de Wsw-detacheringen ligt in het feit dat een deel van de extra mensen die via Wsw-detacheringen aan de slag zijn afkomstig zijn van de Wsw-wachtlijst. In totaal zijn in 2013 en 2014 2.187 mensen (omgerekend betreft dit 2.797 banen) in een Wsw-detachering gaan werken die eerst op de Wsw-wachtlijst stonden. Dit zijn dus mensen die tijdens de nulmeting geen baan hadden en eind 2014 wel. Ook voor deze banen geldt dat er geen sprake is van verschuiving, maar dat dit feitelijk extra werk betreft.
Zoals hierboven aangegeven is er bij de extra Wsw-detacheringen over 2013 en 2014 in een groot deel van de gevallen dus sprake van extra werk en geen sprake van verschuiving van werk. Uitgangspunt van de Wet is dat feitelijke extra gecreëerde werkplekken meetellen als extra banen voor de banenafspraak. Dit is ook in lijn met het doel van de herbezettingvoorwaarde zoals opgenomen in de memorie van toelichting. Zo uitgewerkt betekent dit dat er in 2013 en 2014 in totaal 8.402 (=3.832 + 439 + 1.334 + 2.797) banen zijn gecreëerd die op het moment van de tussenmeting meetellen voor de banenafspraak. Indien deze banen er eind 2015 nog steeds zijn tellen deze dus mee voor de eerste officiële meting. Indien de overige 2.330 (=6.461 – 1.334 – 2.797) extra banen via Wsw-detacheringen er eind 2015 ook nog zijn, tellen deze alleen mee als hier eind 2015 een nieuwe voorziening beschut werk tegenover staat. De Werkkamer heeft zeer recent geconcludeerd dat deze toepassing van de herbezettingvoorwaarde in lijn is met de afspraken uit de Werkkamer uit 2014. De betreffende lagere regelgeving over de herbezettingvoorwaarde wordt dit najaar afgerond.
De leden van de fracties van de PvdA, CDA en de SP hebben vragen gesteld over het aantal mensen met een Wajong-indicatie dat in de gemeten periode aan de slag is gegaan. De PvdA-fractie en de CDA-fractie vragen hoeveel mensen met een Wajong-indicatie in de gemeten periode in het bedrijfsleven en/of de overheid aan de slag zijn gegaan.
De tussenmeting heeft het aantal extra banen gemeten over de kalenderjaren 2013 en 2014. In onderstaande tabel is een uitsplitsing opgenomen van het aantal extra personen uit de doelgroep banenafspraak die in deze periode aan het werk is gegaan. Doordat een baan is uitgedrukt in 25,5 verloonde uren per week, is het aantal banen niet gelijk aan het aantal personen dat aan het werk is gegaan.
Uit onderstaande tabel blijkt dat het aantal mensen dat aan het werk is gegaan uitsluitend vanuit een Wajong-indicatie, 3.422 betreft (oWajong, studieregeling nWajong en werkregeling nWajong). Het aantal personen met een baan in de oWajong is gedaald omdat er geen sprake is van nieuwe instroom en omdat mensen bijvoorbeeld doordat zij met pensioen gaan uitstromen. Om voor de banenafspraak extra banen te realiseren, moet eerst deze vervangingsvraag van oWajong worden voldaan. Daarnaast zijn er 557 personen die via een regulier inleenverband (niet zijnde een Wsw-detachering) aan het werk zijn gegaan. Dit zijn bijvoorbeeld Wajongers die via een uitzendbureau aan het werk zijn gegaan.
De leden van de SP-fractie vragen ook naar een uitsplitsing tussen markt en overheid.
In de bijlage bij de brief van 3 juli 2015 over de resultaten van de tussenmeting is een indicatieve uitsplitsing naar sector markt en overheid opgenomen. Daarbij is voor de ingeleende mensen uit de doelgroep gebruik gemaakt van de verdeelsleutel die is voortgekomen uit het onderzoek dat is verricht voor de nulmeting.
Bij de meting over 2015, die wordt gebruikt om vast te stellen of de quotumregeling geactiveerd kan worden, zal een nieuw onderzoek naar de dan representatieve verdeelsleutel worden uitgevoerd.
De leden van de SP-fractie vragen tot slot op welk type contract iemand werkzaam is en met welke ondersteuning.
Deze gegevens zijn niet bekend. Voor de tussenmeting van de banenafspraak gaat het om een macrovergelijking tussen het aantal verloonde uren tijdens de nulmeting en het aantal verloonde uren op peildatum 1 januari 2015. Het is voor deze meting niet relevant op welk type contract iemand werkzaam is of met welke ondersteuning.
Toename eerste tussentijdse meting t.o.v. de nulmeting |
Aantal extra personen met een baan |
Aantal banen (obv van 110,92 uur per mnd) |
---|---|---|
oWajong |
– 1.257 |
– 440 |
studieregeling nWajong |
720 |
695 |
werkregeling nWajong |
3.959 |
4.147 |
Wajong (o en nWajong) én wachtlijst Wsw |
– 217 |
– 188 |
Wajong (o en nWajong) én begeleid werk |
104 |
158 |
Wsw Wachtlijst |
– 268 |
– 353 |
Wsw Begeleid werk |
358 |
561 |
WIW/ID |
– 554 |
– 713 |
WIW/ID én Wsw wachtlijst of begeleid werk of Wajong |
– 29 |
– 36 |
Totaal excl. inleenverbanden en Wsw- detacheringen en beschut werk |
2.816 |
3.832 |
Aantal inleenverbanden |
557 |
439 |
Wsw detachering (incl inleen) |
2.805 |
4.566 |
Wsw detachering en Wajong/WIW/ID (incl inleen) |
1.204 |
1.895 |
Totaal incl. inleenverbanden en Wsw-detacheringen |
7.3041 |
10.732 |
De totalen in deze kolom tellen op tot 7.382 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald. Het aantal van 7.304 personen betreft dan ook het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep.
Bovenstaande tabel laat ook een verschil zien tussen het aantal extra mensen en banen. In de Wet is afgesproken om de banen te meten in standaardbanen van 25,5 uur per week. Hierdoor wordt gegarandeerd dat het bij de extra banen ook echt om betekenisvolle banen gaat, en niet om kleine banen van slechts een aantal uren per week. Deze 25,5 uur is de gemiddelde omvang van een baan van iemand uit de doelgroep per week tijdens de nulmeting. Bij de tussenmeting zien we dat werkgevers voor een groot deel via Wsw-detacheringen de extra banen hebben gecreëerd. Mensen die werken via een Wsw-detacheringen hebben vaak grote contracten in vergelijking tot Wajongers (of in de toekomst mensen uit de Participatiewet). Dit verklaart waarom het aantal extra banen groter is dan het aantal extra mensen. Dit effect is tijdelijk, aangezien nieuwe instroom in de Wsw vanaf 1 januari 2015 niet meer mogelijk is.
De leden van de fracties van de PvdA, het CDA en de ChristenUnie vragen hoeveel van de extra banen er bij de overheid en het bedrijfsleven zijn gerealiseerd. Ook vragen deze leden welke verklaring er is voor het achterblijven van de overheid bij het aanbieden van arbeidsplaatsen in het kader van de banenafspraak. Tot slot vragen de leden van de fracties van D66 en de ChristenUnie hoe de overheid deze achterstand gaat inhalen.
De aantallen banen uit de tussenmeting staan in de bijlage bij mijn brief van 3 juli 2015. SZW heeft op basis van gegevens van UWV een nulmeting uitgevoerd van het aantal werkende mensen uit de doelgroep op peildatum 1 januari 2013. Dit is een bestand met mensen die op 1 januari 2013 tot de doelgroep behoorden (Wajongers, Wsw’ers en Wiw/ID’ers). Om te kunnen beoordelen hoeveel extra banen (uitgedrukt in verloonde uren) er voor de doelgroep jaarlijks bijkomen, koppelt het UWV dit bestand aan de polisadministratie. Dit is een kwantitatieve berekening. De resultaten geven daarom geen inzicht in de redenen voor de afname van het aantal formele werknemers uit de doelgroep van de banenafspraak bij de overheid.
In de brief van 3 juli 2015 is aangegeven dat het bij de inleenverbanden gaat om indicatieve cijfers. De meting is gehouden over de jaren 2013 en 2014. Dat betekent dat de overheid ten opzichte van de tussenmeting nog het hele jaar 2015 heeft om de taakstelling te halen.
Minister Plasterk, Minister Blok, de andere ministers met een werkgeversrol, en de aanjager banenafspraak overheid de heer Spigt zullen samen met mij ook in 2015 de verschillende overheidswerkgevers blijven stimuleren, informeren en ondersteunen om de afgesproken aantallen extra banen te realiseren.
De leden van de fracties van D66 en GroenLinks constateren dat werkgevers relatief in groten getale gebruik maken van Wsw-detacheringen ten opzichte van formele dienstverbanden. Deze leden vragen welke initiatieven de Staatssecretaris onderneemt om mensen met een arbeidsbeperking daadwerkelijk bij de werkgevers in dienst te laten treden. De leden van de fracties van D66 en GroenLinks constateren verder dat bij de overheidssector het aantal werknemers uit de doelgroep, voor wie de overheid de formele werkgever is, gedaald is. De leden van beide fracties vragen ook of de Staatssecretaris de teleurstelling van deze leden deelt dat juist de overheid, die naar hun oordeel het goede voorbeeld zou moeten geven en de ambitie heeft om minder met flexcontracten te werken, onvoldoende formele dienstbetrekkingen levert.
De doelstelling van de banenafspraak is om meer mensen met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever te laten werken. Ook als werkgevers gebruik maken van inleenverbanden, waaronder de Wsw-detacheringen, wordt dit doel bereikt. Uit de praktijk is gebleken dat veel mensen met een arbeidsbeperking via detachering werken, zowel individueel als groepsgewijs. Detachering is een vaak gebruikt en succesvol middel om voor deze groep mensen werkgelegenheid bij een reguliere werkgever te bieden. Mensen kunnen ook langdurig via detachering aan de slag blijven. Detacheringen bieden kwetsbare mensen ook zekerheid. Als zij op de werkplek toch niet op hun plaats zijn, kunnen zij terugvallen op hun formele werkgever.
Zowel de werkgevers in de marktsector als de werkgevers in de sector overheid lijken er in de beginfase van de banenafspraak de voorkeur aan te geven om mensen uit de doelgroep via inleenverbanden aan te nemen. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de werkgevers er aan moeten wennen dat zij mensen uit de doelgroep bij zich laten werken, of dat werkgevers detacheringen een goede manier vinden om eerste ervaringen op te doen. Ook bieden uitzendbureaus en sw-bedrijven die mensen detacheren vaak ondersteuning en nemen werkgevers administratief werk uithanden, waardoor werkgevers eerder bereid zijn iemand uit de doelgroep in dienst te nemen.
De tussenmeting geeft geen cijfers op basis waarvan de verhouding tussen formele dienstverbanden en inleenverbanden van alle werknemers bij de overheid te vergelijken is. De tussentijdse meting geeft immers geen inzicht in het totaal aantal verloonde uren die werknemers in de sector overheid hebben gewerkt, maar alleen over het aantal uren van mensen uit de doelgroep banenafspraak.
De keuze voor de vorm van de dienstbetrekking ligt bij de werkgever. De banenafspraak stelt geen specifieke eisen aan de arbeidsduur of de aard van de dienstbetrekking die werkgevers aanbieden aan de mensen uit de doelgroep voor de banenafspraak. Uiteraard dient de dienstbetrekking aan de algemene gebruikelijke (arbeidsrechtelijke) eisen te voldoen. Daarnaast zijn met de Wet werk en zekerheid verschillende maatregelen genomen om een oneigenlijk gebruik van flexcontracten tegen te gaan, en de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste contracten te herstellen en constructies aan te pakken waar sprake is van het structureel en langdurig inzetten van een werknemer op basis van een flexibel contract.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet een nadere toelichting kan geven op het karakter van de detacheringen die in de brief van 3 juli jl. worden genoemd.
Over de precieze plaats en de aard van werk van deze detacheringen zijn landelijk geen gegevens bekend. In het algemeen worden detacheringen vormgegeven bij diverse soorten werkgevers en betreft het verschillende soorten werk. Zo kan het gaan om werk in de schoonmaaksector en groenvoorziening, maar ook om industrieel of administratief werk. Daarnaast kan er sprake zijn van individuele detacheringen en/of groepsdetacheringen.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel van de 6.461 detacheringen vanuit de Wsw zijn ingevuld door mensen van de wachtlijst in de gemeten periode en hierdoor vanaf de wachtlijst (dus vanuit een uitkeringssituatie) aan het werk (en dus een hoger inkomen) zijn geholpen. Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie hoeveel mensen die al werkzaam waren bij een sociale werkplaats via detachering zijn ingeleend bij reguliere werkgevers.
In de brief van 3 juli 2015 is aangegeven dat er 6.461 banen via Wsw-detacheringen tot stand zijn gekomen. In de brief van 19 december 20145 is uw Kamer reeds geïnformeerd dat bij de banenafspraak wordt gerekend met standaardbanen van 25,5 uur per week. Hierdoor wordt gegarandeerd dat het bij de extra banen ook echt om betekenisvolle banen gaat, en niet om kleine banen van slechts een aantal uren per week. Deze 25,5 uur is de gemiddelde omvang van een baan van iemand uit de doelgroep per week tijdens de nulmeting. Als iemand 12,5 uur per week werkt, en iemand anders 13 uur per week, dan zijn twee mensen aan het werk, maar worden deze dienstbetrekkingen bij elkaar als één baan geteld.
De 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen komen gedeeltelijk doordat de mensen die tijdens de nulmeting al werkten via een Wsw-detachering gemiddeld meer uur per week zijn gaan werken. Tijdens de nulmeting werkten mensen via een Wsw-detachering gemiddeld circa 31,4 uur per week. Tijdens de tussenmeting werkten mensen via een Wsw-detachering gemiddeld circa 32,6 uur per week. De 27.314 mensen die tijdens de nulmeting dus al via een Wsw-detachering werkten zijn dus circa 1,2 uur per week meer gaan werken. Dit levert 1.334 extra banen op. Daarnaast is het aantal mensen dat via een Wsw-detachering werkt gestegen met 4.009, van 27.314 naar 31.323. Deze 4.009 mensen werkten ook circa 32,6 uur per week. Teruggerekend naar standaardbanen van 25,5 uur zijn dit 5.127 banen. Deze 1.334 (mensen die meer zijn gaan werken) en 5.127 banen (extra Wsw-detacheringen) zijn samen opgeteld de 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen.
De leden van de PvdA-fractie vragen ook of het mogelijk is om deze 4.009 extra mensen die aan de slag zijn gegaan met een Wsw-detachering verder te duiden.
Bij de monitoring van de banenafspraak wordt gewerkt met zogenoemde «puntmetingen». Daarbij wordt aan het eind van elk jaar gekeken hoeveel verloonde uren – en dus banen – er op dat moment zijn voor mensen uit de doelgroep. Cijfers over wie erbij zijn gekomen en wie, bijvoorbeeld door natuurlijk verloop, niet meer werken, vergen een ander soort en een veel uitgebreidere meetmethode. Dit zou betekenen dat men dan op individueel niveau alle mensen uit de doelgroep moet monitoren. In de brief over de tussenmeting is wel aangegeven dat een groot deel van de extra Wsw-detacheringen afkomstig is van de Wsw-wachtlijst. Panteia heeft hiervoor een extra uitvraag over de tussenmeting gedaan. Daaruit blijkt dat in 2013 en 2014 2.187 mensen die op de Wsw-wachtlijst stonden, zijn gaan werken via een Wsw-detachering. Dit zijn dus mensen die tijdens de nulmeting geen baan hadden en eind 2014 wel. Vandaar dat in de brief over de tussenmeting is opgenomen dat een groot deel van de extra Wsw-detacheringen afkomstig is van de Wsw-wachtlijst.
De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre inleenverbanden uiteindelijk leiden tot een vaste aanstelling van mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers.
In de praktijk blijkt dat mensen met een arbeidsbeperking via inleenverbanden laten werken, een vaak gebruikt en succesvol middel is om voor deze groep mensen werkgelegenheid bij een reguliere werkgever te bieden. Via detacheringen kunnen mensen met een beperking ook langdurig aan de slag blijven. Detacheringen bieden kwetsbare mensen daarmee ook zekerheid. Als zij op de werkplek toch niet op hun plaats zijn, kunnen zij terugvallen op hun formele werkgever. De tussenmeting geeft geen informatie over de wijzigingen in de vorm van dienstverband waarin de mensen bij een reguliere werkgever werken.
De leden van de PvdA fractie vragen of het kabinet zich komende periode gaat inzetten om de sleutelrol van sociale werkbedrijven (sw-bedrijven) bij het aan regulier werk helpen van arbeidsbeperkten te stimuleren.
Tijdens de begrotingsbehandeling 2015 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is een motie van de heer Kerstens c.s. aangenomen, waarin de regering wordt verzocht binnen de middelen van de Regeling cofinanciering sectorplannen 30 miljoen euro toe te wijzen in het kader van de herstructurering van bedrijven in de sociale werkvoorziening. Om aan deze motie tegemoet te komen op een wijze die recht doet aan de taakverdeling en financiering van de sociale werkvoorziening per 1 januari 2015, is ervoor gekozen deze middelen door middel van een decentralisatie-uitkering te verdelen over de 35 arbeidsmarktregio’s. Daarbij wordt een verdeelsleutel gebruikt waarmee ook de middelen voor de Wsw in de integratie-uitkering sociaal domein worden bepaald (opdat regio’s met meer mensen in de sociale werkvoorziening ook voor meer middelen in aanmerking komen). Cedris coördineert de aanvraag van de sw-sector die uiterlijk 15 september 2015 bij SZW wordt ingediend.
Daarnaast wordt al ruim twee jaar een ondersteuningsprogramma van de brancheorganisatie Cedris gefinancierd, waarbij Cedris de sw-bedrijven helpt bij het verder optimaliseren van hun verdienmodellen. Dit programma heeft dit jaar nog een follow-up gekregen op het deel dat de optimalisatie van het verdienvermogen heeft onderzocht bij samenwerking van sw-bedrijven in de regio. Bovendien wordt in het kader van het implementatieprogramma nog gewerkt aan het ontwikkelen van een bedrijfsvoeringsmodel. Met de inzet van deze middelen worden de sociale werkbedrijven gestimuleerd zich om te vormen tot bedrijven, die ook na implementatie van de Participatiewet een bijdrage blijven leveren bij het aan regulier werk helpen van arbeidsbeperkten.
De leden van de PvdA-fractie vragen wat dit resultaat zegt over de waarschijnlijkheid dat er dit jaar voldoende extra banen gecreëerd zullen worden om inwerkingtreding van het quotum te vermijden.
In de brief van 3 juli 2015 is aangegeven dat de resultaten van de tussenmeting hoopvol stemmen. Echter, het is niet mogelijk om vooruit te lopen op de vraag of het aantal banen eind 2015 ook werkelijk wordt gehaald. Maar hoopvol stemmen de resultaten zeker. Ook omdat ik in gesprekken met werkgevers merk dat zij er serieus werk van maken om banen voor mensen met een arbeidsbeperking te creëren. Tegelijkertijd is ook in de brief over de tussenmeting aangegeven dat we er nog niet zijn en dat de uitdaging voor de komende jaren groot is. In 2016 vindt de eerste officiële meting plaats, op basis van de cijfers eind 2015. Dit is nadrukkelijk de eerste meting, niet de enige. Uiteindelijk behelst de banenafspraak 100.000 extra banen in de markt en 25.000 bij de overheid in 2026.
De leden van de PvdA-fractie vragen op welk getal op dit moment de teller staat wat betreft het aantal extra banen in 2015 op basis waarvan het quotum in 2016 al dan niet in werking treedt.
Om een tussenstand te kunnen geven, koppelt UWV het doelgroepregister met de polisadministratie. Uit deze koppeling volgt hoeveel mensen uit het doelgroepregister werken, hoeveel uur zij werken en of zij in de sector overheid of sector markt werken. De meest recente meting die is gedaan, is de tussenmeting met de stand van december 2014. Er zijn geen cijfers beschikbaar van een tussenstand in 2015. Aan de hand van de meting met de stand december 2015 zal worden beoordeeld of de quotumheffing moet worden geactiveerd. Deze meting wordt in 2016 verricht als alle benodigde gegevens daarvoor beschikbaar zijn. Dit vereist onder andere dat het doelgroepregister is bijgewerkt met de mensen met een Wsw-indicatie en Wiw/ID-indicatie in december 2015. Daarnaast moet er ook een nieuw onderzoek worden uitgevoerd naar de verdeelsleutel inleenverbanden voor de sector overheid en sector markt.
De leden van de fractie van de PvdA vragen of de Staatssecretaris bereid is om, indien nodig, extra maatregelen te nemen om voldoende beschut werkplekken te realiseren.
Het is belangrijk dat gemeenten invulling geven aan beschut werk. Om die reden is de Inspectie SZW gevraagd inzicht te geven in de wijze waarop gemeenten beschut werk willen invullen. Mochten de resultaten achterblijven bij de verwachtingen, dan zal ik in overleg met VNG mogelijk extra maatregelen inzetten om het invullen van voldoende beschut werkplekken te realiseren.
De leden van de fractie van de PvdA vragen hoeveel mensen met een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (en zonder Wsw – dan wel Wajong-indicatie) in de gemeten periode aan de slag zijn gegaan in het bedrijfsleven en/of bij de overheid.
Uit CBS gegevens blijkt dat er in 2013 en 2014 107 duizend beëindigde bijstandsuitkeringen waren waarbij sprake was van overgang naar werk in loondienst. In 2013 ging dit om 49 duizend uitkeringen en in 2014 om 58 duizend.
Leden van de fractie van PvdA vragen welke acties er in de gemeten periode in gang zijn gezet om de banenafspraak bij de overheid te realiseren. Ook vragen deze leden of het kabinet extra inspanningen overweegt.
De overheidswerkgevers worden op verschillende manieren ondersteund. De sector Rijk wordt ondersteund vanuit het Expertisecentrum Organisatie & Personeel van het Ministerie van BZK. Het Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds Rijk en de overheid hebben hiervoor extra middelen beschikbaar gesteld.
De overige overheidssectoren ontvangen ondersteuning vanuit hun koepelorganisaties en vanuit de stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO). Verschillende koepelorganisaties hebben bijeenkomsten georganiseerd om informatie aan hun werkgevers te geven, interessante voorbeelden uit te wisselen en knelpunten met elkaar te bespreken en op te lossen.
Zoals ook al in de eerdere vraag gemeld, is de heer Spigt in 2015 aangesteld als aanjager banenafspraak overheid. Hij stimuleert en informeert de overheidswerkgevers. Hij is nu bezig met het opzetten van «leercirkels» bij sectoren. Het gaat dan om onder meer personeelsmensen die ervaringen uitwisselen en het verzamelen van goede werkpakketten voor de arbeidsbeperkten, opdat ze door sectoren kunnen worden overgenomen.
De Minister van BZK heeft een indicatieve verdeling opgesteld van de afgesproken extra banen over alle overheidssectoren (14 sectoren verenigd in VSO). De jaarlijkse extra banen zijn daarbij verdeeld naar rato van het aantal fte’s per sector. De 14 overheidssectoren binnen het VSO gebruiken deze indicatieve indeling voor de nadere afspraken of verdelingen binnen hun eigen sectoren. Dit helpt deze werkgevers om de extra banen te realiseren. Ook overheidswerkgevers die niet zijn aangesloten bij het VSO zijn benaderd.
Minister Blok van (Wonen en Rijksdienst) heeft de sector rijksoverheid gewezen op de speciale verantwoordelijkheid van de rijksoverheid als grote werkgever en de banenafspraak over de verschillende werkgevers binnen de rijksoverheid verdeeld.
Om de overheidswerkgevers verder te ondersteunen heeft het VSO in 2015 een brochure uitgegeven met als doel de overheidswerkgevers te inspireren met praktijkvoorbeelden en hen te informeren over de banenafspraak bij de overheid.
Op 21 april 2015 heeft de rijksoverheid vanuit haar werkgeverrol het landelijk congres »Inclusief Verrijkt» georganiseerd. Het doel van het congres was om werkgevers van het Rijk te informeren over de banenafspraak en te stimuleren om er mee aan de slag te gaan.
In een aantal cao’s binnen overheidssectoren die onlangs zijn afgesloten zijn ook afspraken gemaakt over het aantal extra banen die binnen die sector worden gerealiseerd.
Verder kunnen de overheidswerkgevers, net zo als de werkgevers in de marktsector, gebruik maken van de reguliere ondersteuning van UWV en gemeenten.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris het door Cedris genoemde aantal nieuwe banen van 416 kan bevestigen. Indien dit het geval is vragen zij of dit nog altijd tot vreugde stemt en indien dit niet het geval is waarom niet.
Ik ben bekend met het bericht van Cedris6 als reactie op de brief van 3 juli 2015. In deze brief is aangegeven dat er in 2013 en 2014 bij reguliere werkgevers 10.732 banen voor mensen uit de doelgroep zijn bijgekomen ten opzichte van de nulmeting. In het bericht focust Cedris op het aantal werkzame mensen met een sw-indicatie, dat in 2013 en 2014 met 416 is gestegen. De cijfers van Cedris hebben dus – zoals Cedris zelf aangeeft – alleen betrekking op de sw-sector, terwijl de cijfers van de tussenmeting betrekking hebben op de banen die werkgevers hebben gecreëerd voor de gehele doelgroep van de banenafspraak. Cedris heeft daardoor de 3.832 extra banen buiten beschouwing gelaten die er via formeel werkgeverschap, voornamelijk ingevuld door Wajongers, zijn bijgekomen. Verder is in de cijfers van Cedris ook de werkgelegenheidsontwikkeling van de mensen meegenomen die rechtstreeks bij het sw-bedrijf zelf (dus niet via detachering) aan het werk zijn. Deze werkgelegenheid is gedaald. Echter: banen bij het sw-bedrijf zelf tellen niet mee voor de banenafspraak en zijn ook niet opgenomen in de nulmeting. De cijfers van de banenafspraak hebben dus alleen betrekking op de Wsw-detacheringen, aangezien dit werk is bij de reguliere werkgevers.
Een tweede verschil is dat de cijfers van Cedris uitgaan van extra personen aan het werk, en dat bij de banenafspraak wordt gerekend met standaardbanen van 25,5 uur per week. Door banen niet in personen maar in uren te meten, wordt gewaarborgd dat de 125.000 extra banen die er moeten komen, ook echt betekenisvolle banen zijn en niet bijvoorbeeld banen van maar een paar uur per week. In de jaren 2013–2014 zijn mensen met een Wsw-detachering gemiddeld ook meer uur in de week gaan werken, wat dus (uitgedrukt in verloonde uren) tot extra banen bij de tussenmeting leidt.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat het presenteren van het aantal banen van 10.732, terwijl deze maar door 7.304 werkzame mensen ingevuld worden, een vertekend beeld geeft.
In de brief over de nulmeting van 19 december 2014 is toegelicht dat op basis van de nulmeting de gemiddelde omvang van een baan van iemand uit de doelgroep 25,5 uur per week is. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de 125.000 extra banen die er moeten komen, ook echt betekenisvolle banen zijn en niet bijvoorbeeld banen van maar een paar uur per week. Doordat banen in verloonde uren worden geteld, tellen alle gewerkte uren naar rato mee. Dus wanneer werkende mensen meer uur per week gaan werken leidt dit ook tot extra banen. Dit is gerechtvaardigd, want ook een uitbreiding van een al bestaand dienstverband draagt bij aan het bereiken van het doel van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten: een inclusieve arbeidsmarkt waarbij mensen met een arbeidsbeperking kansen hebben om in een reguliere baan aan de slag te gaan.
De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel extra banen er sinds 1 januari 2013 zijn gerealiseerd conform de definitie uit het kennisdocument Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten op pagina 5. Deze leden vragen of de Staatssecretaris deze definitie nog steeds onderschrijft.
In het kennisdocument staat dat onder een extra baan verstaan wordt een extra plaatsing op een reguliere baan van iemand van de doelgroep, ten opzichte van 1 januari 2013. In de brief met de resultaten van de tussentijdse meting van 3 juli 2015, bent u geïnformeerd over het aantal extra banen dat bij reguliere werkgevers is gecreëerd. Deze definitie onderschrijf ik nog steeds.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris hun mening deelt dat de in de brief genoemde 6.461 extra Wsw-detacheringen in schril contrast staan tot de 416 nieuwe banen die Cedris heeft geteld.
In eerdere vragen van de SP-fractie is al ingegaan op het verschil tussen de cijfers van Cedris over het aantal mensen met een Wsw-dienstbetrekking en de cijfers over het aantal extra banen uit de banenafspraak. Zoals eerder aangegeven zijn deze cijfers niet met elkaar te vergelijken.
Wel wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om een toelichting te geven op de cijfers over de Wsw-detacheringen. De 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen komen gedeeltelijk doordat de mensen die tijdens de nulmeting al werkten via een Wsw-detachering gemiddeld meer uur per week zijn gaan werken. Tijdens de nulmeting werkten mensen via een Wsw-detachering gemiddeld circa 31,4 uur per week. Tijdens de tussenmeting werkten mensen via een Wsw-detachering gemiddeld circa 32,6 uur per week. De 27.314 mensen die tijdens de nulmeting dus al via een Wsw-detachering werkten zijn circa 1,2 uur per week meer gaan werken. Dit levert 1.334 extra banen op. Daarnaast is het aantal mensen dat via een Wsw-detachering werkt gestegen met 4.009, van 27.314 naar 31.323. Deze 4.009 mensen werkten ook circa 32,6 uur per week. Teruggerekend naar standaardbanen van 25,5 uur zijn dit 5.127 banen. Deze 1.334 banen (doordat mensen met een Wsw-detachering gemiddeld meer zijn gaan werken) en 5.127 banen (extra Wsw-detacheringen) zijn samen opgeteld de 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel beschutte werkplekken er zijn gerealiseerd, en hoeveel daaraan gekoppelde nieuwe banen via de sw zijn gerealiseerd.
Er is geen koppeling tussen het aantal nieuwe beschutte werkplekken en nieuwe banen op grond van de Wsw. Met de invoering van de Participatiewet is de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. In de Wsw kunnen dus geen nieuwe plekken gerealiseerd worden.
Het is op dit moment niet bekend hoeveel nieuwe beschut werkplekken op basis van de Participatiewet zijn gerealiseerd. De verordeningen waarin de gemeenten hun beleid rondom beschut werk vastleggen, dienden 1 juli 2015 gereed te zijn. De Inspectie is gevraagd inzicht te geven in de wijze waarop gemeenten beschut werk willen invullen. Dit overzicht wordt in het najaar naar uw Kamer gestuurd. Daarnaast wordt in de re-integratiestatistiek gerapporteerd over het gerealiseerde aantal plekken beschut werk. In het najaar zal ik uw Kamer informeren over de statistiekgegevens over het eerste half jaar.
De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening deelt dat de resultaten van de tussentijdse mening zeer diffuus zijn en er geen conclusie aan kan worden verbonden met betrekking tot de verdeling tussen markt en overheid. Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris de mening deelt dat de conclusie dat de markt ver voor op schema ligt helemaal niet getrokken kan worden.
In de brief van 3 juli 2015 is aangegeven dat de cijfers over beide sectoren indicatief zijn, maar daarmee zijn ze niet zonder waarde.
De cijfers over de aantallen bij formele werknemers in beide sectoren zijn feiten. Dit zijn gegevens die bij UWV via de polisadministratie bekend zijn. Dit in tegenstelling tot de gegevens van de inlenende werkgever bij inleenverbanden. De verloonde uren van mensen die werken via inleenverbanden zijn op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden van de nulmeting over beide sectoren toebedeeld. Het is niet bekend of deze verdeelsleutel (24 procent aan de overheid en 76 procent aan de markt) eind 2014 nog representatief is, maar deze verdeling geeft wel een indicatie.
Zoals verwoord in de memorie van toelichting worden op basis van een verdeelsleutel ingeleende mensen uit de doelgroep jaarlijks verdeeld over de sector overheid en de sector niet-overheid. De verdeelsleutel hiervoor wordt middels een jaarlijks uit te voeren onderzoek onder een representatieve steekproef vastgesteld. Op basis van de gegevens van de eerste officiële meting van eind 2015, op basis waarvan de quotumheffing op zijn vroegst geactiveerd kan worden, wordt een nieuw onderzoek naar de nieuwe, dan representatieve, verdeelsleutel inleenverbanden uitgevoerd.
De leden van de fractie van de SP vragen wat de taken zijn van de heren Spigt en Van der Gaag. Ook vragen zij hoeveel uur zij werkzaam zijn en welk honorarium zij krijgen. Verder vragen deze leden welke resultaten aan de inspanningen van de aanjagers zijn toe te schrijven.
De heer Van der Gaag fungeert als het boegbeeld van werkgeversorganisaties MKB-Nederland, VNO-NCW en LTO Nederland van het project om 100.000 mensen met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen. Hij coördineert activiteiten van branches en regio’s en zet in op verbinding met de vele al bestaande projecten, goede voorbeelden en initiatieven op dit gebied. Er is een netwerk van meer dan 100 werkgeversambassadeurs dat de heer Van der Gaag ondersteunt. Dit zijn ondernemers die actief zijn in de werkbedrijven van de 35 arbeidsmarktregio’s. De activiteiten van de heer Van der Gaag worden niet financieel ondersteund door SZW, noch door een andere overheidsbijdrage of subsidie. De heer Van der Gaag wordt voor zijn werkzaamheden volledig betaald door VNO-NCW ten behoeve van het werkgeversproject «Op naar de 100.000 banen».
De heer Spigt functioneert als aanjager voor de uitvoering van de banenafspraak in de overheidssector. Hij is aangesteld op mijn voordracht, mede namens Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken). In deze functie staat de heer Spigt het Verbond Sectorwerkgevers Overheid bij en zoekt hij afstemming met individuele overheidswerkgevers, de gemeenten, de vakbeweging en UWV over afspraken in het personeelsbeleid. Of bijvoorbeeld over de inzet van ondersteuningsmiddelen om de inzet van jobcoaches, no-riskpolissen en werkplekaanpassingen.
De heer Spigt is aangesteld van 15 februari 2015 tot 1 maart 2016. Zijn vergoeding is geregeld conform de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. De aanstelling is gepubliceerd in de Staatscourant7.
De resultaten van de inspanningen van de aanjagers zijn niet concreet uit te drukken in bijvoorbeeld aantallen banen. Beide heren brengen de banenafspraak onder de aandacht bij sectoren en werkgevers, motiveren werkgevers om mensen met een beperking op te nemen in hun organisatie, brengen goede voorbeelden onder de aandacht en wijzen werkgevers de weg naar partijen die ondersteuning bieden. Uiteindelijk pakken werkgevers dit traject zelf verder op. Aan werkgeverszijde wordt gekeken hoe de voortgang gemonitord kan worden met gebruik van informatie van werkgevers enerzijds en de officiële bronnen anderzijds.
De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel werkzoekenden met een arbeidsbeperking Nederland momenteel telt en wat de arbeidsparticipatie is van deze groep.
In 2013 bedroeg de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking 35 procent8. Er bestaan geen cijfers over hoeveel mensen vanuit de WWB, Wajong en Wsw door gemeenten, UWV en sw-bedrijven worden «aangeboden». Wel kan ik uw Kamer informeren dat ultimo 2014 342.245 mensen waren opgenomen in het doelgroepregister. Dit is uiteraard een dynamisch bestand. Werkgevers kunnen dit register raadplegen om te bezien of een kandidaat tot de doelgroep behoort.
De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel mensen tot de doelgroep banenafspraak behoren en hoe deze cijfers eruit zien voor 2013, 2014 en sinds 2008.
Tot de doelgroep behoren de huidige Wajongers, mensen met een Wsw-indicatie, mensen met een Wiw of ID-baan en mensen uit de Participatiewet (vanaf 2015) met een arbeidsbeperking die voldoen aan de doelgroepcriteria. In het doelgroepregister waren in 2013 en 2014 alleen de eerste drie groepen opgenomen. Daarom zijn die meegenomen in de nulmeting. Zoals uw Kamer in de brief van 19 december 2014 is geïnformeerd, waren ten tijde van de nulmeting 313.668 mensen opgenomen in het doelgroepregister. Ten tijde van de tussenmeting waren dit 342.245 mensen. De banenafspraak is een afspraak uit het sociaal akkoord van april 2013. Er zijn daarom geen cijfers bekend over het aantal mensen dat tot de doelgroep banenafspraak behoort in de jaren voor 2013.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer er sprake is van een «extra» baan.
In de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten wordt onder een extra baan verstaan een door werkgevers extra beschikbaar gestelde arbeidsplaats (uitgedrukt in verloonde uren) voor iemand van de doelgroep ten opzichte van de nulmeting. Het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer uit de doelgroep is vastgesteld aan de hand van de nulmeting en geldt als een normatieve grens voor de omvang van een baan voor iemand uit de doelgroep. Alle extra verloonde uren worden afgezet tegen dit aantal uren voor een baan.
Zoals aan uw Kamer gemeld, in de brief van 19 december 2014, wordt het aantal van 25,5 uur per week gehanteerd als de omvang van één baan voor iemand uit de doelgroep. Dit staat gelijk aan 110,92 uur per maand en 1.331 uur per jaar.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel extra banen, in de vorm van plaatsingen, er gerealiseerd zijn in 2013, 2014 en 2015 tot en met juli.
De monitoring van de banenafspraak geeft hierover geen uitsluitsel. Bij deze monitoring wordt gewerkt met zogenoemde «puntmetingen». Daarbij wordt aan het eind van elk jaar gekeken hoeveel verloonde uren – en dus banen – er op dat moment zijn voor mensen uit de doelgroep. Het gaat hierbij dus om een netto-effect; het aantal banen eind 2014 ten opzichte van het aantal banen tijdens de nulmeting. Er wordt niet op niveau van het aantal plaatsingen gemonitord.
Wel is bekend, zoals ook aangegeven in de brief over de tussenmeting, dat het aantal mensen uit de doelgroep dat werkt is gestegen van 63.837 naar 71.141. Het netto-effect van alle plaatsingen is dus een stijging van 7.304 mensen.
De banenafspraak wordt echter gemeten in banen (in de vorm van verloonde uren van 25,5 uur). Uit de tussenmeting blijkt dat werkgevers 10.732 extra banen hebben gecreëerd ten opzichte van de nulmeting.
De leden van de fractie van het CDA willen weten hoeveel beschutte werkplekken er sinds 2015 zijn gerealiseerd.
Zoals aangegeven bij de vragen van de SP is op dit moment niet bekend hoeveel beschut werkplekken er zijn gerealiseerd. De verordeningen waarin de gemeenten hun beleid rondom beschut werk vastleggen, dienden 1 juli 2015 gereed te zijn. De Inspectie is gevraagd inzicht te geven in de wijze waarop gemeenten beschut werk willen invullen. Dit overzicht wordt in het najaar naar uw Kamer gestuurd. Daarnaast wordt in de re-integratiestatistiek gerapporteerd over het gerealiseerd aantal plekken beschut werk. Eveneens in het najaar zal ik uw Kamer informeren over de statistiekgegevens over het eerste half jaar.
De leden van de fractie van het CDA vragen hoeveel mensen er vanuit de Participatiewet in het doelgroepregister zijn opgenomen en hoeveel van hen aan het werk zijn gegaan in het kader van de banenafspraak, zijnde niet afkomstig uit de Wajong, sociale werkvoorziening of de wachtlijst voor de sociale werkvoorziening.
Tot de doelgroep behoren de huidige Wajongers, Wsw’ers en mensen op de wachtlijst van de Wsw, mensen met een Wiw of ID-baan en mensen uit de Participatiewet (vanaf 2015) met een arbeidsbeperking die voldoen aan de doelgroepcriteria. De cijfers in mijn brief van 3 juli 2015 hebben betrekking op de jaren 2013 en 2014. In het doelgroepregister waren in 2013 en 2014 alleen de eerste drie groepen opgenomen.
De Participatiewet is inwerking getreden met ingang van 1 januari 2015. De tussentijdse meting heeft daarom geen betrekking op het aantal mensen dat vanuit de Participatiewet aan het werk is gegaan in het kader van de banenafspraak. In 2016 is het mogelijk om op basis van de cijfers over het jaar 2015 te bezien hoeveel mensen uit de doelgroep van de Participatiewet aan het werk zijn gegaan in het kader van de banenafspraak.
Tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2015 heeft UWV 283 positieve indicaties banenafspraak afgegeven. Deze personen zijn opgenomen in het doelgroepregister. Omdat het aantal aanvragen voor een doelgroepbeoordeling banenafspraak achterbleef bij de verwachtingen heb ik in overleg met de sociale partners, de VNG en het UWV op basis van aanbevelingen van de Werkkamer afspraken gemaakt over een aantal wijzingen in de werkprocessen van de doelgroepbeoordeling banenafspraak. Hierover is uw Kamer op 8 mei jl. geïnformeerd9. Vanaf 1 juli werkt UWV volgens de aangepaste werkprocessen. Eén van de afspraken is dat leerlingen van vso-/pro scholen en mbo-entree opleidingen zich rechtstreeks kunnen aanmelden bij UWV voor de doelgroepbeoordeling banenafspraak. Daarnaast kunnen mensen met een arbeidsbeperking die onder de Participatiewet vallen zich rechtstreeks tot UWV wenden voor een beoordeling arbeidsvermogen. De eerste signalen zijn positief. In de maand juli heeft UWV 2.308 aanmeldingen van schoolverlaters via de vso-/pro scholen ontvangen. Deze (ex) leerlingen zijn opgenomen in het doelgroepregister.
Naast deze nieuwe instroom vanaf 1 januari 2015 zaten er ultimo 2014 reeds 342.245 mensen in het doelgroepregister.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat de mensen die nieuw instromen in de Participatiewet buiten beeld raken door de vier weken wachttijd, terwijl zij mogelijk behoren tot de doelgroep van de banenafspraak.
Het is van belang te benadrukken dat er in de periode van de zoektijd binnen de kaders van de Participatiewet mogelijkheden zijn om rekening te houden met de individuele omstandigheden van de jongere.
Zo kan de zoekperiode samenvallen met de laatste weken van een opleiding of voorgaande (WW-) uitkering, waardoor een jongere niet buiten beeld kan raken. Verder kunnen gemeenten jongeren ook tijdens de vier weken zoektijd ondersteuning bieden. Hier moet wel het evenwicht worden gezocht tussen het bevorderen van de zelfstandigheid van de jongere en de individuele behoefte aan ondersteuning.
Als uit de contacten tijdens de vier weken zoektijd blijkt dat de jongere (mogelijk) behoort tot de doelgroep van de banenafspraak, dan kan de ondersteuning door de gemeente ook bestaan uit het vinden van een baan als bedoeld in de banenafspraak en UWV verzoeken om een doelgroepbeoordeling. In het algemeen overleg van 24 juni 2015 heb ik aangegeven de gemeenten hiervan op de hoogte te zullen stellen (Handelingen II 2014/15, nr. 100, item 3).
De leden van de fractie van het CDA vragen welke belemmeringen tot nu toe naar voren komen om de afgesproken extra banen te realiseren. Dit naar aanleiding van de passage in de brief van 3 juli 2015 waarin staat dat belemmeringen zullen worden weggenomen om werkgevers in zowel de markt- als overheidssector in de gelegenheid te stellen om de afgesproken aantallen extra banen te realiseren.
De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is op 1 mei 2015 inwerking getreden. De uitvoering van de Wet is daarmee net begonnen. Als in de praktijk blijkt dat werkgevers belemmeringen ervaren om de afgesproken aantallen te realiseren is het van belang om kritisch te kijken naar wet- en regelgeving en deze waar nodig aan te passen. In overleg met de sociale partners, de VNG en het UWV zijn op basis van aanbevelingen van de Werkkamer nieuwe afspraken gemaakt over een aantal wijzingen in de werkprocessen van de doelgroepbeoordeling banenafspraak. Hierover is uw Kamer op 8 mei 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 544, nr. 614). Vanaf 1 juli werkt UWV volgens de aangepaste werkprocessen. Ik ben ervan overtuigd dat deze afspraken zullen bijdragen aan het optimaal in beeld houden van mensen met beperkingen en een goede vulling van het doelgroepregister. Daarnaast regelt het wetsvoorstel Harmonisatie Instrumenten Participatiewet op uitdrukkelijk verzoek van gemeenten en sociale partners in de Werkkamer, een uniforme no-riskpolis via UWV en een gelijke mobiliteitsbonus voor de gehele doelgroep van de banenafspraak. Dit wetsvoorstel zal, indien uw Kamer met deze Wet instemt, naar verwachting vanaf 1 januari 2016 worden ingevoerd10. Indien additionele belemmeringen naar voren komen, zal ik die ook zo snel mogelijk proberen weg te nemen.
De leden van de fractie van het CDA vragen of de berichten juist zijn dat werkgevers door de nieuwe regelgeving meer bureaucratie ervaren en daardoor minder bereid zijn dan voorheen om mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak aan te nemen. Indien dit het geval is, willen deze leden weten welke maatregelen de Staatssecretaris gaat nemen om deze bureaucratie te verminderen.
Berichten dat werkgevers als gevolg van nieuwe regelgeving minder dan voorheen bereid zijn mensen met een beperking aan te nemen, zijn mij niet bekend. Partijen zoals UWV, AWVN, VNO, Locus en private bemiddelaars geven juist aan dat de Participatiewet en de banenafspraak meer werkgevers in beweging zetten om aan de slag te gaan met het creëren van werk voor mensen uit de doelgroep. Belangrijk is dat werkgevers, gemeenten en UWV op regionaal niveau afspraken maken over het creëren van geschikt werk, de inzet van instrumenten en voorzieningen en de bemiddeling van mensen uit de doelgroep. Deze afspraken lopen via het regionale Werkbedrijf.
Zoals in het antwoord op de vorige vraag van de leden van de CDA-fractie gemeld, zijn de werkprocessen voor de doelgroepbeoordeling banenafspraak aangepast. Met als doel het proces minder bureaucratisch te maken en te zorgen voor een goede vulling van het doelgroepregister. Gemeenten hoeven bijvoorbeeld niet meer te betalen voor elke doelgroepbeoordeling. In plaats daarvan krijgt UWV van SZW rechtstreeks een budget voor de uitvoering van de beoordelingen. Ook kunnen leerlingen vanuit het speciaal voortgezet onderwijs, het praktijkonderwijs en entreeopleidingen zich rechtstreeks tot UWV wenden voor een doelgroepbeoordeling. In samenspraak met sociale partners, UWV, VNG en gemeenten wordt een vinger aan de pols gehouden om te zien hoe deze werkwijze in de praktijk functioneert.
De leden van de PVV-fractie vragen aan de Staatssecretaris hoeveel mensen er aan de slag zijn geholpen, arbeidsgehandicapten, die hiervoor geen baan hadden.
Bij de monitoring van de banenafspraak wordt gewerkt met zogenoemde «puntmetingen». Daarbij wordt aan het eind van elk jaar gekeken hoeveel verloonde uren – en dus banen – er op dat moment zijn voor mensen uit de doelgroep. Het gaat hierbij dus om een netto-effect; het aantal banen eind 2014 ten opzichte van het aantal banen tijdens de nulmeting. Er wordt niet op niveau van het aantal plaatsingen gemonitord.
Wel kan ik aangeven, zoals ook gemeld in de brief over de tussenmeting, dat het aantal mensen uit de doelgroep dat werkt is gestegen van 63.837 naar 71.141. Het netto-effect van alle plaatsingen is dus een stijging van 7.304 mensen. Echter, de banenafspraak wordt gemeten in banen (in verloonde uren van 25,5 uur). Uit de tussenmeting blijkt dat werkgevers 10.732 extra banen hebben gecreëerd ten opzichte van de nulmeting.
De leden van de PVV-fractie vragen of het kabinet de overheidssector een boete oplegt als deze sector de 3000 afgesproken banen in 2015 niet haalt.
In de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten staat de systematiek van de banenafspraak en de quotumheffing. Als een sector de afgesproken aantallen voor de banenafspraak niet realiseert, wordt na overleg met gemeenten en sociale partners, en conform de besluitvorming in de ministerraad, besloten of de quotumheffing voor die sector (overheid of markt) wordt geactiveerd. Ook de Tweede Kamer wordt bij deze besluitvorming betrokken.
Bij de quotumheffing gaat het om individuele werkgevers met 25 werknemers of meer. Per individuele werkgever wordt gekeken of hij aan zijn verplichting heeft voldaan. Die verplichting is dat hij voldoende mensen in dienst heeft conform het percentage dat in dat jaar voor zijn sector geldt. Als hij daaraan niet voldoet, geldt voor die werkgever een heffing van 5.000 euro per jaar voor elke niet gerealiseerde baan (van 25,5 uur). Het is dus niet relevant om welke sector het gaat. Voor beide sectoren geldt dezelfde systematiek. Het is dus mogelijk dat voor de sector overheid een quotumheffing wordt geactiveerd als de afgesproken 3.000 banen niet worden gehaald.
De leden van de PVV-fractie vragen tot slot welke consequenties het heeft voor de aanjager van de banenafspraak van de overheid, de heer Spigt, als de overheid er niet in slaagt om de afgesproken aantallen voor de banenafspraak te realiseren.
De heer Spigt is niet verantwoordelijk voor het daadwerkelijk realiseren van de arbeidsplaatsen bij overheidswerkgevers. Daarvoor zijn de werkgevers verantwoordelijk.
De leden van de D66-fractie gaan er nog steeds vanuit dat gemeenten structureel 30.000 beschutte werkplekken zullen realiseren. Als dit gebeurt, gaan deze leden er op basis van de gemaakte afspraken vanuit dat er niet meer dan 30.000 extra Wsw-detacheringen kunnen meetellen voor de banenafspraak van 125.000 extra banen. Zij vragen of het kabinet deze conclusie deelt.
De herbezettingvoorwaarde houdt in dat tijdens de banenafspraak extra Wsw-detacheringen alleen meetellen tot het aantal nieuwe voorzieningen beschut werk dat is gecreëerd. Er kan niet gesteld worden dat er op basis van deze voorwaarde noodzakelijkerwijs niet meer dan 30.000 extra Wsw-detacheringen kunnen meetellen. Voor de uitvoering van de Participatiewet zijn middelen beschikbaar via de integratie-uitkering sociaal domein van het Gemeentefonds. Hierbij is voor de inzet van nieuwe beschutte werkplekken rekening gehouden met 30.000 plekken in de structurele situatie. Gemeenten hebben beleidsvrijheid in de keuze voor het inzetten van het instrument beschut werk. Het staat gemeenten vrij om macro meer of minder dan 30.000 plekken voor beschut werk te organiseren. Dit is in lijn met de afspraken uit het Sociaal Akkoord en de Werkkamer. De overige vragen met betrekking tot de herbezettingvoorwaarde zijn beantwoord in het hoofdstuk over de herbezettingvoorwaarde.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Staatssecretaris kan toelichten welk deel van de stijging van het aantal Wsw-detacheringen wordt veroorzaakt door een uitbreiding van het aantal gewerkte uren door mensen die reeds gedetacheerd waren.
In de brief over de tussenmeting van 3 juli 2015 is gemeld dat er 6.461 extra banen zijn gekomen via Wsw-detachering. Deze 6.461 extra banen via Wsw-detacheringen komen gedeeltelijk doordat de mensen die tijdens de nulmeting al werkten via een Wsw-detachering gemiddeld meer uur per week zijn gaan werken. Tijdens de nulmeting werkten mensen via een Wsw-detachering gemiddeld circa 31,4 uur per week. Tijdens de tussenmeting werkten mensen via een Wsw-detachering gemiddeld circa 32,6 uur per week. De 27.314 mensen die tijdens de nulmeting dus al via een Wsw-detachering werkten zijn, dus circa 1,2 uur per week meer gaan werken. Omgerekend levert dit 1.334 extra banen op.
De leden van fractie van D66 vragen de Staatssecretaris te onderbouwen dat een groot deel van de extra Wsw-detacheringen is ingevuld door mensen die afkomstig zijn van de Wsw-wachtlijst. Deze leden vragen hoeveel extra Wsw-detacheringen zijn opgevuld met mensen die rechtstreeks afkomstig zijn van de Wsw-wachtlijst.
Panteia heeft, op mijn verzoek, een extra uitvraag over de tussenmeting gedaan. Daaruit blijkt dat in 2013 en 2014 2.187 mensen (dit zijn omgerekend 2.797 banen van 25,5 uur) van de Wsw-wachtlijst zijn gaan werken via een Wsw-detachering. Vandaar dat in de brief over de tussenmeting is aangegeven dat een groot deel van de extra Wsw-detacheringen afkomstig is van de Wsw-wachtlijst.
De leden van D66 vragen de Staatssecretaris te bevestigen dat 2014 het laatste jaar was waarin iemand vanaf de Wsw-wachtlijst rechtstreeks in een Wsw-detachering kon instromen.
Het is inderdaad zo dat 2014 het laatste jaar was waarin iemand vanaf de Wsw-wachtlijst via een Wsw-dienstbetrekking in een Wsw-detachering kon instromen. Vanaf 1 januari 2015 kan niemand meer de Wsw instromen.
De leden van de fractie van D66 vragen of de Staatssecretaris kan duiden waarom het aantal extra banen veel harder is gestegen dan het aantal personen dat aan het werk is gegaan. De leden van deze fractie gaan ervan uit dat de urenomvang van mensen die een baan hebben gekregen, groter is dan 25,5 uur per week. De leden van de fractie van D66 vragen of deze omvang van 25,5 uur per week niet te laag is. Ook vragen zij op welke wijze de omvang is vastgesteld.
Het aantal van 25,5 uur per week wordt gehanteerd als de omvang van één baan voor iemand uit de doelgroep. Dit staat gelijk aan 110,92 uur per maand en 1.331 uur per jaar. Dat het aantal werkzame mensen lager is dan het aantal banen is te verklaren doordat op het moment van de tussenmeting (december) het gemiddeld aantal verloonde uren per werknemer hoger was dan de 25,5 uur per week die gelijk staat aan één baan.
Het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer uit de doelgroep is vastgesteld aan de hand van de nulmeting en geldt als een normatieve grens voor de omvang van een baan voor iemand uit de doelgroep. Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 19 december 2014, is deze parameter op basis van de polisadministratie berekend over het gehele kalenderjaar 2012. Door het gemiddeld aantal uren over een volledig kalenderjaar te berekenen, wordt er rekening mee gehouden dat mensen uit de doelgroep mogelijk niet het volledige kalenderjaar werkzaam (kunnen) zijn.
De leden van de fractie van D66 merken op dat er in de brief over de tussenmeting wordt aangegeven dat er 6.900 banen via inleenverbanden tot stand zijn gekomen, waarvan 6.461 banen via Wsw-detacheringen. Zij vragen wat voor inleenverbanden de 439 andersoortige inleenverbanden zijn. Daarnaast vragen deze leden of voor deze inleenverbanden ook de afspraak geldt dat deze alleen meetellen voor de banenafspraak, als hiervoor beschutte werkplekken worden gerealiseerd.
De 439 extra banen via inleenverbanden zijn mensen, bijvoorbeeld Wajongers, die zijn uitgeleend door een uitzendbureau. Hierbij is sprake van inleen, maar niet via het sw-bedrijf en niet vanuit een Wsw-dienstbetrekking.
In de memorie van toelichting van de Wet is opgenomen dat voor het meetellen van extra Wsw-detacheringen de herbezettingvoorwaarde geldt, aangezien hierbij sprake kan zijn van een verschuiving van werk (van binnen naar buiten het sw-bedrijf) in plaats van extra werk. De mensen die via inleenverbanden werken, nu met name Wajongers en in de toekomst ook mensen uit de Participatiewet die niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen, werken niet in een Wsw-dienstbetrekking. Daarom geldt de herbezettingvoorwaarde niet voor de banen via inleenverbanden.
De leden van de fractie van D66 merken op dat zij het opmerkelijk vinden dat de Staatssecretaris constateert dat de bijdragen van de heer Spigt als aanjager voor de overheidssectoren waardevol zijn gebleken bij de resultaten die de overheid in 2013 en 2014 heeft geleverd. Deze leden willen weten waarop de Staatssecretaris deze conclusie baseert.
In de brief van 3 juli 2015 is aangegeven dat ik, mede op basis van de tussenmeting, hoopvol ben dat de extra banen voor de mensen die het het lastigst hebben op de arbeidsmarkt er gaan komen. De werkzaamheden die de heer Spigt vanaf februari 2015 als aanjager heeft ondernomen zijn waardevol en dragen ook bij aan het bereiken van het doel van de inclusieve arbeidsmarkt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de Staatssecretaris vindt van de uitspraak van de VNO-NCW voorman Hans de Boer in de Volkskrant van 24 juni 2015 dat werkgevers «op dit moment niets te bieden hebben» als het gaat om de banenafspraak. Zij vragen of daarover contact is geweest met VNO-NCW en zo ja, wat de uitkomst van dat contact was. Ook vragen zij of de Staatssecretaris er vertrouwen in heeft dat de werkgevers in staat zijn om de afspraak uit het Sociaal Akkoord na te komen en zo ja, waar dat vertrouwen op is gebaseerd.
Zoals eerder ook aangegeven in het algemeen overleg WWB-onderwerpen en Participatiewet op 24 juni jl. heeft de heer De Boer mij op de dag van het verschijnen van het artikel telefonisch verzekerd dat hij zich volop inzet voor de banenafspraak en er volledig achterstaat. In de praktijk zie ik dat werkgevers wel degelijk aan de slag zijn met de banenafspraak. De heer Van der Gaag fungeert bijvoorbeeld als het boegbeeld van werkgeversorganisaties MKB-Nederland, VNO-NCW en LTO Nederland van het project om 100.000 mensen met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen. De heer Van der Gaag coördineert activiteiten van branches en regio’s en zet in op verbinding met de vele al bestaande projecten, goede voorbeelden en initiatieven op dit gebied. Wat betreft goede voorbeelden is onlangs ook op initiatief van de heer Van der Gaag het «100.000 banenboek» gepubliceerd. In dit boek staan twintig goede voorbeelden van werkgevers die laten zien dat het gewoon kan dat mensen met een beperking met plezier en tot tevredenheid van hun werkgever werken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel meegetelde Wsw-detacheringen bij het bedrijfsleven zijn gerealiseerd en hoeveel bij de overheid.
In de brief aan de Kamer over de tussenmeting is aangegeven dat de cijfers over beide sectoren indicatief zijn. Dit komt omdat de ingeleende mensen uit de doelgroep, waaronder de mensen die werken via een Wsw-detachering, zijn toegerekend aan beide sectoren op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden uit de nulmeting. Het is niet zeker of deze verdeelsleutel nog representatief is tijdens de tussenmeting. Daarom dat in de brief over de tussenmeting is aangegeven dat de cijfers voor beide sectoren indicatief zijn.
Wat betreft de Wsw-detacheringen waren er eind 2014 in totaal 31.323 mensen werkzaam via een Wsw-detachering. Deze mensen werkten gemiddeld circa 32,6 uur per week. Omgerekend naar standaardbanen van 25,5 uur per week zijn dit 40.061 banen. Op basis van de oude verdeelsleutel van de nulmeting, waaruit bleek dat 24 procent van de inleenverbanden is ingeleend door de overheid en 76 procent door markt, zijn er bij de tussenmeting van deze Wsw-detacheringen 9.615 banen bij de sector overheid meegeteld en 30.446 banen bij de sector markt.
Voor de eerste officiële meting van eind 2015, op basis waarvan besloten kan worden over activering van de quotumheffing, wordt wel weer een nieuw onderzoek gedaan naar de dan representatieve verdeelsleutel.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris de zorgen deelt over het tempo waarin er nieuwe banen bijkomen. Daarnaast vragen deze leden welke extra maatregelen worden genomen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen.
In de brief van 3 juli 2015 is aangegeven dat de resultaten van de tussenmeting hoopvol stemmen. Werkgevers hebben in totaal 10.732 extra banen gecreëerd in de jaren 2013 en 2014:
• 3.832 extra banen bij reguliere werkgevers via een dienstverband;
• 439 extra banen bij reguliere werkgevers via een uitzendcontract;
• 6.461 extra banen bij reguliere werkgevers via een Wsw-detachering.
Ik kan echter niet vooruitlopen op de vraag of het aantal banen eind 2015 ook werkelijk wordt gehaald. Zoals hiervoor toegelicht, betekent dit niet automatisch dat alle 10.732 extra banen ook mogen worden meegeteld bij de eerste officiële meting voor de banenafspraak van eind 2015. Uitgangspunt van de Wet is dat feitelijke extra gecreëerde werkplekken meetellen als extra banen voor de banenafspraak. Dit is ook in lijn met het doel van de herbezettingvoorwaarde zoals opgenomen in de memorie van toelichting. Op deze wijze uitgewerkt betekent dit dat er in 2013 en 2014 in totaal 8.402 (=3.832 + 439 + 1.334 + 2.797) banen zijn gecreëerd die op het moment van de tussenmeting meetellen voor de banenafspraak. Indien deze banen er eind 2015 nog steeds zijn tellen deze dus mee voor de eerste officiële meting. Indien de overige 2.330 (=6.461 – 1.334 – 2.797) extra banen via Wsw-detacheringen er eind 2015 ook nog zijn, tellen deze alleen mee als hier eind 2015 een nieuwe voorziening beschut werk tegenover staat. De gerealiseerde aantallen laten echter zien dat werkgevers doende zijn om extra banen voor mensen uit de doelgroep beschikbaar te stellen. Er zijn dus meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag bij reguliere werkgevers. Dit is exact de doelstelling van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.
Tegelijkertijd is in de brief over de tussenmeting ook aangegeven dat we er nog niet zijn en dat de uitdaging voor de komende jaren groot is. Zo zal het aantal extra banen ten opzichte van de aanloopjaren 2013 en 2014 jaarlijks moeten blijven toenemen.
Er worden verschillende maatregelen genomen om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Een werkgever krijgt dankzij loonkostensubsidie compensatie voor de verminderde productiviteit van zijn werknemer. De gemeente of UWV kan ook andere instrumenten inzetten om de werkgever te ontzorgen, zoals begeleiding, werkplekaanpassingen en de no-riskpolis. Met betrekking tot het laatste instrument is het wetsvoorstel «harmonisatie instrumenten bevordering arbeidsdeelname arbeidsbeperkten» aan u voorgelegd. Het doel van dit wetsvoorstel is de banenafspraak te ondersteunen met een zo eenvoudig en eenduidig mogelijk basispakket van instrumenten voor werkgevers die banen beschikbaar stellen voor mensen met een arbeidsbeperking.
Daarnaast stimuleren en ondersteunen verschillende werkgeversorganisaties hun leden om ervoor te zorgen dat de banen er komen. Zo zijn werkgeversverenigingen als VNO-NCW/MKB, AWVN en de Vereniging Sectorwerkgevers Overheid actief om hun leden te helpen bij het realiseren van de banenafspraak. Door middel van informatievoorziening via bijeenkomsten en brochures. Werkgevers in zowel de markt- als overheidssector nemen verschillende initiatieven om te zorgen dat de afgesproken extra banen er ook komen. Zo ondersteunt de AWVN werkgevers bij het creëren van geschikt werk en zijn er inmiddels twee aanjagers actief. VNO-NCW/MKB heeft de heer Van der Gaag aangesteld om werkgevers te stimuleren de komende 10 jaar de afgesproken 100.000 extra banen in de marktsector te realiseren. Zoals ook al in antwoord op vragen van de leden van de fractie van de PvdA gemeld, is de heer Spigt in 2015 aangesteld als aanjager banenafspraak overheid en worden er verschillende activiteiten ondernomen om overheidswerkgevers te ondersteunen. Zo heeft het VSO in 2015 een brochure uitgegeven met als doel de overheidswerkgevers te inspireren met praktijkvoorbeelden en hen te informeren over de banenafspraak bij de overheid.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-651.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.