29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 574 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 november 2014

In de procedurevergadering van 18 november jl. heeft mw. Karabulut (SP) mij gevraagd om voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW een reactie te ontvangen op de resultaten van het meldpunt voor werkverdringing in het personenvervoer van de FNV. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Eind juli 2014 is door de FNV een meldpunt gestart voor klachten over werkverdringing in het personenvervoer en openbaar vervoer. Bij dit meldpunt zijn volgens de FNV verschillende meldingen binnen gekomen over gevallen waar betaalde krachten plaats hebben gemaakt voor vrijwilligers of mensen die met behoud van een uitkering werken. Volgens de FNV vrezen mensen in de sector personenvervoer en openbaar vervoer voor hun baan en maken zij zich zorgen over de veiligheid van passagiers. Met name vanuit de taxibranche blijken er veel meldingen te zijn.

In mijn brief (Kamerstuk 29 544, nr. 558) en in de beantwoording van Kamervragen van de leden Karabulut en Ulenbelt (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 176), ben ik uitvoerig ingegaan op het verschijnsel verdringing en de maatregelen die het kabinet neemt om verdringing tegen te gaan. Daarbij ben ik ook specifiek ingegaan op verdringing door vrijwilligerswerk.

Zoals ik eerder aangegeven heb is vrijwilligerswerk is van grote waarde voor onze samenleving. Elke week zetten miljoenen Nederlanders zich in voor bijvoorbeeld lokale sport- of muziekverenigingen, helpen zij in buurtcentra of ondersteunen zij maatschappelijke organisaties of andere initiatieven. Naast deze traditionele vormen van vrijwilligerswerk bij maatschappelijke organisaties en verenigingen, is er ook sprake van inzet van personen die op vrijwillige basis en onbetaald werk verrichten. Dit zijn met name de gevallen waar de FNV aandacht voor vraagt en eerder ook CNV een rapport over publiceerde.

Het is lastig om in zijn algemeenheid aan te geven of er sprake is van oneerlijke concurrentie of verdringing als iemand vrijwillig en onbetaald activiteiten verricht die voorheen of elders verricht werden of worden door iemand in loondienst. Dit hangt immers altijd af van de feitelijke omstandigheden. In sommige gevallen worden vrijwilligers immers ingezet voor het opzetten, of in stand houden, van voorzieningen, zoals bijvoorbeeld openbaar vervoer, die niet (langer) tot stand komen. In zulke gevallen ligt het niet voor de hand om op voorhand over verdringing of oneerlijke concurrentie te spreken.

Dat kan anders zijn in een situatie waarin vrijwilligers worden ingezet terwijl er feitelijk sprake hoort te zijn van een dienstbetrekking of waarin vrijwilligers vacatures invullen. De specifieke context is daarbij leidend. Als werkzaamheden alle kenmerken hebben van een dienstbetrekking, dan dient de beloning in overeenstemming te zijn met de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag of de van toepassing zijnde cao.

Gemeenten en UWV hebben binnen het wettelijke kader de mogelijkheid om mensen met behoud van een uitkering te laten werken. Werken met behoud van een uitkering biedt kansen aan mensen met een afstand op de arbeidsmarkt om werkervaring op te doen en uit te stromen naar regulier werk. Wanneer echter het aan het werk helpen van iemand met een afstand tot de arbeidsmarkt er toe leidt dat een ander zijn of haar baan verliest, dan schiet werken met behoud van een uitkering zijn doel voorbij. Om dat maximaal te voorkomen kan werken met behoud van een uitkering maar voor een beperkte periode worden ingezet. Ook moeten gemeenten uitdrukkelijk bepalen dat de inzet van werken met behoud van uitkering noodzakelijk is om uit te stromen naar regulier werk.

In de specifieke situatie van het openbaar vervoer is tevens een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten en provincies. Zij zijn immers verantwoordelijk om het openbaar vervoer, binnen de geldende wet- en regelgeving, in hun gebied vorm te geven. De Minister van Infrastructuur & Milieu stelt hiervoor vanuit de systeemverantwoordelijkheid de kaders en ziet toe op de naleving hiervan. Zoals aangegeven in het AO arbeidsmarktbeleid van 15 oktober jl. zal ik in contact treden met gemeenten om gezamenlijk met gemeenten verdringing maximaal tegen te gaan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven