29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 257 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 september 2010

1. Aanpak jeugdwerkloosheid: resultaten vertrouwenwekkend

In deze voortgangsrapportage van het Actieplan Jeugdwerkloosheid informeer ik u over de resultaten van de uitvoering van het Actieplan. Er is op een aantal terreinen belangrijke vooruitgang geboekt.

Ten eerste hebben de dertig regio’s tussen 1 september 2009 en 1 mei 2010 ruim 68 000 jongeren geplaatst op een baan, leerwerkbaan of stage. De resultaten van de regiogemeenten vertonen daarmee een opgaande lijn ten opzichte van de eerdere rapportages; in de eerste vier maanden van 2010 is een stijging aan plaatsingen van jongeren van 25% te zien vergeleken met de laatste vier maanden van 2009.

Ten tweede ligt het aantal mbo-studenten dat met het School Ex-programma wordt bereikt in 2010 aanzienlijk hoger dan in 2009: 94 699 tegen 72 403.

De jeugdwerkloosheid daalt licht...

De jeugdwerkloosheid ontwikkelt zich, zoals zich in de eerste maanden van dit jaar ook al liet aanzien, minder ongunstig dan we eerst dachten. Volgens het CBS is de jeugdwerkloosheid in de periode februari-mei 2010 niet verder opgelopen en zelfs licht gedaald, van 135 000 in februari 2010 naar 130 000 in mei 20101. Het werkloosheidsperscentage van jongeren daalde daarmee van 11,6 procent naar 11,0 procent2. De jeugdwerkloosheid in Nederland is daarmee nog steeds het laagst van alle EU-lidstaten.

In mijn brief van 13 april 20103 noemde ik de eerste resultaten van het Actieplan bemoedigend. De rapportages die ik nu uit de regio’s krijg over de eerste acht maanden laten zien dat de positieve voortgang zich heeft voortgezet; de resultaten over de eerste acht maanden geven een vertrouwenwekkend beeld over de aanpak van de jeugdwerkloosheid.

Het Actieplan Jeugdwerkloosheid is een van de extra maatregelen die het kabinet vorig jaar heeft genomen, om de nadelige effecten van de economische crisis voor bepaalde groepen mensen terug te dringen. Het steunen van jongeren en tegengaan van jeugdwerkloosheid was daarin een belangrijke pijler. De voortekenen voor de groep jongeren waren ongunstig. Zij vangen in tijden van economische crisis traditioneel als eerste de klappen op. Het kabinet tracht met gemeenten, het UWV, onderwijsinstellingen, kenniscentra en sociale partners via extra maatregelen zoals het Actieplan Jeugdwerkloosheid, die jongeren niettemin verder te helpen. De eerste resultaten hebt u op 3 december 20094 en 13 april 2010 gekregen. Nu ik over de regionale rapportages over de eerste vier maanden van 2010 beschik, informeer ik u, zoals beloofd, nader over de voortgang. Deze brief zend ik u toe mede namens minister Rouvoet van Jeugd en Gezin, staatssecretaris Van Bijsterveldt van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en minister Van Middelkoop voor Wijken, Wonen en Integratie.

... maar het herstel is broos

Naast de recente daling van de totale jeugdwerkloosheid zijn er meer gunstige ontwikkelingen. Bijlage 15 bij deze brief bevat uitgebreide overzichten van de meest relevante ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid. Ik ga hier nu kort in op de belangrijkste trends. Positieve ontwikkelingen zijn:

  • Na vijf kwartalen met een sterke krimp was er in het eerste kwartaal van 2010 weer economische groei. Deze heeft zich doorgezet in het tweede kwartaal van 2010.

  • Nu de economie weer langzaam aantrekt, is de totale werkloosheid gedaald van 5,8 procent in februari naar 5,5 procent in juli (voor seizoen gecorrigeerd).

  • Ook het aantal ingeschreven werkzoekenden zonder baan nam af, met name doordat de uitstroom sterker is toegenomen dan de instroom.

  • Het aantal jongeren dat vanuit een uitkering via het WERKbedrijf een baan heeft gevonden is in het eerste half jaar belangrijk gestegen. Stroomden er in de eerste helft van 2009 nog 25 500 jongeren uit naar werk, in de eerste helft van 2010 waren dat er bijna 40 000.

Daarnaast zijn er groepen jongeren die (extra) zorg vragen. Een zeer zorgelijke groep is de groep die bestaat uit werkloze jongeren die niet naar school gaan en ook geen startkwalificatie hebben. In het tweede kwartaal 2010 waren dit 25 000 jongeren (tegenover 31 000 in het eerste kwartaal 2010)6.

Ook blijft de relatief hoge werkloosheid onder niet-westerse allochtone jongeren een belangrijk punt van aandacht. Als gevolg van de recessie is de werkloosheid onder deze jongeren gestegen van 21 procent in het tweede kwartaal van 2009 naar 24 procent in het tweede kwartaal van 2010. Deze stijging is groter dan de stijging van de werkloosheid van autochtone jongeren (van 9,6 naar 11,2 procent). Deze relatief grote stijging is overigens naar verwachting tijdelijk, omdat deze jongeren vaker werken in conjunctuurgevoelige banen.

Over een wat langere periode (2005–2009) is de achterstand van allochtone jongeren uit niet-westerse landen in de (netto) arbeidsdeelname ten opzichte van autochtone jongeren overigens aanzienlijk kleiner geworden7.

Samenvattend is er dus een aantal gunstige ontwikkelingen, maar is het economische herstel nog broos. Bovendien blijft het Centraal Plan Bureau (CPB) somber over de ontwikkelingen in 2011. Het CPB heeft in zijn juni-raming de prognose voor de werkloosheid in 2010 en 2011 weliswaar verlaagd, maar verwacht dat de gemiddelde werkloosheid nog wel zal toenemen, van 5¾ procent over 2010 naar 6 procent over 2011. Dit heeft mogelijk ook zijn weerslag op de werkloosheidsontwikkeling van jongeren.

De regionale aanpak zorgt voor een groot aantal plaatsingen

De dertig regio’s hebben gerapporteerd over de eerste acht maanden van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Hieruit blijkt, zoals hiervoor al genoemd, dat de regio’s ruim 68 000 jongeren hebben geplaatst. Deze realisaties weerspiegelen de macro-ontwikkeling van de economie: in de eerste vier maanden van 2010 zijn meer jongeren geplaatst dan in de laatste vier maanden van 2009. De uitvoering van het Actieplan heeft ook de samenwerking in de regio’s gestimuleerd. Regio’s hebben veel geïnvesteerd om de samenwerking met relevante partners, onder wie werkgevers, op te zetten of te verstevigen.

Indeling van de voortgangsrapportage

Het Actieplan Jeugdwerkloosheid bestaat uit vijf actielijnen, die nauw met elkaar samenhangen. In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de diverse onderdelen van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, te weten:

  • resultaten regionale aanpak en verdeling van de middelen (hoofdstuk 2)

  • resultaten School Ex programma (hoofdstuk 3)

  • stage- leerbanen- en matchingsoffensief (hoofdstuk 4)

  • kansen voor kwetsbare jongeren (hoofdstuk 5)

  • voortgang op enkele andere onderdelen Actieplan (hoofdstuk 6)

De bijlagen bevatten relevante overzichten van de ontwikkelingen rondom jeugdwerkloosheid en de kwantitatieve resultaten in de regio’s. Ook is de

de handreiking «niet melders Wij» in de bijlagen opgenomen.

2. De regionale aanpak

Kwantitatieve resultaten: een opgaande lijn

In totaal zijn in de eerste vier maanden van 2010 38 087 jongeren geplaatst op een baan, leerwerkbaan of stage. Dit is een substantiële stijging (een kwart meer) dan in de laatste vier maanden van 2009, toen 30 005 jongeren zijn bemiddeld. De stijging (+8 082) is vooral toe te schrijven aan de plaatsingen van jongeren op een baan.

Van de in totaal over de gehele periode 68 092 geplaatste jongeren hadden er 31 270 – bijna de helft – geen startkwalificatie. Dit is een kwetsbare groep die extra aandacht nodig blijft hebben.

De regionale verschillen zijn flink in de fase van de economische ontwikkeling, de aard van de werkloosheid en de samenstelling van de beroepsbevolking. Ook de resultaten van de regio’s laten verschillen zien. Voor het totale beeld van de plaatsingen per regio verwijs ik u naar de bijlage 25 bij deze brief.

Verdeling van het geld

In mijn brief van 13 april berichtte ik u dat de regio’s de rapportages nog moesten verbeteren. Dat is gebeurd: de kwaliteit van de cijfers is ten opzichte van de eerste rapportage over de laatste vier maanden van 2009 aanzienlijk verbeterd. Hierdoor zijn aanvankelijke onduidelijkheden weggenomen over (onder andere) de registratie van startkwalificaties – van belang omdat plaatsing van jongeren zonder startkwalificatie zwaarder weegt bij de verdeling van het budget – en dubbelingen in de telling. Ook de al eerder aangeleverde cijfers over 2009 zijn alsnog verbeterd.

In 2010 is € 70 miljoen beschikbaar voor de dertig regiogemeenten in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Hiervan is volgens afspraak € 30 miljoen dit voorjaar uitgekeerd op basis van objectieve kenmerken van de regio’s: het aantal werkloze jongeren en het aantal schoolverlaters.

De resterende € 40 miljoen wordt nu eveneens volgens afspraak verdeeld op basis van de kwantitatieve resultaten in de regio’s in de eerste acht maanden. De meeste regiogemeenten krijgen in 2010 (in totaal) ongeveer evenveel als zij in 2009 hebben ontvangen. Drie regiogemeenten hebben substantieel (ruim 50%) beter gepresteerd9, en ontvangen dus ook substantieel meer geld in 2010. Vijf regiogemeenten hebben minder gepresteerd, zij ontvangen in 2010 dan ook minder geld.

Kwalitatieve resultaten in de regio’s

Ter aanvulling op de kwantitatieve cijfers heb ik in de regio’s laten aangeven wat zij verder hebben gedaan voor de uitvoering van hun regionale actieplannen. Daaruit blijken positieve ontwikkelingen:

  • De regio’s geven aan dat het Actieplan Jeugdwerkloosheid het thema jeugdwerkloosheid hoger op de agenda heeft gezet, zowel op bestuurlijk als op uitvoerend niveau.

  • Het Actieplan is voor regio’s (mede) aanleiding geweest om hun visie (verder) te ontwikkelen voor de aanpak van jeugdwerkloosheid.

  • De regio’s hebben – ook ten behoeve van visieontwikkeling – veel tijd en energie geïnvesteerd om (beter) inzicht te verkrijgen in de bestanden en om meer zicht te krijgen op jongeren die bij geen enkele uitvoerende organisatie bekend waren. Hoewel niet eenvoudig, hebben deze inspanningen ertoe geleid dat regio’s in hun aanpak meer aandacht voor maatwerk hebben bij het opleiden en versterken van de competenties van de jongeren.

  • Een derde van de regio’s geeft aan dat zij geïnvesteerd hebben in een betere dienstverlening aan jongeren op de Werkpleinen.

Van samenwerkingsverband naar teamverband

In Zeeland is het al bestaande jongerenloket in Walcheren met de middelen van het actieplan uitgegroeid van een «achtergrondsamenwerkingsverband» naar een multidisciplinair team, waaraan alle ketenpartners hun bijdrage leveren, waardoor de dienstverlening aan jongeren aanzienlijk is verbeterd, bijvoorbeeld door het meer inzetten op jobhunting en matching.

Voor de regio’s is een belangrijke meerwaarde van het Actieplan de investering in intensievere samenwerking met relevante partners, waaronder werkgevers, en de totstandkoming of versteviging van samenwerkingstructuren. Deze samenwerking heeft in de regio’s geleid tot betere kennisdeling tussen de partners en meer efficiency en effectiviteit op uitvoeringsniveau. Andere resultaten die de regio’s noemen zijn: kostenbesparing, het beter in beeld hebben van niet-participerende jongeren en betere kwantitatieve resultaten. Een groot aantal regio’s meldt verder dat werkgevers efficiënter en gerichter vanuit de regio worden benaderd. Een aantal regio’s meldt een nog intensievere vorm van samenwerking met de werkgevers: zij maken deel uit van de projectorganisatie voor de aanpak van jeugdwerkloosheid.

Versterken werkgeversbenadering

De regio Noord-Holland Noord heeft in de afgelopen acht maanden ingezet op het versterken van de werkgeversbenadering. Naast het intensiveren van bestaande werkgeverscontacten, is deze regio op zoek gegaan naar nieuwe werkgeversrelaties, door individuele werkgevers direct te benaderen. Door het brede netwerk van werkgevers en de eenduidige en vraaggerichte benadering van deze werkgevers is de regio erin geslaagd een groot aantal jongeren te plaatsen. Uit de cijfers van de eerst acht maanden van de uitvoering van het Actieplan blijkt dat investeren in de contacten met werkgevers een duidelijke meerwaarde heeft.

Regio’s zien ook winst in het gegeven dat de opgezette samenwerkingsstructuur, evenals de ontwikkelde aanpak voor jongeren, kan worden toegepast op andere beleidsterreinen en doelgroepen, zoals de doelgroep 45+.

De regio’s geven aan dat investeren in samenwerking loont en dat zij de samenwerking ook na afloop van het Actieplan voort zullen zetten. Samenwerking lijkt daarmee een belangrijk duurzaam resultaat van het Actieplan te zijn, en, hoewel door de nog relatief korte doorlooptijd van het Actieplan veel resultaten nog niet zichtbaar zijn, levert die verwachte duurzaamheid van de investeringen ook op deze aspecten een vertrouwenwekkend beeld op.

In de brief van de Stichting van de Arbeid van 17 augustus jl. die uw Kamer onlangs heeft ontvangen, doet zij suggesties voor een aantal maatregelen om de gevolgen van de economische crisis ook in 2011 te bestrijden. Voor het onderdeel jeugdwerkloosheid doet de Stichting het voorstel voor een landelijk budget ten behoeve van sectorale afspraken.

In het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft de regionale aanpak een belangrijke plaats gekregen. Een substantieel deel van de tijdelijke, extra middelen voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid is om deze reden aan de regio’s beschikbaar gesteld. De keuze voor deze regionale aanpak vloeide voort uit de eerder gemaakte keuze om het arbeidsmarktbeleid vooral regionaal vorm te geven. De ervaringen van de betrokken partijen met de gekozen aanpak in het Actieplan zullen worden meegenomen bij toekomstige beleidskeuzes op het terrein van jeugdwerkloosheid. Ook de suggestie van de Stichting van de Arbeid zal hierbij worden betrokken.

3. School Ex Programma

Het belangrijkste doel van het School Ex programma in 2010 is om – evenals in 2009 – 10 000 mbo-examenkandidaten extra na het behalen van hun diploma een jaar langer te laten doorleren om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Het programma kent twee hoofdactiviteiten: 1. de registratie van het toekomstperspectief van mbo-gediplomeerden en 2. de verstrekking van opleidingsadviezen op maat aan studenten om hun arbeidsmarktperspectief te vergroten.

Uit de voorlopige gegevens van de MBO Raad volgt dat het aantal mbo-studenten dat met het School Ex Programma wordt bereikt, oftewel die hun toekomstwensen hebben laten registreren, in 2010 met ca. 94 699 aanzienlijk hoger ligt dan in 2009 (72 403)10.

De belangrijkste uitkomsten van de registratie toekomstwensen School Ex 2010 zijn (gebaseerd op de verwerking van ca. 96% van de enquêteformulieren):

  • 22,3% van de respondenten geeft aan door te leren aan het HBO;

  • 35 % geeft aan door te leren aan het mbo;

  • 22,1% geeft aan te gaan werken en al een baan te hebben;

  • 9,2 % geeft aan werk te gaan zoeken;

  • 2,5 % geeft aan iets anders te gaan doen; en

  • 8,9 % geeft aan het nog niet te weten.

Op basis van de uitkomsten van de enquête onder de mbo-examenkandidaten is te verwachten dat het belangrijkste doel van het programma (10 000 mbo-gediplomeerden een jaar langer op school) ook voor 2010 ruimschoots wordt gerealiseerd.

Het kabinet verwacht uw Kamer eind van dit jaar op basis van de leerlingentelling van 1 oktober 2010 (inschrijvingen voor het schooljaar 2010–2011) te kunnen berichten over de definitieve opbrengsten van het School Ex Programma 2010.

Door de ervaringen met het School Ex Programma in 2009 hebben de regionale partijen (mbo-instellingen, gemeenten, UWV WERKbedrijf) de samenwerking dit jaar sneller en effectiever vormgegeven. Een heel scala aan voorlichtingsactiviteiten heeft dan ook vroegtijdig plaatsgevonden om jongeren zoveel mogelijk nog te kunnen begeleiden bij hun keuze voor een bepaald beroep of bij het vinden van een baan. Het gaat daarbij om activiteiten als voorlichting door werkcoaches aan decanen en examenkandidaten over het dienstverleningspakket van het UWV en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt, deelname van het UWV aan onderwijsbeurzen, banen- en scholingsmarkten.

Inmiddels heeft het UWV WERKbedrijf van de MBO Raad de gegevens doorgekregen van ruim 21 000 mbo-examenkandidaten die gebruik willen maken van de dienstverlening van het UWV. Deze dienstverlening kan bestaan uit bemiddeling naar een baan of hulp bij het maken van een keuze voor een beroeps- of loopbaankeuze. De werkcoaches van het UWV zullen deze jongeren op korte termijn benaderen met een aanbod voor dienstverlening door het UWV WERKbedrijf.

4. Stage-, Leerbanen- en het Matchingsoffensief

Stage- en leerbanenoffensief

Het algemene beeld is dat de stage- en leerbanenmarkt zich stabiliseert en zich zelfs in de laatste maanden enigszins lijkt te herstellen voor de bbl-ers11. Hierdoor zien de kenniscentra momenteel voor weer wat meer mbo-opleidingen voldoende perspectief op de stage- en leerbanenmarkt. In bijlage 1 bij deze brief treft u de meest recente Colo Barometer aan, waaruit blijkt hoe de vraag naar en het aanbod van plaatsen voor beroepspraktijkvorming (bpv) zich in het tweede kwartaal van 2010 landelijk, regionaal en sectoraal hebben afgetekend.

Ondanks de voortdurende economische crisis is het totaal aantal leerbedrijven in deze meting gegroeid naar 213 000 in juni 2010 (van 209 587 in februari 2010). De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven12 zijn succesvol gebleken in het op peil houden van het aanbod aan bpv-plaatsen. Hierdoor konden in de periode januari-april 2010 meer dan 110 000 jongeren in het mbo starten met hun stage of leerbaan. Vooral in de detailhandel, de creatieve industrie en de verssectoren neemt het aantal leerbanen toe. Bij het Landelijke Meldpunt Stagetekorten van Colo zijn dit kwartaal geen ernstige knelpunten gemeld.

Leerbanen in groene sector

Er zijn tal van vaak kleinschalige voorbeelden over het behoud van praktijkplaatsen. Zo dreigden op niveau 1 en 2 in de groene sector vijftien mbo-deelnemers van Het Wellant college in Rijswijk als gevolg van een tekort aan bpv-plaatsen uit te vallen. Het kenniscentrum Aequor en het Wellant college hebben vervolgens een project opgestart om deze jongeren alsnog binnen boord te houden. Het project richtte zich enerzijds op coaching van de jongeren en anderzijds op extra werving van leerbanen in de regio ten behoeve van deze jongeren. Alle 15 jongeren hebben inmiddels een leerbaan gevonden.

Sectoren waarin de afgelopen periode een sterke krimp aan leerbanen dreigde, zoals de bouwsector, hebben mede dankzij de bedrijfstakfondsen een substantieel aantal bpv-plaatsen kunnen behouden. In totaal hebben werkgevers- en werknemersorganisaties in aanvulling op het kabinetsgeld uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid circa € 110 miljoen beschikbaar gesteld uit de O&O-fondsen om stageplaatsen en leerbanen te behouden.

Doordat de bbl- en bol-opleidingen in crisistijd als communicerende vaten werken13 en een flink aantal studenten ervoor kiest door te studeren – met name vanwege het doorstromen van niveau 2 naar niveau 3 – is bovendien de druk op de stage- en leerbanenmarkt verminderd. Uit de Colobarometer volgt dat er nog wel winst te behalen valt door meer overleg tussen mbo-instellingen en kenniscentra over de periodes waarin stages voor bol-studenten worden ingepland. In het kader van de regionale implementatie van het «BPV Protocol»14 die thans plaatsvindt, zullen de kenniscentra dan ook de aandacht hiervoor vragen aan de mbo-instellingen. Een belangrijk onderdeel van dit protocol richt zich er namelijk op dat de leerbedrijven regionaal, daarbij ondersteund door kenniscentra, en de mbo-instellingen tot betere afspraken over de bpv komen.

Om de instroom van nieuwe deelnemers in september op te vangen, start Colo deze zomer het vervolg van de massamediale campagne «&stagiair» waarbij o.a. gebruik wordt gemaakt van bekende aansprekende bedrijven om te laten zien dat het loont om leerbedrijf te zijn.

Stagemarkt.nl

De kenniscentra hebben een aantal doorlopende activiteiten om meer rendement te halen uit de beschikbare stages en leerbanen voor studenten en leerbedrijven. Dit geschiedt onder andere door een betere en snellere matching tussen studenten en openstaande bpv-plaatsen bij leerbedrijven. Via stagemarkt.nl wordt het aanbod voor jongeren transparanter gemaakt, onder andere doordat meer dan 90% van de leerbedrijven inmiddels een bedrijfsprofiel heeft op de matchingswebsite aan de hand waarvan studenten bewuster kiezen voor een bepaald leerbedrijf. In het afgelopen jaar zijn er op Stagemarkt.nl meer dan drie miljoen zoekopdrachten uitgevoerd. Ook hebben de kenniscentra Stagemarkt actief gepromoot bij onderwijsinstellingen en deelnemers.

Matchingsoffensief

In de dertig arbeidsmarktregio’s hebben de kenniscentra de belangrijke rol om de sectorale crisisplannen en de inzet die individuele bedrijven willen leveren aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid te verbinden. Daarbij werken ze in het kader van het matchingsoffensief nauw samen met het UWV WERKbedrijf.

In juni 2010 hebben Colo en het UWV WERKbedrijf voor het eerst gezamenlijk per arbeidsmarktregio een rapportage uitgebracht over de voortgang en ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, met inbegrip van kansen en bedreigingen op de bpv-markt. Het gezamenlijk ontwikkelen van dit soort regionale rapportages is één van de structurele resultaten van de afspraken tussen beide partijen die naar aanleiding van het Actieplan Jeugdwerkloosheid zijn gemaakt.

Hierdoor hebben alle 30 arbeidsmarktregio's een afzonderlijke en op de regio toegesneden rapportage als basis om gerichte acties te ondernemen, juist voor specifieke branches waar knelpunten voorkomen.

Een andere activiteit van het Actieplan Jeugdwerkloosheid die het UWV WERKbedrijf heeft uitgevoerd, was het als trainee aannemen van honderd jonge werkzoekende hbo-ers en wo-ers voor één jaar. Vanaf oktober 2009 hebben zij werkervaring opgedaan als junior werkcoach. Zij zijn geplaatst op de werkpleinen en bemiddelen leeftijdsgenoten naar een baan.

Zij hebben een bijdrage geleverd in het School Ex programma door het matchen van jongeren op vacatures. De meesten van de trainees weten inmiddels wat ze na het traineeship gaan doen. Dankzij hun werkervaring en het netwerk van het WERKbedrijf en zijn ketenpartners hebben ze werk gevonden. 

Per 1 oktober 2010 komt de nieuwe groep van 120 trainees in dienst. De werving daarvoor is begonnen en heeft tot veel (1500) reacties geleid. Op de landelijke talenten- en selectiedag op 3 september, zullen 360 kandidaten uitgenodigd worden, waaruit vervolgens de 120 nieuwe trainees worden geselecteerd. De afgevallen werkzoekende jongeren, zal UWV WERKbedrijf bemiddelen naar ander werk.

Werving door gebruik van nieuwe media. Een pilot van de traineepool.

Voor de werving van de nieuwe trainees heeft het UWV een besloten digitaal netwerk ingezet, de E-community. Deze is in de eerste fase bedoeld om sollicitanten door fora, filmpjes, blogs etc. interactief van informatie te voorzien, en in de tweede fase als een netwerk waarin afgevallen kandidaten door elkaar en door het WERKbedrijf geholpen worden bij het vinden van een andere baan en waarin ook werkgevers zullen participeren. Met deze pilot test het WERKbedrijf of deze dienstverlening ook voor andere doelgroepen ingezet kan worden.

5. Kansen voor kwetsbare jongeren

Aandacht voor niet-westerse allochtone jongeren

Een groot deel van de allochtone jongeren uit niet-westerse landen doet het steeds beter in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Toch is de arbeidsmarktpositie van deze jongeren ongunstiger dan die van allochtone jongeren. Dit heeft te maken met een lager opleidingsniveau, het gebrek aan de juiste netwerken en kennis van de Nederlandse arbeidsmarkt. Ook speelt de minder goede beheersing van het Nederlands soms een rol. Uit verschillende onderzoeken blijkt verder dat negatieve beeldvorming bij werkgevers daarbij ook mee kan spelen. Allochtone jongeren werken vaker in conjunctuurgevoelige, flexibele arbeidscontracten en lager gekwalificeerd werk. In tijden van economische crisis vallen juist in deze banen de eerste klappen, maar ook trekt bij economisch herstel het werk in deze banen het eerste aan. Om deze reden is de verwachting dat de toegenomen werkloosheid onder allochtone jongeren weer zal afnemen, wanneer de werkgelegenheid weer aantrekt.

De bijzondere positie van allochtone jongeren maakt dat aanvullend op de generieke maatregelen die gemeenten, het UWV en andere organisaties inzetten voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid, ook extra maatregelen worden ingezet voor deze jongeren om beter in te spelen op de specifieke belemmeringen waarmee deze jongeren te maken kunnen hebben. Deze extra maatregelen hebben een kleinschalig en tijdelijk karakter en moeten uiteindelijk meegenomen worden in het generieke beleid. Zo worden er maatregelen ingezet en methodieken ontwikkeld voor het ontwikkelen van werknemersvaardigheden (soft skills) bij deze jongeren, het versterken van de positieve beeldvorming bij zowel jongeren als werkgevers en het stimuleren van diversiteitsbeleid bij werkgevers.

In de voortgangsrapportage van 13 april jl. bent u hierover uitgebreid geïnformeerd.

Ik heb u in deze rapportage ook geïnformeerd over de extra inzet die de organisaties van de Integratieraad15 ondernemen om te borgen dat allochtone jongeren evenredig kunnen profiteren van de maatregelen uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid.

De financieringsstructuur van het Actieplan Jeugdwerkloosheid beloont regio’s extra die iets doen voor kwetsbare jongeren (jongeren die geen startkwalificatie hebben). In deze groep zijn allochtone jongeren uit niet-westerse landen, oververtegenwoordigd. Zo wordt er aansluiting gezocht bij de arbeidsmarktproblematiek, waarin de afkomst een factor kan zijn.

De ministeries van SZW, OCW en WWI willen meer inzicht verkrijgen of naast de maatregelen die zijn ingezet nog extra initiatieven moeten worden genomen om de arbeidsmarktsituatie van allochtone jongeren te verbeteren. Zij voeren een onderzoek uit dat hierover meer informatie moet opleveren. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in november 2010 bekend zijn.

Pilots MKB-NL en de MO-Groep

Jeugdzorginstellingen willen structureel passende ondersteuning bieden bij het aan het werk helpen van al hun jongeren zodat hun kans op een zelfstandige toekomst verbetert. De proef heeft als doel jeugdzorginstellingen en -medewerkers bewust te maken van de bijdrage die zij tijdens de behandeling van de jeugdzorgjongeren kunnen leveren aan de voorbereidingen op en het verkrijgen van een goede positie van deze doelgroep op de arbeidsmarkt. Op dit moment omvat deze proef vijf projecten in de regio’s Amsterdam, Den Haag, Gelderland, Flevoland en Noord-Nederland. Alle vijf projecten concentreren zich op de vraag hoe jeugdzorginstellingen in samenwerking met onderwijs en het midden- en kleinbedrijf jongeren beter kunnen begeleiden naar een zelfstandige positie op de arbeidsmarkt. De vijf proefprojecten lopen tot 31 december 2011. Gedurende de looptijd worden de resultaten gevolgd. Uw Kamer wordt na afloop hierover nader geïnformeerd.

Plusvoorzieningen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het ministerie van OCW heeft de plannen van aanpak goedgekeurd van de Regionaal meld- en coördinatiepunten schoolverlaters (RMC)-regio’s die aanspraak kunnen maken op subsidie voor het opzetten van zogenoemde plusvoorzieningen. De RMC-regio’s zijn op dit moment bezig met het opzetten en uitbouwen van plusvoorzieningen. De RMC-regio’s hebben in november 2009 al een deel van de subsidie ontvangen om daar waar al plusvoorzieningen aanwezig waren, deze verder uit te bouwen. Het stadium waarin de plusvoorzieningen verkeren, verschilt per regio. Een plusvoorziening is geen nieuw schooltype maar een uitbreiding van het aanbod op bestaande (v)mbo-scholen. Het gaat om een totaalpakket van onderwijs en ondersteuning dat nodig is om de jongeren met behulp van structuur en verbondenheid naar een plek in de samenleving te begeleiden. Gemeenten hebben op bijna alle relevante terreinen belangrijke bevoegdheden en worden daarom verantwoordelijk voor de organisatie van de ondersteuning aan overbelaste jongeren.

De plusvoorzieningen worden via een monitoronderzoek gevolgd op onder meer hun effectiviteit. De uitkomsten van de evaluatie zullen eind 2011 bekend zijn. Uw Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.

Het Flex-college

De scholen in het voortgezet onderwijs en het mbo hebben een aantal jaren geleden de handen ineengeslagen om voor de regio Nijmegen en omstreken een structurele oplossing te creëren voor overbelaste jongeren. Dit heeft uiteindelijke geleid tot het Flex College. Het Flex College is een brede voorziening voor zowel vmbo, havo/vwo als voor mbo. Er is één gezamenlijke probleemdoelgroep dus één gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dit vertaalt zich in één gezamenlijk toelatingsloket. Het onderwijs op het Flex College kenmerkt zich door onderwijs te geven aan kleine groepen leerlingen, relatief veel faciliteiten beschikbaar te stellen zodat er voor elke leerling een passend traject mogelijk is, veel persoonlijke aandacht en een sterke pedagogisch-didactische houding bij de professionals. In totaal zitten er op dit moment ongeveer 450 leerlingen op het Flex College verdeeld over vier kleine locaties.

School2care

Binnenkort zullen de gemeente Amsterdam en de minister voor Jeugd en Gezin een intentieverklaring ondertekenen over de totstandkoming en financiering van het project School2Care. Dit project biedt de meest hardnekkige spijbelaars en/of schooluitvallers (12 tot 17 jaar) in regio Amsterdam de mogelijkheid om toch hun startkwalificatie (minimaal mbo 2-niveau) te behalen en door te stromen naar de arbeidsmarkt. De beoogde aanpak is intensief: van 8 uur ’s ochtends tot 20 uur ’s avonds krijgen jongeren een geïntegreerd aanbod van zorg, onderwijs, en waar relevant, arbeidsmarkttoeleiding. De komende opstartfase staat in het teken van de praktische voorbereidingen zoals het vinden van huisvesting en het vastleggen van afspraken tussen partijen, waaronder VNO-NCW en het Openbaar Ministerie. Na succesvol afronden van deze opstartfase, zullen in januari 2011 de eerste jongeren hier naar verwachting terecht kunnen.

Vervolgactiviteiten kwetsbare jongeren

Naar aanleiding van de quick scan kwetsbare jongeren die in het najaar van 2009 en de eerste maanden van 2010 is uitgevoerd, zijn de vervolgactiviteiten gestart. Het doel van deze quick scan was om een beeld te krijgen van alle inspanningen in de regio’s op het gebied van kwetsbare jongeren. De quick scan liet zien dat de regio’s er in de uitvoering nog onvoldoende in slagen de samenwerking tussen de betrokken partijen te versterken. Één van de aanbevelingen was dan ook om de regio’s extra te ondersteunen. In alle regio’s worden met relevante samenwerkingspartners, zoals gemeenten, UWV, onderwijs en jeugdzorg, bijeenkomsten georganiseerd. Deze bijeenkomsten kunnen per regio verschillend zijn van opzet (maatwerk), maar hebben alle drie hoofddoelen:

  • zij brengen partijen bij elkaar en moeten op deze manier de samenwerking verbeteren;

  • zij geven het kabinet inzicht in de stand van zaken rondom de aanpak van kwetsbare groepen;

  • en zij leveren het kabinet en de regio’s informatie over de wijze waarop verdere ondersteuning in de regio’s moet plaatsvinden.

Dit vervolgaanbod aan ondersteuning zal in oktober 2010 verder vorm krijgen. Dit zal ertoe moeten leiden dat de samenwerking tussen alle partijen in de regio wordt bevorderd en dat de dienstverlening richting arbeidsmarkt voor deze doelgroep verbetert. Daarnaast wordt dit najaar een handreiking met het instrumentarium voor kwetsbare jongeren ontwikkeld.

Handreiking aanpak niet melders Wij

Om jongeren te stimuleren hun school af te maken, werken en leren te combineren of een baan te aanvaarden is de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) in het leven geroepen. De maatregelen in deze wet zijn bedoeld om te bevorderen dat jongeren duurzaam aan de slag komen en om te voorkomen dat ze afhankelijk worden van de bijstand. Veel jongeren melden zich zelf bij de gemeente voor een werkleeraanbod. Toch zijn er jongeren die geen werk hebben, niet op school zitten en zich toch niet bij de gemeente melden. Om gemeenten te ondersteunen om ook deze groep te bereiken is een handreiking ontwikkeld met goede voorbeelden van initiatieven en projecten die gericht zijn op de opsporing en activering van jongeren die niet participeren. (Als bijlage 35) treft u die handreiking aan). In het boekje treft u een rijke schakering aan initiatieven aan, waarbij zowel het verhaal van de jongeren en hun coaches aan bod komt als de meer «technische» aspecten van de initiatieven, zoals een werkwijze om jongeren op te sporen of aanwijzingen voor de concrete inrichting van een project. Om de voorbeelden en methodieken verder te verspreiden, ontvangen alle gemeenten en werkpleinen een handreiking en worden bijeenkomsten met gemeenten georganiseerd.

Kies voor jezelf: een positieve werkervaring

Project in Nijmegen voor jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Het zijn niet de jongeren aan wie het jongerenloket direct begeleiding kan bieden. Vaak is er te veel aan de hand om meteen te gaan werken of leren. Ze melden zich over het algemeen niet zelf, maar worden doorverwezen door maatschappelijk opvang, (schuld)hulpverlening of straathoekwerk. Voor die groep jongeren is in Nijmegen een project ontwikkeld. In vier werken wordt intensief gewerkt aan versterking van sociale en arbeidsvaardigheden via werken, sporten en individuele en groepsgewijze sociale vaardigheidstrainingen. Tijdens het project hebben de deelnemers intensief contact met één van de trainers. De trainer is er dag en nacht voor de jongeren. Wie ’s ochtends niet verschijnt wordt door zijn trainer uit z’n bed getrommeld. Als er problemen zijn neemt de trainer direct concrete stappen. Een vervolgtraject start het liefst meteen, maar in ieder geval binnen twee weken na het beëindigen van het project. Bij het opstellen en uitvoeren van het individuele plan wordt de sociale omgeving van de jongere betrokken, zodat de resultaten duurzaam zijn.

6. De voortgang op enkele andere onderdelen uit het Actieplan

Communicatiecampagne jeugdwerkloosheid 2010

Begin juli is een landelijke campagne gestart onder de noemer «Loos momentje» om jongeren te activeren na te denken over hun toekomst: een baan of vervolgopleiding. De campagne richt zich via verschillende kanalen die door jongeren vaak gebruik worden zoals tv (o.a. MTV, TMF), internet (o.a. MSNvideo) en radio (o.a. FunX) op mbo-ers van 16 tot 27 jaar en loopt in de maanden juli/augustus en oktober/november 2010.

De campagne verwijst consequent naar de campagne-website www.ikkan.nl, waar de jongeren terecht kunnen voor meer informatie over de werkpleinen en andere organisaties die jongeren kunnen helpen bij het zoeken naar werk of opleiding. Sinds de start van de campagne is de site ruim 67 500 keer bezocht, met een stijgende bezoekersaantal vanaf de start van de campagne.

Ook regio’s kunnen gebruik maken van de campagnemiddelen. Samen met de regionale projectleiders jeugdwerkloosheid verkennen we de mogelijkheden voor regionale inzet van de campagne.

Meldpunt jeugdwerkloosheid

Zoals aangekondigd in de vorige voortgangsbrief is op 14 april 2010 het Meldpunt Jeugdwerkloosheid online gegaan. Dit meldpunt biedt jongeren en ouders de gelegenheid om online knelpunten te melden en vragen te stellen. Het ministerie geeft waar mogelijk zelf antwoord op de vragen en waar nodig worden de meldingen doorgestuurd naar de betreffende organisatie. De website is te vinden via www.ikkan.nl/meldpuntjeugdwerkloosheid.

Voortgang landelijke sectorarrangementen jeugdwerkloosheid

Zoals in de voortgangsrapportage van 13 april jl. al aan u is gemeld, zijn de VNG en het UWV Werkbedrijf tot nu toe met zeven sectoren landelijke sectorarrangementen overeengekomen. Het doel van deze arrangementen is om door landelijke en regionale samenwerking extra plekken voor jongeren op de arbeidmarkt te creëren en in te vullen. In totaal gaat het in de huidige arrangementen om ca 13 500 plekken. Deze kunnen gebruikt worden om jongeren op een leerwerk- of stageplek of, waar mogelijk, een duurzame baan te plaatsen. De huidige arrangementen betreffen respectievelijk de bouwsector, de uitzendbranche, de luchtvaartsector, de metaalsector, de schilders- en onderhoudssector, de groothandel en Cumela (agrarische branche).

De inzet van de landelijke sectorarrangementen als methode is nieuw en vraagt zowel aan publieke (VNG en gemeenten/ UWV) als private kant (werkgevers, CAO partijen, O&O fondsen) een vertaalslag naar regionale en lokale uitvoering. De arrangementspartijen evalueren de komende tijd de voortgang en resultaten van de arrangementen. Zij zullen zelf moeten bezien of, en in welke vorm, de afspraken die vooral een crisisinstrument beoogden te zijn, voortgezet kunnen worden. Daarbij zullen de partijen ook de subsidiemogelijkheden betrekken van de ESF-actie Jeugd. Dit jaar is ook de mogelijkheid gecreëerd om niet alleen landelijke, maar ook regionale publiek-private sector-arrangementen subsidiabel te maken (zie ook onder het kopje: Voortgang ESF-jeugd).

In een in opdracht van de RWI uitgevoerd onderzoek naar samenwerking tussen gemeenten en sociale partners op het gebied van arbeidsmarktbeleid, is gesteld dat door de gesprekken ten behoeve van de totstandkoming van de landelijke sectorarrangementen de partijen op landelijke niveau een beter zicht gekregen hebben op wat men voor elkaar kan betekenen («Onderweg naar morgen», juni 2010, Ecorys).

De meeste regio’s geven aan dat zij naar aanleiding van de landelijke afspraken of door middel van eigen arrangementen met één of meer sectoren afspraken hebben gemaakt over het voorkomen en bestrijden van jeugdwerkloosheid.

Voortgang ESF-Jeugd

Voor de jeugdwerkloosheid is voor de periode van 2009 tot en met 2011 € 75 miljoen aan ESF-gelden beschikbaar. In 2009 hebben 26 coördinerende regiogemeenten voor in totaal € 23,7 miljoen subsidie aangevraagd. Negen O&O-fondsen hebben in 2009 voor € 23,1 miljoen middelen aangevraagd.

In 2010 wordt weer een nieuwe ronde voor zowel de coördinerende gemeenten als O&O-fondsen opengesteld. In de periode 1 september 2010 – 31 maart 2011 kunnen de coördinerende regiogemeenten een tweede (en laatste) aanvraag indienen voor een ESF-subsidie. In totaal is een budget van € 35 miljoen. beschikbaar.

Daarnaast wordt in de maand oktober 2010 het tweede (en eveneens laatste) aanvraagtijdvak voor sectoren (in casu de O&O-fondsen) opengesteld met een budget van € 25 miljoen. Vereiste is dat de sector een sectorarrangement heeft afgesloten met de VNG. Daarnaast komen in deze ronde ook sectoren die met het UWV of een aantal door de VNG aangewezen gemeenten een sectorarrangement afsluiten in aanmerking voor ESF-subsidie voor de Actie Jeugd. De VNG en het UWV willen in dit kader nauw samenwerken.

Bij de totstandkoming van de afspraken tussen sectoren en UWV spelen de landelijke bedrijfsadviseurs een rol. In hun contacten met sectoren kan in voorkomende gevallen geadviseerd worden over het afsluiten van convenanten en de mogelijkheid ESF-subsidie aan te vragen. De beschikbaar gestelde ESF-middelen zijn een extra stimulans voor private partijen om additionele private middelen uit O&O-fondsen in te zetten ter realisering van extra «plekken» (o.a. reguliere banen, leerwerkplekken, trainees) voor werkloze jongeren. UWV heeft vervolgens tot taak om zorg te dragen voor de matching van geschikte kandidaten op deze extra plekken.

Voor sectoren die zelf initiatief nemen, is er een contactpersoon binnen UWV bekendgemaakt via nieuwsbrief en website.

7. Ten slotte

Samenvattend meen ik dat het Actieplan Jeugdwerkloosheid en de intensieve inzet van alle betrokken partijen vrucht afwerpt. In totaal hebben de regio’s ruim 68 000 jongeren geplaatst. De helft daarvan had geen start-kwalificatie. Scholingsfondsen dragen fors bij aan het op peil houden van stageplaatsen en leerwerkplekken. En het mbo heeft meer greep op jongeren die tussen wal en schip dreigen te vallen.

Dit leidt er al met al toe dat de jeugdwerkloosheid mede als gevolg van het licht economisch herstel in de afgelopen periode licht is gedaald, maar we zitten nog niet op het niveau van vóór de economische crisis. De vooruitzichten vanuit het CPB zijn ook nog niet onverdeeld positief.

Daarom blijft een stevige aanpak van de jeugdwerkloosheid en het verder uitbouwen van de acties uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid de komende tijd nodig, zeker ook voor de groepen die in een kwetsbare positie zitten, zoals de jongeren zonder startkwalificatie en de jongeren die ook vanwege andere redenen extra aandacht nodig hebben.

De organisaties die het Actieplan Jeugdwerkloosheid uitvoeren hebben ook in de eerste vier maanden van dit jaar positieve resultaten behaald. Daarnaast melden zij vaak dat de regionale samenwerking op het terrein van de arbeidsmarkt als gevolg van het Actieplan aanzienlijk is verbeterd. Die winst kan ook in de toekomst goed gebruikt worden voor het verbeteren van het arbeidsmarktbeleid.

Het kabinet zal u in december 2010nader informeren over de voortgang in de aanpak van de jeugdwerkloosheid.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Het officiële werkloosheidscijfer van het CBS betreft de zogenoemde «werkloze beroepsbevolking». In de werkloze beroepsbevolking wordt iedereen meegeteld die geen werk heeft van tenminste 12 uur per week, actief op zoek is naar werk van 12 uur of meer per week, en daarvoor direct beschikbaar is. Dit betekent dat er ook jongeren meetellen die nog op school zitten.

XNoot
2

Overigens zijn deze cijfers niet gecorrigeerd voor seizoensinvloeden. Het valt daarom wel te verwachten dat de jeugdwerkloosheid deze zomer weer iets oploopt, vanwege scholieren/studenten die dan op zoek gaan naar een vakantiebaan.

XNoot
3

TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 544, nr. 245.

XNoot
4

TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 544, nr. 210.

XNoot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
6

Overigens spelen ook hier seizoensinvloeden een rol.

XNoot
7

De arbeidsdeelname van niet-onderwijsvolgende NWA-jongeren in de leeftijd van 15–26 jaar was in 2009 8,1 procentpunt hoger dan in 2005 en van niet-onderwijsvolgende autochtonen jongeren in dezelfde leeftijd 0,5 procentpunt hoger.

XNoot
9

Vergeleken wordt met de verdeling in 2009 op basis van objectieve verdeelmaatstaven.

XNoot
10

Het cijfer over 2010 is nog voorlopig, i.t.t. het cijfer over 2009 dat inhoudt de eindopgave van de MBO Raad omtrent de resultaten over 2009. Dit betekent dat het cijfer over 2009 is voorzien van een accountantsverklaring omtrent de getrouwheid van de opgave.

XNoot
11

In het mbo wordt onderscheid gemaakt tussen de beroepsopleidende leerweg (bol), waarvan de beroepspraktijkvorming 20 tot 60% van de studieduur omvat (op de werkvloer stage genaamd), en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), waarvan de beroepspraktijkvorming minimaal 60% van de studieduur dient te omvatten (op de werkvloer leerbaan genaamd).

XNoot
12

De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) o.a. belast met het zorgen voor voldoende leerbedrijven die bpv-plaatsen van voldoende kwaliteit aanbieden.

XNoot
13

Bij een tekort aan bpv-plaatsen zal zich een toename zal voordoen van het aantal deelnemers in de bol waarbij een zwaarder accent wordt gelegd op leren in de school. Het complementaire karakter van de bol en bbl maakt het immers mogelijk het onderwijsaanbod te laten meebewegen met schommelingen op de arbeidsmarkt.

XNoot
14

Het BPV Protocol, dat op 10 juni 2009 door MBK/VNO-NCW, de MBO Raad, Colo en OCW tot stand is gebracht, bevat gedragsregels voor de verschillende actoren op de bpv-werkvloer.

XNoot
15

Deelnemende partijen waren de departementen van WWI en SZW, UWV, Colo, de MBO-Raad, de VNG en het Landelijk Overleg Minderheden.

Naar boven