29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 245 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2010

1. Aanpak jeugdwerkloosheid: eerste resultaten in kaart gebracht

Het kabinet heeft in 2009 extra maatregelen genomen om de gevolgen van de crisis voor jongeren aan te pakken. De voortekenen voor deze groep waren ongunstig. Zij vangen in tijden van crisis traditioneel doorgaans als eerste de klappen op. De jeugdwerkloosheid stijgt dan ook als eerste en sterker dan de algemene werkloosheid. Om die reden heeft het kabinet via het Actieplan Jeugdwerkloosheid € 250 miljoen extra ingezet om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Het kabinet heeft u op 3 december 20091 geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan Jeugdwerkloosheid en toegezegd in maart 2010 nadere informatie te sturen over de voortgang van het actieplan.

Die informatie treft u hierbij aan.2 Ik informeer u mede namens minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin, staatssecretaris Van Bijsterveldt voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en minister Van Middelkoop voor Wijken, Wonen en Integratie over: het algemene beeld van de jeugdwerkloosheid, de voortgang in de maatregelen van het Actieplan Jeugdwerkloosheid en een aantal specifieke activiteiten in de aanpak van de jeugdwerkloosheid. In de bijlagen vindt u aanvullende informatie.

De voorlopige conclusies uit de ontwikkelingen van de afgelopen maanden zijn bemoedigend. De inzet van het kabinet is dat jongeren niet tussen wal en schip, oftewel tussen school en baan, vallen. Jongeren dienen ofwel hun startpositie op de arbeidsmarkt te verbeteren door langer op school te blijven, ofwel actief geholpen te worden aan een baan, leerwerkplek of stage. Deze inzet lijkt zijn eerste vruchten af te werpen. Immers:

• de jeugdwerkloosheid stijgt minder dan verwacht

Ten eerste ontwikkelt de jeugdwerkloosheid zich dus minder ongunstig dan eerst werd gedacht. Dat is af te leiden uit een aantal factoren.

De stijging van de werkloosheid vlakt met name de laatste maanden opvallend af. Volgens het CBS waren in januari 2010 121 000 – ofwel 1 op de 10 – jongeren onder de 27 jaar op zoek naar een baan3. Dat zijn er weliswaar meer dan in januari 2009 maar dit cijfer blijft nog ver verwijderd van de sombere geluiden dat de jeugdwerkloosheid zou groeien naar mogelijk 150 000 jongeren. Ruim de helft (meer dan 60 000) van deze jongeren gaan overigens niet naar school. In het eerste kwartaal 2009 waren er 54 000 niet-schoolgaande jongeren werkloos4, een lichte stijging dus.

Dit is de groep waar het kabinet zich zorgen over maakt en de acties mede op richt.

De jeugdwerkloosheid is weliswaar relatief hoger dan de algemene werkloosheid onder de totale beroepsbevolking, maar het verschil loopt terug; eerst was de jeugdwerkloosheid twee keer zo hoog, nu is het teruggelopen tot 1,8 keer zo hoog.

Verder is de jeugdwerkloosheid in Nederland internationaal gezien nog steeds het laagst van alle EU-lidstaten, namelijk 7,9 procent5. Ook in de verhouding tussen jeugdwerklozen en totale werkloosheid steekt Nederland internationaal gezien en ten opzichte van de vorige neergang in de economie gunstig af.

• werkzoekende jongeren wachten niet af maar melden zich bij de Werkpleinen

Ten tweede hebben veel jongeren die hun schoolopleiding hebben afgerond gehoor gegeven aan de oproep van het kabinet in het Actieplan om niet lijdzaam af te wachten maar via de regionale Werkpleinen ondersteuning en werk te vinden. In totaal waren er in januari 2010 63 000 jongeren ingeschreven als niet-werkende werkzoekende bij het Werkbedrijf. Dat waren er in januari 2009 43 000.

Dat betekent dat jongeren heel goed beseffen dat het zaak is om niet thuis werkloos toe te blijven zien maar juist actief op zoek te gaan naar een baan en ondersteuning. De Werkpleinen getroosten zich grote inspanningen om die jongeren ook daadwerkelijk op weg te helpen.

• de regionale aanpak zorgt voor meer banen, leerwerkplekken en stages

Ten derde lijken de afspraken van het kabinet met de VNG en de convenanten met alle regio’s hun vruchten af te werpen in het creëren van plekken voor jongeren. Volgens opgave van de regio’s zijn in de laatste vier maanden van 2009 29 000 jongeren aan een baan, een leerwerkbaan of een stage geholpen. De helft van hen heeft geen startkwalificatie en wordt nu niettemin behoed voor nietsdoen. Dat is het resultaat van een gezamenlijke inspanning van gemeenten, werkgevers, werknemers, onderwijs en uitvoerende instanties.

Hieruit blijkt ook dat werkgevers ondanks de moeilijke situatie waarin velen als gevolg van de crisis verkeren, verantwoordelijkheid nemen en hun bedrijf open blijven stellen voor jongeren.

Gemeenten hadden op verzoek van het kabinet eind 2009 met drie sectoren afspraken gemaakt over banen voor jongeren. De afgelopen tijd zijn daar vier sectoren bijgekomen. Er zijn nu zeven zogenoemde sectorarrangementen gesloten tussen gemeenten en respectievelijk bouw, uitzendbranche, luchtvaart, metaal, schilders- en onderhoudssector en Cumela. Die zijn goed voor in totaal circa 13 500 mogelijke plaatsen voor jongeren.

• meer jongeren langer op school

Ten vierde blijven veel jongeren langer op school. Het kabinet ging er eerst nog van uit dat 10 000 jongeren op school zouden blijven, maar nu blijkt dat meer dan 12 000 extra jongeren hiervoor hebben gekozen. Zij zijn nu bezig hun kwalificatieniveau te verhogen in plaats van naar een baan te zoeken.

Onderwijs en kenniscentra hebben veel geïnvesteerd in het behoud van opleidingsplekken voor jongeren die door de recessie onder druk staan. Het aantal plaatsen voor beroepspraktijkvorming (stages en leerbanen) voor mbo-studenten bij erkende leerbedrijven fluctueert regionaal en sectoraal voortdurend. Toch zorgen de activiteiten van de kenniscentra die betrokken zijn bij het stage- en leerbanenoffensief ervoor dat er jaarlijks in totaal meer dan 400 000 beschikbaar blijven.

Al met al vindt het kabinet de eerste resultaten van de aanpak in het Actieplan Jeugdwerkloosheid bemoedigend, zeker gelet op de korte tijd (enkele maanden) waarbinnen alle partijen hun acties in gang hebben moeten zetten.

De hoopgevende resultaten laten onverlet dat het kabinet ook zorgen heeft over bepaalde aspecten. Belangrijkste punt van zorg is en blijft dat jeugdwerkloosheid extra hard toeslaat bij jongeren zonder startkwalificatie en allochtone jongeren: zij worden vaker geconfronteerd met (langdurige) werkloosheid dan andere jongeren. Daarnaast weten ook jongeren die om andere redenen een afstand tot de arbeidsmarkt hebben, moeilijk een plek op de Nederlandse arbeidsmarkt te bemachtigen.

Deze brief gaat verder achtereenvolgens in op de diverse onderdelen van het Actieplan Jeugdwerkloosheid en een aantal verwante onderwerpen, te weten:

  • eerste resultaten regionale aanpak (hoofdstuk 2)

  • school ex programma (hoofdstuk 3)

  • stage-, leerbanen- en matchingsoffensief (hoofdstuk 4)

  • kansen voor kwetsbare jongeren (hoofdstuk 5)

  • voortgang enkele andere onderdelen Actieplan (hoofdstuk 6)

  • andere maatregelen aanpak jeugdwerkloosheid (hoofdstuk 7)

  • uitvoering moties en toezeggingen (hoofdstuk 8)

  • ten slotte (hoofdstuk 9).

2. Eerste resultaten regionale aanpak

De jeugdwerkloosheid verschilt in omvang en soort problematiek sterk per regio. Dit onderstreept duidelijk de in het Actieplan gemaakte keuze voor een regionale aanpak. Maatwerk en kennis van de regionale situatie kunnen voor de beste resultaten zorgen. Zoals besproken met de Kamer sluiten wij hiermee aan bij de Werkpleinplusvestigingen. Daar zijn de benodigde voorzieningen voor de regionale arbeidsmarkt gebundeld en komen lokale initiatieven samen.

Alle dertig arbeidsmarktregio’s zijn in september 2009 gestart met de uitvoering van de afspraken over hun regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Dit heeft geleid tot hechtere samenwerking tussen gemeenten, werkgevers, opleidingsinstituten en andere spelers op de regionale arbeidsmarkt. Ook ná de crisis zal geprofiteerd kunnen worden van deze regionale impuls.

Ik heb u in mijn brief van 3 december 2009 geïnformeerd over de stand van zaken in de uitvoering van de plannen. Inmiddels hebben alle dertig coördinerende gemeenten zoals afgesproken hun rapportages over de laatste vier maanden van 2009 ingediend.

Daaruit blijkt dat de regio’s veel inspanningen hebben ondernomen die juist betrekking hebben op het verstevigen van de noodzakelijke regionale netwerken. In de eerste periode van de uitvoering van de regionale Actieplannen hebben gemeenten geïnvesteerd in het opzetten en uitbouwen van de infrastructuur en in het verbreden en intensiveren van de samenwerking, zowel binnen de eigen gemeente, als tussen de gemeenten onderling en in de samenwerking met andere organisaties op de Werkpleinen, zoals met het UWV WERKbedrijf. Ook hebben veel regio’s ingezet op preventie, mede in het kader van de aanpak van voortijdig schoolverlaten «Aanval op Schooluitval», zoals de succesvolle terugplaatsingen naar school.

Een substantieel aantal regio’s heeft in 2009 een diepergaande bestandsanalyse gemaakt. Hiermee is te zien om welke jongeren het nu eigenlijk gaat. Zo is een sluitende aanpak van jongeren mogelijk. De integrale dienstverlening aan jongeren heeft hierdoor gerichter kunnen plaatsvinden.

Deze activiteiten zijn niet direct terug te zien in kwantitatieve resultaten, maar zijn van groot belang voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid.

In totaal zijn volgens de opgaven van de gemeenten zoals gezegd circa 29 000 jongeren geplaatst op een baan, op een leerwerkplek of een stage. Ongeveer de helft (14 600) van deze jongeren bezit geen startkwalificatie. Dit ondanks de moeilijke positie van deze groep op de arbeidsmarkt. 6

Zoals afgesproken hebben gemeenten de eerste tranche van het geld voor 2010 (€ 30 miljoen) inmiddels ontvangen. Dit is het basisbedrag dat de continuïteit van de regionale aanpak waarborgt. Het is gebaseerd op objectieve criteria. De verdeling van het overige geld (€ 40 miljoen) vindt plaats op basis van de resultaten van de laatste vier maanden van 2009 en de eerste vier maanden van 2010. De regio’s leveren de rapportage over het eerste tertaal 2010 half juni 2010 aan. Na de beoordeling van beide rapportages zal ik besluiten over de definitieve verdeling van de middelen van de laatste tranche in 2010.

3. Het School Ex Programma

Het belangrijkste doel van het School Ex programma in 2009 was om ervoor te zorgen dat 10 000 mbo-examenkandidaten na het behalen van hun diploma een jaar langer zouden doorleren om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Daarnaast was het doel zoveel mogelijk gediplomeerde mbo-studenten die nog geen reëel baanperspectief hebben, maar wel willen werken, door te geleiden naar het UWV voor ondersteuning bij het vinden van een baan.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft u in haar brief van 10 februari 20107 geïnformeerd over de resultaten die het afgelopen schooljaar met het School Ex Programma zijn behaald. Ondanks het feit dat het School Ex Programma pas in mei 2009 van start kon gaan, zijn meer dan 77 000 mbo-studenten met het School Ex Programma bereikt. Het aantal studenten in het mbo dat een jaar langer op school is gebleven, meer dan 12 000, heeft de doelstelling van 10 000 voor 2009 ruimschoots overschreden. Daarnaast heeft het School Ex Programma een impuls gegeven aan het alumnibeleid.

Samen met regionale partners zoals het UWV WERKbedrijf en gemeenten spannen de mbo-instellingen zich in om jongeren na hun diploma te doen landen in een vervolgopleiding of bij een werkgever. Hoewel veel instellingen hiervoor al beleid hadden ontwikkeld en de afgelopen jaren activiteiten in de regio hadden ontplooid, heeft het School Ex Programma mede door de duidelijke taakverdeling tussen de betrokken partijen in de regio erin geresulteerd dat dergelijke activiteiten effectiever worden uitgevoerd.

Dat het beoogde resultaat van het School Ex programma in 2009 ruimschoots is gehaald, is toe te schrijven aan de inspanningen van de mbo-instellingen. Zij zijn erin geslaagd hun mbo-studenten de twee hoofdonderdelen van het School Ex Programma – 1. registratie van het toekomstperspectief van mbo-gediplomeerden en 2. de verstrekking van opleidingsadviezen – als een samenhangende aanpak aan te bieden.

Van de circa 16 000 examenkandidaten die twijfelden tussen verder doorleren of werken, heeft de helft toestemming gegeven om hun gegevens aan UWV WERKbedrijf aan te leveren. Deze jongeren zijn op verschillende manieren door het UWV benaderd. Slechts een gering aantal heeft gereageerd. Uiteindelijk zijn 1.300 van deze jongeren ingeschreven.

Vorige maand is het School Ex Programma voor 2010 van start gegaan, dat dit jaar zal worden uitgevoerd tot 1 augustus 2010. De randvoorwaarden voor het School Ex Programma, zoals neergelegd in het Actieplan Jeugdwerkloosheid, blijven dezelfde.

Door deze vroegere start is er meer tijd voor een goede voorbereiding en uitvoering, waardoor naar verwachting meer examenkandidaten en ook nog eens in een vroeger stadium door hun eigen mbo-instelling kunnen worden bereikt. Zo kunnen loopbaangesprekken ingepland worden in periodes waarin de jongeren nog daadwerkelijk onderwijs volgen op hun mbo-instelling. Daarnaast geeft de vroege start gelegenheid om de samenwerking met het UWV WERKbedrijf op onderdelen te versterken. Zo zullen de mbo-instellingen en Werkpleinen dit jaar in de regio’s gezamenlijke acties organiseren. Ook bezoeken werkcoaches en trainees van de Werkpleinen de mbo-scholen (zowel groepen schoolverlaters als decanen) ter voorlichting van het dienstverleningspakket van de Werkpleinen.

Ook de opgedane ervaringen met het programma in het afgelopen schooljaar, stellen de mbo-instellingen en het UWV WERKbedrijf in staat dit jaar op onderdelen het School Ex Programma effectiever vorm te geven. Zo zullen de mbo-instellingen – samen met het UWV WERKbedrijf – dit jaar extra inzetten op het voorhouden aan de mbo-examenkandidaten van de voordelen die de dienstverlening van het UWV WERKbedrijf voor hen in petto kan hebben. Dit om meer mbo-examenkandidaten dan vorig jaar bereid te vinden om hun gegevens – ingeval ze willen werken maar geen baan hebben – door hun mbo-instelling naar het UWV WERKbedrijf door te spelen zodat het UWV WERKbedrijf actief zijn dienstverlening op de desbetreffende student kan toespitsen.

Vanaf eind april 2010 ontvangt het UWV WERKbedrijf maandelijks van de MBO-raad de verzamellijsten van mbo-examenkandidaten die hebben aangegeven, benaderd te willen worden voor ondersteuning door het UWV WERKbedrijf bij het zoeken naar een baan. Vervolgens zullen deze jongeren op zeer korte termijn worden benaderd door een werkcoach voor hulp bij het maken van een keuze en/of bemiddeling naar werk.

4. Stage-, leerbanen- en matchingsoffensief

Stage- en leerbanenoffensief

Ondanks de economische crisis zien de kenniscentra voor veel mbo-opleidingen op dit moment nog steeds genoeg perspectief op de leerplaatsen- en arbeidsmarkt. Als bijlage bij deze brief treft u aan de meest recente Colo Barometer waaruit blijkt hoe de vraag naar en het aanbod aan plaatsen voor beroepspraktijkvorming (bpv) zich in het eerste kwartaal van 2010 landelijk, regionaal en sectoraal aftekenen. Uit de barometer blijkt dat het landelijk aanbod aan erkende leerbedrijven die bpv-plaatsen aan mbo-studenten aanbieden, nog steeds op peil is.

Wel neemt het aanbod aan leerbanen voor studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) in de mobiliteits-, transport en logistiek sector af terwijl het aantal stageplaatsen voor studenten in de beroepsopleidende leerweg (bol) in die sectoren stijgt. Desondanks is het landelijke aanbod aan leerbanen als gevolg van de economische crisis minder sterk teruggelopen dan de 55 000 die in de Colo Barometer van juni 2009 nog was geraamd. Het aantal studenten in de bbl dat op het moment van de meting zocht naar een leerbaan, bedroeg nog maar 12 000. Daarnaast is er in een aantal sectoren – zoals de weg- en waterbouw, de verssectoren, de voedingsindustrie en een aantal specialistische/ambachtelijke beroepen (bijvoorbeeld gezondheidstechniek) – nog meer dan voldoende aanbod aan bpv-plaatsen.

De kenniscentra zijn vooralsnog succesvol gebleken in het op peil houden van het aanbod aan bpv-plaatsen. De kenniscentra werken in de dertig regio’s dan ook intensief samen met het UWV WERkbedrijf, gemeenten en onderwijsinstellingen om de knelpunten rondom de beschikbaarheid aan bpv-plaatsen in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken. Om een sluitende aanpak van knelpunten rondom bpv-plaatsen te borgen, heeft Colo sinds 1 december 2009 een landelijk meldpunt stagetekorten opgericht. Naar aanleiding van ontvangen meldingen door mbo-instellingen omtrent tekorten aan bpv-opleidingen voor specifieke opleidingen resp. regio’s zal het desbetreffende kenniscentrum gericht actie ondernemen om het knelpunt op te lossen.

In de regio hebben de kenniscentra de belangrijke rol om de sectorale crisisplannen en de inzet die individuele bedrijven daarnaast willen leveren aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid te verbinden met de regionale vraag. Mede door de sectorale crisisplannen – waarvoor de werkgevers en werknemers in totaal ca. € 110 miljoen uit de O&O-fondsen beschikbaar hebben gesteld, kunnen in de sterk conjunctuurgevoelige sectoren veel bpv-plaatsen behouden blijven en nieuwe bpv-plaatsen worden gerealiseerd. Daarnaast hebben de kenniscentra door extra wervingsactiviteiten in de dertig arbeidsmarktregio’s te verrichten het landelijke aantal leerbedrijven doen toenemen (van 207.506 in december 2009 naar 209.587 in februari 2010).

Verder verstrekken ze periodiek aan alle dertig convenantregio’s een verfijndere set basiscijfers omtrent de regionale ontwikkelingen op de stage- en leerbanenmarkt, waarmee sneller kan worden geanticipeerd op verwachte knelpunten.

Ten slotte heeft een aantal activiteiten van de kenniscentra tot doel meer rendement uit de beschikbare bpv-plaatsen te halen voor studenten en leerbedrijven. Dit geschiedt onder meer door een betere en snellere matching tussen studenten en openstaande bpv-plaatsen bij leerbedrijven. Zo heeft inmiddels negentig procent van de leerbedrijven een bedrijfsprofiel op de matchingswebsite www.stagemarkt.nl op basis waarvan mbo-studenten bewuster kunnen kiezen voor een leerbedrijf. Ook worden bpv-plaatsen formatief opgevuld met twee in plaats van één bbl-student (elk doorgaans 2,5 dag per week), om te voorkomen dat studenten niet beschikken over een bpv-plaats om de vereiste hoeveelheid praktijkervaring tijdens hun mbo-opleiding op te kunnen doen8. Ter compensatie van dit verlies aan bpv-uren, bieden mbo-instellingen veelal extra onderwijs aan.

Matchingsoffensief

UWV WERKbedrijf en Colo hebben in het kader van het convenant Colo- UWV WERKbedrijf 2009–2013 de afgelopen periode meer verfijnde samenwerkingsafspraken voor de 30 arbeidsmarktregio’s gemaakt, om meer rendement te halen uit de onderlinge samenwerking in het kader van het Matchingsoffensief. Binnen de 30 arbeidsmarktregio’s worden door beide organisaties momenteel tal van gezamenlijke activiteiten op touw gezet om vraag naar en aanbod aan vacatures in een bepaalde sector bij elkaar te brengen.

De huidige groep hbo-trainees, die in oktober 2009 begonnen is, is ter ondersteuning van het matchingsoffensief ingezet op de Werkpleinen. De voorbereidingen voor het aannemen van de volgende groep trainees zijn inmiddels gestart. Voor de werving van deze toekomstige junior werkcoaches hebben het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en UWV afgesproken dat het LOM actief zijn netwerk hiervoor zal gaan inzetten. Bij de werving en de opleiding van de trainees zal het WERKbedrijf in overleg met het LOM ernaar streven naar de gewenste diversiteit van deze nieuwe groep trainees.

5. Kansen voor kwetsbare jongeren

Aandacht voor allochtone jongeren

Maatregelen uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid dienen ook allochtone jongeren in voldoende mate te bereiken. Op 3 november 2009 is de Integratieraad Jeugdwerkloosheid gehouden waarvoor de relevante uitvoeringspartners van het actieplan waren uitgenodigd. In dit overleg zijn concrete afspraken gemaakt om de uitvoering van het beleid te verbeteren. Zo gaat het UWV extra investeren in verdere deskundigheidbevordering van haar klantmanagers, met nadruk op het belang van de ontwikkeling van sociale en communicatieve vaardigheden, de zogenaamde soft skills. Het Servicepunt Hoger opgeleide Allochtonen wordt voortgezet.

UWV WERKbedrijf is per april 2010 technisch in staat om gegevens van niet werkende werkzoekenden uit de administratie van UWV Werkbedrijf te koppelen aan GBA-gegevens over herkomst (in casu geboorteplaats van betrokkene, van diens vader en van diens moeder). Dit betekent dat de 30 arbeidsmarktregio’s vanaf dit moment inzicht hebben in de arbeidsmarktpositie van allochtone jongeren in de regio. Als blijkt dat allochtone jongeren onevenredig lang of vaak werkloos zijn en minder vaak stages krijgen aangeboden ten opzichte van hun autochtone leeftijdsgenoten, is het aan de 30 regio’s dit inzicht te betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van de maatregelen in het kader van het actieplan Jeugdwerkloosheid. Daarnaast zullen zij de effecten van deze maatregelen scherp moeten volgen. UWV kan tenslotte de gegevens gebruiken om gericht jongeren op het spoor te komen en eventueel te werven voor regionale arbeidsmarktbevorderende initiatieven zoals banenmarkten en netwerkbijeenkomsten9.

Colo stimuleert, waar mogelijk, allochtone ondernemers om een erkend leerbedrijf te worden. Aangezien deze leerbedrijven zich vaak bevinden in wijken waar veel allochtone jongeren wonen, kunnen ze daarnaast ook een voorbeeldrol vervullen. Het LOM is na de afspraken in de Integratieraad betrokken bij verschillende initiatieven van sociale partners bij de uitvoering van de maatregelen uit het Actieplan. Tevens heeft het LOM een vertegenwoordiger afgevaardigd naar het Sponsorteam waardoor ook daar de aandacht voor de arbeidsmarktpositie van niet-westers allochtone jongeren expliciet is geborgd. Naast deze maatregelen zijn er bestaande maatregelen gericht op de verbetering van de arbeidstoeleiding van allochtone jongeren:

  • het ontwikkelen en verspreiden van instrumenten ter verbetering van de arbeidsmarktpositie van allochtone jongeren zoals «soft skills» (sociale en communicatieve vaardigheden);

  • de inzet van multiculturele jongerenteams ter verbetering van de beeldvorming over deze jongeren bij werkgevers en voor de werving van stageplaatsen, leerwerkplekken en banen (K!X promotieteams, Forum);

  • het interesseren van hoger opgeleide allochtonen voor een baan in de zorgsector;

  • aandacht voor participatie en deelname aan de arbeidsmarkt bij inburgeringstrajecten;

  • en het bestrijden van de jeugdwerkloosheid binnen de aanpak gericht op Marokkaans-Nederlandse en Antilliaans-Nederlandse risicojongeren in twintig gemeenten.

Plusvoorzieningen

De Regionaal meld- en coördinatiepunt schoolverlaters (RMC)-regio’s zijn op dit moment bezig met het opzetten en uitbouwen van Plusvoorzieningen. Bij Plusvoorzieningen ontvangen overbelaste jongeren een combinatie van hulp, begeleiding, onderwijs en arbeidstoeleiding om ze in staat te stellen hun leven en (school)loopbaan op orde te krijgen. Het stadium waarin dit ontwikkelproces verkeert, verschilt per regio. Op dit moment hebben de 38 RMC-regio’s, die aanspraak kunnen maken op subsidie voor het opzetten van Plusvoorzieningen, een plan van aanpak ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van het ministerie van OCW. De RMC-regio’s hebben in november 2009 al een deel van de subsidie ontvangen om daar waar er al Plusvoorzieningen aanwezig waren, deze verder uit te bouwen. In andere regio’s worden de Plusvoorzieningen op dit moment opgezet.

De Plusvoorzieningen zullen aan de hand van monitoronderzoek gevolgd worden. De mate waarin de Plusvoorzieningen daarbij effectief zijn, zal daarbij centraal staan. In de volgende voortgangsrapportage jeugdwerkloosheid zult u nader worden bericht over de wijze waarop deze voorzieningen gemonitord gaan worden.

Internaat Veiligheid en Vakmanschap

Minister Rouvoet van Jeugd en Gezin heeft u in de voortgangsbrief van 3 december 2009 laten weten dat de gesprekken over het project Internaat voor Veiligheid en Vakmanschap met betrokken partijen op dat moment geen resultaat hadden opgeleverd en dat dit mogelijk zou kunnen leiden tot een heroverweging van dit project. Na zorgvuldig overleg zijn de betrokken partijen inmiddels tot de conclusie gekomen dat het Internaat voor Veiligheid en Vakmanschap geen doorgang kan vinden. De incidentele middelen die beschikbaar waren gesteld in het kader van jeugdwerkloosheid bleken niet aan te vullen tot de benodigde structurele financiering. Daarbij speelde tevens het probleem van beschikbaarheid van instructeurs bij Defensie een rol.

School2care

Bij de begrotingsbehandeling Jeugd en Gezin is uw Kamer toegezegd te onderzoeken op welke wijze het project School2Care een startimpuls kan krijgen. Hiertoe heeft de minister voor Jeugd en Gezin de afgelopen periode gesprekken gevoerd met de betrokken partijen en de gemeente Amsterdam. Een van die afspraken is dat de leeftijdsgrens van de doelgroep van School2care wordt opgerekt naar 17 jaar zodat een grotere doelgroep wordt bereikt en het project daarmee tevens bijdraagt aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Daarnaast worden er met VNO-NCW afspraken gemaakt om nadrukkelijk aandacht te hebben voor arbeidstoeleiding bijvoorbeeld door middel van stages en bijbanen voor de jongeren.

De minister voor Jeugd en Gezin wil het project School2Care, binnen de doelstellingen van het traject jeugdwerkloosheid, de komende 2,5 jaar de gelegenheid geven zijn aanpak te bewijzen en stelt hiervoor € 2 miljoen beschikbaar vanuit het Actieplan Jeugdwerkloosheid.

Follow up quickscan kwetsbare jongeren

Ook geeft minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin een vervolg op de quickscan die in het najaar van 2009 en de eerste maanden van 2010 is uitgevoerd om een beeld te krijgen van alle inspanningen in de regio’s op het gebied van kwetsbare jongeren. De uitkomsten van de quickscan laten zien dat in de regio’s veel energie aanwezig is bij alle partijen om zich in te zetten om kwetsbare jongeren evenredig te laten mee profiteren van de middelen uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid. De partijen willen verantwoordelijkheid nemen, zijn samenwerkingsbereid en zijn druk bezig om te komen tot heldere afspraken en een passend aanbod voor de doelgroep.

De quickscan laat echter eveneens zien dat de regio’s nog onvoldoende er in slagen in de uitvoering de samenwerking tussen de betrokken partijen te versterken. Op basis van de quickscan wordt aanbevolen de regio’s extra te ondersteunen. Hiervoor is € 3,5 mln vanuit het Actieplan Jeugdwerkloosheid gereserveerd. In de komende periode wordt gekeken op welke wijze dit vervolg wordt vormgegeven en op welke wijze de middelen beschikbaar worden gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat de regie in handen is en blijft van de gemeenten om te komen tot een concreet en passend aanbod voor kwetsbare jongeren. Zij moeten ervoor zorg dragen dat er een goed samenwerkingsverband ontstaat tussen zorg, school en arbeid met heldere afspraken over taakverdeling en verantwoordelijkheden. De ondersteuning zal ertoe moeten leiden dat de samenwerking tussen alle partijen (in ieder geval gemeenten, UWV, onderwijs en jeugdzorg) in de regio wordt bevorderd en het aanbod toeneemt.

6. Voortgang enkele andere onderdelen Actieplan

Communicatiecampagne jeugdwerkloosheid 2010

Doelgroepen voor de communicatiecampagne jeugdwerkloosheid 2010 zijn dit jaar jongeren en werkgevers. Naast de eigen campagne die SZW landelijk voert worden de dertig convenantregio’s bij hun communicatie-uitingen centraal ondersteund. Er zijn communicatietools ontwikkeld en er wordt, indien gewenst, ondersteuning bij de vormgeving van regionale campagnes gegeven.

Het is belangrijk dat de regio’s leren van elkaars interessante aanpakken en projecten. De bijeenkomsten die de eerste helft van 2010 worden georganiseerd staan dan ook in het teken van kennisdeling en kennisuitwisseling. Daarvoor zijn twee structurele instrumenten ontwikkeld. De leercirkel, die het ministerie van SZW samen met de VNG organiseert, is een periodieke bijeenkomst waarin de dertig projectleiders elkaar ontmoeten. Tijdens die bijeenkomsten wordt ingespeeld op de vragen uit de regio’s. Daarnaast is op verzoek van de regio de website www.ikkan.nl/regio ontwikkeld. Op deze site kunnen goede voorbeelden worden gedeeld, op het forum kan kennis worden uitgewisseld.

Tijdens het algemeen overleg in uw Kamer over jeugdwerkloosheid op 11 februari 2010 is aangekondigd dat een digitaal meldpunt zal worden ingesteld dat als doel heeft jongeren en ouders een platform te bieden om de knelpunten die zij ervaren te ventileren. Ook tips zijn welkom. Het ministerie geeft de knelpunten door aan de betreffende organisatie. Het Meldpunt Jeugdwerkloosheid is vanaf 14 april 2010 online.

Voortgang landelijke sectorarrangementen jeugdwerkloosheid

De VNG heeft vanaf november 2009 met sectoren en het UWV zeven landelijke sectorarrangementen afgesloten. In aanvulling op de in de vorige voortgangsrapportage genoemde sectoren (bouw- en infrasector en de uitzendsector) betreft dit de metaal- en technieksector, de luchtvaartsector, de schilder- en onderhoudssector, Cumela-sector (onder anderen agrarische sector) en de groothandelsector. Voorts lopen er nog gesprekken van de VNG met een aantal andere sectoren. Dit kan leiden tot nieuwe landelijke arrangementen of een arrangement dat vooral op een paar regio’s of steden betrekking heeft.

In de arrangementen worden met de betrokken actoren afspraken gemaakt over het door samenwerking creëren en invullen van extra plekken voor jongeren op de arbeidsmarkt. In totaal gaat het in de huidige zeven arrangementen om circa 13.500 plekken van uiteenlopende aard. Naar behoefte van de sector betreft dit banen en leerwerkbanen (waaronder ook bbl-banen die anders dreigen te verdwijnen), stageplaatsen, traineeplekken en arbeidsfitstages.

De meeste arrangementen zijn van zeer recente datum.

In de bouwsector en in de uitzendsector is de uitvoering in veel regio’s inmiddels gestart. Met name in de bouwsector zijn in meerdere regio’s regiospecifieke afspraken gemaakt. De arrangementen geven ruimte voor een regionale inkleuring, zodat gemeenten er «op maat» gebruik van kunnen maken, rekening houdend met de regionale problematiek.

De VNG en het UWV WERKbedrijf hebben aangegeven de komende periode grote prioriteit te geven aan implementatie van de afgesloten arrangementen.

Voortgang ESF-Jeugd

Voor de jeugdwerkloosheid is voor de periode van 2009 tot en met 2011 € 75 miljoen aan ESF-gelden beschikbaar. Coördinerende gemeenten in de regio kunnen een subsidieverzoek voor deze ESF-gelden aanvragen voor activiteiten die aansluiten bij de regionale actieplannen. Ook sectoren die een sectorarrangement hebben afgesloten met de VNG kunnen een beroep doen op de ESF-gelden. Met deze middelen kan een groot scala aan activiteiten worden gesubsidieerd, zoals leerwerktrajecten, scholing, extra inzet jobcoaches, begeleiding kwetsbare jongeren en het opzetten van jongerenloketten.

Voor het jaar 2009 is een tranche van in totaal € 40 miljoen opengesteld. In de aanvraagperiode 1 oktober–31 december 2009 konden de dertig coördinerende gemeenten voor de eerste keer ESF-subsidie aanvragen. In totaal is voor hen € 25 miljoen beschikbaar gesteld voor deze tranche. Voor elke gemeente was een apart subsidieplafond vastgesteld. Als resultaat hebben 26 (van de 30) regiogemeenten een ESF-subsidie aangevraagd, voor in totaal € 23,7 miljoen.

Daarnaast is voor het tijdvak 1 - 30 november 2009 € 15 miljoen beschikbaar gesteld om sectorale arrangementen te ondersteunen. Als aanvragers konden O&O-fondsen optreden namens sectoren. Eind november 2009 hadden in totaal negen O&O-fondsen voor € 23,1 miljoen aangevraagd. Om deze aanvragen te kunnen honoreren is eind 2009 het budget opgehoogd tot en met € 24 miljoen.

Dit jaar zal een nieuwe ronde ESF voor gemeenten en sectoren worden opengesteld.

7. Andere maatregelen aanpak van jeugdwerkloosheid

Tijdelijke subsidieregeling raakvlak onderwijs en arbeidsmarkt (TSROA)

Deze subsidieregeling is op 10 juni 2008 ingesteld na het aannemen van het amendement Van Hijum10. De subsidieregeling is ingesteld voor projecten die met een vernieuwende aanpak komen voor de problematiek rondom de overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt voor jongeren in een kwetsbare positie zoals laagopgeleide allochtone jongeren, zwerfjongeren en jongeren met een arbeidsbeperking. De looptijd van de regeling is vastgesteld op vier jaar van 2008–2011 met een budget van € 700 000 per jaar en een maximale subsidie per project van € 50 000.

In 2009 zijn 15projecten geselecteerd. De projecten richten zich op (onder andere) het verbeteren van de beeldvorming over jongeren met een arbeidsbeperking, de inzet van jonge ambassadeurs die, deel op eigen ervaring in soortgelijke situaties, jongeren coachen die in een problematische situatie zitten (werkloosheid, schulden, lage kwalificatie, drugs), coachen deels op basis van hun eigen ervaringen met soortgelijke probleemsituaties. Ook zijn projecten waar sectoren (steiger)bouw en de horeca) investeren in jonge werklozen zonder startkwalificatie via voorschakeltrajecten. In het voorjaar van 2010 wordt de regeling opnieuw opengesteld voor projectaanvragen voor het uitvoeringsjaar 2010–2011.

Regeling kleine banen

Een andere crisismaatregel ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid is de regeling kleine banen. De regeling houdt in dat banen van werknemers jonger dan 23 jaar met een loon lager dan circa 50% van het wettelijk minimumloon (wml) worden vrijgesteld van premieheffing en bijdragen Zorgverzekeringswet (een verlaging van de werkgeverslasten). De premievrijstelling geldt alleen in 2010, tenzij voor 1 januari 2011 een wetsvoorstel met een vergelijkbare strekking is ingediend.

De resultaten van het onderzoek naar de (werkgelegenheids)effecten van de regeling zullen uw Kamer in het najaar van 2010 worden aangeboden, zoals de staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd in de schriftelijke reactie naar aanleiding van het wetgevingsoverleg Belastingplan 2010.

Uitvoering motie Rutte11

Ook heeft de regering - ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid in deze tijden van crisis - een wetsvoorstel ingediend waardoor het tijdelijk mogelijk zal worden 4 (in plaats van 3) tijdelijke contracten aan te gaan met jongeren tot 27 jaar gedurende 4 in plaats van 3 jaar zonder dat een vast contract ontstaat. Dit voorstel berust op de vooronderstelling dat in deze crisissituatie zich vaak situaties zullen voordoen dat een werkgever in geen geval een vaste arbeidsovereenkomst zal aanbieden vanwege de onzekerheid of er voldoende werk zal zijn, maar op zichzelf wel zal overwegen om een jongere die al enige ervaring heeft gedurende langere tijd op tijdelijke basis in dienst te houden. Het wetsvoorstel kan hiermee een bijdrage leveren aan het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Het wetsvoorstel ligt thans bij de Eerste Kamer. De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer heeft op 30 maart 2010 het voorlopig verslag vastgesteld.

8. Uitvoering enkele moties en toezeggingen

Aanpak problematische jongeren in de vier grote steden

Niet alleen binnen, maar ook buiten het Actieplan Jeugdwerkloosheid worden extra inspanningen geleverd om extra aandacht aan kwetsbare jongeren te kunnen geven. In november 2008 heeft uw Kamer de motie Spies c.s.12 aangenomen die de regering verzoekt om te komen tot afspraken die ertoe leiden dat kwetsbare jongeren wel worden bereikt en via bijvoorbeeld werkmeesters of persoonlijke coaches aan de hand worden genomen en door de hele keten worden geloodst. In december 2008 heb ik met de wethouders van de vier grote steden afgesproken dat zij in 2009 via lokale banenplannen methodieken zouden ontwikkelen en aanpakken zouden opzetten voor de begeleiding van die jongeren. Voor de uitvoering van die plannen heb ik eenmalig per gemeente het bedrag van € 1 mln beschikbaar gesteld via een decentralisatie-uitkering. Zoals ik aangeef in mijn brief van 15 januari 200913 wil ik op basis van de resultaten van de aanpak van de G-4 vaststellen in hoeverre jongeren met complexe problemen met deze opzet daadwerkelijk worden bereikt en wat hiervan geleerd kan worden.

De grootste zorg van de gemeenten lag bij die jongeren voor wie de weg naar economische zelfstandigheid lang is en voor wie de bemiddeling en begeleiding veel tijd vergt. In het kader van de banenplannen zijn methoden ontwikkeld voor het werken met coaches. Deze coaches hebben verantwoordelijkheden op meerdere terreinen en bieden individuele coaching en één-op-één begeleiding. Per stad is de coaching-aanpak verschillend vormgegeven. In Rotterdam is de coach een verlengstuk van de zorgketen en de zorgstructuur die al binnen de Roc’s is opgezet en vormt hij een extra verbinding tussen onderwijs en zorg. In Den Haag zijn speciale coaches aangetrokken voor de jongeren in de wijken. De coach heeft de taak om jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden naar een baan of deze te ondersteunen bij het behalen van een startkwalificatie. In Amsterdam wordt gewerkt met een coach die op zoek gaat naar sleutelfiguren op verschillende domeinen van zorg, school/werk, vrije tijd en gezin. De coach is met deze sleutelfiguren verantwoordelijk voor een gezamenlijke actieagenda en verbindt zo de verschillende partijen. Ook is een begin gemaakt met coaching op de werkplek voor de langdurig werklozen omdat met name zij, vooral in de eerste maanden, grotere risico’s lopen op uitval uit een baan. In Utrecht hebben de coaches aansluiting gevonden bij het wijkgerichte jongerenwerk en maken zij gebruik van het door het jongerenwerk opgebouwde lokale netwerk. Hiermee lukt het om jongeren en werkgevers te betrekken bij verschillende trajecten.

In de aanpak van de G-4 zien we waardevolle en leerzame elementen. Ik zal er dan ook voor zorgen dat de ervaringen uit de G-4 in breder verband verspreid en gedeeld worden.

Uitvoering motie Karabulut14

De motie-Karabulut verzoekt het kabinet om andere gemeenten te stimuleren het Rotterdamse beleid van de WIJ op het punt van dakloze jongeren en tienermoeders over te nemen en de Kamer daarover voor de zomer te informeren. Deze motie zal als volgt worden uitgevoerd. Tijdens workshops over de WIJ in twee SZW-dagen zijn gemeenten door Rotterdam geïnformeerd over het Rotterdamse beleid. In de Verzamelbrief van april 2010 worden gemeenten geattendeerd op de aanpak van Rotterdam als het gaat om het verstrekken van een inkomensvoorziening aan zeer kwetsbare jongeren in combinatie met een werkleeraanbod.

No-risk polis voor jongeren

Tijdens het AO Jeugdwerkloosheid op 11 februari jl. is aan de heer Van Hijum toegezegd om het onderzoek inzake pilots no-risk polis voor jongeren nogmaals te bestuderen en de Kamer hierover te informeren.

Dit leidt mij tot de volgende overwegingen.

  • 1. In het re-integratiebeleid staat een selectieve inzet van instrumenten voorop. De no-risk polis is een gericht instrument, bedoeld om werkgevers over de streep te trekken om cliënten in dienst te nemen met een -gepercipieerd- verhoogd risico op ziekteverzuim. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Wajongers en WIA-gerechtigden omdat bij hen sprake is van een verhoogd verzuimrisico. Het is gewenst het gerichte karakter van de no-risk polis te bewaren. De no-risk polis is daarom niet bedoeld voor personen waarbij geen verhoogd risico op verzuim aan de orde is. Dat zou het selectieve karakter van het instrument tekort doen en de prikkel van de loondoorbetalingsplicht bij ziekte van werkgevers ondergraven.

  • 2. Bij werkloze jongeren is een no-risk polis geen adequaat instrument dat het aannemen van jongeren door werkgevers bevordert. De uitkomsten van de pilot naar gebruik en effecten van een no-risk polis voor werkloze jongeren bevestigen dit. De evaluatie heeft uitgewezen dat werkgevers in de pilot maar beperkt gebruik maakten van de no-risk polis omdat het verzuim nauwelijks een rol speelde in de perceptie van bedrijven om jongeren in dienst te nemen. Belangrijke belemmeringen om ongekwalificeerde jongeren aan te nemen waren niet gelegen in het verzuimrisico, maar met name in het opleidingsniveau dat niet aansluit bij het werk en het gebrek aan tijd om de jongere te begeleiden.

  • 3. Gemeenten hebben met de invoering van de werkleerplicht vanaf 1 oktober 2009 een extra instrument (WIJ) om jongeren uit de bijstand te houden en perspectief te bieden op scholing of direct op een (leerwerk) baan. De WIJ biedt een adequaat instrumentarium om de brug te slaan naar werk.

Om bovengenoemde redenen zie ik geen aanleiding om een no-risk polis voor jongeren te overwegen.

9. Ten slotte

Deze voortgangsbrief laat zien dat de jeugdwerkloosheid in Nederland zich relatief iets gunstiger ontwikkelt dan was voorspeld. De groei is minder groot dan werd gevreesd en ook internationaal gezien steekt Nederland gunstig af. Maar de ontwikkelingen zijn onzeker. Bepaalde groepen, met name allochtonen en jongeren zonder een startkwalificatie, worden relatief vaak werkloos.

Tal van partijen hebben de afgelopen maanden veel werk verzet. Daarmee zijn bemoedigende resultaten bereikt: meer dan 12 000 leerlingen die op school zijn gebleven, er zijn ongeveer 29 000 plaatsingen in de regionale aanpak waarvan 14.600 voor jongeren zonder startkwalificatie en veel jongeren hebben de weg naar het UWV WERKbedrijf gevonden. Ook de inspanningen om voortijdig schooluitval te voorkomen zijn in dit verband belangrijk gebleken.

Dit alles heeft het probleem van de jeugdwerkloosheid zeker nog niet opgelost. Dat is ook begrijpelijk: de algemene stijging van de werkloosheid vlakt af, maar er is nog geen sprake van een daling. Er is daarom alle aanleiding de aanpak en de activiteiten uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid ook in 2010 onverkort voort te zetten. Zowel de aanpak via de school als de aanpak via de regio’s zijn daarbij belangrijke pijlers.

Met elkaar moeten wij in staat zijn om de weg die wij zijn ingeslagen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en die bemoedigend is, verder af te lopen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 544, nr. 210.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
3

Het officiële werkloosheidscijfer van het CBS betreft de zogenoemde «werkloze beroepsbevolking». In de werkloze beroepsbevolking wordt iedereen meegeteld die geen werk heeft van tenminste 12 uur per week, actief op zoek is naar werk van 12 uur of meer per week, en daarvoor direct beschikbaar is. Dit betekent dat er ook jongeren meetellen die nog op school zitten.

XNoot
4

De gegevens over niet schoolgaande jongeren zijn alleen per kwartaal beschikbaar. Daarom kan de exacte vergelijking over dezelfde periode in 2010 nog niet gemaakt worden.

XNoot
5

Als bijlage bij deze brief treft u uitgebreide overzichten over de ontwikkeling van jeugdwerkloosheid en de gangbare definities aan. In de Monitor Arbeidsmarkt die onlangs naar de TK is gestuurd, wordt uitgebreid ingegaan op de meest recente ontwikkelingen op de totale arbeidsmarkt.

XNoot
6

De cijfers op basis van de rapportages van de regio’s kennen een onzekerheidsmarge. In de brief van 3 december 2009 is u al gemeld dat de rapportages over 2009 (ook) gebruikt zullen worden om de kwaliteit, tijdigheid en volledigheid van de gevraagde informatie te testen. Uit de test bleek dat de diversiteit van deze rapportages groot was. Dit komt onder meer doordat de wijze van registreren verschillend is in diverse regio’s. Via aanvullende rapportages over het laatste tertaal 2009 is de vergelijkbaarheid van de cijfers inmiddels verbeterd. Ook voor de toekomstige rapportages zijn verbeterslagen ingevoerd, zoals een nadere aanscherping van de te hanteren definities. Hierdoor zullen de rapportages over de tertalen in 2010 in kwaliteit verbeteren.

XNoot
7

TK, vergaderjaar 2009–2010, 27451, nr. 112.

XNoot
8

Zolang voldaan blijft worden aan de wettelijke eisen voor de bbl, zoals dat minimaal zestig procent van de gehele studieduur dient te worden ingevuld met bpv, is dit een goede oplossing voor studenten die anders niet zouden beschikken over en passende bpv-plaats voor hun specifieke mbo-opleiding.

XNoot
9

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft autorisatie verleend voor deze koppeling aangezien de gegevens over herkomst nodig zijn voor beleidsdoeleinden. Aan goedkeuring is door het CBNP de voorwaarde verbonden dat registratie slechts mag plaatsvinden met instemming van de individuele betrokkenen.

XNoot
10

TK, 2007–2007, 31 200 XV, nr. 22.

XNoot
11

Wetsvoorstel 32058 Tijdelijke verruiming van de mogelijkheid in artikel 668 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan in verband met het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jongeren).

XNoot
12

TK, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XV, nr. 31.

XNoot
13

TK, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XV, nr. 53.

XNoot
14

TK, vergaderjaar 2009–2010, 24 515, nr. 180.

Naar boven