29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 382 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 maart 2017

In de Notitie antidemocratische groeperingen (Kamerstukken 29 279 en 29 754, nr. 226) zijn de waarborgen uiteengezet van het Nederlandse rechtsstelsel om – als sluitstuk op het zelfreinigende vermogen van de democratie – omverwerping en afschaffing van de democratie te voorkomen. Hierin werd geconcludeerd dat het rechtstelsel daartoe op zichzelf voldoende waarborgen bevat en dat de diensten (waaronder OM en AIVD) alert zijn. Het instrumentarium kan worden ingezet ten aanzien van organisaties met (a) «doelstellingen die onvermijdelijk leiden tot het terzijde schuiven van onze democratische rechtsorde», zoals verwoord in de motie Heerma c.s. (Kamerstuk 29 279, nr. 258), mits sprake is van (b) concrete handelingen die daar (mede) op zijn gericht en voorts – in het geval van politieke partijen – (c) aannemelijk is gemaakt dat het gevaar van een beleid ter realisering van dergelijke doelstellingen voor de democratie voldoende naderend is. In het AO op 9 april (Kamerstuk 29 279, nr. 243) en 24 juni 2015 (Kamerstuk 29 279, nr. 270) en in het VAO van 2 juli 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 104, item 8) is de behoefte aan meer duidelijkheid geïdentificeerd over de werking van het instrumentarium.

Tegen deze achtergrond is de vraag gerezen op welke wijze verschillende landen in de praktijk omgaan met het criterium van naderend gevaar. Daarom heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit laten onderzoeken. De resultaten van het onderzoek naar de aanwezigheid en de toepassing van het genoemde criterium in de landen Duitsland, Frankrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn neergelegd in een rapport van prof. mr. R. de Lange, dr. N.S. Efthymiou en F.J.H. van Tienen LLM MA, Risico’s voor de democratie, van de Erasmus Universiteit Rotterdam, september 2016. Het rapport bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Sociale Zaken & Werkgelegenheid, aan (bijlage bij deze brief)1.

Sinds 15 maart jl. is het kabinet demissionair. Om die reden acht ik het raadzaam aan een volgend kabinet om te bezien of er reden bestaat om, op basis van de uitkomsten van het dat de onderzoekers hebben verricht, een reactie op het onderzoek voor te bereiden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven