29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 320 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 mei 2016

Met deze brief informeer ik uw Kamer conform de in mijn brief van 20 november 2015 (Kamerstuk 29 279, nr. 286) gedane toezegging, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, over de uitvoering van de maatregelen die voortkomen uit het rapport van de Commissie Hoekstra over strafrechtelijke beslissingen in de zaak Bart van U. (hierna «de commissie»).

In deze brief ga ik na een korte inleiding in op de uitvoering van de maatregelen die voortkomen uit het rapport van de commissie. Ik doe dit aan de hand van de drie hoofdthema’s die de commissie in haar onderzoeksrapport heeft onderscheiden:

  • 1. De maatregelen inzake de Wet DNA-V;

  • 2. Tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen;

  • 3. Maatregelen inzake de Wet Bopz en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg.

Tenslotte ga ik in op het toezicht op en de monitoring van de aanbevelingen en het vervolg.

Als bijlagen zijn bijgevoegd2:

  • De ketenbrede voortgangsrapportage.

  • Het rapport van de Erasmus Universiteit Rotterdam over de juridische aspecten.

  • De factsheet van de impactanalyse naar de gevolgen van afname van celmateriaal voorafgaand aan veroordeling.

  • Het rapport van Motivaction over de op de rechtbank Den Haag uitgevoerde enquête onder veroordeelden.

  • Het toezichtplan van de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.

  • Het monitorplan van de heer mr. R.J. Hoekstra.

Inleiding

Op 1 juli 2015 hebben de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik met uw Kamer een debat gevoerd over genoemd rapport. Sindsdien werken alle betrokken organisaties hard aan de uitvoering van de voorgestelde maatregelen. Een eerste inzicht daarin heb ik uw Kamer gegeven in mijn brief van 5 oktober 2015 (Kamerstuk 29 279, 280), waarin ik aangekondigde dat er een onderzoek naar de juridische- en privacyaspecten en een impactanalyse zouden worden uitgevoerd. Doel hiervan was de gevolgen in beeld te brengen van een mogelijke implementatie van de aanbeveling van de commissie om op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V) van iedere in verzekering gestelde verdachte celmateriaal af te nemen en te bewaren. Na eventuele veroordeling van betrokkene zou dan het DNA-profiel uit zijn celmateriaal kunnen worden bepaald en verwerkt in de DNA-databank voor strafzaken. De resultaten van het onderzoek naar de juridische- en privacyaspecten en de impactanalyse heb ik als bijlagen bij dit rapport gevoegd.

Vervolgens heb ik uw Kamer bij de reeds genoemde brief van 20 november 2015 het Verbeterprogramma Maatschappelijke Veiligheid van het College van procureurs-generaal toegestuurd. Daarin is het merendeel van de maatregelen samengebracht en van een planning en budgettaire raming voorzien.

Voor de uitvoering van de maatregelen is in 2016 € 9,3 mln. beschikbaar.

De tot nu toe ondernomen stappen hebben samengevat geresulteerd in het volgende:

  • De aangekondigde herstelactie van het openbaar ministerie (OM) en de inhaalslagen van de politie in samenwerking met de andere ketenpartners voor de uitvoering van de Wet DNA-V zijn grotendeels uitgevoerd;

  • De bemensing voor de DNA-bevelen op alle parketten is versterkt met coördinatoren;

  • Voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen is per 29 april jl. voor de politie 24/7 toegang tot het overzicht van openstaande vrijheidsstraffen gerealiseerd;

  • Voor de uitvoering van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) is extra capaciteit beschikbaar gesteld om politiemutaties en justitiële documentatie toe te voegen aan het dossier;

  • De tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 32 399) is voor advies aan de Raad van State gezonden. Na ontvangst van het advies zal de nota van wijziging zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden gezonden.

In het vervolg van deze brief verwijs ik waar nodig naar de ketenbrede voortgangsrapportage waarin alle betrokken ketenpartners, te weten het openbaar ministerie (OM), de politie, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in de rol van het Administratie en Informatiecentrum Executieketen (AICE), het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de Justitiële informatie dienst (Justid) verslag doen van de vorderingen.

1. De maatregelen inzake DNA-onderzoek bij veroordeelden

Grote vorderingen zijn gemaakt met uitvoering van de aanbeveling van de commissie om celmateriaal voor DNA-onderzoek bij veroordeelden af te nemen waar dat nog niet was gebeurd.

Herstelactie Openbaar Ministerie

Aan veroordeelden waaraan in de periode vanaf 1 mei 2010 ten onrechte geen bevel voor celmateriaal was afgegeven is alsnog een bevel gegeven, waar dat volgens de Wet DNA-V wel had dienen te gebeuren, gelet op de misdrijven waarvoor zij waren veroordeeld. Het OM doet daarvan verslag in bijgevoegde voortgangsrapportage.

Actieve opsporing door de politie

Voor wat betreft de afname van celmateriaal bij veroordeelden met bekend adres in de basisregistratie personen (BRP) is de actie door de politie afgerond. Bij 85% van de veroordeelden is celmateriaal afgenomen. Bij een deel van de veroordeelden kon nog geen celmateriaal worden afgenomen. Deze blijven gesignaleerd staan in het opsporingsregister (OPS). Voor zover de afname van celmateriaal bij veroordeelden met bekend adres nog niet heeft kunnen plaatsvinden zet de politie erop in dat alsnog te doen. In bijgevoegde voortgangsrapportage wordt hiervan verslag gedaan.

Voor wat betreft de afname van veroordeelden zonder bekend BRP-adres is begin december 2015 door de politie in nauwe samenwerking met het AICE en Justid begonnen met de analyse van de lijst aan de hand van diverse bronnen. Daarbij is gebruik gemaakt van de beschikbare adressen in de systemen binnen de strafrechtketen. Deze groep veroordeelden heeft geen gehoor gegeven aan de herhaalde oproep om celmateriaal af te geven en is in feite onvindbaar. Zij staan gesignaleerd in het OPS.

De voorlopige conclusie van de analyse is dat van 10% van de groep gesignaleerden zonder bekend BRP-adres aanknopingspunten zijn gevonden dat deze waarschijnlijk nog in Nederland verblijven. De politie is deze maand begonnen met de opsporing van deze groep.

Van de overige gesignaleerden zijn vooralsnog geen aanknopingspunten gevonden voor verblijf in Nederland of het buitenland. Deze personen blijven in het OPS gesignaleerd staan, waardoor bij een contact met de politie of de Koninklijke Marechaussee het bevel tot afname van celmateriaal alsnog kan worden geëffectueerd.

Verbetering huidige werkwijze

Gelet op de ervaring die is opgedaan met de inhaalslagen en met de verbeteringen die momenteel door de ketenpartners worden doorgevoerd voor het geven en opvolgen van bevelen tot het afgeven van celmateriaal, acht ik het haalbaar dat van de meeste veroordeelden op grond van de Wet DNA-V met de verbeterde werkwijze celmateriaal kan worden afgenomen. Dat houdt in dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de gegevens in de systemen van politie en justitie en openbare bronnen om de juiste adressen te achterhalen van veroordeelden die een bevel krijgen op grond van de Wet DNA-V. Het AICE en Justid spelen daarin een belangrijke rol. Voorts zijn op de eerstelijns parketten coördinatoren aangesteld voor het afgeven en doen opvolgen van bevelen DNA-V.

Ook werken de ketenpartners aan verkorting van de doorlooptijden voor de uitreiking van het bevel, wat moet leiden tot verhoging van het percentage veroordeelden dat celmateriaal afgeeft. De mogelijkheden hiervoor zijn onder meer een spreiding van spreekuren bij de politie, waardoor veroordeelden beter de gelegenheid krijgen om celmateriaal af te staan en een verscherpte procedure voor de veroordeelde die zich niet vrijwillig meldt. Voorts versterkt het AICE de coördinatietaak bij openstaande DNA-V bevelen, wat onder meer leidt tot verbeterde monitoring van de voortgang en informatievoorziening aan politie en OM. Deze extra inzet van capaciteit vormt, met de inzet van de politie om de veroordeelden met bekend BRP-adres waarvan nog geen celmateriaal kon worden afgenomen alsnog te achterhalen, het sluitstuk op de in gang gezette activiteiten om het huidige DNA-V werkproces te versterken.

Ik realiseer mij dat dat voor zowel OM als de politie en het AICE extra inspanning kost. Ik heb vanaf 2017 structureel € 17 mln. gereserveerd voor de uitvoering van maatregelen die voortkomen uit het rapport van de commissie, waarvan een deel kan worden gebruikt voor verbetering van de werkwijze.

Afname direct na veroordeling op de rechtbank

De commissie heeft aanbevolen als tussenmaatregel, zolang standaardafname bij in verzekering gestelde verdachten niet wettelijk is geregeld, het celmateriaal van de veroordeelde direct na diens veroordeling bij de rechtbank af te nemen. De uitvoerbaarheid van deze maatregel is door mij onderzocht in overleg met de Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal, de politie en het NFI. De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak heeft mij bij brief van 11 augustus 2015 gemeld principiële bezwaren te hebben tegen afname van celmateriaal op de rechtbank. Naar het oordeel van de Raad is het afnemen van celmateriaal direct na veroordeling een ingrijpend dwangmiddel dat niet de berechting van de verdachte als zodanig dient. Afname op de rechtbank kan volgens de Raad leiden tot verstoring van de orde in het gerechtsgebouw. Voorts verwacht de Raad dat de maatregel zal leiden tot verhoging van het verstekpercentage. De Raad is van mening dat alleen afname op basis van vrijwilligheid denkbaar is.

Zoals gemeld in mijn brief van 5 oktober 2015 is onderzoek uitgevoerd naar de praktische uitvoerbaarheid van de maatregel. Daarvoor is mede bijgevoegde impactanalyse uitgevoerd, waarvoor een ketensimulatiemodel is gemaakt. Daaruit is gebleken dat vrijwillige afname direct na veroordeling een betrekkelijk gering aantal extra afnames oplevert. In aanvulling hierop is op de rechtbank Den Haag een enquête gehouden onder degenen die zojuist door de politierechter waren veroordeeld. Dit is gedaan om een beeld te krijgen van de bereidheid bij veroordeelden om direct na veroordeling celmateriaal af te staan. Uit bijgevoegde rapportage blijkt, dat:

  • van de 361 verdachten uiteindelijk 22% is veroordeeld tot een «DNA-waardige straf» (d.w.z. een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf), op grond waarvan celmateriaal op de rechtbank zou kunnen worden afgenomen;

  • van deze doelgroep 41% heeft meegewerkt aan de enquête;

  • daarvan 30% niet eerder celmateriaal had afgestaan en zich bereid toonde dat te doen als die mogelijkheid op de rechtbank zou worden geboden.

Dit leverde uiteindelijk 7% op van de verdachten die bij het onderzoek op de rechtbank Den Haag waren betrokken. Bovendien gaat het hier volgens de onderzoekers waarschijnlijk om veroordeelden die zich naar aanleiding van het bevel van de officier van justitie ook zouden melden op het politiespreekuur om celmateriaal af te staan.

Conclusie afname op de rechtbank

Op basis hiervan kom ik tot de conclusie dat deze maatregel vermoedelijk tot een relatief beperkte toename zal leiden van het aantal afnames van celmateriaal bij veroordeelden. De investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van de maatregel leveren te weinig op in relatie tot het beoogde resultaat, te weten meer DNA-profielen in de DNA-databank. Mede gezien het principiële bezwaar van de Raad voor de rechtspraak tegen afname op de rechtbank zie ik daarvan af. Bovendien onderken ik het door de Raad genoemde risico dat het aantal verstekzaken zal toenemen als bekend wordt dat het celmateriaal direct na veroordeling zal worden afgenomen. Die toename is vanzelfsprekend ongewenst.

Afname celmateriaal voorafgaand aan veroordeling

De commissie heeft aanbevolen om van iedere verdachte bij inverzekeringstelling standaard celmateriaal af te nemen ter zekerstelling dat het celmateriaal na eventuele veroordeling direct beschikbaar is om daaruit een DNA-profiel te bepalen en te verwerken in de DNA-databank voor strafzaken. Deze conservatoire afname zou er volgens de commissie toe leiden dat de Wet DNA-V efficiënter en effectiever kan worden uitgevoerd omdat veroordeelden die zich niet voor afname van celmateriaal melden op het spreekuur bij de politie niet meer hoeven te worden opgespoord. Bovendien wordt hierdoor het risico beperkt dat van veroordeelden geen celmateriaal kan worden afgenomen omdat zij na afloop van het strafproces onvindbaar blijken te zijn.

a. Het onderzoek van de juridische- en privacyaspecten

Op mijn verzoek heeft de Erasmus Universiteit Rotterdam onder leiding van prof. mr. P.A.M. Mevis een onderzoek uitgevoerd naar de juridische houdbaarheid van de aanbeveling van de commissie. De resultaten van dit onderzoek heb ik als bijlage bij dit rapport gevoegd.

De onderzoekers van de Erasmus Universiteit Rotterdam hebben beoordeeld of een wettelijke regeling die afname van celmateriaal van alle in verzekering gestelde verdachten mogelijk zou maken een dermate ernstige inbreuk op grond- en mensenrechten maakt, dat zij in strijd zou zijn met de Grondwet of met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook hebben zij onderzocht of een dergelijke regeling op gespannen voet zou staan met strafvorderlijke regels en beginselen en regelgeving op het terrein van de privacy, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens en de richtlijn waar deze wet een uitvloeisel van is. Tevens hebben zij in dat verband gekeken naar de situatie in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Wales.

Uit de bevindingen van de onderzoekers blijkt dat een wettelijke regeling op grond waarvan, zonder de beslissing die de officier van justitie in de huidige procedure na veroordeling per geval neemt, van elke in verzekering gestelde verdachte celmateriaal wordt afgenomen, waarschijnlijk niet de toets van artikel 8 EVRM doorstaat. De inbreuk die deze maatregel maakt op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, voldoet volgens de onderzoekers niet aan de «pressing social need in a democratic society» die het EHRM als voorwaarde stelt.

Naar het oordeel van de onderzoekers is met de aanbeveling van de commissie een behoorlijke groep in verzekering gestelde verdachten gemoeid die uiteindelijk – om welke reden dan ook – niet veroordeeld zal worden voor een «DNA-waardig feit» als bedoeld in de Wet DNA-V (wat niet wegneemt dat er wel sprake kan zijn van een veroordeling). Het criterium van inverzekeringstelling differentieert volgens de onderzoekers niet naar de waarschijnlijkheid van veroordeling. Die «vergroving» is een belangrijk argument tegen de opvatting van de commissie, gebaseerd op praktische bezwaren in de uitvoering van de bestaande wet, dat afname bij alle in verzekering gestelde verdachten noodzakelijk zou zijn in een democratische samenleving.

Tegen deze achtergrond verwachten de onderzoekers dat het EHRM de door de commissie voorgestelde maatregel als disproportioneel zal beoordelen. Bij een eventuele beperking tot verdachten die in bewaring worden gesteld of die worden gevangen gehouden is de situatie anders, omdat daar sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte waarover de rechter-commissaris zich heeft uitgesproken. Bij deze variant merken de onderzoekers op dat – als de «pressing social need» moet worden gebaseerd op een niet-functionerende praktijk van de bestaande regeling – ook in deze variant vraagtekens kunnen worden gesteld bij de verenigbaarheid met artikel 8, tweede lid, EVRM.

Vervolgens constateren de onderzoekers dat als het bewaren van celmateriaal van iedere inverzekeringgestelde in het kader van artikel 8 EVRM niet noodzakelijk is in een democratische samenleving, het bewaren van hun celmateriaal om die reden ook niet noodzakelijk is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens. Zij stellen vervolgens dat de maatregel mede vanwege zijn zeer uitgebreide doelgroep mogelijk op gespannen voet zal staan met het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van de Grondwet en van artikel 14 EVRM c.q. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en daarom als disproportioneel zal worden gekwalificeerd.

b. Het onderzoek van de praktische aspecten

De parallel aan het onderzoek naar de juridische aspecten uitgevoerde impactanalyse maakt het volgende duidelijk. Als van alle verdachten tijdens hun inverzekeringstelling overeenkomstig de aanbeveling van de commissie celmateriaal zou worden afgenomen, zou dat tot een relatief grotere toename van het aantal afgenomen celmaterialen leiden dan op alternatieve momenten, namelijk tijdens bewaring of gevangenhouding of direct na veroordeling. Hierdoor komen 50 tot 60% minder veroordeelden in OPS waarvan nog celmateriaal moet worden afgenomen. De impactanalyse laat verder zien dat afname tijdens inverzekeringstelling voor de politie een besparing in capaciteit en tijd zou opleveren als alleen celmateriaal wordt afgenomen bij verdachten waarvan het DNA-profiel nog niet bekend is. Het OM en het NFI daarentegen zouden meer tijd kwijt zijn. Daarnaast kleven aan het afnemen van celmateriaal na de inverzekeringstelling beheersmatige risico’s.

Dat neemt niet weg dat afname tijdens inverzekeringstelling ook een positief maatschappelijk effect heeft doordat de politie met een groter aantal DNA-profielen van veroordeelden in de DNA-databank beter in staat is opsporingsonderzoek te verrichten. Zo kunnen bijvoorbeeld criminele feiten die ná veroordeling worden gepleegd op basis van directe beschikbaarheid van het DNA-profiel in de DNA-databank eerder worden opgelost.

c. De reactie van de heer Hoekstra

Ik heb de heer Hoekstra verzocht een reactie te geven op het rapport van de onderzoekers. De heer Hoekstra constateert dat het onderzoek een doorwrochte studie is van de juridische aspecten die bij een verbetering van de alledaagse praktijk aan de orde zijn. Hij merkt daarbij op dat de huidige regeling niet goed uitvoerbaar is en nadelen oplevert voor een toereikende opsporing en vervolging van misdrijven. De studie leidt volgens de heer Hoekstra tot de uitkomst dat slechts langs de eventuele verbetering van de uitvoerbaarheid betere resultaten zijn te bereiken. De heer Hoekstra wijst erop dat de onderzoekscommissie in haar rapport heeft gesteld dat een adequate uitvoering van de huidige regeling niet blijkt te kunnen worden gewaarborgd. Het belang van een wel adequate opsporing en vervolging («a pressing social need»), afgewogen tegen de lichte conservatoire ingreep bij inverzekeringstelling en tegen de ingebouwde rechtsbescherming dat slechts na veroordeling gebruik kan worden gemaakt van de afname (proportionaliteit), heeft de onderzoekscommissie gebracht tot de aanbeveling. Daarbij is de onderzoekscommissie zich ook bewust geweest dat met de aanbeveling niet de groep wordt bereikt die niet in verzekering is gesteld. In die gevallen zou ook de lichte conservatoire ingreep niet proportioneel zijn. De onderzoekscommissie merkt ten slotte op dat rechterlijke toetsing van afname bij inverzekeringstelling altijd kan plaatsvinden.

d. Conclusie afname voorafgaand aan veroordeling

Voorop staat dat er een sluitende aanpak moet komen voor de uitvoering van de Wet DNA-V. Ik onderken dat daarvoor meer nodig is dan de huidige werkwijze. Die werkwijze wordt door de ketenpartners verbeterd zoals hiervoor is uiteengezet.

De verbeterde werkwijze heeft vermoedelijk geen positief effect op de afname van celmateriaal bij veroordeelden waarvan geen BRP-adres of alleen een adres in het buitenland bekend is. Voor deze categorie is het geven van een bevel en het effectueren daarvan problematisch. Het huidige instrumentarium voor afname van celmateriaal schiet hiervoor tekort. Dat zou gelet op het rapport van de onderzoekers het EHRM tot het oordeel kunnen brengen dat voor deze categorie afname tijdens inverzekeringstelling een inbreuk op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is. Deze variant laat ik door de ketenpartners onderzoeken.

Ik constateer dat het rapport van de commissie en het door de Erasmus Universiteit Rotterdam uitgevoerde onderzoek naar de juridische aspecten een verschil van inzicht aan het licht brengt over de vraag hoe afname van celmateriaal bij alle in verzekering gestelde verdachten zich verhoudt tot artikel 8 EVRM.

Enerzijds kom ik tot de conclusie dat afname bij alle inverzekeringgestelden vermoedelijk geen begaanbare weg is. Ik deel voorshands de conclusie van de onderzoekers dat de kans groot is dat het EHRM de afname van celmateriaal tijdens inverzekeringstelling, bewaring of gevangenhouding strijdig zal oordelen met artikel 8 EVRM. Anderzijds veronachtzaam ik niet de advisering door de commissie over de afname tijdens inverzekeringstelling, waarnaar de heer Hoekstra verwijst in zijn reactie op het rapport van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Ik zal de Raad van State voorlichting vragen over de vraag in hoeverre het standaard afnemen en bewaren van celmateriaal bij iedere in verzekering gestelde verdachte voorafgaand aan zijn eventuele veroordeling juridisch houdbaar is, mede gelet op de rapporten van de commissie en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hierover zal ik u informeren.

2. Tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen

Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld en is weergegeven in bijgevoegde voortgangsrapportage heeft het OM maatregelen getroffen om de benodigde helderheid te verschaffen over de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van (rechterlijke) bevelen tot gevangenneming. De procedures zijn waar nodig aangescherpt en onder de aandacht gebracht van de parketten. Ook hebben het OM en de politie afgesproken dat een opdracht tot gevangenneming op het niveau van de operationeel leidinggevende wordt verstrekt.

Daarnaast zijn de maatregelen verkend die op initiatief van het OM in het verbeterprogramma waren opgenomen om zo veel mogelijk te voorkomen dat (verwarde) personen, die een gevaar vormen voor de maatschappelijke veiligheid, in vrijheid verkeren, terwijl tegen hen een onherroepelijke en executeerbare vrijheidsstraf open staat.

Ten eerste worden sinds 1 november 2015 zaken waarbij de (psychische) problematiek van de persoon van de verdachte duidt op een mogelijk gevaar voor de veiligheid van de samenleving (het gevaarscriterium) als een gevoelige zaak aangemerkt. Gevoelige zaken worden regelmatig in speciaal overleg besproken en bekeken op noodzaak van afstemming met de bestuurlijke omgeving. Ook krijgen zij extra aandacht bij de overdracht aan de advocaat-generaal. Deze behandeling geldt sinds genoemde datum dus ook voor zaken waarbij het gevaarscriterium geldt.

Ten tweede worden voorbereidingen getroffen die ertoe moeten leiden dat zaken die aan het gevaarscriterium voldoen met prioriteit ten uitvoer zullen worden gelegd (persoonlijke prioritering). Dit betekent dat in deze zaken direct wordt overgegaan tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en dat de zelfmeldprocedure niet wordt toegepast, omdat dit met het oog op de maatschappelijke veiligheid niet wenselijk wordt geacht. Het OM heeft de zelfmeldprocedure daartoe inmiddels aangepast. De afgelopen maanden is deze maatregel door de ketenpartners (politie, OM, AICE en Justid) verkend en uitgewerkt tot een ketenwerkproces. De verantwoordelijke officier van justitie of advocaat-generaal voorziet de zaak van prioritering, het AICE vertaalt dit in een opdracht aan de politie tot aanhouding ter uitvoering van een bevel tot gevangenneming. De impact voor de ketenpartners wordt momenteel in kaart gebracht, waarna de persoonlijke prioritering definitief kan worden uitgewerkt.

Ten derde is gerealiseerd dat de politie 24/7 kennis kan nemen van openstaande onherroepelijke vrijheidsstraffen, ook indien de veroordeelde zich in de zelfmeldprocedure bevindt. Op basis daarvan kan in overleg met de officier van justitie worden besloten deze persoon uit de zelfmeldprocedure te halen en de vrijheidsstraf ten uitvoer te leggen. In nauwe samenwerking is door het OM, politie en het AICE daartoe een tijdelijke werkwijze ontwikkeld die per 29 april 2016 landelijk operationeel is. Het AICE, de politie en Justid onderzoeken de mogelijkheden voor een meer structurele werkwijze die de politie dit inzicht verschaft.

3. Maatregelen BOPZ en het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg

In bijgevoegde voortgangsrapportage wordt onder punt 4 verslag gedaan van de uitvoering van de maatregelen op het gebied van de Wet bopz. Zowel met de maatregelen uit het verbeterprogramma, als met hetgeen het aanjaagteam verwarde personen in gang zet, wordt op dit moment uitvoering gegeven aan belangrijke aanbevelingen uit het rapport van de commissie.

Voor de lange termijn is er de opdracht om de rol van het OM in de keten te vernieuwen (met gemeente, politie en GGZ-instellingen). In overleg met de beide departementen (V&J en VWS) is bepaald dat gewerkt wordt aan drie onderwerpen: «ketensamenwerking rondom de actieve verzoekersrol OM», «sluitende aanpak» en «periodiek regionaal overleg». Een interdepartementale werkgroep, uitgebreid met inbreng vanuit de GGZ, politie en eventueel nog andere partijen, gaat deze onderwerpen coördineren.

Voor het onderwerp «ketensamenwerking rondom de actieve verzoekersrol OM» is een belangrijke stap gezet met de versterking van de parketten om politiemutaties en justitiële documentatie toe te voegen aan Bopz-dossiers. Hierdoor wordt de voorbereiding van de Bopz-zittingen aanmerkelijk verbeterd.

Daarnaast wordt vanaf juni een pilot uitgevoerd in drie regio’s, Rotterdam, Midden-Nederland en Oost-Nederland. Daarin wordt gekeken naar mogelijkheden voor het toevoegen van extra informatie vanuit de GGZ en de Veiligheidshuizen aan het Bopz-dossier ten behoeve van de rechter. In de pilot wordt ook de uitbreiding van de aanwezigheid van de officier ter zitting onderzocht. Het gaat dan met name om de situatie dat, ondanks dat zich geen strafbaar feit heeft voorgedaan, uit casusoverleg naar voren is gekomen dat de aanwezigheid van de officier gewenst is, gelet op de kans op ernstig gevaar voor de samenleving.

De sluitende aanpak wordt nader uitgewerkt door het Aanjaagteam Verwarde Personen. Om gemeenten en ketenpartners te stimuleren hun eigen sluitende aanpak op te zetten, worden concrete handvatten geboden in de vorm van negen bouwstenen. Deze worden beschreven in de tussenrapportage van het Aanjaagteam die op 19 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 304). Deze aanpak kan maar hoeft lang niet altijd te leiden tot een verzoek voor een rechterlijke machtiging. Het aanjaagteam verwarde personen ondersteunt de komende periode een zestal «verdiepingsregio’s» waarin gewerkt wordt aan deze negen bouwstenen om te komen tot een sluitende aanpak. Hierin komt onder andere de regionale samenwerking aan de orde. Onderdeel van de regionale samenwerking is de inrichting van een periodiek regionaal overleg. Dit overleg is ook onderdeel van het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg. Een werk- en een stuurgroep met vertegenwoordigers van OM, GGZ en VNG gaan aan de slag met het opstellen van een samenwerkingsprotocol om de regio’s te ondersteunen met de samenwerking tussen relevante ketenpartners. Onderwerpen die aan de orde komen in het samenwerkingsprotocol zijn onder andere bereikbaarheid, verantwoordelijkheidsverdeling, het aanbod van verplichte zorg in de regio en gegevensuitwisseling.

In de tussenrapportage wordt een breed scala van aanbevelingen gedaan aan personen met verward gedrag en hun directe omgeving, gemeenten en hun samenwerkingspartners en aan het Rijk. De Minister van VWS en ik hebben uw Kamer bij brief van 2 mei jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 312) een integrale reactie toegezonden op de aanbevelingen van het aanjaagteam. Daarin wordt ingegaan op een aantal belangrijke aanbevelingen waarop concrete en praktische stappen nodig en mogelijk zijn: samenwerking, vroegsignalering en investeren in een preventieve aanpak, de aanpak van de onverzekerdenproblematiek en de beschikbaarheid van beveiligde zorg.

Deze zaken zullen naar mijn overtuiging een concrete bijdrage leveren aan het oplossen van de door de commissie gesignaleerde tekortkomingen. Daarnaast zal de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg daaraan een zeer belangrijke bijdrage leveren. De Minister van VWS en ik hebben u hierover bij brief van 2 mei jl. geïnformeerd.

De tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg, waarin onder meer de aanbevelingen van de commissie zijn verwerkt, is naar de Raad van State gezonden voor advies. Na ontvangst en verwerking van dat advies streven de Minister van VWS en ik ernaar deze tweede nota van wijziging aan het begin van de zomer bij uw Kamer in te dienen.

4. Toezicht en monitoring

In mijn brief van 20 november jl. heb ik gemeld dat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houden op de uitvoering van de maatregelen. De IGZ voert op dit moment een eigen onderzoek uit naar de zorgverlening aan dhr. van U. Voor het monitoren van de implementatie van de te nemen maatregelen stemmen de toezichthouders hun activiteiten onderling af. Gezien het integrale karakter van de aanbevelingen van de commissie houden zij, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, toezicht op het doorvoeren van de maatregelen en de rechtmatigheid daarvan. Hierbij zal in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de integrale samenhang tussen de verbeteringen.

De heer Hoekstra zal de uitvoering van de verbetermaatregelen volgen (monitoren) en mij adviseren naar aanleiding van zijn bevindingen. Daarbij zal hij de leden van de commissie en de rapportages van de toezichthouders betrekken. Aan het eind van dit jaar zal ik u informeren over hun bevindingen.

5. Vervolg

Uit deze brief moge blijken, dat er sinds het verschijnen van het rapport van de commissie veel in gang is gezet en is bereikt. Ik realiseer mij dat uitvoering van de maatregelen de nodige tijd vergt. Dat doet echter niets af aan de toewijding de maatregelen zo snel als dat kan te realiseren.

Ik overleg graag met u over de door mij genomen voorlopige beslissing ten aanzien van de afname van celmateriaal bij veroordeelden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Herdruk i.v.m. correctie in de datum van de brief

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven