Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2012
Sinds begin 2011 staat in de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie
(OM) dat bij zaken met agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (zogeheten
VPT-zaken) drie keer zo zware straffen worden geëist. Tijdens het AO Veilige Publieke
Taak (VPT) op 8 maart 2011 heb ik u toegezegd te laten monitoren of het OM ook daadwerkelijk
zwaardere straffen eist in deze zaken en in hoeverre rechters meegaan in deze hogere
strafeisen. Tijdens het AO VPT op 5 juni 2012 (Kamerstuk 28 684, nr. 359) heb ik deze toezegging nogmaals bekrachtigd. Tijdens het AO politieonderwerpen op
29 maart 2012 (Kamerstuk 28 684, nr. 309) heb ik u bovendien toegezegd met de rechtspraak te overleggen als blijkt dat strafvonnissen
afwijken van de normen.
Naar de vraag of het OM daadwerkelijk zwaarder eist en rechters zwaarder straffen
is, in opdracht van de Raad voor de rechtspraak, door de Universiteit van Tilburg,
onderzoek verricht. Bijgaand bied ik u het onderzoeksrapport Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers: een replicatie-studie aan.1)
Uit het onderzoek blijkt dat de rechter in grote mate de eis van het OM volgt, zowel
in modaliteit (zoals een geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) als in de hoogte
van de sanctie (het boetebedrag in euro’s, het aantal uren taakstraf of het aantal
dagen gevangenisstraf). De hoogte van de opgelegde straf bedraagt gemiddeld ruim 90%
van de eis. Dat houdt in de er dus weinig licht zit tussen wat officieren van justitie
eisen en wat rechters opleggen. In 57% van de gevallen is de hoogte van het vonnis
gelijk aan de hoogte van de eis. In 8 % van de gevallen valt het vonnis zelfs zwaarder
uit dan de eis. Het onderzoek laat zien dat de rechter de officier niet alleen volgt
in de hoogte van zijn eis, maar ook in de gekozen modaliteit. In zaken van gelijke
zwaarte wordt in VPT-zaken een zwaardere strafmodaliteit opgelegd. Dit betekent dat
in zaken met politiemedewerkers en andere werknemers met een publieke taak beduidend
minder vaak geldboetes voorkwamen en juist beduidend vaker vrijheidsstraffen voorkwamen
dan bij niet-kwalificerende slachtoffers. Dit is conform het door mij gevoerde beleid.
Echter, uit het onderzoek blijkt ook dat in zaken met agressie en geweld tegen werknemers
met een publieke taak een beduidend lagere straf wordt geëist dan de strafvorderingsrichtlijnen
aangeven. In 2010 was er nog geen sprake van een significant verschil tussen de strafvorderingsrichtlijnen
en de strafeisen. Hoewel de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een
publieke taak veel breder is dan de straftoemeting alleen, hecht ik groot belang aan
de hogere strafeisen. Navolging van de richtlijnen is belangrijk en agressie en geweld
moet krachtig worden bestreden. Het OM deelt mijn visie en neemt daarom de volgende
maatregelen:
-
1. Het OM laat een intern (kwalitatief) onderzoek verrichten naar de vraag waarom wordt
afgeweken van de strafeisen volgens de strafvorderingsrichtlijnen. Het OM wil hierover
een gesprek met officieren en andere OM-medewerkers. Daarbij worden de redenen voor
afwijking van de richtlijnen en knelpunten onderzocht.
-
2. Het OM laat tevens onderzoeken of het kwantitatieve beeld nader aangevuld en geduid
kan worden. Het onderzoek van de Universiteit van Tilburg betrof vijf parketten en
daarbinnen «slechts» 94 zaken: er bestaat behoefte aan een breder beeld.
-
3. Het OM zal een brief sturen aan alle parketten waarin de resultaten van bijgaand onderzoek
worden gedeeld en wordt verzocht om medewerking ten aanzien van de hierboven onder
punten 1 en 2 genoemde nadere onderzoeken.
Het OM verwacht dat de bovengenoemde onderzoeken medio 2013 gereed zijn. Zodra de
onderzoeken gereed zijn, zal ik u hierover informeren.
De minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
1) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer