Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 maart 2020
Op 31 januari 2020 heeft uw Kamer verzocht om een reactie op het rapport van het Verwey-Jonker
Instituut «Ups en downs tijdelijk huisverbod binnen de G4» voorafgaand aan het AO
over huiselijk geweld en kindermishandeling dat gepland staat op 19 maart 2020. Bij
deze voldoe ik aan uw verzoek. In deze brief licht ik kort de achtergrond en uitkomsten
van het onderzoek toe en reageer ik vervolgens op het onderzoek. Bijgevoegd vindt
u het volledige rapport1.
Achtergrond en uitkomst onderzoek
In 2009 trad de Wet tijdelijk huisverbod in werking (hierna de Wet). Het huisverbod
is een bestuursrechtelijke veiligheidsmaatregel, waarmee de burgemeester in gevallen
van «een ernstig en onmiddellijk gevaar» de veroorzaker van dit gevaar tijdelijk uit
huis kan plaatsen. Deze bevoegdheid geeft de burgemeester de mogelijkheid om in te
grijpen bij gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, waar strafrechtelijke
vervolging niet mogelijk of moeilijk blijkt.2 In de eerste jaren na de invoering van de Wet nam het aantal opgelegde huisverboden
toe in de G4 (Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam). In de jaren na 2013 nam
dit aantal af.
De G4 heeft het Verwey-Jonker Instituut onderzoek laten doen naar de oorzaken van
de daling van het aantal huisverboden in hun gemeenten en de belangrijkste voorwaarden
voor een optimale inzet van het tijdelijk huisverbod. Hiervoor zijn een literatuurscan
en een deskresearch gedaan. Tot slot is er een verdieping gedaan door middel van interviews
en een werkconferentie.
Op basis van de interviews noemen de onderzoekers als verklaringen voor de afname
van het aantal huisverboden in de G4 de reorganisatie van de politie en de vorming
van Veilig Thuis. Door deze ontwikkelingen is kennis verloren gegaan en moest een
nieuwe werkwijze gevonden worden. Deze conclusie wordt ondersteund door de bevinding
dat sinds 2017 ook weer sprake is van een (lichte) stijging, die zich in de jaren
daarna doorzet.
Daarnaast adresseren de onderzoekers een aantal knelpunten die het optimaal inzetten
van het huisverbod bemoeilijken. Zo worden de mogelijkheden om een huisverbod voorafgaand
aan een crisis in te zetten nog onvoldoende benut, terwijl dit de bedoeling van de
Wet was en blijft. Dit komt doordat professionals niet altijd weten dat een huisverbod
ook zonder crisis kan worden ingezet. Als belangrijke voorwaarde om het huisverbod
optimaal in te zetten, wordt daarom -naast kennis van huiselijk geweld en kindermishandeling
en het huisverbod – het belang van een gezamenlijke visie van alle bij het opleggen
van een huisverbod betrokken partijen genoemd. Andere genoemde knelpunten zijn: gebrek
aan capaciteit, terughoudendheid met het delen van informatie en wachtlijsten voor
hulp.
Tot slot wordt geconstateerd dat lokaal aandacht voor huiselijk geweld en kindermishandeling,
een initiatiefrijke burgemeester en een lokaal kennisknooppunt voor het huisverbod
een positieve invloed hebben op de inzet van het huisverbod.
Reactie op het onderzoek
Het is goed dat dit onderzoek is uitgevoerd in de G4. Het huisverbod is één van de
instrumenten voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het huisverbod
biedt de mogelijkheid om snel bescherming voor het slachtoffer te organiseren en tegelijkertijd
snel hulp in het gezin op gang te brengen.
De inzichten die dit onderzoek oplevert helpen om het huisverbod beter in te zetten.
Ik ondersteun de betrokken partijen hierbij. In dit kader heb ik vanuit het programma
«Geweld hoort nergens thuis» gemeenten, politie, justitie, Veilig Thuis en de hulpverlening
bij elkaar gebracht. Genoemde partijen gaan met ondersteuning vanuit het programma
de komende periode werken aan onder meer de knelpunten rondom kennis bij professionals
en vorming van een gemeenschappelijk visie.3 Ik monitor de voortgang en zal u hierover informeren in de voortgangsrapportages
van «Geweld hoort nergens thuis».
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker