27 428 Beleidsnota Biotechnologie

Nr. 373 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 februari 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat over Biotechnologie en Tuinbouw:

  • Evaluatie van het Besluit en de Regeling genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (Kamerstuk 27 428, nr. 362),

  • Octrooien op producten van klassieke veredeling (Kamerstuk 27 428, nr. 363),

  • Voortgang bij het oplossen van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie (Kamerstuk 27 428, nr. 364),

  • Beantwoording vragen commissie over de voortgang bij het oplossen van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie (Kamerstuk 27 428, nr. 365),

  • Vondst virus bij een tomatenteler (Kamerstuk 27 858, nr. 490),

  • Reactie op het verzoek van het lid Sienot, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 29 oktober 2019, over het bericht «Overheid hielp tuinders Europese CO2-prijs te ontwijken» (Kamerstuk 32 627, nr. 32),

  • Stand van zaken met betrekking tot de vondst van het Tomato Brown Rugose Fruit Virus (ToBRFV-virus) in de tomatenteelt (Kamerstuk 27 858, nr. 504),

  • Uitspraak Vergrote Kamer van Beroep inzake octrooien op klassiek veredelde groente (Kamerstuk 27 428, nr. 370),

  • CO2-levering aan de glastuinbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 561)

  • Voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda 2019–2030: Circulaire tuinbouw in de praktijk (Kamerstuk 32 627, nr. 33),

  • Innovatie, Precisielandbouw en Veredelingstechnieken (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 5),

  • Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid (Kamerstuk 27 428, nr. 372).

De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2020 aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 28 oktober 2020 zijn de vragen, voorzien van een inleiding, beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev

Inleiding

Conform de toezegging van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het Algemeen Overleg Landbouw, Klimaat en Voedsel van 1 oktober jl. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 8) wordt uw Kamer hierbij ook nader geïnformeerd over de relatie tussen biologische landbouw en veredelingstechnieken. Producten die tot stand zijn gekomen door middel van nieuwe veredelingstechnieken worden gedefinieerd als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). De uitspraak van het Europese Hof in 2018 heeft dit standpunt bevestigd. De uitspraak heeft opnieuw duidelijk gemaakt dat er vragen bestaan ten aanzien van de doeltreffendheid van het huidige EU-wetgevende kader. Ook is het belangrijk om te kijken naar de gevolgen van de regelgeving voor andere beleidskaders en relevante sectoren, zoals de biologische sector.

Voor zowel biologische landbouw als ggo-wetgeving is keuzevrijheid een belangrijk onderwerp. Het kabinet vindt transparantie en keuzevrijheid van belang om te voorkomen dat er vermenging plaatsvindt waardoor economische schade zou kunnen ontstaan voor zowel conventionele als biologische teelt. Hierover bestaan reeds afspraken en voorschriften met betrekking tot de zogenoemde co-existentie, als het gaat om teelt van ggo’s. Verder is het van belang dat de biologische sector toegang heeft tot uitgangsmateriaal dat aan de eisen van biologische teelt voldoet en waaraan geen ggo’s te pas zijn gekomen. Immers het gebruik van ggo’s is in de biologische productie niet toegestaan en dit is zo vastgelegd in de betreffende EU verordening.

De EU-regelgeving waarborgt de keuzevrijheid van de consument en de professionele gebruiker via de verplichte etikettering. Die waarborg moet ertoe leiden dat er voldoende mogelijkheden zijn om te kiezen voor producten die geheel of gedeeltelijk zijn samengesteld uit ggo’s, dan wel producten die ggo-vrij zijn.

De Europese Commissie is momenteel bezig met een onderzoek naar de status van nieuwe veredelingstechnieken als gevolg van de uitspraak van het Hof, waarin ook de effecten op keuzevrijheid en de biologische sector worden meegenomen. Als uit het onderzoek blijkt dat de keuzevrijheid niet voldoende gewaarborgd kan zijn binnen het bestaande EU wetgevende kader, zal Nederland verder pleiten voor een aanpassing van de wetgeving.

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Octrooien op producten van klassieke veredeling/Uitspraak Vergrote Kamer van Beroep inzake octrooien op klassiek veredelde groente

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden over de uitspraak van de Vergrote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau dat geen octrooien meer verleend kunnen worden op «essentieel biologische processen». Evenwel menen deze leden dat het teleurstellend is dat deze uitspraak niet met terugwerkende kracht geldt, waardoor verleende octrooien van voor het besluit van juli 2017 alsnog geldig blijven. Kan de Minister toelichten hoe het ontbreken van deze terugwerkende kracht zich verhoudt tot eerdere uitspraken van de Europese Commissie van 7 maart 2019 in antwoord op parlementaire vragen dat dergelijke octrooien wel degelijk nietig verklaard kunnen worden of ter beoordeling aan het Hof van Justitie voorgelegd kunnen worden? Op basis van welke opvattingen is het Europees Octrooibureau kennelijk tot een ander inzicht gekomen? Bestaan er beroepsmogelijkheden tegen dit aspect van deze uitspraak? Zo ja, is de Minister voornemens om deze beroepsmogelijkheden te benutten?

Antwoord:

Het Europees Octrooibureau heeft het verlenen van aangevraagde octrooien opgeschort tijdens de procedure voor de Vergrote Kamer van Beroep. Nu de uitspraak bekend is, zal de verlening weer op gang komen. De Vergrote Kamer van Beroep heeft bepaald dat de wijziging van de uitvoeringsregels om redenen van rechtszekerheid géén terugwerkende kracht heeft. Dit betekent dat octrooien die vóór 1 juli 2017 zijn aangevraagd, en aan alle overige eisen voor octrooieerbaarheid voldoen, kunnen worden verleend. Dergelijke octrooien zullen door de juridische ontwikkelingen echter een beperkte waarde hebben. Omdat in de Rijksoctrooiwet producten van klassieke plantenveredeling altijd al expliciet zijn uitgesloten van octrooieerbaarheid, kan een dergelijk octrooi in Nederland nietig worden verklaard. De vraag of een octrooi kan worden vernietigd door een nationale rechter (die eventueel het Hof van Justitie zou kunnen raadplegen over de interpretatie van EU-regelgeving) is dus een andere kwestie dan de vraag of volgens het recht van de Europese Octrooiorganisatie een vóór 1 juli 2017 ingediende octrooiaanvraag voor een product van een wezenlijk biologisch proces niet kan worden afgewezen wegens beginselen van rechtszekerheid. Mogelijk zullen aanvragers zulke octrooiaanvragen dan ook intrekken, of beperken. Wat betreft beroepsmogelijkheden: deze kwestie is nu voor het Europees Octrooibureau definitief; er staat geen beroepsmogelijkheid meer open nu het hoogste juridische orgaan van het Europees Octrooibureau zich over de kwestie heeft uitgesproken.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie naar de bescherming van het kwekersrecht op internationaal niveau. Kan de Minister toelichten in hoeverre dit kwekersrecht geaccepteerd en gerespecteerd wordt in landen buiten de Europese Unie, zoals China en India? Welke inspanningen kan Nederland ondernemen, bilateraal of in Europees verband, om de internationale acceptatie van het kwekersrecht te vergroten? Is budget beschikbaar gesteld om het kwekersrecht in internationale context verder te ontwikkelen en te versterken en hoe verhouden publiek-private samenwerkingsverbanden binnen het kader van ontwikkelingssamenwerking, zoals SeedNL, zich tot de acceptatie van het internationale kwekersrecht?

Antwoord:

Nederland is zeer actief als het gaat om het internationaal versterken van het kwekersrecht.

Het kwekersrecht is internationaal georganiseerd via de UPOV-conventie. Landen die het intellectueel eigendom op nieuw ontwikkelde plantenrassen erkennen en daarvoor specifieke wetgeving hebben ingevoerd kunnen lid worden van UPOV. Momenteel zijn er 95 landen, waaronder China, rechtstreeks of via een regionale organisatie lid van UPOV. Het aantal deelnemende landen in UPOV neemt gestaag toe. De belangrijkste gebieden waar nog geen goede wetgeving voor kwekersrecht is zijn Oost-Azië (waaronder India) en grote delen van Afrika. Nederlanders zijn bestuurlijk en technisch zeer actief op dit terrein. Via het programma «Toolbox kwekersrecht» is jaarlijks 230.000 euro beschikbaar om landen te ondersteunen bij de ontwikkeling van kwekersrecht in hun land. Daarbij gaat het om bewustwording, overdracht van technische, juridische en administratieve kennis en om hulp bij het opbouwen van capaciteit. Via handelsmissies en diplomatieke contacten, waaronder landbouwattachés, wordt in relevante landen het belang van kwekersrecht aan de orde gesteld en wordt hulp aangeboden om de ontwikkeling ervan op gang te brengen. Maar ook landen waar al kwekersrecht is ingevoerd doen soms een beroep op Nederlandse kennis en ervaringen en vragen om adviezen hoe de bestaande regelgeving te verbeteren. De afgelopen jaren hebben we via deze toolbox uiteenlopende landen als Tanzania, Egypte, India, Mexico, Japan, Rusland, Maleisië, Kazachstan, Rwanda, Uganda, Mongolië, Jordanië en Nigeria geholpen.

Ook in Europees verband werkt Nederland samen om het kwekersrecht in deze landen te promoten. Zo wordt via specifieke EU-gefinancierde projecten gewerkt aan kennisoverdracht en hulp met het opbouwen van capaciteit in landen en regio’s als China, Latijns-Amerika, Zuid-Oost Azië en diverse Afrikaanse landen. Daarnaast is bij bestaande en nieuwe te sluiten EU-vrijhandelsovereenkomsten een passage over kwekersrecht conform de UPOV-conventie opgenomen.

In de brief verstuurd naar uw Kamer over voedselzekerheid van 6 juni 20191 heeft het kabinet samenwerking aangekondigd met de private sector. Als uitwerking van deze ambitie is SeedNL ontwikkeld, een publiek-privaat partnerschap tussen de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in nauwe samenwerking met brancheorganisatie Plantum en haar leden. Het partnerschap is tijdens de Wereldvoedseldag in oktober 2019 gelanceerd als vierjarig programma. Doel van dit innovatieve samenwerkingsverband is versterking van de zaaizaadsector in ontwikkelingslanden, en waar mogelijk opkomende markten. Hiermee zal de productiviteit van lokale boeren verbeteren. SeedNL richt zich op het duurzaam verhogen van landbouwproductiviteit en voedselzekerheid, inclusief klimaatadaptatie en -mitigatie (klimaat-slimme landbouw). De focus ligt in eerste instantie op de meest kwetsbare regio’s Sahel, Hoorn van Afrika en de regio Midden Oosten en Noord-Afrika. Hoewel de ontwikkeling van de lokale zaaizaadsector in deze landen de eerste prioriteit is van SeedNL, staat de ontwikkeling van kwekersrecht in deze landen ook op de uitvoeringsagenda, zodat een impuls wordt gegeven aan de ontwikkeling van lokaal aangepaste plantenrassen.

Vondst virus bij een tomatenteler/ Stand van zaken met betrekking tot de vondst van het Tomato Brown Rugose Fruit Virus (ToBRFV-virus) in de tomatenteelt

De leden van de VVD-fractie delen de zorg met betrekking tot de vondst van het ToBRFV-virus in de tomatenteelt. De laatste brief van de Minister over deze situatie dateert van begin februari. Kan zij een update geven van de actuele situatie met betrekking tot de verspreiding van dit virus? Kan zij aangeven op hoeveel locaties het virus is aangetoond en hoeveel van deze locaties inmiddels «schoon» verklaard zijn? Kan zij toelichten wat de gevolgen tot dusver zijn van de vondst van het virus voor de tomatenteelt als sector? Is het virus ook in andere EU-lidstaten aangetoond? Klopt het dat het ToBRFV-virus ook aangetoond kan worden bij zaad van onder andere paprika en Spaanse peper? Dienen bedrijven waarbij het virus is aangetroffen op dit zaad eveneens maatregelen te treffen? En hoe heeft de Europese noodmaatregel met betrekking tot het ToBRFV-virus tot dusver uitgewerkt?

Antwoord:

Sinds de officiële vaststelling van het virus vorig jaar oktober is er steeds meer bekend over (de verspreiding van) het tomatenvirus ToBRFV in de Europese Unie. ToBRFV is een zeer persistent en besmettelijk type virus, dat lastig te bestrijden is. De maatregelen die de sector en de NVWA nemen lijken te werken om de verspreiding tegen te gaan en bedrijven weer vrij te krijgen. Helaas zijn er recentelijk weer enkele besmettingen vastgesteld in Nederland, bij zowel telers als een kweker, en worden ook partijen besmet zaad aangetroffen. De NVWA informeert de sector nauwgezet en neemt passende maatregelen bij de telers, kweker en zaadbedrijven. De sector werkt goed mee aan de opgelegde maatregelen.

In het totaal is het virus op 25 tomatenteeltbedrijven aangetoond. Vier van deze bedrijven zijn weer vrij van het virus, op vijf bedrijven is het virus ook in de nieuwe teelt aangetoond. Recentelijk is het virus ook bij een aantal partijen bij een plantenkweker vastgesteld. De meest actuele stand van zaken is te volgen op de website van de NVWA.

Telers lijden schade door productieverlies en de uitvoering van de opgelegde hygiënemaatregelen om van het virus af te komen. Vruchten van getroffen planten kunnen echter nog steeds worden afgezet zolang deze vruchten aan de kwaliteitseisen voldoen en geen ziekteverschijnselen vertonen. De effecten verschillen dus per bedrijf en zijn lastig in te schatten. Het aantal getroffen bedrijven is tot nu toe relatief beperkt gebleven en een aantal bedrijven is weer vrij van het virus. Besmette partijen zaad mogen niet meer verhandeld worden. Zaadpartijen die positief zijn getoetst nadat ze reeds in de handel waren gebracht moeten worden teruggeroepen. De recente vondsten bij zaadpartijen en bij een plantenkweker hebben geleid tot een verschuiving binnen de sector, waarbij de keten strengere eisen stelt aan hun ketenpartners in controle op het virus. Door maatwerk van de NVWA en medewerking van de sector wordt voorkomen dat de keten stil komt te liggen door een besmetting, en wordt de impact zoveel mogelijk beperkt.

Het virus is vastgesteld bij 10 lidstaten, waaronder Nederland, Duitsland en Spanje. Dit geeft ook aan dat het niet alleen een probleem in Nederland is, maar dat het breder speelt binnen de EU.

De NVWA heeft ToBRFV aangetoond op zaadpartijen van tomaten, paprika en Spaanse peper. De varianten van de paprikaplanten die in de Nederlandse teelt worden gebruikt hebben overwegend echter resistentie tegen dit virus.

Bedrijven, waarbij het virus is aangetroffen, dienen maatregelen te treffen. De geldende Europese verordening 2020/1191 stelt dat ToBRFV niet mag worden binnengebracht op, verplaatst binnen, of gehouden, vermeerderd of vrijgelaten op het grondgebied van de Unie. Zaadpartijen mogen niet meer in de handel worden gebracht en bij vastgestelde besmettingen dient het zaad te worden vernietigd. De geldende Europese maatregelen maken uitzondering voor resistente variëteiten van Capsicum spp, waaronder specifieke variëteiten van Paprika en Spaanse peper.

De Europese uitvoeringsverordening van de Europese Commissie beschrijft welke acties de lidstaten moeten ondernemen om introductie en verplaatsing van het virus te voorkomen. Daarvoor worden onder andere voorwaarden gesteld aan import en handel binnen de EU. Dit betekent onder andere dat zaadpartijen getoetst moeten worden voordat zij worden uitgeleverd. Daarnaast biedt de Europese uitvoeringsverordening ruimte aan de nationale bevoegde autoriteiten (voor ons de NVWA) om effectief en met maatwerk op te treden bij de bestrijding van het virus. De verspreiding van het virus tussen tomatenteeltbedrijven is door de aanpak van de NVWA en een forse inzet op hygiënemaatregelen door de sector relatief beperkt gebleven. Vanwege de persistentie en besmettelijkheid van het virus lijkt het vooralsnog lastig om het virus compleet uit te roeien.

CO2-levering aan de glastuinbouw

De leden van de VVD-fractie hechten er veel waarde aan om het belang van CO2-levering aan de glastuinbouw te onderstrepen. De levering van externe CO2 is een zeer belangrijke randvoorwaarde bij de duurzaamheidsinspanningen van de glastuinbouwsector. Deelt de Minister het grote belang van de levering van externe CO2 aan de glastuinbouw? Deelt de Minister daarmee eveneens de zorg van deze leden over de bedreigingen voor geothermie- en restwarmteprojecten in bijvoorbeeld het Westland? Welke stappen neemt de Minister om de prikkels te optimaliseren voor externe leveranciers van CO2 om aan de glastuinbouw te leveren? Hoe kan de leveringszekerheid van CO2 aan de glastuinbouw gegarandeerd worden? Welke afspraken zijn voorzien voor de levering van CO2 door OCAP na 2026? Waarom vallen de Alco-emissies niet onder het Emission Trade System (ETS)? Is voorzien dat dit in de toekomst verandert? Is voorzien dat de benodigde 2 Mton extern geleverde CO2 in 2030 gehaald kan worden met de huidige plannen?

Antwoord:

De levering van externe CO2 is essentieel voor de verduurzaming van de glastuinbouwsector. Levering van externe CO2 is voor veel bedrijven een randvoorwaarde om over te kunnen stappen op duurzame warmtebronnen zoals geothermie of restwarmte. Indien geen externe CO2 geleverd wordt zullen bedrijven de CO2 blijven gebruiken die geproduceerd wordt door o.a. gasgestookte warmtekrachtkoppeling (WKK)- installaties en waarschijnlijk niet snel overstappen op geothermie en restwarmte.

In de brief van 20 juli 2020 is uw Kamer geïnformeerd dat het realiseren van CO2-reductiemaatregelen in de industrie (waaronder Carbon Capture Storage (CCS)) een mogelijke belemmering vormen voor de CO2-levering aan de glastuinbouw.2

Aanvullend beleid is nodig om de prikkels de juiste richting in te krijgen. Daarom ben ik samen met de Minister van EZK en geïnteresseerde partijen een innovatiepilot rond de CO2-levering aan de glastuinbouw aan het uitwerken. In eerste instantie om te zorgen dat ook na 2026 de bestaande hoeveelheid externe CO2 geleverd aan de glastuinbouw wordt. De innovatiepilot kan mogelijk ook een basis bieden om ook uitbreidingen van CO2-levering te faciliteren. In aanvulling daarop is aan PBL-advies gevraagd over de mogelijkheden om de levering van CO2 aan de glastuinbouw te subsidiëren via de SDE++, ten behoeve van besluitvorming over de categorieën die meegenomen kunnen worden in de SDE++ in 2021. Dit advies wordt eind van het jaar opgeleverd, waarna de besluitvorming begin 2021 plaatsvindt. Dit draagt bij aan het realiseren van de ambitie om in 2030 2 Mton externe CO2 aan de sector te leveren. De CO2 van Alco valt niet onder het ETS omdat het biogene CO2 is, die niet telt als uitstoot. Een verandering is daarin momenteel niet voorzien.

Met betrekking tot de heffing Opslag Duurzame Energie (ODE) en de afgesproken compensatie hebben de leden van de VVD-fractie nog enkele vragen. Hoe ziet de procedure rondom de compensatieregeling er uit? Op welke termijn verwacht de Minister dat de compensatieregeling in werking zal treden? Wat is de verwachte doorlooptijd en op welke termijn verwacht de Minister dat tuinders de compensatie uit hoofde van deze regeling zullen ontvangen?

Antwoord:

Voor 2021 en 2022 heeft het kabinet voor 25 miljoen euro per jaar aan aanvullende middelen gereserveerd voor compensatie van de energielasten voor de glastuinbouw, papier, chemie en voedingsmiddelenindustrie. Op dit moment werk ik samen met sector en de Minister van EZK de benodigde regeling(en) uit. De contouren van de regeling(en) zullen naar verwachting nog dit jaar nader bekend worden. Naar verwachting wordt uw Kamer rond het eind van dit jaar geïnformeerd over een voorstel.

Voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda 2019–2030: Circulaire tuinbouw in de praktijk

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de – op hoofdlijnen – omschreven voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda. Deze leden lezen dat er wordt gewerkt vanuit o.a. de Greenports aan «diverse scenario’s om in beeld te brengen op welke wijze de sector sterk uit de crisis kan komen». Kan de Minister toelichten welke scenario’s hier precies bedoeld worden? Is hierbij ook aandacht voor het scenario van de eventuele gevolgen van een «tweede golf» van het coronavirus voor de tuinbouw- en sierteeltsector? Wordt hierbij eveneens aandacht besteed aan eventuele maatregelen die nodig zijn om de productieketens in de tuinbouw weerbaarder te maken? Verder lezen zij dat de Minister voor meer informatie verwijst naar de Greenports, omdat de agenda «niet van haar» is. Hoewel dit klopt vragen zij wel of de Minister kan toelichten in hoeverre de voortgang zoals door haar waargenomen aansluit bij haar verwachtingen of doelstellingen. Zo nee, op welke punten niet?

Antwoord:

De scenario’s die vanuit Greenports Nederland worden ontwikkeld, gaan met name over de weerbaarheid en toekomstbestendigheid van de sector en niet zozeer over de eventuele gevolgen van een «tweede golf». De gevolgen van Covid-19 voor de tuinbouwsector maakt de urgentie duidelijk om naar de toekomst te kijken en (inter)nationale ontwikkelingen, kansen en bedreigingen, mee te nemen in de strategische bedrijfsvoering van tuinbouwondernemers. Juist ook om productieketens weerbaarder en diverser te maken en in te spelen op ontwikkelingen binnen de nationale en internationale markt. De studie biedt handvatten voor ondernemers om na te denken over keuzes die binnen de bedrijfsvoering kunnen worden gemaakt en biedt handelingsperspectieven voor de Nederlandse tuinbouw.

De Minister van LNV is tevreden over de voortgang van de Nationale Tuinbouwagenda. De ontwikkelingen gaan snel en met name op de thema’s klimaat en energie, internationalisering en innovatie is de uitvoering voortvarend opgepakt. Ook op ruimtelijke inrichting, verslogistiek en arbeidsmarkt en onderwijs is helder gemaakt waar de Nationale Tuinbouwagenda uitvoering aan geeft. Het motto is daarbij: regionaal laten waar Greenports goed in zijn, nationaal verbinden, agenderen en oppakken waar een versnelling kan worden gestimuleerd. Op andere thema’s is het afgelopen jaar verkend welke activiteiten voor een versnelling nodig zijn, welke prioriteiten daarbij gesteld worden en wie daarbij betrokken worden. Bijvoorbeeld om vanuit het thema gezonde mensen (gezonde voeding en een groene leefomgeving) nog beter aan te sluiten op het preventie-akkoord. Voor het thema gezonde planten wordt aangesloten bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 dat 28 september 2020 gepubliceerd is.

Innovatie, Precisielandbouw en Veredelingstechnieken

De leden van de VVD-fractie delen het belang van veredelingstechnieken bij het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en bij het verminderen van de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen. In dit verband pleiten deze leden voor een stabiel innovatiebeleid voor plantenveredelaars om de Nederlandse koppositie op dit punt te behouden. Kan de Minister toelichten in hoeverre plaats is voor plantveredeling in diverse fondsen welke beschikbaar komen of zijn voor investeringen in het Nederlandse verdienvermogen, zoals het Groeifonds?

Antwoord:

Verbetering van plantenrassen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen van doelen als vermindering van de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen en verduurzamen van de teelt. Een stabiel innovatieklimaat is van belang; ook waar het gaat om de continue maar doorgaans tijdrovende ontwikkeling van verbeterde plantenrassen. De sector uitgangsmateriaal is daarom ook sterk betrokken in de topsector Tuinbouw en Uitgangsmateriaal; in dat kader worden onder andere jaarlijks nieuwe onderzoeksvoorstellen van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen gefinancierd. Biotechnologie en veredeling zijn daarbij aangewezen als sleuteltechnologieën voor het kunnen bereiken van diverse maatschappelijke opgaven als voedselveiligheid, klimaatneutrale landbouw en kringlooplandbouw. Ook het programma «Groene Veredeling» ten behoeve van de biologische sector maakt hier deel van uit. Verder heeft het kabinet het Groeifonds aangekondigd in een brief aan uw Kamer op 7 september jl. Het Groeifonds ligt ter goedkeuring voor aan uw Kamer en wordt besproken tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van EZK. De Minister van LNV wil daar niet op vooruit lopen.

De leden van de VVD-fractie delen de observatie dat in de glastuinbouw al langer gebruik wordt gemaakt van diverse technologische componenten om een zo efficiënt en precies mogelijke productie te faciliteren. De Minister schrijft ten aanzien hiervan dat er door middel van diverse publiek-private samenwerkingsverbanden wordt gewerkt aan verdere toepassing van precisietechnieken in de glastuinbouw. Kan de Minister toelichten welke concrete samenwerkingsverbanden zij hiermee bedoelt? Deelt zij de opvatting dat het regeringsbeleid er ook op gericht dient te zijn om ervoor te zorgen dat de Nederlandse kennis en innovatie op het gebied van efficiënt en precies produceren in de glastuinbouw ook met lage- en middeninkomenslanden zoveel mogelijk gedeeld zou moeten worden? Zo ja, deelt zij dan eveneens de mening dat het in dit verband zaak is om de beschikbaarheid van publiek-private samenwerkingsverbanden met glastuinbouwbedrijven en (co-)financiering voor het opzetten van dergelijke projecten vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid verbeterd en vergemakkelijkt dient te worden?

Antwoord:

Ten aanzien van concrete samenwerkingsverbanden doel ik op publiek-private projecten binnen de Topsector TU. Uw Kamer wordt hiervoor verwezen naar: https://topsectortu.nl/nl/high-tech-digitale-transformatie, https://topsectortu.nl/nl/energie-water en https://www.kasalsenergiebron.nl/.

Het antwoord op de tweede vraag is ja; nu al is de betrokkenheid van Nederlandse toeleveringsbedrijven en adviesdiensten substantieel en trekt LNV samen met BZ op in het gemeenschappelijk voedselzekerheidsbeleid om kennisdeling en -ontwikkeling op internationaal vlak te stimuleren (bijvoorbeeld via de Dutch Diamond Approach en het Netherlands Food Partnership). De Minister van LNV verwijst naar haar brief van 2 april 20193 en de brief van 6 juni 20194 waarin zij uw Kamer heeft geïnformeerd en dit toegelicht wordt. Via het missie gedreven topsectorbeleid is geld beschikbaar voor PPS projecten gericht op duurzame doelen en er wordt binnen de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen expliciet aandacht besteed aan internationale samenwerking https://topsectortu.nl/nl/internationaal/. Projecten specifiek gericht op LMC landen worden gefinancierd met BZ-middelen (bijvoorbeeld NWO-Wotro). De Minister van LNV is niet bekend met signalen die suggereren dat de huidige beschikbaarheid van samenwerkingsverbanden met glastuinbouwbedrijven of huidige (co-)financiering vanuit het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid ontoereikend is.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister zich op diverse manieren heeft ingespannen om, ingevolge de motie van het lid Weverling (Kamerstuk 27 428, nr. 360), het gebruik van nieuwe plantveredelingsmethoden beter mogelijk te maken. Deze leden vragen of de Minister hierbij eveneens de koppeling maakt tussen het beter mogelijk maken van dergelijke methoden en andere doelstellingen en wetgevingsprocessen vanuit de Europese Unie, zoals de Green Deal of de Van boer tot bord-strategie? Welke mogelijkheden ziet de Minister om, in de lopende gesprekken over deze voorstellen, de noodzaak van verbeterde veredelingsmethoden duidelijk te onderstrepen? Is zij bereid om dit tot een van de pijlers van de Nederlandse inzet te maken? Welke struikelblokken signaleert zij op dit moment in de Raad op dit punt en op welke wijze is zij voornemens om deze struikelblokken weg te nemen? Tot slot vragen zij of de Minister meer kan zeggen over de lopende rapportage van de Europese Commissie over de huidige wetgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (GGO-wetgeving), welke in 2021 wordt verwacht. Kan de Minister aangeven of zij verwacht dat het in dit verband mogelijk zal zijn om aanpassingen aan te dragen?

Antwoord:

Bij de Nederlandse inzet voor het moderniseren van het biotechnologiebeleid is bewust breed ingezet en dit is onder andere terug te zien in de EU Green Deal en Van Boer tot Boer Strategie waarin de Europese Commissie refereert aan de kansen die nieuwe veredelingstechnieken bieden voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijvoorbeeld een sleutelrol spelen in de ontwikkeling van weerbare gewassen, wat ook één van de pijlers van de Nederlandse inzet is. Momenteel is het krachtenveld dynamisch en biotechnologie kent uiteenlopende gevoeligheden in de verschillende Lidstaten. Daarom is het vooral van belang om het draagvlak te vergroten en in te zetten op lopende EU-processen. Een mooie stap is gezet met de Europese agendering via de Nederlandse inzet in de Raad, waardoor de Europese Commissie het onderzoek aan het uitvoeren is over de status van nieuwe innovatieve technieken. Dit zal naar verwachting vormgeven aan de vervolgstappen; de EC zal met een voorstel moeten komen door haar initiatiefrecht. Verder is het te vroeg voor te sorteren op de inhoud en om aanpassingen voor te dragen en zullen we met de Commissie, lidstaten en stakeholders goed moeten kijken naar de resultaten van het onderzoek, ook om het draagvlak dat nu Europees breed is ontstaan niet te ondermijnen.

Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de gemaakte voortgang met betrekking tot het biotechnologiebeleid. Zij maken van de gelegenheid gebruik om hun steun en waardering uit te spreken voor de inspanningen van de regering op dit punt tot dusver. Desondanks hebben zij enkele vragen. Deze leden menen dat het zeer positief is dat Nederland in Europa het voortouw blijft nemen bij de modernisering van het biotechnologiebeleid. Kan de Minister toelichten hoe Nederland zich voorbereidt op eventuele herzieningen? In hoeverre worden diverse Ministeries, zoals Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) betrokken bij het overleg met veldpartijen over de behoeften met betrekking tot deze modernisering? Zet de Minister ook in op een uitbreiding van de dialoog over de modernisering van het biotechnologiebeleid met ketenpartners, zoals voedselverwerkers en retailers?

Antwoord:

Vanwege de snelle ontwikkelingen op het gebied van biotechnologie is de behoefte aan input van stakeholders groot. Door intensief met stakeholders in gesprek te blijven wordt hun actuele en praktische ervaring bij het ontwikkelen van toekomstbestendig biotechnologiebeleid optimaal benut. De gesprekken die zijn gestart ten behoeve van het moderniseringstraject van het veiligheidsbeleid van de biotechnologie worden dan ook voortgezet in een permanente dialoog.5 Hiervoor zullen stakeholders uit de medische-, industriële- en landbouw biotechnologische sector worden uitgenodigd, als ook NGO’s en maatschappelijke organisaties en uiteraard de betrokken departementen (VWS, OCW, EZK, LNV). Indien opportuun, zullen bij de dialoog eveneens voedselverwerkers en retailers betrokken worden. Tegelijkertijd zullen vanuit de Ministeries van LNV en IenW gesprekken starten met een brede groep stakeholders en belanghebbenden als ook de hierboven genoemde Ministeries (VWS, OCW en EZK) over nog nader uit te werken thema’s gerelateerd aan Europese wet- en regelgeving.

Is in dit verband duidelijk welk aandeel van de in Nederland in de supermarkten aangeboden groenten en fruit tot stand is gebracht door middel van technieken welke er toe leiden dat deze producten volgens de huidige regelgeving gezien dienen te worden als «genetisch gemodificeerd»?

Antwoord:

Nee. Momenteel liggen nagenoeg geen producten in de supermarkten met het etiket ggo. Producten die genetisch gemodificeerde organismen bevatten of daaruit bestaan, dienen als zodanig geëtiketteerd te zijn. Producten van zogenoemde klassieke mutagenesetechnieken, zoals bestraling en chemische mutagenese zijn volgens de huidige regelgeving genetisch gemodificeerde organismen. Deze klassieke technieken zijn door hun lange historie van veilig gebruik uitgezonderd van de ggo-regelgeving en hoeven daarom niet als ggo gelabeld te worden.

De leden van de VVD-fractie hechten bij de verdere vormgeving van het biotechnologiebeleid veel waarde aan het feit dat het beoordelingssysteem – zonder dat daarvoor omvangrijke wijzigingen noodzakelijk zijn – kan meebewegen met nieuwe inzichten. Kan de Minister inzichtelijk maken hoe zij werk gaat maken van een dergelijk «lerend systeem» waarmee toekomstige toepassingen al in een vroeg stadium beoordeeld kunnen worden? Zijn hierbij mogelijkheden voor een lerend en flexibel systeem onder «ingeperkt gebruik» waarmee meer ruimte komt voor snellere aanpassingen van eventuele inperkingen? Kan zij aangeven in hoeverre Nederland aanvullende informatievereisten stelt voor activiteiten welke vallen binnen het inperkingsniveau II onder de vergunningsverleningssystematiek voor «ingeperkt gebruik»? Hoe verhouden deze eisen zich tot de gestelde eisen elders in Europa en gaat de Minister zich inspannen om deze eisen gelijk te stellen? In welke mate hanteert Nederland in dit verband een verouderde definitie van kleinschaligheid met betrekking tot de vergunningverlening voor onderzoek met cultuurvloeistof van 10 liter of bioreactoren tot maximaal 100 liter? Deelt de Minister de mening dat deze onderverdeling overbodig is en de Nederlandse regelgeving onnodig complex maakt?

Antwoord:

In samenwerking met stakeholders worden, door de Minister van IenW, ervaringen uit de praktijk benut om te kunnen komen tot nieuwe generieke milieurisicobeoordelingen. Deze milieurisicobeoordelingen kunnen worden vastgesteld voor toepassingen met voldoende ervaring en kennis over veilig gebruik, met hooguit een verwaarloosbaar risico. Dit wordt het lerend systeem voor de vergunningverlening voor klinische gentherapie genoemd. Een systeem dat zorgt voor efficiëntiewinst, duidelijkheid en eenduidigheid.

Onder het regime Ingeperkt Gebruik is al een aantal jaren sprake van een lerend systeem. De basis wordt gevormd door vooraf uitgevoerde risicobeoordelingen en daaruit volgende vastgelegde uitkomsten (inschalingen). Alle organismen waarvoor die risicobeoordelingen zijn uitgevoerd, staan vermeld op lijsten die ieder kwartaal worden aangepast aan de laatste inzichten en gepubliceerd in de Staatscourant. Dit stelsel is vastgelegd in de Regeling ggo. Op deze manier volgt het systeem de wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet.

Met het loslaten van het procedurele onderscheid tussen inperkingsniveau II-k en II-V, dat niet bleek bij te dragen aan het waarborgen van de veiligheid van mens en milieu, is een verbeterd gelijk speelveld ten opzichte van andere EU-lidstaten gecreëerd.6 Deze wijziging van het Besluit ggo wordt vóór het eind van het jaar van kracht.

Omdat ingeperkt gebruik binnen laboratoria plaatsvindt, en er geen milieu-introductie plaatsvindt, hebben de lidstaten een relatief grote vrijheid om – binnen de grenzen van richtlijn 2009/41/EG – het beoordelingssysteem naar eigen behoefte in te richten. Dit verklaart grotendeels de verschillen in de informatie-vereisten tussen lidstaten.7 Zoals in de brief aan uw Kamer betreffende de evaluatie van het Besluit en de Regeling genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 is aangegeven, is het optimaliseren van de uitvoeringspraktijk van het Besluit ggo lopende en blijft dit de aandacht van alle betrokkenen houden.8

Ten aanzien van het in de regelgeving bepaalde onderscheid tussen kleinschalig laboratoriumonderzoek en grootschalig produceren, is het signaal ontvangen dat de oorspronkelijke systematiek minder goed aansluit bij de huidige praktijk. In overleg met veldpartijen zal worden bezien welke verbeteringen kunnen worden doorgevoerd.

Deelt de Minister voorts de mening dat het positief zou zijn als in Nederland gewerkt zou worden vanuit de éénloketgedachte met betrekking tot de beoordeling van klinisch onderzoek met medische genetisch gemodificeerde organismen (ggo)-producten? Is het mogelijk om in deze beoordeling een categorie toe te voegen waarbij als uitgangspunt een beoordeling binnen 28 dagen geldt, om zo klinisch onderzoek te bespoedigen? Op welke wijze wordt de informatievoorziening en voorlichting verbeterd met betrekking tot de wijziging van het Besluit en Regeling GGO?

Antwoord:

Om te voorzien in één aanvraagloket voor toestemmings- en vergunningverleningsprocedures is eerder het Loket Gentherapie ingesteld, waarbij de CCMO (Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek), Bureau GGO van het RIVM en COGEM vanuit hun eigen wettelijk kader zorgdragen voor de juiste beoordeling, procedure en advisering.9 De wens voor het verder optimaliseren van de beoordelingsprocessen voor klinisch onderzoek met medische ggo-producten is door veldpartijen kenbaar gemaakt. Dit najaar wordt een verkennend gesprek gevoerd.

In de wijziging van het Besluit ggo is een verdere differentiëring van de proceduretermijn doorgevoerd.10 Voor vergunningaanvragen die een letterlijke kopie zijn van reeds verleende aanvragen, wordt binnen 28 dagen een beschikking afgegeven. Voor aanvragen voor een vergunning onder vaste voorschriften op grond van een gestandaardiseerde milieurisicobeoordeling is een beslistermijn van 56 dagen aangehouden, waarbij de vergunningverlener streeft naar een beslistermijn van 28 dagen. Met de aanstaande wijzigingen in de regelgeving wordt voor naar schatting 75% van het klinische onderzoek met ggo’s een snelle beoordeling gerealiseerd. Inwerkingtreding van de gewijzigde wetgeving is nog dit jaar voorzien.

De komende periode zal verder gewerkt worden aan de verbetering van de huidige communicatiestructuur over de ggo-regelgeving, zoals uw Kamer bij brief van 28 september jl. is gemeld.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking tot de motie van het lid Veldman c.s. (Kamerstuk 25 295 nr. 180) welke de regering verzoekt met spoed de procedures voor klinische onderzoeken te versnellen, zodat nieuwe medische behandelingen en technologieën, zoals het vaccin tegen het nieuwe coronavirus, in Nederland sneller ontwikkeld en getest kunnen worden? Herkent de Minister de signalen van onder andere Janssen Vaccin uit het Financieel Dagblad van 1 april 2020 dat door de jarenlang geldende strenge milieuregels de Nederlandse overheidsinstanties geen ervaring en kennis hebben kunnen opbouwen over vaccins van deze firma, waardoor ze nu niet efficiënt genoeg kunnen handelen?

Antwoord:

De motie van het lid Veldman c.s. wordt met het van kracht worden van de spoedregeling klinische proeven ter bestrijding van COVID-19 als uitgevoerd beschouwd. Hierover heeft de Minister van IenW uw Kamer op 30 maart jl. geïnformeerd11. De ggo-regelgeving voor klinische proeven met COVID-19 geneesmiddelen als ook de spoedregelgeving zijn door de inwerkingtreding van de Europese spoedverordening COVID-19 tijdelijk buiten werking gesteld.

Bij overheidsinstanties en onafhankelijke adviesorganen is voldoende kennis en ervaring met de (milieu)risicobeoordeling van verschillende soorten ggo’s aanwezig. Het hierboven genoemde signaal wordt dan ook niet herkend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg Biotechnologie en Tuinbouw van 7 oktober 2020 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO)

De leden van de CDA-fractie steunen de aankondiging van de Minister om in dialoog te gaan over de modernisering van het biotechnologiebeleid. Deze leden willen wel van de Minister weten welke ministeries en partijen hierbij betrokken worden en wat het exacte doel van de dialoog is.

Antwoord:

Zie hiervoor de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie onder de subtitel Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid.

De leden van de CDA-fractie zouden graag een update ontvangen over de uitvoering van de toezeggingen van de Minister in de kamerbrief «Voortgang verbetering vergunningverlening medische toepassingen biotechnologie en voorstel Europese Commissie spoedverordening COVID-19» (Kamerstuk 27 428 – 25 295, nr. 371). Kan de Minister aangeven waarom Nederland geen werk maakt van één overheidsinstantie voor de beoordeling van en besluitvorming over klinisch onderzoek met medische ggo-producten?

Antwoord:

De Minister van IenW heeft uw Kamer op 1 juli jl. geïnformeerd over de voortgang van het oplossen van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie, het verbeterplan vergunningverlening, de wijziging van de wet- en regelgeving en aanvullende verbetermaatregelen12. Het verbeterplan vergunningverlening is afgerond. De doorlooptijden voor vergunningverlening zijn gestroomlijnd en de procedurelasten worden zo laag mogelijk gehouden. Er vindt goed overleg plaats met alle betrokkenen over de processen bij vergunningverlening. De inwerkingtreding van de gewijzigde wet- en regelgeving staat gepland voor eind 2020. Voor de update over de aanvullende verbetermaatregelen en het lerend systeem wordt u verwezen naar de antwoorden op vragen van de VVD-fractie over dit onderwerp.

Wil de Minister zich inspannen om de verbeteringen en nieuwe situatie in Nederland rond klinisch onderzoek met medische ggo-toepassingen breed onder de aandacht te brengen bij onderzoekers, bedrijven en andere aanvragers in binnen- en buitenland?

Antwoord:

Het is belangrijk dat bij de doelgroep de aanpassingen en mogelijkheden breed bekend zijn. De verbeteringen en de nieuwe situatie in Nederland worden daarom in de diverse overleggen ter sprake gebracht. Daarnaast hebben diverse stakeholders laten weten tevreden te zijn met de reeds gemaakte aanpassingen met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapieën. Zij hebben zowel op nationaal als internationaal niveau naar hun achterban gecommuniceerd dat er in Nederland grote verbeteringen gerealiseerd zijn op het gebied van vergunningverlening.

Octrooien op producten van klassieke veredeling

De leden van de CDA-fractie vragen zich af hoe het staat met de uitwerking van de uitvoeringsregels sinds de uitspraak van de Vergrote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau van 14 mei jongstleden. Deze leden vinden het vooral belangrijk dat de juridische borging goed wordt uitgewerkt, waardoor het niet mogelijk is om via omwegen alsnog octrooien op natuurlijke planteigenschappen te verkrijgen. Wat is de visie van de Minister hierop?

Antwoord:

De Minister van LNV is het met de leden van de CDA-fractie eens dat het van groot belang is dat goed en duidelijk juridisch is geborgd dat er geen octrooien kunnen worden verleend op de producten van klassieke plantenveredeling. Dit hebben de lidstaten van het Europees Octrooibureau al gedaan door per 1 juli 2017 uitvoeringsregel 28(2) aan te passen. Inmiddels heeft de Vergrote Kamer van Beroep bevestigd dat deze aangepaste uitvoeringsregel rechtsgeldig is. Hiermee is de juridische borging goed geregeld.

CO2 levering aan de glastuinbouw

De leden van de CDA-fractie zien het belang in van het leveren van voldoende CO2 aan glastuinbouwbedrijven om zo toe te werken naar een klimaatneutrale glastuinbouw. De grote investeringsprojecten die ervoor zorgen dat de levering van CO2 wordt uitgebreid naar nieuwe gebieden zijn risicovol en vragen daarom langjarige toezeggingen van de industrie aan de glastuinbouw. Deze leden vragen zich af of het volgens de Minister klopt dat het huidige klimaatbeleid daar mogelijk een belemmering voor vormt. En als dit het geval is, is de Minister bereid om tot een oplossing te komen? Zo ja, hoe ziet zij dat voor zich?

Antwoord:

In de brief van 20 juli 202013 is uw Kamer geïnformeerd dat de maatregelen om CO2-reductie in de industrie (waaronder CCS) te realiseren een mogelijke belemmering vormen voor de CO2 levering aan de glastuinbouw. Aanvullend beleid is nodig om de prikkels de juiste richting in te krijgen. Daarom is de Minister van LNV samen met de Minister van EZK en geïnteresseerde partijen een innovatiepilot rond de CO2-levering aan de glastuinbouw aan het uitwerken. In eerste instantie om te zorgen dat ook na 2026 de bestaande hoeveelheid externe CO2 wordt geleverd aan de glastuinbouw. De innovatiepilot kan mogelijk ook een basis bieden om ook uitbreidingen van CO2-levering te faciliteren. In aanvulling daarop is aan PBL advies gevraagd over de mogelijkheden om de levering van CO2 aan de glastuinbouw te subsidiëren via de SDE++, ten behoeve van besluitvorming over de categorieën die meegenomen kunnen worden in de SDE++ in 2021. Dit advies wordt eind van het jaar opgeleverd, waarna de besluitvorming begin 2021 plaatsvindt.

Stijging ODE-tarieven

De leden van de CDA-fractie vernemen dat de stijging van de ODE-tarieven leidt tot onrust binnen de tuinbouwsector. Wat deze leden betreft is dat terecht, aangezien juist de bedrijven die hebben geïnvesteerd in duurzaamheid nu geconfronteerd worden met hoge tarieven. Dit belemmert de bereidheid tot innovatie en verduurzaming in de sector en daarmee ook de haalbaarheid van de doelen van het klimaatakkoord. Zij vragen aan de Minister hoe het staat met de uitwerking van een compensatieregeling voor de tuinbouwsector en hoe het traject er verder uitziet. Kan de Minister concreet zeggen wat het uitgangspunt is waar naartoe wordt gewerkt? Kan de Minister ook aangeven in hoeverre in de compensatieregeling onderscheid gemaakt wordt tussen de bedrijven die belichting toepassen met netstroom en glastuinbouwbedrijven die ingezet hebben op elektrificatie?

Antwoord:

Voor 2021 en 2022 heeft het kabinet voor 25 miljoen euro per jaar aan aanvullende middelen gereserveerd voor compensatie van de energielasten voor de glastuinbouw, papier, chemie en voedselindustrie. Op dit moment werkt de Minister van LNV samen met de sector en de Minister van EZK de benodigde regeling(en) uit. Daarbij is de inzet dat de regeling ten goede komt aan glastuinbouwbedrijven die ingezet hebben op elektrificatie en de bedrijven die belichting toepassen met netstroom. Bij het uitwerken van de regeling zal ook bekeken worden in hoeverre onderscheid gemaakt kan worden tussen deze twee typen bedrijven. De contouren van de regeling zullen naar verwachting nog dit jaar nader bekend worden. Naar verwachting wordt uw Kamer rond het eind van dit jaar geïnformeerd over een voorstel.

Kwekersrecht

De leden van de CDA-fractie vragen zich verder af hoe het nu gesteld is met het kwekersrecht. Deze leden begrijpen dat er door de veredelingssector een verzoek is gedaan aan de Europese Commissie om het Europese kwekersrecht te versterken. Veredelaars zijn bijvoorbeeld bezorgd of zij kunnen optreden tegen illegale producten die uit derde landen de EU binnenkomen. Ondersteunt de Minister dit verzoek en kan zij dit verder toelichten?

Antwoord:

In 2011 is de Europese Kwekersrechtverordening uitgebreid geëvalueerd. De conclusie toen was dat het systeem goed functioneerde met uitzondering van een aantal aspecten dat specifiek van belang is voor de handhaving van het kwekersrecht. Toen reeds drong Nederland er op aan bij de Europese Commissie de regelgeving te wijzigen zodat deze aspecten beter geregeld zouden kunnen worden. De Europese Commissie heeft dit toen niet opgepakt. Recent hebben diverse Europese koepelorganisaties van de veredelingssector er bij de Europese Commissie op aangedrongen dit nu wel op te pakken. Nederland ondersteunt dit verzoek en heeft dit ook aan de Europese Commissie laten weten. Desgevraagd heeft de Europese Commissie laten weten dat zij van plan is om op middellange termijn met een aantal gerichte wijzigingen deze verbeteringen door te willen voeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief gelezen over octrooien op producten van klassieke veredeling en de brief over de uitspraak van de Vergrote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau inzake octrooien op klassiek veredelde groente.

Deze leden zijn blij met de inzet van deze Minister op dit dossier en zijn positief over het feit dat de Europese Commissie, de Europese lidstaten en het Europees Parlement eensgezind zijn in de opvatting dat planten die via essentieel biologische processen zoals klassieke veredeling zijn verkregen, niet octrooieerbaar moeten zijn. Zij lezen dat de Minister de procedure van de Vergrote Kamer nauwgezet volgt. Zijn er nog laatste ontwikkelingen die gedeeld kunnen worden? Zij lezen ook dat de Vergrote Kamer van Beroep omtrent een zaak met pepers heeft beslist dat de nieuwe uitvoeringsregel 28 (2) bij het Europees Octrooiverdrag rechtsgeldig is. In 2015 heeft dezelfde Kamer van Beroep echter nog anders geoordeeld. In de tussenliggende periode hebben veel lidstaten zich uitgesproken, waaronder Nederland. Kan de EU er nu op aan dat de nieuwe interpretatie voor alle groenten geldt? En ook voor fruitsoorten? Kan de Vergrote Kamer van Beroep de regels in de toekomst wederom anders gaan interpreteren?

Antwoord:

De uitspraak die de Vergrote Kamer van Beroep in de peperzaak heeft gedaan, is van toepassing op alle producten die enkel het resultaat zijn van een essentieel biologisch proces en is daarmee niet beperkt tot bepaalde gewassen. Voor een verdere toelichting op de uitspraak wordt u verwezen naar de brief van 12 juni jl.14 Tot grote zorg oordeelde de Vergrote Kamer van Beroep in 2015 inderdaad nog anders over de kwestie. Maar inmiddels is de Vergrote kamer van Beroep tot een nieuwe interpretatie gekomen, door het Europees Octrooiverdrag dynamisch uit te leggen in het licht van de juridische ontwikkelingen die sinds 2015 in de EU hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat de inzet van Nederland en andere lidstaten, het Europees Parlement en de Europese Commissie de Vergrote Kamer van Beroep hebben aangezet tot een gewijzigde interpretatie, en daar is het kabinet erg blij mee. Omdat al deze actoren zich actief hebben uitgesproken tegen het octrooieren van de producten van klassieke plantenveredeling, is er geen reden om aan te nemen dat de Vergrote Kamer van Beroep in de toekomst met een andere interpretatie zal komen. De kwestie is nu definitief duidelijk.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief betreffende de stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid van 28 september en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de D66-fractie zijn positief over het pleidooi van de Minister over harmonisatie in de EU van regelgeving en tevens voor Europese regelgeving die voldoende ruimte biedt voor innovatie en tegelijkertijd de veiligheid voor mens en milieu borgt omtrent biotechnologie. Deze leden vragen zich af hoe zich dit verhoudt tot de Nederlandse inzet in de Interplay afspraken (Interplay between the EU Legislaten on Medicinal products and GMOs15). Zij hebben vernomen dat 23 lidstaten het eens zijn over een afspraak omtrent het afzien van het uitvoeren van een nieuwe milieurisicobeoordeling als een geregistreerde (en dus veilig bevonden) medische ggo-toepassing ook voor een andere indicatie/ziekte toegepast wordt waar vooraf niet in voorzien was. Nederland daarentegen vraagt standaard om een nieuwe milieurisicobeoordeling. Kan de Minister toelichten waarom dit is? En waarom is de inzet hier niet om de aanpak te harmoniseren in de EU? Zij lezen in de brief dat een breed spectrum van veldpartijen als onderzoekers, gezondheidsfondsen, patiëntenverenigingen en bedrijven betrokken zijn in gesprekken om verbeteringen door de voeren rondom biotechnologie. Hierdoor worden betere en kortere processen ontwikkeld en worden administratieve lasten bij klinisch onderzoek verminderd. Tegelijkertijd zijn deze leden van mening dat Nederland nog een aantal extra stappen kan maken om aansluiting te vinden in de internationale kopgroep van landen die toonaangevend is in onderzoek naar deze nieuwe groep baanbrekende behandelingen. Welke kansen ziet de Minister? Zij hebben met grote interesse kennisgenomen van de komst van een snellere vergunningsprocedure voor gentherapie voor bedrijven en laboratoria waarbij niet langer wordt gestreefd naar 120 dagen, maar naar maximaal 56 dagen16. Op welke manier gaat de Minister borgen dat toekomstige toepassingen en platforms in een vroeg stadium worden geïdentificeerd en er proactief generieke milieurisicobeoordelingen worden opgesteld die in de «versnelde» route van maximaal 56 dagen kunnen vallen? Ziet de Minister mogelijkheden om de beoordeling van en besluitvorming over klinisch onderzoek met medische ggo-producten neer te leggen bij één overheidsinstantie waarbij veiligheid voorop blijft staan? Zo nee, waarom niet? Ziet de Minister de toegevoegde waarde van een officiële categorie van 28 dagen om zo hoger in internationale ranglijsten te komen en aantrekkelijker te worden in het naar Nederland toe halen van klinisch onderzoek?

Antwoord:

De inzet op Europees gebied blijft onverminderd groot om de Europese ggo-regelgeving te harmoniseren en toekomstbestendig maken. Hierbij wil het kabinet de innovatieve mogelijkheden van ggo’s optimaal benutten, zonder in te boeten op veiligheid voor mens en milieu. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie over dit onderwerp.

De doorlooptijden voor vergunningverlening zijn gestroomlijnd en de procedurelasten worden zo laag mogelijk gehouden. In goed overleg met de sector, het RIVM, de COGEM en de andere departementen worden knelpunten in de ggo-regelgeving waar mogelijk weggenomen om de vooraanstaande positie van Nederland te behouden en innovatief onderzoek te bevorderen.

Zolang er geen sprake is van formele harmonisatie wordt er op vrijwillige basis getracht in de praktische toepassing een gelijk speelveld te creëren voor de uitvoering van de ggo-regelgeving omtrent klinische studies. Het afzien van een nieuwe milieurisicobeoordeling, zoals geduid door de D66-fractie, is op dit moment in strijd met de nationale regels over rechtsbescherming en openbaarheid van milieubeslissingen. In aanvulling op de beantwoording van de vragen van de leden van de VVD-fractie over generieke, in Europees verband opgestelde, milieurisicobeoordelingen kan gemeld worden dat via de diverse overleggen met het veld toekomstige toepassingen en platforms in een vroeg stadium worden geïdentificeerd. Voor een antwoord op de vraag over «een officiële categorie van 28 dagen» en «één overheidsinstantie» wordt u verwezen naar de antwoorden op de gelijkluidende vragen van de leden van de VVD-fractie.

Zij zijn van mening dat er lessen getrokken kunnen worden uit de coronacrisis als het gaat om de EU-noodverordening met betrekking op milieuvergunningen voor vaccins. Kan de Minister hierop reflecteren? In hoeverre heeft klinisch onderzoek naar vaccins of behandelingen tegen COVID-19 in Nederland tot nog toe geleid tot risico’s voor mens of milieu? Kan de Minister inzichtelijk maken of de voordelen opwegen tegen de nadelen?

Antwoord:

De huidige pandemie heeft duidelijk gemaakt dat verschillende lidstaten de ggo-regelgeving op verschillende manieren uitvoeren en dit tot vertraging in procedures kan leiden. Het belang van een Europese harmonisatie rond het borgen van veiligheid voor mens en milieu is hiermee nogmaals onderstreept.

In de tussenliggende periode is onder de ingestelde nationale spoedregeling een aanvraag van een bedrijf voor klinische onderzoeken in Nederland afgehandeld, waarbij de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar waren. De spoedregeling is met de inwerkingtreding van de Europese COVID-19 verordening buiten werking gesteld, daarom kunnen over nieuwe klinische studies door de Minister van IenW geen uitspraken gedaan worden.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording op het verzoek van het lid Sienot, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 29 oktober 2019, over het bericht «Overheid hielp tuinders Europese CO2-prijs ontwijken» en de brief over CO2 levering aan de glastuinbouw hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie vinden het spijtig te lezen dat de voorlopige cijfers van 2018 laten zien dat er wederom een overschrijding is van het CO2-plafond. Klopt het dat deze overschrijding, net als in 2017 komt doordat bedrijven uit het ETS stappen? Kan de Minister een overzicht geven van het aantal bedrijven dat onder het ETS valt en het CO2-plafond vanaf 2015 waarbij ook duidelijk wordt wat de grootte van uitstoot is van de bedrijven over ETS of het CO2-plafond? Lukt het om tuinbouwbedrijven voor hun CO2-uitstoot zoals afgesproken te betalen?

Antwoord:

In de onderstaande tabel is het aantal glastuinbouwbedrijven dat onder het CO2-sectorsysteem valt en het aantal ETS-glastuinbouwbedrijven met de respectievelijke CO2-emissies van deze groep bedrijven van 2015 t/m 2017 weergegeven. RVO stelt de definitieve gegevens voor 2019 in het najaar van 2021 vast. Uit de tabel blijkt dat de afname in ETS-bedrijven niet de oorzaak is van de overschrijding van het CO2-plafond.

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 5 februari 202017 wordt volgens de Energiemonitor Glastuinbouw van Wageningen Economic Research (WEcR) de overschrijding van het plafond veroorzaakt, doordat het gebruik van warmtekrachtkoppeling-installaties in de glastuinbouw is toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt door de toenemende nationale elektriciteitsvraag en het prijsverschil tussen gas en elektriciteit. Ook nam het glastuinbouwareaal minder af dan werd verwacht en namen de intensieve teelten toe.

Vanwege de corona-crisis die ook de glastuinbouwsector heeft geraakt, is het moment van inning van de heffing uitgesteld. Eind oktober 2020 stuurt RVO de tuinders een brief met het bedrag dat zij voor de overschrijding van het CO2-plafond in 2017 moeten betalen. Tuinders kunnen met RVO contact opnemen als zij een betalingsregeling willen afspreken.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse de brief gelezen over innovatie, precisielandbouw en verdelingstechnieken en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de D66-fractie zijn positief te lezen dat de Minister zich inzet in blockchaintechnologie bij precisielandbouw en het veilig opslaan, delen en gebruiken van data. Deze leden zijn van mening dat de boer altijd eigenaar moet blijven van zijn eigen data. Is de Minister het hiermee eens? Zo ja, hoe gaat dit geborgd worden? Is de Smart Dairy Farming-datacoöperatie net zo’n soort blockchain technologie als waar de Minister naar op zoek is? Welke best practices kunnen deze systemen van elkaar leren en overnemen? Eén van de knelpunten die de Minister heeft geïdentificeerd bij de Nationale Agenda Precisielandbouw (NAP) is het gebrek aan fysieke experimenteerruimte voor sectorpartijen. Deze problematiek speelt volgens deze leden ook in andere sectoren. Zo zijn bietentelers aan het experimenteren om uit het bietenblad het eiwitproduct rubisco te filteren. Hiervoor is het noodzakelijk dat het bietenblad wordt afgevoerd van het teeltbedrijf. Er blijft echter na het verwijderen van de rubisco altijd een restproduct over dat zeer geschikt is voor de grond waarop het bietenblad is geteeld. Normaliter blijft dit bietenblad liggen op de volle grond, maar vanwege de opwaardering van dit product en experiment om rubisco eruit te filteren is het noodzakelijk dat het bietenblad van het land wordt gehaald. Het is alleen niet mogelijk om het bietenblad na afloop terug te brengen naar het land en ook niet om eventueel noodzakelijke meststoffen naar het land toe te brengen. De grond wordt hier helaas onthouden van de nodige nutriënten om tot een gezonde bodem te komen. Experimenteerruimte is ook hier te krap. Ziet de Minister ruimte om hier zo snel mogelijk experimenteerruimte voor te openen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat de Minister nemen? Deze leden zien op andere trajecten ook vertraging op mogelijke toepassingen voor kringlooplandbouw, waarbij experimenteerruimte niet voldoende is, zoals het gebruik van wormen op composteerbare materialen. Zij zien mogelijkheden om dit soort initiatieven onder te brengen bij Het Versnellingshuis. Is de Minister het hiermee eens? Hoe staat het met Het Versnellingshuis als een centraal loket voor regelruimte voor circulaire initiatieven18?Zij zijn positief over de investeringsregeling voor innovatieve precisielandbouwtoepassingen. Zij vragen zich echter af of de subsidieregeling alleen voor wetenschappelijke doeleinden is alsook voor innovaties op het boerenerf waarna deze commercieel kunnen worden gebruikt. Kan de Minister hierop reflecteren?

Antwoord:

De leden van de D66-fractie stellen een aantal vragen over vier onderwerpen.

Ten eerste is het uitgangspunt van het beleid dat een boer soevereiniteit heeft over data die ontstaan is door zijn bedrijfswerkzaamheden. Dit betekent dat een boer «in control» is met wie en onder welke voorwaarden hij zijn data wil delen met andere belanghebbenden. Om dit beleid te realiseren wordt samengewerkt met een aantal ketenpartners in het PPS project Precisielandbouw 4.0. In dit project wordt aandacht besteed aan ontwerp en realisatie van een data-infrastructuur voor het veilig en gecontroleerd delen van data in open teelten. De mogelijkheden van Blockchaintechnologie worden hierin meegenomen evenals best practices in de sector. WEcR publiceert binnenkort een rapport over toepassingen van Blockchain in het agrifood domein. Dit rapport wordt voor het einde van dit jaar aan uw Kamer gestuurd. Het versterken van de datapositie van de boer in de keten staat ook op de agenda van een EU-overleg in december.

Ten tweede kan onbewerkt bietenblad als meststof gebruikt worden. Het voorbeeld dat in de vraag genoemd wordt, betreft een reststroom die overblijft na een industrieel proces waarbij het eiwitproduct rubisco wordt gewonnen. Reststromen van de industrie kunnen door sectorpartijen worden aangemeld als meststof. Een onafhankelijke commissie toetst dan of deze stoffen voldoen aan de generieke eisen zoals geformuleerd in artikel 4–21 van het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Als een dergelijke reststroom voldoet, dan kan deze worden opgenomen in de bijlage Aa van de uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Agrariërs kunnen het product dan aanvoeren zijnde een meststof, en de nutriënten daarvan als zodanig opnemen in hun mineralenboekhouding. De onttrekking van extra nutriënten uit de bodem, doordat bietenblad nu ook wordt afgevoerd, is momenteel niet meegenomen in de vaststelling van de gebruiksnorm voor suikerbieten, omdat dit nog geen gangbaar proces is. Een experiment dat gegevens verzamelt over de hoeveelheid nutriënten die met de afvoer van het bietenblad aan de bodem wordt onttrokken kan aanleiding zijn om die gebruiksnorm voor deze specifieke teelt aan te passen, waarbij ook de borging dat bietenblad daadwerkelijk wordt afgevoerd vormgegeven moet worden. De Minister van LNV gaat graag met sectorpartijen in gesprek over een dergelijk experiment.

Ten derde helpt het Versnellingshuis Nederland Circulair! ondernemers met hun vragen over hun circulaire businesscase. Die vragen kunnen gaan over kennis, financiering, ketenpartners en wet en regelgeving. Het Versnellingshuis beantwoord waar mogelijk zelf vragen of zet ze door naar de juiste versnellingspartner. In het geval van vragen over agroregelgeving kan men terecht bij het Agroloket en worden ondernemers daar geholpen. Zo werkt het Versnellingshuis nauw samen met vele Versnellingspartners in heel Nederland om ondernemers zo goed mogelijk te helpen. Het creëren van experimenteerruimte vergt in een aantal gevallen aanpassing van Europese en/of nationale regelgeving. Dit is en blijft de taak van het voor die regelgeving verantwoordelijke ministerie; welk ministerie dat is hangt af van de regelgeving waarin experimenteerruimte gewenst is. In het kader van het Rijksbrede Programma Circulaire Economie werken ministeries zo veel mogelijk samen aan oplossingen daar waar meerdere regelgevingen van toepassing zijn.

Ten vierde de vraag over de investeringsregeling voor innovatieve precisielandbouwtoepassingen. Investeringen in precisielandbouwtoepassingen betreffen zogenaamde «productieve investeringen» die enerzijds bijdragen aan een verhoogd rendement van het bedrijf en anderzijds bijdragen aan maatschappelijke doelen. Om het aantal regelingen voor ondernemers te beperken is de inzet er op gericht om bestaande maatregelen te benutten voor de ondersteuning van investeringen in precisielandbouw, zoals de investeringsregelingen die vallen onder de provinciale regelingen POP3-subsidies. Voor investeringen in innovatieve bedrijfsmiddelen die bovenwettelijke milieuwinst opleveren kan, onder voorwaarden, ook de MIA/VAMIL worden ingezet.

De leden van de D66-fractie hebben met grote interesse gelezen welke stappen de Minister zet om nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR-Cas binnen de Landbouw- en Visserijraad te agenderen. Deze leden zijn van mening dat het noodzakelijk is dat hier snel grote stappen worden genomen. Klimaatverandering, klimaatadaptatie, een gezonde bodem, robuuste teelten en kringlooplandbouw geven allemaal aan dat er behoefte is in de markt aan ontwikkelingen op het gebied van nieuwe veredelingstechnieken. Opbrengstzekerheid en plaagresistentie worden als noodzakelijke ontwikkelingen gezien in de sector. Zij zien nog enkele mogelijkheden om de ontwikkelingen te stimuleren op het gebied van kennis. Er is nog een brug te slaat tussen de wetenschap, wat er op universiteiten wordt onderzocht, en de praktijk. Ziet de Minister kansen voor een kennisnetwerk? Is de Minister van mening dat er genoeg wordt geïnvesteerd in kennis over de bodem? Welke mogelijke uitbreidingen van het hedendaagse onderzoekspakket ziet de Minister eveneens als kennis delen? De Minister heeft in het algemeen overleg Tuinbouw van 5 juni 2019 (zie Kamerstuk 32 627, nr. 21) aangegeven dat er gestreefd wordt naar een lichtere vorm van toetsing voor CRISPR-Cas. Hoe staat het met deze lichtere vorm van toetsing?

Antwoord:

Er is een uitgebreid nationaal en internationaal kennisnetwerk bestaande uit wetenschappelijke instellingen en bedrijven werkzaam in onderzoek naar, en ontwikkeling van, plantenrassen met nieuwe verdelingstechnieken en uit (inter)nationale experts betrokken bij de risicobeoordeling van werkzaamheden met deze planten(rassen).

De mening van de leden van de D66-fractie wordt gedeeld dat kennis over de bodem zeer belangrijk is. Het Nationaal Programma Landbouwbodems stimuleert het uitwisselen van ervaring- en kennisuitwisseling over duurzaam bodembeheer. Er wordt veel geïnvesteerd door zowel de overheid als verschillende ketenpartijen in kennis over bodem, bijvoorbeeld in het kader van het onderzoeksprogramma Slim Landgebruik en de PPS beter bodembeheer.

Verder is de kabinetsinzet gericht op het Europees agenderen van de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft. Hierbij zijn we afhankelijk van EU processen die nu in gang zijn gezet en is de Europese Commissie nu bezig met een onderzoek naar de status van nieuwe innovatieve technieken. Dit onderzoek zal naar verwachting vorm geven aan de vervolgstappen en de mogelijke beleidsopties.

Kan de Minister inzicht geven in de vraag welke hoeveelheid van de groenten en fruit die in de supermarkten verkrijgbaar zijn tot stand zijn gekomen door technieken die ertoe leiden dat deze producten officieel gezien worden als ggo, maar uitgezonderd zijn van de GGO-regelgeving?

Antwoord:

Zie hiervoor het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie onder het subkopje Stand van zaken veiligheid biotechnologiebeleid.

De leden van de D66-fractie hebben in het algemeen overleg Tuinbouw van 5 juni 2019 aandacht gevraagd voor de nutriëntendichtheid van gewassen. De Minister gaf aan dat er een onderzoek gestart is naar gezondheidseffecten van gewassen. Klopt het dat de Minister doelde op het project De Waarde(n) van Groente en Fruit? Kan de Minister toelichten of het klopt dat in dit project de nutriëntendichtheid wordt meegenomen van groente en fruit en dan inzichtelijk gemaakt wordt op welke manier de samenstellingen de afgelopen jaren zijn veranderd? Zo nee, waarom niet? Wanneer worden de resultaten van dit onderzoek met de Kamer gedeeld?

Antwoord:

Dat betrof inderdaad het Topsectorproject De Waarde(n) van Groente en Fruit. In dit project wordt onderzoek gedaan naar innovatieve meetmethoden en bandbreedten van een aantal inhoudsstoffen in tuinbouwgewassen zoals tomaat, kool en wortel. Pas als de mogelijke variatie in dergelijke inhoudsstoffen inzichtelijk is, kan er meer gezegd worden over de daadwerkelijke voedingswaarde van specifieke groenten- en fruitsoorten. Het project gaat dus niet over de mogelijke verandering in samenstelling van inhoudsstoffen of gezondheidseffecten gedurende de afgelopen jaren, omdat de meetmethoden voor het meten van die samenstelling nog in ontwikkeling zijn. Het vierjarenproject is inmiddels 1,5 jaar onderweg en dat houdt in dat de resultaten over circa 2,5 jaar aan uw Kamer worden toegezonden. Voor meer informatie over dit Topsectorproject wordt uw Kamer verwezen naar de website http://www.waardenvangroentenenfruit.nl.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding van het schriftelijk overleg Biotechnologie en Tuinbouw. Deze leden hebben vooral met veel interesse de voorbeelden gelezen over hoe precisielandbouw kan helpen bij innovatie en het streven naar kringlooplandbouw. Er staan veel dingen op de agenda, maar zij gaan graag in op de volgende onderwerpen: de overschrijding van het CO2-sectorplafond door de glastuinbouwsector, de invloed van vergunningverlening voor gentherapie op het milieu en de harmonisatie en modernisering van regelgeving op gebied van biotechnologie.

De leden van de GroenLinks-fractie zien de Nederlandse tuinbouw als een zeer innovatieve sector die zijn best doet om klimaatdoelen te halen en als voorbeeld voor de rest van de landbouwsector. Het Tuinbouwakkoord draait om samenwerking en heeft in maart 2020 zijn kracht al getoond. Deze leden zijn blij om te lezen dat de samenwerking ervoor heeft gezorgd dat een specifieke steunregeling voor de tuinbouwsector snel tot stand kan komen. Verder zien zij dat het Tuinbouwakkoord gericht is op een volledige circulaire tuinbouwsector en er veel ruimte is voor innovatie. Daarom hebben zij met des te meer zorg de brief over de overschrijding van het CO2-sectorplafond in 2017 door de glastuinbouwsector gelezen. Ook in 2018 heeft een overschrijding plaatsgevonden. Zij hebben het gevoel dat de sector het sectorplafond steeds overschrijdt en dat er daardoor geen voortgang zit in het behalen van de klimaatdoelstellingen. Zij lezen dat overeenkomstig de wet- en regelgeving compensatie betaald dient te worden voor deze overschrijding. De compensatie zal ingezet worden voor het behalen van de klimaatdoelstellingen in de glastuinbouwsector. Echter hebben deze leden al eerder vragen gesteld over nieuwe gegevens die erop wijzen dat de glastuinbouw in 2020 wederom niet haar klimaatdoelen zal halen. Het antwoord van de Minister was opnieuw dat overschrijding van het plafond gecompenseerd moet worden. Is de Minister het met deze leden eens dat het belangrijk is dat de klimaatdoelstellingen in de glastuinbouwsector behaald worden en dat compensatie voor overschrijding niet de norm moet worden? Kan de Minister dit uitgebreid toelichten? Verder gaf de Minister destijds aan dat er ook voor 2017 compensatie betaald moet worden. Kan de Minister vertellen of die compensatie inmiddels al betaald is of wanneer deze uiterlijk zal worden betaald? Op welke manier wordt het geld van de compensatie concreet ingezet om de klimaatdoelen van de glastuinbouw wel te behalen?

Antwoord:

Het Rijk is al jarenlang in een publieke private samenwerking met de sector – via het innovatie- en actieprogramma Kas als Energiebron – bezig om CO2-reductie te realiseren. In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om hier een vervolg aan te geven.

Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 5 februari 202019 wordt volgens de Energiemonitor Glastuinbouw van Wageningen Economic Research (WEcR) de overschrijding van het plafond vooral veroorzaakt door de toename van het gebruik van gasgestookte warmtekrachtkoppeling-installaties (wkk’s) in de glastuinbouw. Deze toename wordt veroorzaakt door de toenemende nationale elektriciteitsvraag en het prijsverschil tussen gas en elektriciteit. Ook nam het glastuinbouwareaal minder af dan werd verwacht en namen de intensieve teelten toe. Dit zijn oorzaken waar niet op gestuurd kan worden.

In het Klimaatakkoord zijn ook randvoorwaarden opgenomen om de doelstellingen te kunnen halen. Zo moeten er voldoende, betaalbare en duurzame voorzieningen zijn om bijvoorbeeld de door wkk’s geproduceerde elektriciteit, warmte en CO2 te kunnen vervangen. Recent bleek dat de voor transitie benodigde levering van externe CO2 in de glastuinbouw mogelijk belemmerd wordt door de maatregelen om CO2-reductie in de industrie (waaronder CCS) te realiseren.20 Ook het fiscale kader geeft niet de gewenste prikkel voor elektrificatie in de glastuinbouwsector. Door de aanpassing van de ODE worden de wkk’s naar verwachting niet of later door alternatieven vervangen. Volgens het WEcR-onderzoek kan dit er toe leiden dat er 0,5 tot 0,7 Mton minder CO2 door de sector wordt gereduceerd21. Deze voorbeelden laten zien dat externe ontwikkelingen invloed hebben op de energietransitie in de glastuinbouw. Om te zorgen dat de sector zijn klimaatdoelstellingen haalt, komt onderzoek wat het halen van die doelstellingen mogelijk belemmert en hoe er voor gezorgd kan worden dat de prikkels de goede kant op gaan staan. In de eerste helft van 2021 wordt de Tweede Kamer over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd.

Vanwege de corona-crisis die ook de glastuinbouwsector heeft geraakt, is het moment van inning van de heffing uitgesteld. Eind oktober 2020 stuurt RVO de tuinders een brief met het bedrag dat zij voor de overschrijding van het CO2-plafond in 2017 moeten betalen. Tuinders kunnen met RVO contact opnemen als zij een betalingsregeling willen afspreken. De Minister van LNV gaat met de sector in gesprek op welke manier het geld van de compensatie kan worden ingezet om de klimaatdoelen van de glastuinbouw te halen. Te denken valt aan projecten die nodig zijn om wkk’s op termijn te kunnen uit faseren.

Als tweede willen de leden van de GroenLinks-fractie de voortgang bij het oplossen van knelpunten met betrekking tot de vergunningverlening voor gentherapie bespreken. Deze leden begrijpen dat snelheid belangrijk is bij innovatie, maar hebben wel zorgen over hoe gegarandeerd kan worden dat dit niet ten koste gaat van het milieu. Zij hebben begrepen dat er een maatregelenpakket tot stand is gebracht dat momenteel wordt uitgevoerd met als doel onder andere het verbeteren van het vergunningsverleningsproces en het verkorten van de proceduretermijnen. Aanvragers die aantonen en verklaren dat hun gentherapietoepassing aan de generieke milieurisicobeoordeling voldoet, hoeven deze zelf niet meer uit te voeren en kunnen hiernaar verwijzen in hun vergunningaanvraag. Zij begrijpen dat dit ervoor zorgt dat het vergunningsverleningsproces wordt verkort. Zij vinden het belangrijk dat de vergunningen uitsluitend worden verstrekt aan aanvragers die daadwerkelijk voldoen aan de milieurisicobeoordeling. Hoe moeten aanvragers nu aantonen en verklaren dat hun gentherapietoepassing aan de generieke milieurisicobeoordeling voldoet? De Minister heeft in eerdere vragen van de commissie LNV hierover al gezegd dat met «aantonen» het verstrekken van de identiteit van het betreffende ggo bedoeld wordt. In hoeverre wordt dit gecontroleerd en gehandhaafd? Is de Minister het met deze leden eens dat deze manier van vergunningverlening niet ten koste mag gaan van het milieu? Zo ja, hoe garandeert zij dit?

Antwoord:

Voor de Minister van IenW staat het waarborgen van veiligheid voor mens en milieu voorop. Mogelijke negatieve gevolgen van het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen voor de gezondheid van de mens en het milieu worden zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij is oog voor het benutten van de kansen voor innovatie en wordt inzet gepleegd om knelpunten in procedures weg te nemen.

De voorwaarden voor gestandaardiseerde milieurisicobeoordelingen voor klinische gentherapie studies zijn te vinden op de website van het RIVM. Via standaardformulieren kunnen de aanvragers aantonen en verklaren dat ze aan voorwaarden voor een gestandaardiseerde milieurisicobeoordeling voldoen. Het RIVM beoordeelt deze aanvraag en na verstrekking van de vergunning is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Daarnaast is elke vergunninghouder voor gentherapie verplicht een milieuveiligheidsfunctionaris intern toezicht in dienst te hebben.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken-brief inzake de veiligheid van biotechnologiebeleid. De Minister schrijft hierin dat Nederland pleit voor harmonisatie van regelgeving in de EU en tevens voor Europese regelgeving die enerzijds voldoende ruimte biedt voor innovatie en anderzijds de veiligheid van mens en milieu borgt: in crisissituaties een moeilijke balans door de snelheid die noodzakelijk is. Door het gebrek aan harmonisatie op gebied van klinische proeven met genetisch gemodificeerde organismen zag de Europese Commissie zich daarom genoodzaakt een spoedverordening in te stellen waardoor geen milieuvergunning meer nodig is voor vaccins en behandelingen tegen COVID-19. De Minister heeft in overleg besloten dat er geen aanvullende nationale maatregelen worden genomen naar aanleiding van deze EU-verordening. Wordt er in een dergelijke milieuvergunning en de effectrapportage die daaraan ten grondslag ligt ook gekeken naar de bredere gezondheidseffecten voor de samenleving? Kan de Minister uitleggen in hoeverre klinisch onderzoek naar vaccins of behandelingen tegen COVID-19 en de effecten op individueel niveau in Nederland tot nu toe heeft geleid tot risico’s voor mens of milieu? Houdt de Minister dit nauwlettend in de gaten? Kan de Minister uitgebreid toelichten of zij aanvullende maatregelen zal treffen op het moment dat er risico’s zijn voor mens of milieu? Deze leden hebben begrepen dat in crisistijd gebruik kan worden gemaakt van een zogenoemde «premarketvergunning» waardoor meer innovatie mogelijk is zonder een milieuvergunning voordat een medicijn op de markt komt. Klopt het dat dit kan leiden tot de situatie dat een medicijn of vaccin al wijd verspreid is en gebruikt wordt zonder dat er een analyse is gedaan van het effect op milieu en gezondheidseffecten op de omgeving?

Antwoord:

Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden van de D66-fractie over de Europese COVID-19 verordening. Nationaal zijn, na overleg met CCMO, COGEM, RIVM en VWS, geen aanvullende maatregelen genomen gezien het type producten waaraan gewerkt wordt als ook de beperkte juridische ruimte om een milieurisicobeoordeling te kunnen uitvoeren. CCMO zal wel bij toekomstige klinische onderzoeken met COVID-19 ggo-medicijnen het verspreidingsrisico van het ggo beoordelen en hiervoor het RIVM en/of de COGEM raadplegen.

Alleen klinische studies met een COVID-19 ggo-vaccin of geneesmiddel zijn gedurende de periode van de pandemie uitgezonderd van een milieurisicobeoordeling. Voor een COVID-19 vaccin of geneesmiddel dat uiteindelijk op grote schaal beschikbaar komt, moet een marktaanvraag bij de European Medicines Agency (EMA) worden ingediend. Bij de beoordeling van deze marktaanvraag wordt de milieurisicobeoordeling gecontroleerd om de risico’s voor mens en milieu te beoordelen. De EMA heeft de mogelijkheid om een conditional approval te doen van een marktaanvraag. Dit betekent dat er bepaalde delen van het geneesmiddelregistratiedossier pas na verstrekking van de marktvergunning worden ingediend.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in dezelfde brief dat de Minister aankondigt in dialoog te gaan over de modernisering van het biotechnologiebeleid in aanloop naar het uitsluitsel van de Europese Commissie. Deze leden vinden het belangrijk dat deze dialoog plaatsvindt. In hoeverre worden ook de Ministeries van LNV, VWS, OCW en EZK betrokken bij de dialoog met veldpartijen uit de verschillende toepassingsgebieden van biotechnologie? Welke groepen stakeholders sluiten precies bij deze dialoog aan? In hoeverre worden natuur- of milieuorganisaties hier ook bij uitgenodigd?

Antwoord:

Zie ook de reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie zouden erop willen wijzen dat – zoals bekend – de ontwikkelingen op het terrein van biotechnologie snel gaan. Vanuit het bedrijfsleven wordt keer op keer het signaal afgegeven dat de vergunnings- en toelatingsprocedures voor nieuwe producten, methoden en technieken traag verlopen en dat daardoor innovaties die ten goede komen aan de samenleving en de economie niet of vertraagd worden geïntroduceerd. Bedrijven in Nederland ondervinden naar de mening van deze leden daardoor een concurrentienadeel ten opzichte van landen waar de procedures sneller worden doorlopen. Zij wijzen de Minister in dit kader als voorbeeld op vragen die zijn gesteld door de leden Kuiken, Moorlag en Nijboer over het winnen en vermarkten van producten uit toppen van hennepplanten22.

Signalen ten aanzien van belemmerende regelgeving en procedures strekken uit over de beleidsdomeinen van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), EZK, LNV en VWS. Is de Minister bereid om systematisch in kaart te brengen tegen welke belemmeringen ontwikkelaars en toepassers van biotechnologie aanlopen in de ontwikkeling, toelating en vergunningverlening? Deelt de Minister de opvatting dat het waardevol is om niet alleen de belemmeringen maar ook de onmogelijkheden en vooral de mogelijkheden om deze belemmeringen verder weg te nemen goed in kaart te brengen? Is de Minister bereid om hiervoor een onafhankelijk, deskundig en gezaghebbende persoon of groep van personen in te zetten om hiertoe een verkenning te doen op basis van een consultatie van bedrijven, wetenschappers en beleidsmakers? Dit naar analogie van het inzetten van een gezant om het tekort aan beschermende middelen tegen coronabesmettingen weg te nemen. Ziet de Minister meer of andere mogelijkheden om zand uit de tandwielenkast weg te blazen?

Antwoord:

Belemmeringen in regelgeving en procedures zijn eind 2019 in kaart gebracht in het «Verbeterplan vergunningverlening medische ggo’s» en de maatregelen om belemmeringen weg te nemen en onder andere doorlooptijden voor vergunningverlening te stroomlijnen en procedurelasten te verminderen, zijn inmiddels uitgevoerd. Hierover is uw Kamer op 14 oktober 201923 en op 1juli jl.24 geïnformeerd Middels de reguliere overlegstructuren met het veld, de betrokken departementen, het RIVM en de COGEM is goed overleg om te toetsen of de vergunningverlening kan worden verbeterd en of de gevraagde informatie en de opgelegde maatregelen proportioneel en werkbaar zijn. Op dit moment wordt daarom de meerwaarde voor een aanvullende verkenning niet gedeeld.

Is de Minister bereid het bedrijfsleven, met name dat deel dat zich wijdt aan zaad- en plantveredeling, ontwikkeling van vaccins en medicijnen en toepassing voor de circulaire economie, te consulteren en met hen te inventariseren hoe wet- en regelgeving meer ondersteunend en minder belemmerend kan zijn in de ontwikkeling en verdere groei van de biotech-economie?

Antwoord:

Ja, zie hiervoor ook het antwoord op de vragen van de leden van de VVD-fractie over de voorbereiding op de eventuele herzieningen.

De leden van de PvdA-fractie zijn met de Minister verheugd dat het Europees Octrooibureau uitspraak heeft gedaan dat er geen patenten mogelijk zijn op eigenschappen van klassiek veredelde producten. Op welke wijze gaat Nederland zich in EU-verband inzetten om te voorkomen dat via juridische omwegen dit omzeild gaat worden en toch nog octrooien kunnen worden gevestigd die een beperking kunnen vormen op het aanwenden van natuurlijke planteigenschappen voor veredelingsdoeleinden?

Antwoord:

Met de recente uitspraak van de Vergrote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau in de peperzaak staat juridisch vast dat uitvoeringsregel 28(2) bij het Europees Octrooiverdrag rechtsgeldig is. Dit betekent dat het Europees Octrooibureau met inachtneming van deze regel octrooien zal verlenen of afwijzen, en dus geen octrooien meer zal verlenen op producten die enkel het resultaat zijn van traditionele plantenveredeling. Juridisch is dit duidelijk vastgelegd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Europese toelating genetisch gemanipuleerde soja

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn zeer ontstemd over de Europese toelating van een nieuwe generatie genetisch gemanipuleerde soja (GM-soja) op de Europese markt.25 Deze soja is ontwikkeld door Monsanto (nu Bayer) en is genetisch tolerant tegen maar liefst drie onkruidbestrijdingsmiddelen: dicamba, glufosinaat-ammonium en glyfosaat. De eerste twee stoffen zijn in de Europese Unie verboden, maar blijkbaar mogen gewassen uit derde landen met deze gifresten nog wel de markt op – zowel voor veevoer als menselijke consumptie. De Europese Commissie heeft deze toelating goedgekeurd, ondanks dat het Europees Parlement zich hier eerder al tegen had uitgesproken.26 Kan de Minister aangeven wat het Nederlandse standpunt was toen dit in de Raad (of in een Standing Committee) werd besproken?

Kan de Minister aangeven hoe deze toelating van GM-soja, die niet in de EU geteeld mag worden, in verhouding staat tot de ambitie van zowel de Europese Unie als Nederland om zelf meer plantaardige eiwitgewassen te gaan telen en minder afhankelijk te worden van derde landen? Kan de Minister bevestigen dat deze nieuwe GM-soja in de Verenigde Staten en Canada minder duurzaam en dus goedkoper is dan Europese soja, omdat in Noord-Amerika soepelere regels gelden met betrekking tot genetische manipulatie en gifgebruik? Kan de Minister bevestigen dat daarmee een oneerlijk speelveld wordt gecreëerd voor Europese boeren die eiwitgewassen telen? Hoe beoordeelt de Minister dat en hoe beschouwt de Minister deze ontwikkeling in het licht dat het areaal sojabonen in Nederland in 2020 sterk is afgenomen, terwijl het beleid juist een toename beoogt?27

Kan de Minister bevestigen dat de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie (Nevedi) en LTO Nederland vakgroep Akkerbouw zeer kritisch tegenover de toelating van de nieuwe GM-soja staan en dat de vakgroep Akkerbouw zelfs overweegt om afspraken te maken om deze soja niet te kopen? Hoe beoordeelt de Minister een dergelijk initiatief?

Antwoord:

Van alle in de EU toegelaten ggo's is de veiligheid voor mens en milieu aangetoond vóór zij in de EU in de handel zijn gebracht. De risicobeoordeling door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) wordt gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten. EFSA heeft geoordeeld dat de GG-soja een verwaarloosbaar risico opleverde voor mens en milieu. Nederland volgt de wetenschappelijke beoordeling en heeft om die reden in het Standing Committee gestemd voor de toelating van de GG-soja op de Europese markt. Binnen het huidige systeem van risicobeoordelingen worden economische overwegingen niet meegenomen.

De regels omtrent milieu en productiestandaarden tussen de EU en derde landen kunnen verschillen. Dit kan invloed hebben op de prijs maar daarbij spelen meer factoren een rol. Productiekosten in de VS en Canada zijn regelmatig lager door factoren zoals hogere teeltschaal en lagere grondprijs of transportkosten.

Het kabinet is zich bewust van de verschillende kritische geluiden met betrekking tot import van GG-soja. Wel is het zo dat de EU momenteel afhankelijk is van de import van eiwit gewassen zoals soja. Mede door de noodzaak voor verduurzaming, de afhankelijkheid en druk op grondstoffen en om de concurrentiepositie te versterken wordt door de Minister van LNV een Nationale Eiwit Strategie uitgewerkt en wordt ook op Europees niveau aan een strategie voor alternatieve eiwitbronnen gewerkt, zoals aangekondigd in de Van Boer tot Bord Strategie.

De afname van het areaal soja in Nederland heeft te maken met andere factoren, onder andere het aflopen van de GreenDeal Nedersoja per 31 december 2019 en het verbod op het gebruik van enkele gewasbeschermingsmiddelen die in de huidige teelt tot nu toe noodzakelijk werden geacht. Daarnaast bleek de keten onvoldoende robuust om akkerbouwers duurzaam te verbinden. De teelt geeft verschillende onzekerheden, waardoor de oogst kan tegenvallen.

Kan de Minister bevestigen dat de toelating van voer en voedsel uit derde landen volgens regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) alleen geweigerd mag worden als de voedselveiligheid in het geding is, maar niet omwille van het milieu? Kan de Minister bevestigen dat voor deze toelating niet getest is op het gezondheidseffect van de gif-cocktail van dicamba, glufosinaat-ammonium en glyfosaat? Klopt het daarmee dat de voedselveiligheid bij deze GM-soja wel degelijk in het geding kan zijn, maar dat daar niet op getest is? Deelt de Minister deze zorgen? Zo ja, is zij voornemens deze te uiten bij de Europese Commissie? Welke overige actie voorziet de Minister te nemen om deze toelating terug te draaien?

Antwoord:

In multilaterale handelsverdragen, zoals de GATT, zijn de kernbeginselen van de WTO-regels vastgelegd. Het beginsel van nationale behandeling (artikel III) is een van de kernbeginselen van de WTO. Dit betekent dat een land op de eigen markt geen onderscheid mag maken tussen buitenlandse en binnenlandse producten en dat gelijke producten op een gelijke manier behandeld moeten worden. De manier waarop een product geproduceerd is, is niet altijd terug te vinden in de eigenschappen van het product. Het eenzijdig weren van producten op grond van milieueisen brengt daarom het risico met zich mee dat WTO-regels geschonden worden en moet per casus beoordeeld worden. De regels voor het vaststellen van voedselveiligheids- en kwaliteitseisen zijn vastgelegd in het Sanitaire en Fytosanitaire maatregelenakkoord. Hierin is vastgelegd dat landen hun eigen product- en productiestandaarden kiezen, de fysieke eigenschappen van een product, gebaseerd op wetenschappelijke bevindingen.

Voer en voedsel uit derde landen wordt alleen toegelaten indien de voedselveiligheid niet in het geding is, en in het geval van genetisch gemodificeerd voer of voedsel indien er hooguit een verwaarloosbaar risico voor mens en milieu bestaat bij toelating.

Is de Minister van mening dat gewassen met een genetische tolerantie voor landbouwgif niet langer uit derde landen geïmporteerd zouden moeten worden? Zo ja, kan de Minister toezeggen dat Nederland in toekomstige vergelijkbare situaties een actief tegengeluid zal laten horen in Brussel, teneinde de Europese boeren te beschermen tegen oneerlijke concurrentie?

Antwoord:

Handelspolitieke overwegingen vallen buiten het wettelijke kader van ggo-risicobeoordelingen. Eén van de pijlers van de Van Boer tot Bord Strategie is dat het handelsbeleid van de EU moet bijdragen tot een betere samenwerking met derde landen en aansturen op verduurzaming van productie in derde landen.

Kan de Minister zich daarnaast inzetten voor een verplichte etikettering van vlees, zuivel en eieren afkomstig van dieren die gevoerd zijn met genetisch gemanipuleerde gewassen? Hierdoor krijgt de consument een keuzemogelijkheid, en kunnen Nederlandse boeren zich onderscheiden door geen GM-soja te voeren.

Antwoord:

Volgens de huidige EU regelgeving is etikettering van vlees, zuivel en eieren afkomstig van dieren gevoerd met genetisch gemodificeerde gewassen niet verplicht. Zoals vermeld in het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie is de Europese Commissie momenteel bezig met een studie naar nieuwe genomische technieken. De resultaten van deze studie kunnen leiden tot aanpassing van regelgeving.

Nieuwe technieken voor genetische manipulatie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de Nederlandse inzet in de EU op het gebied van nieuwe technieken voor genetische manipulatie, zoals CRISPR-Cas. Volgens deze leden is de duiding «nieuwe veredelingstechniek» misleidend, omdat de techniek meer gelijkenis heeft met genetische manipulatietechnieken dan met klassieke veredelingstechnieken. Het gegeven dat genen met CRISPR-Cas gerichter dan voorheen gemanipuleerd kunnen worden, maakt het een preciezere vorm van genetische manipulatie, maar geen onschuldige «veredeling». Wat deze leden betreft vallen de nieuwe technieken daarom terecht onder de Europese GGO-regelgeving.

De Minister informeert de Kamer met enige trots dat zij bij de Europese Commissie heeft aangedrongen op een onderzoek waarmee antwoord gegeven dient te worden op vragen die betrekking hebben op «het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-528/16 betreffende de status van nieuwe genomische technieken in het Unierecht». Met andere woorden: vallen nieuwe gen-technieken terecht onder de GGO-regelgeving, of kan het, zoals deze Minister graag zou zien, met minder strenge regelgeving toe? De Minister stelt: «innovatieve nieuwe technieken, waaronder ook de toepassing van CRISPR-Cas, kunnen een belangrijk rol vervullen in de ontwikkeling naar een duurzame land- en tuinbouw en het behalen van de bijbehorende maatschappelijke doelen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van robuuste gewassen die beter bestand zijn tegen ziektes, droogte, hitte en verzilting.» Ook in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 wordt naar de toelating van CRISPR-Cas gekeken als de heilige graal om minder landbouwgif te gebruiken. De biologische sector, die zonder deze technieken tot minder gifgebruik komt, wordt hierbij volledig genegeerd en miskend.

Antwoord:

De kabinetsinzet is gericht op het Europees agenderen van de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat de belofte van gereduceerd gifgebruik al zo oud is als genetische manipulatie zelf. In de praktijk heeft genetische manipulatie echter juist tot meer gifgebruik geleid, omdat gewassen resistent werden gemaakt tegen gif. Waarom houdt de Minister nu voor dat dit anders loopt wanneer CRISPR-Cas onder soepelere regelgeving valt? Welke waarborgen bouwt de Minister in om te garanderen dat eventuele soepelere regelgeving zal leiden tot minder gifgebruik in plaats van meer? Graag een reactie van de Minister.

Antwoord:

De ontwikkelingen rond biotechnologie gaan razendsnel en daardoor zijn de mogelijke toepassingen van nieuwe veredelingstechnieken zeer uiteenlopend en divers. Als er een aanpassing van de GGO-regelgeving zal komen, dan zal het kabinet kijken naar de wetenschap, omstandigheden en kaders van onze beleidsdoelen. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen juist bijdragen aan de reductie van de behoefte van gewasbeschermingsmiddelen door robuuste gewassen te ontwikkelen, die meer resistent zijn tegen ziekten en plagen, zoals aangegeven door de leden in hun vraag. Het is daarom belangrijk om te kijken naar de toepassing van de techniek, en niet alleen naar de techniek zelf, mits beiden veilig zijn voor mens, dier en milieu en soortgrenzen niet worden overschreden.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stellen dat er juist door onder andere de Nederlandse Akkerbouw Vakbond reikhalzend naar nieuwe vormen van genetische manipulatie wordt uitgekeken,28 omdat het een mogelijkheid biedt om het industriële landbouwsysteem in stand houden. Veel natuur- en milieuproblemen worden veroorzaakt door de gangbare teeltpraktijk van grote monoculturen en goedkope bulkproductie. Vooralsnog is deze teeltpraktijk afhankelijk van het gebruik van landbouwgif, maar nu daar steeds meer maatschappelijke weerstand tegen is, moet gif verwisseld worden voor gentechnologie. Deze leden stellen dat in plaats daarvan omgeschakeld moet worden naar werkelijk weerbare teeltsystemen, waarbij de biologische landbouw – die dit reeds in de praktijk brengt – als voorbeeld kan dienen. Graag een reactie van de Minister.

Antwoord:

De Minister van LNV deelt de opvatting van deze leden dat de behoefte aan chemische middelen omlaag moet. Daarom zijn weerbare planten en weerbare teeltsystemen een belangrijke pijler van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en het Realisatieplan van de LNV-visie. In een integraal systeem moeten we kijken naar verschillende hulpmiddelen, zoals het gebruik van technologie, om rekening te kunnen houden met veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld in klimaat, ziekte- of plaagdruk, de markt en maatschappij. Nieuwe veredelingstechnieken kunnen een belangrijke rol spelen om bijvoorbeeld binnen de soortgrenzen van gewassen eigenschappen te selecteren en versterken, diversiteit van genetisch materiaal te versterken of om natuurlijke veredelingsprocessen te versnellen. Eveneens onderstreept dit dat praktijklessen binnen de biologische landbouw relevant kunnen zijn voor de gangbare landbouw. Het gaat om de kansen die nieuwe veredelingstechnieken kunnen bieden, mits de veiligheid voor mens, dier en milieu is geborgd.

Bovendien stellen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat nieuwe uitdagingen in de tuinbouw, zoals het veranderende klimaat, juist vragen om een grote diversiteit aan lokaal-aangepaste zaden. Ook nieuwe technieken als CRISPR-Cas zullen, wanneer deze worden toegelaten, leiden tot een verdere machtsconcentratie in de zadenmarkt bij grote bedrijven. Dit is reeds het geval in de Verenigde Staten, waar één groot bedrijf licenties voor landbouwkundige toepassingen van CRISPR-Cas van alle relevante partijen heeft opgekocht, en vervolgens sub-licenties aanbiedt aan bedrijven die de technologie willen gebruiken.29 Dit is een zorgwekkende ontwikkeling in een tijd waarin de veredeling van lokaal aangepaste zaden door boeren en kleinschalige veredelaars zo hard nodig is.

Kan de Minister aangeven of zij een omschakeling voorstaat naar een landbouwsysteem dat veel minder druk legt op de omgeving, waarin een fatsoenlijke prijs aan de boer betaald wordt en waarbij deze niet langer hoeft te concurreren met bulkproductie voor de wereldmarkt? Beaamt de Minister dat hiervoor een ontwikkeling nodig is naar een kleinschaliger, natuurinclusieve en op de lokale markt gerichte landbouw?

Antwoord:

Met de LNV-visie Waardevol en verbonden zet de Minister van LNV in op kringlooplandbouw. Kringlooplandbouw beoogt door middel van het sluiten van kringlopen de ecologische, sociale en economische volhoudbaarheid van landbouw en voedselproductie te borgen. Het is de sleutel voor een aantal noodzakelijke trendombuigingen: verrijking van de natuurlijke leefomgeving, vermindering van het verbruik van eindige grondstoffen, en netto-opname van broeikasgassen. Een duurzaam verdienvermogen voor agrarische ondernemers is daarbij zowel het resultaat van, als een essentiële randvoorwaarde voor het realiseren van deze publieke belangen.

Er komt een omschakelfonds van 175 miljoen, waarmee boeren en tuinders ondersteund worden die willen omschakelen naar een meer duurzame bedrijfsvoering, maar daarbij aanlopen tegen financiële problemen. Samen met het beschikbaar stellen van meer kennis en wetenschap over andere (nieuwe) manieren van bedrijfsvoering, denkend aan korte keten en multifunctionele landbouw, moet dit de boer ondersteunen in de omslag naar duurzaamheid. Daarnaast is het belangrijk dat boeren een betere positie krijgen in de voedselketen. In de brief verstuurd naar uw Kamer op 15 oktober 2020 over de Agrarische Ondernemersagenda is te lezen dat het ministerie zich inzet om wet- en regelgeving aan te passen om bijvoorbeeld oneerlijke handelspraktijken te voorkomen.30 En inderdaad boeren concurreren vaak op wereldmarktniveau en daarom is het ook belangrijk internationaal een gelijk speelveld te creëren. De Europese Commissie is zich steeds meer bewust van duurzaamheid, bijvoorbeeld in de inzet voor het GLB, de Green Deal, Carbon Border Adjustment Mechanism en de Farm to Fork-aanpak.

Er is niet één verhaal voor de Nederlandse landbouw. Het is per definitie niet een «of-of» situatie is. Een boer die aan verbreding doet, of aan kringlooplandbouw kan heel goed ook op de wereldmarkt zijn georiënteerd. Je kunt, met andere woorden, niet zeggen dat een melkveehouder die een zorgboerderij combineert met melkproductie niet op de wereldmarkt is georiënteerd.

En deelt de Minister de mening dat nieuwe vormen van genetische manipulatie daar geen rol in hoeven te spelen?

Antwoord:

Gerichte veredeling en nieuwe innovatieve technieken kunnen een rol spelen om specifieke eigenschappen van gewassen te selecteren of te verbeteren die voordelen bieden binnen systemen van natuur inclusieve landbouw en precisielandbouw, mits aan bepaalde eisen wordt voldaan zoals veiligheid voor mens, dier en milieu.

Detectie van nieuwe gentechnieken

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben vernomen dat een nieuwe test kan uitwijzen of producten al dan niet gemanipuleerd zijn met nieuwe technieken als CRISPR-Cas of Oligonucleotide Directed Mutagenesis (ODM).31 Dit is een belangrijke ontwikkeling, omdat vanuit de biotechnologische industrie altijd beweerd werd dat deze nieuwe genbewerkingstechnieken niet gedetecteerd konden worden in het product, waardoor de «strenge» Europese GGO-regelgeving voor deze technieken niet handhaafbaar zou zijn.

De nieuwe test is reeds succesvol uitgevoerd op een met ODM gemanipuleerd koolzaadras van een Amerikaans bedrijf.32 Dit GM-koolzaadras heeft geen Europese toelating, maar op de import werd tot nu toe niet door Nederland gecontroleerd, omdat verondersteld werd dat olie van het gemanipuleerde ras niet te onderscheiden was van andere koolzaadolie. Deze leden vragen de Minister of zij, nu deze test wel beschikbaar is (en beschreven in een wetenschappelijk tijdschrift), voornemens is geïmporteerde koolzaadolie uit de Verenigde Staten en Canada te testen op genetische manipulatie. Erkent de Minister dat op deze manier voorkomen kan worden dat koolzaadolie zonder toelating toch de Nederlandse markt op komt?

Antwoord:

Het EU Network of GMO Laboratories heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke toepasbaarheid van de nieuwe detectiemethode.33 Er is geconcludeerd dat de detectiemethode niet geschikt is voor controle op import van koolzaad verkregen met nieuwe veredelingstechnieken. Deze methode kan namelijk geen onderscheid maken tussen natuurlijk ontstane mutaties, mutaties ontstaan door klassieke mutagenese of door nieuwe veredelingstechnieken. Ook is de methode niet geschikt om een onbekende mutatie te detecteren, als een producent geen informatie over een aangebrachte mutatie verstrekt heeft.

Gekloonde dieren

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vernemen graag van de Minister wat de stand van zaken is met betrekking tot een Europees wetsvoorstel voor een verbod op het klonen van dieren in de landbouw, alsmede op de verkoop van producten van gekloonde dieren (vlees, zuivel of eieren). In februari van dit jaar vernamen deze leden dat het wetsvoorstel werd ingetrokken; mogelijk vanwege conflicterende handelsbelangen met de Verenigde Staten, Brazilië en Argentinië.34 Kan de Minister bevestigen dat de EU jaarlijks duizenden tonnen rundvlees uit deze landen importeert, waar dieren in de landbouw op grote schaal gekloond worden? Kan de Minister aangeven welke rol de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord met de Mercosur-landen spelen in het intrekken van dit wetsvoorstel? Is de Minister van mening dat Europese standaarden, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn of gentechnologie niet in geding mogen komen door vrijhandelsakkoorden? Zo ja, kan de Minister bij de Europese Commissie kenbaar maken dat Nederland graag ziet dat dit wetsvoorstel wel in behandeling genomen wordt?

Antwoord:

Alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook landbouwproducten uit Brazilië, Argentinië en de Verenigde Staten, moeten voor toelating op de Europese interne markt voldoen aan alle Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Het is zeer onwaarschijnlijk dat gekloonde dieren als producten op de markt komen via reguliere export, evenals op de consumentenmarkt in hun eigen productie landen.

Handelsakkoorden mogen EU standaarden op terreinen als dierenwelzijn, voedselveiligheid of milieu niet verlagen. In de voortgangsbrief over dierenwelzijn landbouwhuisdieren staat aangegeven welke inzet wordt gepleegd op het gebied van dierenwelzijnsstandaarden in relatie tot derde landen.35

Het Europees wetsvoorstel voor een verbod op het klonen van dieren binnen de landbouw, alsmede op de verkoop van producten van gekloonde dieren (vlees, zuivel of eieren) zal inderdaad ingetrokken worden. Aan de communicatie van de Commissie hierover kan worden opgemaakt dat de Europese Commissie oordeelt dat er op dit moment onvoldoende draagvlak binnen Lidstaten en Parlement is om de vaststelling van een wetsvoorstel op dit onderdeel kansrijk te maken. Het uitganspunt van het kabinet is het Nederlandse beleid ten aanzien van klonen van dieren waar de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geldt.

Op het voorstel van de Europese Commissie is in dat licht een aantal kanttekeningen te plaatsen over de reikwijdte. In de ogen van het kabinet zou het voorstel van de Commissie zich niet moeten beperken tot dieren die gekloond worden voor landbouwdoeleinden, maar zou zich moeten verbreden tot meerdere doeleinden waarvoor dieren worden gekloond. De gezondheids- en welzijnsaspecten, die mede voor de Commissie de aanleiding waren voor een voorlopig verbod, zijn voor ieder doel bij een bepaalde diersoort dezelfde. Nederland zal inzetten op verbreding van de grondslag. Hoewel een verbod op de import van kloondieren en kloonembryo’s nu niet in de huidige Nederlandse wetgeving is opgenomen omdat een verbod dat alleen in Nederland geldt, niet zinvol zou zijn, wordt een verbod in Europees verband gezien als passend in de geest van de Nederlandse regelgeving.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag naar aanleiding van de inzet van de betrokken bewindslieden voor optimalisering van de vergunningverlening voor klinisch onderzoek met gentherapie. Het Rathenau Instituut geeft aan dat de ineffectiviteit van een groot deel van de klinische studies onvoldoende wordt gerapporteerd. Ook wijst het Rathenau Instituut erop dat in Nederland van maar ongeveer 3% van de klinische studies de resultaten binnen een jaar na afronding opgenomen worden in een Europees register, terwijl dat percentage in het Verenigd Koninkrijk op 80% ligt. Daardoor hebben artsen en toezichthouders nauwelijks kennis over de veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen die in Nederland getest worden. Dat kan leiden tot het onnodig opnieuw testen van een al bewezen, maar niet gerapporteerd, ineffectief en mogelijk onveilig middel. De combinatie van soepelere regels voor gentherapie, de hogere risico’s en het gebrek aan openbaarheid van onderzoeksgegevens in Nederland vraagt volgens het Rathenau Instituut dat meer transparantie moet worden geëist van onderzoeksinstituten en bedrijven, ook bij monitoring van effectiviteit tijdens de toepassingsfase. Hoe waardeert de Minister de analyse van het Rathenau Instituut, zo vragen deze leden. Is de Minister bereid te zorgen voor meer transparantie over het verloop en de resultaten van klinisch onderzoek?

Antwoord:

De Minister voor MZS, is op 5 oktober jl. – in antwoord36 op vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over het nauwelijks openbaar maken van medicijnonderzoek – ingegaan op de door de leden van de SGP-fractie gevraagde transparantie over het verloop en de resultaten van klinisch onderzoek. Daarbij herbevestigt zij het belang van publieke toegang tot de resultaten van klinische proeven. Daartoe worden doorgaans de resultaten van onderzoek na een grondige «peer-review» primair openbaar gemaakt door middel van publicatie in wetenschappelijke tijdschriften en open access platforms. Dat neemt niet weg dat publicatie in openbare registers belangrijk is om de samenleving breder te informeren over de opbrengsten van onderzoek. Daarom vraagt de overheid om onderzoeksresultaten ook te registreren. De vereisten voor het publiceren van samenvattende resultaten van klinische geneesmiddelonderzoeken in een Europese databank zijn nu al opgenomen in een Europees richtsnoer. Dit richtsnoer legt de verantwoordelijkheid voor registratie bij de opdrachtgevers van het onderzoek, die als enige zicht kunnen houden op het verloop en de voltooiing van hun studies. Onder het richtsnoer ontbreekt echter de mogelijkheid om de verplichting tot publicatie juridisch af te dwingen. Als – naar verwachting eind 2021 – de verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek in werking treedt, krijgt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wel de mogelijkheid om sancties uit te oefenen als niet wordt voldaan aan de betreffende verplichtingen met betrekking tot openbaarmaking. Verder geeft de Minister voor MZS aan dat zij ervan uit gaat dat de hernieuwde aandacht voor de nu al geldende vereisten ook Nederlandse wetenschappelijke instellingen doet voorsorteren op het in werking treden van de EU-verordening klinisch geneesmiddelenonderzoek. Dit ook in de wetenschap dat vanaf dat moment de verplichting tot registratie juridisch is af te dwingen.

De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de gevolgen van de verhoging van de ODE-heffing voor glastuinbouwbedrijven en de gewenste energietransitie. De verhoging van de ODE-heffing betekent voor de glastuinbouw een lastenverzwaring van dertig tot veertig miljoen euro. Deelt de Minister de mening van deze leden dat de verhoging van de ODE-heffing op stroom slecht te rijmen is met de gewenste omschakeling van gas naar stroom in het kader van de energietransitie? Zij willen erop wijzen dat de toegezegde compensatie heel beperkt is en dat de genoemde negatieve prikkel niet ongedaan gemaakt wordt. Is de Minister bereid aan te dringen op aanpassing van de ODE-heffing zodat de negatieve prikkel voor omschakeling van gas naar stroom ongedaan gemaakt wordt?

Antwoord:

In 2020 zijn de grootverbruikerstarieven op aardgas en elektriciteit omhoog gegaan, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. Op basis van het rapport van Wageningen Economic Research kan geconcludeerd worden dat het fiscale kader niet de gewenste prikkel voor elektrificatie in de glastuinbouwsector geeft.37 Door de aanpassing van de ODE worden daarbij de wkk’s naar verwachting niet of later vervangen. Dit betekent volgens dat rapport dat er 0,5 tot 0,7 Mton minder CO2 door de sector wordt gereduceerd.

In de periode september 2020 tot en met maart 2021 wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek uitgevoerd naar de financiering van de energietransitie. Op dit moment wordt de Energiebelasting geëvalueerd en zal binnenkort ook gestart worden met de evaluatie van de ODE. In deze trajecten zal er aandacht zijn voor hoe het financieel instrumentarium de gewenste klimaattransitie beïnvloed en zullen er aanbevelingen gedaan worden voor mogelijke verbeteringen. Gestreefd wordt om deze trajecten voor de verkiezingen af te ronden, zodat de resultaten meegenomen kunnen worden in de formatie van een nieuw kabinet.

De leden van de SGP-fractie benadrukken het belang van uitbreiding van CO2-levering vanuit de industrie aan de glastuinbouw. Deze leden zijn positief over de innovatiepilot, gericht op behoud van de huidige CO2-levering. Zij zijn wel van mening dat vervolgstappen snel gezet moeten worden. Zij hebben begrepen dat er voorstellen zijn gedaan voor uitbreiding van de huidige levering naar nieuwe gebieden. Gelet op de onzekerheden zijn er grote investeringsrisico’s. Welke bijdrage zou vanuit het Rijk geleverd kunnen worden om deze investeringsrisico’s af te dekken? Deze leden horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek en de marktconsultatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar de mogelijkheden voor het faciliteren van de levering van CO2 aan de glastuinbouw via de SDE++ en hoe dit opgevolgd wordt. Zij horen graag wanneer de verkenning met betrokken partijen ten aanzien van belemmeringen voor toekomstige initiatieven afgerond zal worden en wanneer de regering vervolgstappen wil zetten.

Antwoord:

Samen met de Minister van EZK is de Minister van LNV met betrokken partijen in gesprek over de innovatiepilot, maar ook over toekomstige initiatieven en de mogelijke belemmeringen die daar nog bij kunnen optreden. Daarbij zal gezamenlijk bekeken worden of en op welke wijze deze belemmeringen weggenomen kunnen worden, waarmee het investeringsrisico kan verminderen. Er zijn bij de Minister van LNV initiatieven bekend die de levering van CO2 aan de glastuinbouwsector willen uitbreiden. Voor dit type projecten is advies aan het PBL gevraagd naar de mogelijkheden om de levering van CO2 aan de glastuinbouw via de SDE++ te kunnen subsidiëren. Dit advies is nodig ten behoeve van besluitvorming over de categorieën die meegenomen kunnen worden in de SDE++ in 2021. Het advies wordt eind van het jaar opgeleverd, waarna de besluitvorming begin 2021 plaatsvindt.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat er overleg is tussen de glastuinbouw en afvalenergiecentrales over CO2-levering en dat er enkele pilotprojecten lopen. Knelpunt is onder meer de CO2-heffing. Ziet de Minister mogelijkheden om CO2-levering aan de glastuinbouw uit te zonderen van de nationale CO2-heffing?

Antwoord:

Op 15 september 2020 is het Belastingplan ingediend bij uw Kamer, waarin het voorstel van wet rond de in het Klimaatakkoord afgesproken CO2-heffing voor de industrie is opgenomen.38 De heffing borgt dat de CO2-emissie van de industrie volgens afspraak wordt gehaald. Partijen uitzonderen van die heffing zou betekenen dat de borging van het halen van de klimaatdoelstellingen in gevaar komt. Om die reden is het kabinet geen voorstander van ontheffing. Om toch te zorgen dat in de toekomst externe CO2 aan de glastuinbouw geleverd blijft worden, gaat de Minister van LNV samen met de Minister van EZK en geïnteresseerde partijen een innovatiepilot uitwerken, zoals in de brief naar uw Kamer van 20 juli 2020 is aangekondigd.39

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de invulling van het kwekersrecht. Vanuit de Nederlandse veredelingssector wordt gepleit voor een verlenging van de termijn van het Nederlandse en Europese kwekersrecht (nu 25 jaar) voor bloembollen, houtige struikgewassen als blauwe bessen en frambozen, en asperges. Deze leden willen erop wijzen dat bij deze gewassen sprake is van een relatief lange terugverdientermijn en dat een verlenging van de termijn met vijf jaar, zoals nu ook al voor wijnstokken geldt, in de rede zou liggen. Hoe weegt de Minister het genoemde pleidooi vanuit de veredelingssector? Zij hebben begrepen dat er al een voorstel bij de Europese Commissie ligt. Zou de Minister deze leden kunnen informeren over de stand van zaken? Is de Minister bereid bij de komende Europese Raad dan wel bij een andere geschikte gelegenheid te pleiten voor de genoemde verlenging van het kwekersrecht, zo vragen deze leden. Welke mogelijkheden ziet de Minister voor verlenging van het Nederlandse kwekersrecht?

Antwoord:

Het klopt dat het kwekersrecht zowel een Europese als een nationale vorm kent. Voor het Nederlandse kwekersrecht – alleen geldend in Nederland – geldt dat in beginsel de duur van het kwekersrecht 25 jaar bedraagt, maar voor een aantal gewassen is de duur van het kwekersrecht op 30 jaar gesteld. Dit betreft met name gewassen die een lange opbouwfase kennen voordat ze commercieel verhandeld kunnen worden (diverse bolsoorten) en gewassen met een teeltduur (fruitgewassen als appel en peer). Gecombineerd met het kostbare en tijdrovende veredelingstraject dat hieraan vooraf gaat, zou deze lange duur de kans om de investeringen terug te verdienen erg klein maken. Uiteindelijk zou dit betekenen dat er in deze teelten nauwelijks meer innovatie zou plaatsvinden. Indien het bedrijfsleven zou komen met goed onderbouwde argumentatie aanleveren voor nieuwe gewassen voor een beschermingsduur van 30 jaar in plaats van 25 jaar in Nederland dan staat de Minister van LNV daar voor open.

Voor het Europese kwekersrecht, dat geldig is in de gehele Europese Unie, geldt een soortgelijke redenering. Het bedrijfsleven heeft een onderbouwd voorstel voor een aantal gewassen neergelegd bij de Europese Commissie. Een dergelijke wijziging van de regelgeving moet door zowel het Europees Parlement als de Raad geaccordeerd worden. De Europese Commissie heeft recent aangegeven, nog voor het einde van dit jaar een voorstel voor een langere beschermingsduur voor een aantal gewassen aan het Europees Parlement voor te leggen. Als dit voorstel ook in de Raad behandeld wordt, zal het gesteund worden.


X Noot
1

Kamerstuk 33 625, nr. 280.

X Noot
2

Kamerstukken 32 813 en 32 627, nr. 561.

X Noot
3

Kamerstuk 26 407, nr. 126.

X Noot
4

Kamerstuk 33 625, nr. 280.

X Noot
5

Kamerstuk 27 428, nr. 372.

X Noot
8

Kamerstuk 27 428, nr. 362.

X Noot
9

Kamerstuk 27 428, nr. 366.

X Noot
10

Kamerstuk 27 428, nr. 368.

X Noot
11

Kamerstuk 27 428, nr. 367.

X Noot
12

Kamerstuk 27 428, nr. 371.

X Noot
13

Kamerstukken 32 813 en 32 627, nr. 561.

X Noot
14

Kamerstuk 27 428, nr. 370.

X Noot
17

Kamerstuk 32 627, nr. 32.

X Noot
18

Kamerstuk 32 852, nr. 100.

X Noot
19

Kamerstuk 32 627, nr. 32.

X Noot
20

Kamerstukken 32 813 en 32 627, nr. 561.

X Noot
21

Bijlage bij Kamerstuk 35 579, nr. 3.

X Noot
22

Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2255.

X Noot
23

Kamerstuk 27 428, nr. 364.

X Noot
24

Kamerstuk 27 428, nr. 371.

X Noot
29

Labiotech.eu, Broad Institute Loses Appeal on European CRISPR Patent, 24 January 2020, https://www.labiotech.eu/crispr/crispr-patent-europe/.

X Noot
30

Kamerstuk 32 670, nr.199.

X Noot
35

Kamerstuk 28 286, nr. 1063.

X Noot
36

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 303.

X Noot
37

Bijlage bij Kamerstuk 35 579, nr.3.

X Noot
38

Kamerstuk 35 575.

X Noot
39

Kamerstukken 32 813 en 32 627, nr. 561.

Naar boven