26 485 Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Nr. 291 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2018

Na het Algemeen Overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van 6 maart 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 258), stemde de Tweede Kamer op 10 april 2018 over diverse moties (Handelingen II 2017/18, nr. 71, item 14). In deze brief ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in op de uitvoering van een viertal moties dat werd aangenomen.

Doelstelling voor gepaste zorgvuldigheid

De Tweede Kamer nam twee moties aan met vergelijkbare strekking. De motie Van den Hul (Kamerstuk 26 485, nr. 271) verzoekt de regering «naar het Duitse voorbeeld1 een harde kwantificeerbare doelstelling en termijn te formuleren voor het aantal bedrijven dat aantoonbaar gepaste zorgvuldigheid moet naleven». De gewijzigde motie van het lid Voordewind c.s. (Kamerstuk 26 485, nr. 286) verzoekt de regering «om met het oog op de evaluatie in Nederland vergelijkbare doelen als in Duitsland te ontwikkelen, de doelen die zijn vastgesteld in de afgesloten convenanten (zoals voor leefbaar loon en kinderarbeid) binnen de dertien risicosectoren meetbaar te formuleren, inclusief tijdpad, en de Kamer hierover voor de zomer te informeren».

In 2013 publiceerde het kabinet de beleidsbrief Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont (Kamerstuk 26 485, nr. 164). Hierin werd de ambitie uitgesproken dat 90 procent van de grote bedrijven in Nederland de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) expliciet onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten. Onder «grote bedrijven» vallen bedrijven met meer dan 500 werknemers, totale activa van meer dan 20 miljoen euro en een netto omzet van meer dan 40 miljoen euro. Het betreft zo’n zeshonderd bedrijven in Nederland. Het kabinet wil uitvoering geven aan de moties van de leden Van den Hul en Voordewind c.s. door een duidelijk tijdpad te verbinden aan deze ambitie. Het kabinet wil deze ambitie in 2023 gerealiseerd zien. Om te bezien of bedrijven de goede kant op gaan, worden in 2018 en 2020 tussentijdse metingen uitgevoerd.

De doelstelling halen

Om de ambitieuze doelstelling te halen, is het van belang dat bedrijven de OESO-richtlijnen en hun inhoud kennen. Het kabinet maakt gebruik van diverse instrumenten en methoden om bedrijven te informeren over de OESO-richtlijnen en hen te helpen bij de implementatie daarvan. De IMVO-convenanten zijn hierbij een belangrijk instrument, waarvoor ook – zoals reeds vermeld in de nota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1) – extra middelen zijn vrijgemaakt. Ter voorbereiding op deze brief is convenantspartijen en partijen die momenteel onderhandelen over een convenant gevraagd te reflecteren op de rol die convenanten kunnen spelen bij het vergroten van het percentage bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft. Partijen geven aan dat convenanten hierbij een belangrijke rol spelen, omdat:

  • zij collectieve aandacht en bewustwording over de OESO-richtlijnen genereren, zowel binnen de sectoren waarin ze zijn afgesloten worden als daarbuiten;

  • zij concrete handelingsperspectieven bieden voor de aangesloten bedrijven en hen ertoe aanzetten deze ook te implementeren. Binnen convenanten wordt gewerkt aan instrumenten om het bedrijven zo eenvoudig mogelijk te maken om aan de OESO-richtlijnen te voldoen. Door deze aanpak worden bedrijven zoveel mogelijk gefaciliteerd, wat het aandeel bedrijven dat de OESO-richtlijnen naleeft vergroot.

  • deelnemende partijen deze convenanten kunnen gebruiken om bedrijven in hun sector en ketenpartners aan te spreken en hen aan te sporen om gepaste zorgvuldigheid toe te passen of ook aan te sluiten bij een convenant;

  • de convenantstrajecten zich richten op diverse partijen, van grote bedrijven tot MKB. Ook bedrijven die verder af staan van consumenten, maar een belangrijk onderdeel vormen in de verduurzaming van ketens zoals handelaren en veilingen, worden betrokken bij de uitvoering. In sommige gevallen sluiten zij zich ook als partij aan bij een convenant.

Daarnaast wordt gewerkt aan de herziening van de criteria binnen de Transparantiebenchmark. De Transparantiebenchmark is een tweejaarlijks onderzoek in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar de transparantie in maatschappelijke verslaglegging door grote Nederlandse ondernemingen. Deelnemende bedrijven doen kennis op van de criteria voor maatschappelijke verslaggeving, krijgen inzicht in verbeterpunten en zien hoe zij scoren in vergelijking met andere bedrijven binnen en buiten de branche. Bezien wordt hoe onder andere het onderwerp Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) opgenomen kan worden in de nieuwe criteria en hoe de criteria in lijn kunnen worden gebracht met de OESO-richtlijnen. Dit draagt bij aan een helder kader voor bedrijven over wat van hen verwacht wordt en kan hen helpen bij het rapporteren over hoe zij omgaan met de OESO-richtlijnen.

Tenslotte moeten de bestuursverslagen van organisaties van openbaar belang (OOB’s) met meer dan 500 werknemers per 2018 voldoen aan het Besluit bekendmaking niet-financiële informatie (Stb. 2017, nr. 100). Dit besluit implementeert de EU-richtlijn over de bekendmaking van niet-financiële informatie (2014/95/EU). OOB’s moeten in hun bestuursverslagen toelichting geven op hun beleid, resultaten, risico’s en prestatie-indicatoren met betrekking tot de onderwerpen sociaal, milieu, mensenrechten, anti-corruptie en omkoping. Zij moeten onder andere beschrijven welke processen van gepaste zorgvuldigheid ze hebben geïmplementeerd. De EU-richtlijn verwijst ook naar de OESO-richtlijnen als kader dat bedrijven kunnen gebruiken bij het opstellen van hun verslagen.

Bevorderen van grotere dekking textielconvenant

De Tweede Kamer nam ook de motie van het lid Diks (Kamerstuk 26 485, nr. 274) aan. Deze motie verzoekt de regering «haar beschikbare middelen aan te wenden om maximale druk uit te oefenen op het gedeelte van de kleding- en textielsector dat zich nog niet heeft gecommitteerd aan het sectorconvenant om dit alsnog te doen, en de Kamer te informeren over haar strategie ter zake».

In het convenant duurzame kleding en textiel is afgesproken dat de partijen ernaar streven dat zo veel mogelijk van de – op de Nederlandse markt opererende – bedrijven zich aansluiten bij het convenant. Het gaat hierbij zowel om Nederlandse bedrijven, als om bedrijven met een hoofdvestiging in het buitenland. Binnen het convenant wordt op verschillende manieren actief gewerkt aan het vergroten van de dekkingsgraad, bijvoorbeeld door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten of het aanspreken van bedrijven die nog geen lid zijn.

Vooral internationale merken die actief zijn op de Nederlandse markt geven aan dat aansluiting bij nationale initiatieven niet altijd de voorkeur heeft. Om die reden zet het kabinet actief in om ook op Europees niveau te pleiten voor een eenduidige aanpak. Zo is in januari 2018 een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen het Duitse Partnership for Sustainable Textiles en het Nederlandse convenant. Door deze samenwerking is een geassocieerd lidmaatschap mogelijk geworden: een lid van het Duitse initiatief kan geassocieerd lid van het kledingconvenant worden of vice versa. Deze mogelijkheid bevordert deelname van internationale merken aan het convenant. Een eerste internationaal bedrijf heeft hiervan al gebruik gemaakt2. Ook hebben het Nederlandse convenant en het Duitse initiatief op 4 juni 2018 een bijeenkomst georganiseerd met als thema «Promoting responsible business conduct and due diligence in the textile and garment sector in the EU». Met deze bijeenkomst startte een Europese Roadshow om de Nederlands-Duitse aanpak verder te promoten en deelname van internationale merken aan het convenant te stimuleren.

Op 4 juli 2018 bestaat het convenant duurzame kleding en textiel twee jaar en zal de stand van zaken met betrekking tot het aantal deelnemers bekend worden gemaakt. Ik zal me samen met de andere convenantspartners blijvend inspannen om alle bedrijven aan te moedigen zich aan te sluiten bij het convenant.

Bredere dekking convenanten

In diverse andere convenantstrajecten wordt ook ingezet op het vergroten van het aantal (bedrijfs-)partijen bij convenanten. Bij het goudconvenant sloten zich na ondertekening drie nieuwe bedrijven aan, bij het convenant plantaardige eiwitten één. Ook is een nieuw bedrijf toegetreden tot de onderhandelingen in de metallurgische industrie. Sommige convenanten (in wording), zoals het bankenconvenant en het convenant in de verzekeringssector, beogen de gehele sector in één keer af te dekken. Of dit mogelijk is, is afhankelijk van de grootte en aard van de sector. Hierbij wordt ook aangegeven dat een grotere dekking soms wel betekent dat het tempo, zeker in het begin, moet worden aangepast aan de bedrijven die (nog) minder bekend zijn met internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Het vergroten van het aantal deelnemers bij een convenant is een verantwoordelijkheid van alle partijen. De inzet voor een grotere dekking van een convenant, kan echter invloed hebben op de beschikbare tijd en capaciteit voor de inzet op verbetering in de ketens van alle aangesloten convenantspartijen. Toch wordt dit niet altijd als een tegenstelling gezien. Voor veel veranderingen die mede door middel van het convenant worden beoogd, is een zo groot mogelijke dekking van belang. Hiermee staan convenantspartijen sterker ten opzichte van partijen in de keten (waar zij vaak slechts één van de afnemers zijn). Voor veel veranderingen is een gelijk speelveld belangrijk: ook dat is beter bereikbaar met een bredere coalitie, dan met een smalle vertegenwoordiging. Het kabinet zal zich daarom blijven inzetten voor het vergroten van het aantal bedrijven dat aangesloten is bij convenanten, en rekent daarbij op de steun en inzet van andere partijen.

Evaluatie convenantenbeleid

Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 28 februari 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 257) zal in het najaar van 2019 een evaluatie van het convenanten-beleid worden gestart. Dit is in overeenstemming met het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34), waarin is opgenomen dat het IMVO-convenantenbeleid wordt voortgezet en dat na twee jaar wordt bezien of en zo ja, welke dwingende maatregelen genomen kunnen worden. Partijen bij convenanten bepalen in de onderhandelingsfase welke afspraken zij maken en welke thema’s zij – conform de OESO-richtlijnen – prioriteit geven binnen de toepassing van gepaste zorgvuldigheid. In lijn met het SER-advies IMVO-convenanten van april 2014 zijn de afspraken gericht op resultaat zo veel mogelijk SMART (Specifiek, Meetbaar, Ambitieus, Realistisch en Tijdgebonden). Het kabinet zet hierop hard in tijdens de onderhandelingsfase van een convenant.

De Tweede Kamer stemde op 10 april 2018 tevens voor de motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 26 485, nr. 277), die de regering verzoekt «bij de evaluatie van de IMVO-convenanten expliciet te rapporteren over de gemaakte afspraken over integriteit en het actief tegengaan van misstanden op de werkvloer». Het kabinet zal deze – en andere in convenanten gemaakte afspraken – inderdaad meenemen in de evaluatie. Daarmee wordt dan ook verdere invulling gegeven aan de eerder genoemde gewijzigde motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 26 485, nr. 286).

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Inderdaad heeft de Duitse overheid in zijn National Action Plan on Business and Human Rights van december 2016, vastgelegd dat 50 procent van de bedrijven met meer dan 500 medewerkers in Duitsland in 2020 gepaste zorgvuldigheid toe moet passen. Hiertoe wordt in 2018, 2019 en 2020 gemonitord in hoeverre bedrijven dat ook daadwerkelijk doen.

Naar boven