Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2015
In het VAO arbeidsmarktbeleid van 2 september jl. (Handelingen II 2014/15, nr. 107, item 8) is door de Kamerleden Vermeij (PvdA) en Van Weyenberg (D66) aandacht gevraagd voor
de effecten van de wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband
met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz).
Ik heb uw Kamer tijdens het VAO toegezegd om daar goed naar te kijken en uw Kamer
schriftelijk te informeren zodra dat mogelijk is, maar uiterlijk bij de eerder toegezegde
brief voor de begrotingsbehandeling over het eerste beeld van de invoering van de
Wwz.
In aanvulling hierop is tijdens het ordedebat van 8 september jl. (Handelingen II
2014/15, nr. 109, item 24) door het Kamerlid Ulenbelt (SP) aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Uw Kamer heeft
tijdens het ordedebat verzocht om de eerder genoemde brief uiterlijk dinsdag 15 september
te ontvangen.
Met deze brief kom ik tegemoet aan dit laatste verzoek. Ik vraag daarbij uw begrip
voor het feit dat ik in deze brief slechts een tussenstand kan schetsen. Ik ben over
de effecten van het dagloonbesluit in overleg met sociale partners en bezie in samenspraak
met het UWV de uitvoerbaarheid van mogelijke alternatieven. Ik streef ernaar uiterlijk
voor de begrotingsbehandeling een brief met een definitief standpunt aan uw Kamer
te sturen.
Met betrekking tot de Wwz in combinatie met het dagloonbesluit speelt een drietal
punten.
Een eerste punt betreft de herleving van oude WW-rechten. De invoering van inkomstenverrekening
heeft in principe alleen betrekking op nieuwe WW-uitkeringen. Op deze regel bestaat
één uitzondering. Wanneer er een oud WW-recht loopt en er ontstaat na 1 juli 2015
een nieuw WW-recht dan wordt het oude recht geconverteerd naar de nieuwe systematiek.
Deze systematiek geldt ook in de situatie dat er niet een oud WW-recht loopt, maar
dat een oud WW-recht herleeft. Als iemand bijvoorbeeld een oud WW-recht had dat was
gebaseerd op 40 uur en dat is geëindigd omdat hij ging werken, dan herleeft dit recht
als de betrokkene weer werkloos wordt. Daarnaast kan er een nieuw WW-recht ontstaan,
indien aan de voorwaarden is voldaan. Vanwege dat nieuwe WW-recht dient het oude herleefde
WW-recht te worden geconverteerd. Omdat niet volledig duidelijk was hoe in deze bijzondere
situatie van het tegelijk ontstaan van een nieuw recht en het herleven van een oud
recht moest worden gehandeld, heeft het UWV voor deze situatie in eerste instantie
enkel een nieuw WW-recht toegekend en deze gevallen bovendien geregistreerd. Inmiddels
bestaat die duidelijkheid wel, zodat het UWV spoedig tot vaststelling van de herleefde,
oude uitkeringen zal overgaan. Voor uitkeringen die na 1 oktober aanstaande ontstaan,
zal de voorgenoemde situatie direct in het proces ingeregeld zijn.
Een tweede punt betreft de WW-dagloonbepaling voor werknemers die langdurig ziek zijn
geweest. In het dagloonbesluit was een wijziging opgenomen om ervoor te zorgen dat
werknemers die recht hebben op loondoorbetaling bij ziekte en werknemers die recht
hebben op een ZW-uitkering op dezelfde wijze worden behandeld, wanneer zij later een
beroep doen op de WW. Nu is echter gebleken dat in deze situaties het moment van intreden
van het arbeidsurenverlies verschilt: bij een ZW-uitkering treedt dat in op het moment
van aanvang van die uitkering en bij loondoorbetaling na einde van de loondoorbetalingsperiode.
Daardoor worden deze situaties nog steeds niet gelijk behandeld. Ik kom daarom op
dit punt met een wijziging van het Dagloonbesluit. Deze wijziging zal in deze situaties
over het algemeen tot een hoger dagloon leiden.
Een derde en laatste punt betreft de dagloonbepaling voor starters en herintreders.
In mijn eerdere brief van 18 augustus jl. heb ik aangegeven wat mijn motivering was
voor het niet herintroduceren van een startersbepaling in het dagloonbesluit. Het
ontbreken van de startersbepaling heeft effect op circa 2% tot 3% van de WW-toekenningen.
Dit effect lijkt groter dan eerder voorzien, daarom bezie ik in overleg met sociale
partners en het UWV mogelijke alternatieven. Ik zal uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk voor de begrotingsbehandeling, nader informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher