25 883 Arbeidsomstandigheden

17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies

Nr. 322 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 februari 2018

Op woensdag 29 november 2017 heeft de Staatssecretaris tijdens het AO Arbeidsomstandigheden en Handhaving (Kamerstukken 25 883 en 17 050, nr. 312) toegezegd uw Kamer een indicatie van de verdeling van de LIV-middelen over de sectoren te verstrekken. De aanleiding voor deze toezegging was een brief van de FNV waarin melding wordt gemaakt van signalen dat de Extraterritoriale (ET)-regeling en het recht op LIV – wellicht onbedoeld – kunnen samenlopen. In voorkomende gevallen heeft de werkgever recht op het LIV na toepassing van de ET-regeling, omdat brutoloon wordt uitgeruild tegen de (onbelaste) kostenvergoeding.

Zoals ik in mijn brief van 20 december 20171 heb aangegeven, signaleert de FNV dat de ET-regeling met name wordt toegepast in de uitzendbranche en vermoedt dat de uitzendbranche ook een relatief groot beroep zal doen op het LIV, aangezien de sector voornamelijk opereert in de lagere inkomensklasse. De FNV verwacht dat de samenloop zich daarom zal concentreren in de uitzendsector.

Om te beoordelen of het vermoeden gerechtvaardigd is, heb ik UWV gevraagd een overzicht te maken van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren. Dit overzicht heb ik als bijlage bijgevoegd. Uit het overzicht van UWV blijkt dat 7% van de LIV-gelden terecht komt bij de uitzendbranche. Een deelfractie van die 7% zal een buitenlandse werknemer betreffen. Van deze fractie van buitenlandse uitzendkrachten zal een deel gebruik maken van de ET-regeling. De uiteindelijke samenloop tussen het gebruik van de ET-regeling en het LIV lijkt daarom zeer beperkt.

Hoewel ik geen voorstander ben van samenloop in het geval deze gericht is op het omzeilen van de bovengrens van het LIV, zie ik thans, gezien de geringe kans dat dit ook daadwerkelijk op grote schaal plaatsvindt, geen aanleiding om de voorwaarden van het LIV aan te scherpen.

Indien er namelijk aanvullende voorwaarden aan het LIV dienen te worden gesteld om deze – op zich legale maar onbeoogde- mogelijkheid te beperken, kan het LIV niet langer automatisch worden vastgesteld op basis van de polisadministratie en zal er moeten worden overgestapt naar een systeem van handmatige verwerking van aanvragen. Dat acht ik in deze kwestie niet proportioneel.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

BIJLAGE: INDICATIE VAN DE VERDELING VAN DE LIV-MIDDELEN OVER DE SECTOREN

Sectorcode

Sector1

Relatief aandeel2

33

Horeca algemeen

13%

17

Detailhandel en ambachten

12%

52

Uitzendbedrijven

7%

12

Metaal- en technische bedrijfstakken

6%

66

Overheid, overige instellingen

6%

42

Groothandel II

5%

45

Zakelijke dienstverlening III

5%

1

Agrarisch bedrijf

5%

35

Gezondheid

4%

20

Havenbedrijven

4%

19

Grootwinkelbedrijf

4%

18

Reiniging

3%

44

Zakelijke dienstverlening II

3%

51

Algemene industrie

3%

32

Overig goederenvervoer

2%

41

Groothandel I

2%

64

Overheid, provincies en gemeenten

2%

10

Metaalindustrie

1%

13

Bakkerijen

1%

16

Slagers overig

1%

43

Zakelijke dienstverlening I

1%

50

Voedingsindustrie

1%

55

Overige takken van bedrijf en beroep

1%

 

Overige sectoren

8%

Totaal

100%

X Noot
1

Voor de sectorindeling is aangesloten bij de sectorcode WGA.

X Noot
2

Afgerond op een heel getal.


X Noot
1

Kamerstukken 25 883 en 17 050, nr. 320

Naar boven