Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 maart 2020
Per brief van 9 oktober 2019 is door de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
aan mij verzocht een reactie te geven op het artikel in het Tijdschrift voor Psychiatrie
»Reflecties op «instellingsfeiten»: de overwegingen van rechters over strafbare feiten
gepleegd in de ggz», zoals gepubliceerd in augustus 2019.1 Specifiek is gevraagd om duidelijkheid te krijgen over het vervolgingsbeleid van
het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van instellingsfeiten. Met deze brief reageer
op dit verzoek.
Het artikel gaat in op een aantal interviews met rechters over strafzaken met betrekking
tot agressie en geweld in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zogenaamde «instellingsfeiten»,
en de knelpunten die daarbij worden gesignaleerd. Het artikel stelt dat de geïnterviewde
rechters bij de beoordeling en bestraffing van instellingsfeiten knelpunten ervaren
om drie redenen: de ontoereikende informatievoorziening over de toerekenbaarheid van
de verdachte; onvoldoende informatie over de impact die een straf eventueel op het
slachtoffer van instellingsfeiten heeft; en de wens om een verslechterende toestand
van de dader door strafoplegging en vergrote kans op recidive te voorkómen.
Graag wil ik beginnen met te benadrukken dat agressie en geweld tegen werknemers met
een publieke taak – waaronder mensen die in de GGZ werken vallen – ernstig is en nooit
mag worden geaccepteerd. Slachtoffers moeten kunnen rekenen op steun van hun werkgevers
en daders moeten door de politie en het OM worden aangepakt. Een stoornis waarvoor
iemand behandeld wordt is geen vrijbrief om strafbare feiten te plegen. Geweld is
in zijn algemeenheid geen symptoom van een psychiatrisch toestandsbeeld, en aanpakken
van geweld tegen hulpverleners staat hoog op de agenda bij het OM. Feiten tegen hulpverleners
in de GGZ gelden als VPT-zaken (zaken die vallen onder het label «Veilige Publieke
Taak», agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak) en vallen daarom onder
de afspraken die in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen het OM en de politie
zijn vastgelegd.
Vervolgingsbeleid Openbaar Ministerie
Het OM hanteert voor alle VPT-feiten dezelfde uitgangspunten en verhoging van de strafeis
met 200%, zoals geformuleerd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen
en de toepasselijke richtlijnen.2 De verhoging van de strafeis is echter slechts één factor in het bepalen van de strafeis.
Hiernaast zijn ook andere factoren van toepassing, zoals bijvoorbeeld de omstandigheden
van het geval en de persoon van de verdachte.
Tegelijkertijd is het belangrijk om te beseffen dat de verdachte/patiënt al ingesloten
is als het gaat om instellingsfeiten binnen de GZZ. Ook al is dat niet op een strafrechtelijke
titel, en ook al is het beveiligings- en dwangregime in een GGZ-instelling niet gelijk
aan het regime in het gevangeniswezen, als de verdachte/patiënt (gedwongen) opgenomen
is in een instelling ligt het eisen van gevangenisstraf niet per se voor de hand.
Maatwerk is dus noodzakelijk; binnen de kaders van de wet en bestaande aanwijzingen
maken officieren die individuele afweging. Het is daarom belangrijk dat het OM, juist
in deze gevallen, zo volledig mogelijke informatie over de zaak geeft aan de rechter,
opdat deze een weloverwogen, passende sanctie kan opleggen.
Het OM heeft mij laten weten dat in alle arrondissementen er inmiddels een speciaal
team is dat zich bezighoudt met verplichte zorg en de WvGGZ. Het OM heeft de afgelopen
jaren flink geïnvesteerd in het ontwikkelen van kennis over de BOPZ, de nieuwe WvGGZ
en de betreffende problematiek opdat het OM de rechter volledig en juist kan informeren.
In alle arrondissementen vindt overleg plaats met politie en GGZ en namens het OM
zijn hier officieren van justitie en secretarissen bij betrokken.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus