22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 2369 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2017

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij drie fiches, die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling nieuwe EU-agenda hoger onderwijs Fiche: Mededeling ontwikkeling scholen en goed onderwijs (Kamerstuk 22 112, nr. 2370)

Fiche: Aanbeveling volgen van afgestudeerden (Kamerstuk 22 112, nr. 2371)

Met het verzenden van het BNC fiche over de Aanbeveling van de Raad over het volgen van afgestudeerden wordt voldaan aan het verzoek van de Vaste Kamercommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Minister van OCW van 29 juni 2017.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Fiche: Mededeling nieuwe EU-agenda hoger onderwijs

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Mededeling van de Commissie aan het Europees parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    30 mei 2017

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2017) 247

    SWD(2017) 164

  • d) EUR-Lex

    http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?qid=1497271062045&uri=CELEX:52017DC0247

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

    Niet van toepassing. Wel is bij de mededeling een werkdocument en nadere onder onderbouwing toegevoegd: SWD(2017) 164.

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2. Essentie voorstel

De mededeling maakt deel uit van een breder pakket onderwijsvoorstellen over funderend onderwijs, hoger onderwijs en het volgen van afgestudeerden, zoals aangekondigd in de mededeling van de Commissie van 10 juni 2016 «Een nieuwe agenda voor vaardigheden in Europa».1 En houdt verband met het eerder gepresenteerde pakket «Investeren in jongeren van Europa» van december 2016.2 Hierin werden plannen voor een modernisering van het hoger onderwijs reeds aangekondigd. De mededeling bouwt tevens voort op de discussie die door het Nederlands voorzitterschap in 2016 werd geagendeerd in de Raad. Het beleidsdebat in de Raad was gericht op drie thema’s: het vergroten van de arbeidsmarktrelevantie, het voorbereiden van betrokken burgers en de veranderende rol van docenten in het hoger onderwijs (8635/1/16).3

De Commissie heeft met behulp van een publieke consultatie over de toekomstige steun van de EU voor het hoger onderwijs in 20164 een aantal uitdagingen geconstateerd in de voorliggende mededeling:

  • Discrepantie tussen de vaardigheden die de EU nodig heeft en de vaardigheden waarover zij beschikt;

  • Aanhoudende en toenemende maatschappelijke kloven waarbij mensen uit sociaaleconomische achterstandsgroepen of met een migratieachtergrond minder kans maken om hoger onderwijs te volgen en te voltooien. Hoger onderwijsinstellingen dienen meer inclusief te zijn en beter aangesloten bij lokale en regionale stakeholders;

  • Innovatiekloof omdat de bijdrage aan innovatie in de bredere economie van hoger onderwijsinstellingen vaak minder groot is dan zou kunnen en die bijdrage sterk verschilt tussen lidstaten;

  • Tot slot sluiten de verschillende aspecten van de stelsels voor hoger onderwijs niet altijd naadloos op elkaar aan.

De vernieuwde hogeronderwijsstrategie bouwt voort op de moderniseringsagenda van 2011.5 In deze nieuwe mededeling schetst de Commissie haar plannen voor vier kerngebieden:

  • 1. Waarborgen dat de afgestudeerden bij het verlaten van het hoger onderwijs beschikken over de vaardigheden waaraan zij en de moderne economie behoefte hebben. De Commissie stelt daarom voor:

    • Een Europees volgsysteem voor afgestudeerden te initiëren om meer kennis te verwerven over hun loopbaan of vervolgopleiding;

    • Een grotere EU coalitie voor STE(A)M6 te lanceren om de studie van deze vakken te bevorderen;

    • De bedrijfsconsortia in het kader van Erasmus+ te versterken zodat er meer en betere stages beschikbaar zijn en middels Erasmus+ stages die op digitale vaardigheden gericht zijn ondersteunen;

    • Een model te ontwikkelen voor digitale paraatheid, gericht op digitale leerstrategieën en het gebruik van geavanceerde technologie in het onderwijs, inclusief voorlichting over initiatieven over open onderwijs;

    • De strategische ondersteuning van leraren in het hoger onderwijs, promovendi en postdoctorale onderzoekers via Erasmus+ te intensiveren.

  • 2. Inclusieve en samenhangende stelsels voor hoger onderwijs ontwikkelen. Op dit punt heeft de Commissie de volgende voorstellen:

    • Erasmus+ inzetten om institutionele strategieën voor integratie, gendergelijkheid en studiesucces te ontwikkelen;

    • Flexibel en modulair opgezette programma’s te ontwikkelen;

    • Instellingen die ECTS voor vrijwillige en maatschappelijke activiteiten willen toekennen te steunen;

    • De erkenning van kwalificaties van vluchtelingen te steunen.

  • 3. Zorgdragen dat instellingen voor hoger onderwijs een bijdrage leveren aan innovatie. Hiertoe wil de Commissie:

    • De regionale innovatieregeling van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT RIS) uitbreiden;

    • Het ontwikkelen van onderwijsmethoden voor creativiteit en innovatie in het hoger onderwijs ondersteunen;

    • Het project hoger onderwijs voor slimme specialisatie verder uitrollen;

    • De kloof tussen lidstaten en regio’s op het gebied van onderzoek en innovatie verkleinen middels het specifiek inzetten van het «excellente beurzenprogramma» onder het achtste kaderprogramma voor onderzoek (Horizon 2020), Marie Skłodowska-Curie;

    • Samenwerking tussen universiteiten het bedrijfsleven stimuleren via het tweejaarlijkse University Business Forum.

  • 4. Ondersteunen van de instellingen voor hoger onderwijs en de overheden zodat zij optimaal gebruik kunnen maken van de personele en financiële middelen die beschikbaar zijn. De Commissie wil:

    • Samen met de OESO onderzoek doen naar regelingen voor financiering, stimulering en beloning in stelsels voor hoger onderwijs;

    • Onderzoekers stimuleren ook onderwijstaken te verrichten en/of daarvoor opleiden met de Marie Skłodowska Curie Acties.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet werkt aan een ambitieus Nederlands hogeronderwijsbeleid. In 2015 heeft het kabinet De Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek 2015–2025 «De waarde(n) van weten» uitgebracht.7 Deze strategische agenda richt zich op de vraag wat veranderingen in de wereld en in onze samenleving betekenen voor wat er dagelijks gebeurt in de werkgroepen, collegezalen en kantines van het hoger onderwijs. Drie thema’s staan centraal: onderwijs van wereldformaat; toegankelijkheid, talentontwikkeling en diversiteit; en verbinding met de samenleving. Aan deze ambities heeft het kabinet ook een investeringsagenda gekoppeld.

1. Onderwijs van wereldformaat

Ambitie van dit kabinet voor 2025 is dat Nederland hoger onderwijs aanbiedt waarmee elke student het beste uit zichzelf kan halen. Docenten zijn de aanjagers van dit proces. Goed hoger onderwijs is ook ingebed in leergemeenschappen waarin kritische discussie en reflectie plaatsvinden. De toegenomen diversiteit van studenten vraagt om meer maatwerk in het hoger onderwijs. Dat vraagt van instellingen meer differentiatie in onderwijsinhoud en in didactische concepten. In de komende jaren wordt er gewerkt aan kleinschalige leergemeenschappen en talentprogramma’s, rijke leeromgevingen (internationalisering, digitalisering en verwevenheid onderwijs en onderzoek), kwalitatief goede en inspirerende docenten en onderwijsleiders, en ruimte voor onderwijsvernieuwing en experimenten.

2. Toegankelijkheid, talentontwikkeling en diversiteit

Ambitie van dit kabinet voor 2025 is dat Nederland in het hoger onderwijs kansen wil bieden aan iedere student. Kansen om zich te ontplooien, om zijn of haar talenten tot ontwikkeling te laten komen en om het opleidingsniveau te bereiken dat bij hem of haar past. Doel is om elke student op de juiste plek te krijgen. Het hoger onderwijs moet maximaal toegankelijk zijn: van financiële, culturele of informatiedrempels voor toegang tot het hoger onderwijs mag geen sprake zijn. Daarnaast is er een actieplan Gelijke kansen in gang gezet dat zich richt op het stimuleren van kansengelijkheid voor alle leerlingen en studenten (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 6). Om de tekorten op de arbeidsmarkt terug te dringen en de relatie tussen onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken, wordt op nationaal niveau samenwerking gestimuleerd binnen de techniek-, zorg- en lerarensector. Techniekpact en Zorgpact zijn hiervan twee voorbeelden, waarbij wordt ingezet op het versterken van regionale samenwerking en het delen van kennis en ervaringen op nationaal niveau. Binnen de leraren sector wordt gewerkt aan het actieplan voor leraren.

3. Verbinding met de samenleving

Ambitie van het kabinet voor 2025 is dat hoger onderwijsinstellingen op alle niveaus structurele verbindingen zijn aangegaan tussen onderwijs, onderzoek en praktijk. Regionaal vanwege de fysieke nabijheid van bedrijven en publieke instellingen, maar ook nationaal en over de landsgrenzen heen. Hogescholen en universiteiten werken in 2025 in vruchtbare ecosystemen duurzaam samen met voortgezet onderwijsscholen, middelbaar beroepsonderwijsinstellingen, onderzoeksinstituten, overheden, bedrijven, ziekenhuizen, buurtwinkels, en sportclubs. Universiteiten en hogescholen zijn niet alleen verbonden met de samenleving, ze zijn zelf onderdeel van de samenleving. De City Deal «Kennis Maken» brengt een versnelling tot stand in het oplossen van maatschappelijke opgaven van kennissteden door onderzoekers, docenten en studenten op grote schaal te betrekken bij stedelijke problematiek.

Op basis van afspraken in het huidige kabinet komen er, om deze ambities te bereiken, in de periode 2018 – 2025 stap voor stap extra middelen vanuit het studievoorschot beschikbaar, oplopend naar bijna € 1 miljard per jaar. Vooruitlopend op deze investeringen hebben de instellingen zelf een kwaliteitsimpuls gegeven van jaarlijks 200 miljoen gedurende 2015, 2016 en 2017. De extra middelen die beschikbaar komen uit het studievoorschot gaan voor het merendeel (90%) naar de instellingen om hen ruimte te bieden voor een eigen en integrale aanpak. In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die vrijkomen met het studievoorschot worden geïnvesteerd in het hoger onderwijs en worden gekoppeld aan de strategische plannen van de instellingen en kwaliteitsafspraken die met het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (respectievelijk Economische Zaken waar het gaat om groen onderwijs) worden gemaakt.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet meent dat de verantwoordelijkheid voor hogeronderwijsbeleid en maatregelen op dit terrein voornamelijk bij de lidstaten ligt. De rol van de Europese Unie op het gebied van onderwijs is ondersteunend aan die van de lidstaten. Deze rolverdeling dient te worden bewaakt (zie voor verdere toelichting 4.b).

Evenals de Commissie onderkent het kabinet het belang van goed hoger onderwijs. Dit vormt het fundament voor een eerlijke, open en democratische samenleving en voor duurzame groei en werkgelegenheid. Het kabinet ondersteunt de inhoudelijke ambities van de Commissie: toekomstgerichte vaardigheden, inclusieve hoger onderwijsstelsels, verbinden van onderwijs, onderzoek en innovatie en effectieve stelsels. Deze ambities zijn ook voor Nederland herkenbaar en relevant. Met de Strategische Agenda werkt dit kabinet aan soortgelijke ambities. Het uitspreken van deze ambities op Europees niveau, acht het kabinet waardevol.

Het kabinet plaatst wel enkele vraagtekens bij de maatregelen die de Commissie voorstelt. Zo heeft een aantal maatregelen grote overlap met soortgelijke activiteiten in Nederland, zoals het Europese volgsysteem voor afgestudeerden. Bij een aantal andere maatregelen kunnen vragen worden gesteld bij de daadwerkelijke impact ervan, zoals bij het ontwikkelen van een model voor digitale paraatheid, strategische ondersteuning van docenten, onderwijsmethoden voor creativiteit en innovatie, geïntegreerde institutionele strategieën voor integratie, gendergelijkheid en studiesucces. Van de maatregel om met de Marie Skłodowska-Curie-acties de kloof tussen lidstaten en regio's op het gebied van onderzoek en innovatie te verkleinen is het kabinet van mening dat die zeer ongewenst is en geen oplossing biedt voor het probleem. Het kabinet is van mening dat deze beurzen op basis van excellentie moeten worden toegekend. Weer andere maatregelen brengen mogelijke omvangrijke administratieve lasten met zich mee, zoals het doen van onderzoek naar regelingen voor financiering, stimulering en beloning in het stelsel voor hoger onderwijs en het opzetten van een elektronisch identificatiesysteem.

Ten slotte is er ook een aantal maatregelen dat ondersteuning verdient, zoals de EU-coalitie voor STE(A)M, het kenniscentrum voor hoger onderwijs, de samenwerking met de OESO en de tussentijdse evaluatie van Erasmus+.

Het kabinet vindt het daarom van belang dat iedere lidstaat een eigen analyse maakt om prioriteiten te kunnen stellen om het hoger onderwijs te (her)vormen teneinde maximaal tegemoet te komen aan de wensen van studenten en de verwachtingen van de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft met betrekking tot het moderniseren van het hoger onderwijs altijd gepleit voor samenwerking tussen Europese landen. Behalve de activiteiten in EU-verband zijn hiervoor ook de intergouvernementele activiteiten in het Bologna-proces van groot belang. Het kabinet meent dat lidstaten bij de modernisering van het hoger onderwijs de volledige vrijheid moeten behouden om deze door nationaal beleid in te kunnen vullen.

Hieronder worden de belangrijkste maatregelen kort besproken en toegelicht:

1. Maatregelen die steun verdienen

Van de door de Commissie aangekondigde maatregelen krijgt een aantal maatregelen naar verwachting steun van het kabinet. Deze zijn:

  • De bedrijfsconsortia in het kader van Erasmus+ zodat er meer en betere stages beschikbaar zijn;

  • Het steun verlenen aan instellingen die studenten ECTS-punten voor vrijwillige en maatschappelijke activiteiten willen toekennen op basis van bestaande positieve voorbeelden. Voorwaarde is wel dat deze activiteiten gekoppeld dienen te zijn aan concrete leerdoelen en leeropbrengsten;

  • De erkenning van kwalificaties van statushouders om de toegang tot het hoger onderwijs te bevorderen;

  • De regionale innovatieregeling van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT RIS) uitbreiden.

  • Het hoger onderwijs voor slimme specialisaties verder uitrollen en advies verlenen aan overheidsdiensten.

  • Onderzoekers met Marie Skłodowska Curie stimuleren om ook onderwijstaken te verrichten, mits het daarbij niet als verplichting wordt gesteld.

  • De tussentijdse evaluatie van Erasmus+. Nederland heeft reeds zijn nationale input voor de tussentijdse evaluatie naar de Commissie gestuurd, middels het «nationaal rapport».8

  • De Commissie wil de bijdrage van hoger onderwijs aan innovatie vergroten. Nederland vindt dat eveneens van belang en is van mening dat onderwijs en innovatie, maar zeker ook onderzoek, goed verbonden moeten zijn en universiteiten hebben in Nederland dan ook de drieledige taak van onderwijs, onderzoek en kennisoverdracht. Het kabinet stimuleert onder andere een grotere diversiteit in loopbaanpaden en «open science» om kennistoepassing en een goede verbinding tussen de sectoren te waarborgen9.

2. Maatregelen die overlappen met Nederlandse initiatieven

De Commissie stelt een Europees volgsysteem voor afgestudeerden voor. In Nederland zijn er al verschillende initiatieven gaande die erg lijken op «graduate tracking», die de Commissie op Europees niveau aanbeveelt. Zie ook het BNC fiche op het voorstel «Aanbeveling van de Raad over het volgen van afgestudeerden».

Het kabinet wijst erop dat een elektronisch identificatiesysteem voor studenten in samenhang moet worden bezien met de eIDAS verordening. Die verordening verplicht, ten behoeve van toegang tot digitale dienstverlening, de acceptatie van erkende nationale eID middelen tussen de EU landen en geeft daarmee waarborgen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens. Het kabinet verzoekt de Commissie om oplossingen voor studentenmobiliteit te zoeken in de context van de eIDAS richtlijn.

3. Maatregelen met onduidelijke aanpak en impact

De Commissie stelt een aantal maatregelen voor gericht op het gebied van digitale paraatheid, strategische ondersteuning van docenten en onderwijsmethoden voor creativiteit en innovatie. Dit betreffen belangrijke ambities voor het hoger onderwijs, maar het kabinet wil graag meer duidelijkheid over wat de verschillende activiteiten, zoals ontwikkelen en uittesten, precies inhouden. Dat is nu nog onvoldoende duidelijk. Ook is niet duidelijk hoe de overdraagbaarheid van deze initiatieven gerealiseerd kan worden, zonder dat deze initiatieven worden opgelegd. Het kabinet zal de Commissie daarom verzoeken bovengenoemde maatregelen verder te concretiseren en de relevantie en overdraagbaarheid van de opbrengsten aan te tonen.

De Commissie wil fora voor samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven stimuleren. Het kabinet zal de Commissie verzoeken te verduidelijken hoe ze dat wil doen en of de Commissie van plan is haar eigen University-Business forum uit te breiden.

Nederland begrijpt dat samenwerking tussen universiteiten en bedrijfsleven moeilijk is voor sommige lidstaten maar ondersteunt de oproep dat wel te doen. De manier waarop ho-instellingen met het bedrijfsleven samenwerken, en hoe zij dat overleg organiseren, is echter niet aan Europese Commissie.

In sommige lidstaten gaat men losser om met de scheiding van publieke en private activiteiten van ho-instellingen – met als gevolg dat de concurrentiepositie van Nederland onder druk komt te staan. Voor Nederland zou het interessant zijn als de Commissie via het kennisinstituut zicht krijgt op mogelijke verschillende regels ten aanzien van publiek/ privaat en – indien relevant – hierover het gesprek aan gaat met de lidstaten.

De Commissie wil de innovatiekloof in Europa dichten en denkt daarbij onder andere aan de inzet van de Marie Skłodowska Curie Acties. Het kabinet is van mening dat het voor een competitief Europa belangrijk is dat lidstaten die op dit moment nog minder onderzoek- en innovatie-intensief zijn hun systeem versterken om zo ook te kunnen bijdragen aan de wetenschappelijke, maatschappelijke en economische groei in Europa. Nederland is echter van mening dat zij daarvoor in de eerste plaats zelf de randvoorwaarden op orde moeten brengen en daarvoor kunnen zij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen op een slimme manier inzetten.10 Daarbij kunnen zij onder andere investeren in «return schemes» om onderzoekers te enthousiasmeren terug te keren na een periode in het buitenland. De Marie Skłodowska Curie Actions zijn niet het geëigende instrument voor het dichten van de innovatiekloof en excellentie moet voor deze Acties, evenals voor het gehele EU-Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, het criterium blijven.

Naast aandacht voor publiek-private samenwerking zou Nederland er voorstander van zijn als de Commissie fora voor publiek-publieke samenwerking (bijvoorbeeld tussen onderwijs en zorg) zou ondersteunen.

4. Maatregelen met de dreiging van administratieve lasten

Het kabinet beklemtoont dat het beperken van administratieve lasten een prioriteit is.

De Commissie doet een aantal voorstellen voor het beter verzamelen en uitwisselen van kennis en informatie. Het gaat hierbij om het kenniscentrum voor hoger onderwijs, het Eurydice-netwerk en samenwerking van de Commissie met de OESO en het doen van onderzoek naar regelingen voor financiering en beloning in stelsel voor het onderwijs. Deze initiatieven hebben de dreiging van administratieve lasten in zich, omdat ongetwijfeld informatie vanuit de verschillende lidstaten verzameld, aangevuld en actueel gehouden moet worden. Ook moet er voor het gebruik van instrumenten, zoals U-Multirank, voldoende draagvlak bij ho-instellingen zijn. Vooral het kenniscentrum en de samenwerking met de OESO kan leiden tot een toenemende informatievraag richting de lidstaten. De vraag is ook voor welke doeleinden deze informatie zal worden benut. Beter is om de verschillende experts vanuit de verschillende lidstaten periodiek bij elkaar te brengen, bijvoorbeeld waar het gaat om de uitwisseling wat betreft de inclusieve ho-stelsels en de verschillende belonings- en financieringsmodellen. Naar dit laatste heeft de EUA namens de universiteiten al onderzoek naar verricht.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

De Commissie heeft deze mededeling voor het eerst gepresenteerd tijdens het Onderwijscomité van juni in Malta. Op basis daarvan is een eerste inschatting van het krachtenveld gemaakt. De mededeling is over het algemeen positief ontvangen door de lidstaten. Wel werd nog op een aantal punten verheldering gevraagd aan de Commissie.

4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten

a) Bevoegdheid

Op grond van artikel 6, onderdeel e, van het EU-werkingsverdrag mag de EU het onderwijsbeleid en de samenwerking en uitwisseling tussen de lidstaten ondersteunen, coördineren of aanvullen.

Nederland vindt het belangrijk om te onderstrepen dat de EU de onderwijsactiviteiten van de lidstaten alleen kan ondersteunen of aanvullen met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel.

b) Subsidiariteit

De grondhouding is positief met een negatieve kanttekening. Het kabinet ondersteunt inhoudelijke ambities van de Commissie zoals het bevorderen van toekomstgerichte vaardigheden, inclusieve hoger onderwijsstelsels, verbinden van onderwijs, onderzoek en innovatie en effectieve stelsels en ziet toegevoegde waarde in het uitwisselen van best practices op deze terreinen. Dit laat onverlet dat elke voorgestelde maatregel in deze mededeling op zijn eigen merites beoordeeld moet worden. Zo is de Europese toegevoegde waarde van de door de Commissie voorgestelde maatregelen gericht op het gebied van digitale paraatheid, strategische ondersteuning van docenten en onderwijsmethoden voor creativiteit en innovatie onduidelijk.

c) Proportionaliteit

De grondhouding is deels positief deels negatief. De meeste maatregelen worden gesteund door het kabinet omdat ze goed aansluiten op het nationale strategische beleid.

Een aantal maatregelen overlapt echter met nationaal beleid, met name het Europese volgsysteem voor afgestudeerden, zie ook het BNC fiche over die specifieke aanbeveling. Het gekozen instrument is daarmee wat Nederland betreft in deze gevallen zwaarder dan noodzakelijk voor het bereiken van de beoogde doelen. Verder is er een aantal maatregelen met onduidelijke impact, zoals digitale paraatheid, ondersteuning docenten en onderwijsmethoden voor creativiteit en innovatie, fora voor samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Ook is een aandachtspunt dat geen onnodige administratieve lasten rond informatieverzameling ontstaan.

d) Financiële gevolgen

De voorgestelde mededeling vergt geen extra middelen uit de EU begroting. Lidstaten worden wel aangespoord om het bestaande relevante EU programma Erasmus+ in te zetten. Nederland zal nauwlettend toezien wat dit betekent voor het toewijzen van middelen naar andere met Erasmus+ beoogde doelen. Voor wat betreft de maatregelen die de Commissie voorstelt te bekostigen via de Marie Skłodowska Curie Acties is Nederland van mening dat deze daarvoor niet het geëigende instrument zijn.

De financiële gevolgen van verschillende in de mededeling aangekondigde maatregelen zijn door de Commissie niet becijferd.

Nederland is van mening dat eventuele EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2014–2020 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de EU-jaarbegroting. Eventuele budgettaire gevolgen voor de Nederlandse begroting worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

e) Gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

Zoals onder 3b omschreven dreigt er voor een aantal maatregelen een toename (of is het nog onduidelijk of er een toename zal plaatsvinden) voor de regeldruk en administratieve lasten.

Onvoorziene stijgingen van de administratieve lasten dienen te worden gecompenseerd door het beleidsverantwoordelijke departement, waarbij compensaties zoveel mogelijk dienen te geschieden binnen het domein waarin de tegenvaller plaatsvindt.


X Noot
1

COM(2016) 381 en bijbehorend BNC fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 2174

X Noot
2

COM(2016) 940 en bijbehorend BNC fiche: Kamerstuk 22 112, nr. 2286

X Noot
3

Verslag OJCS raad van mei 2016: Kamerstuk 21 501-34, nr. 264

X Noot
4

Bijlage II van het Werkdocument van de diensten van de Commissie bij de Nieuwe agenda voor vaardigheden van Europa

X Noot
5

COM (2011) 567 final

X Noot
6

STEAM verwijst naar de internationale afkorting voor Science, Technology, Arts, Engineering, Mathematics

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 481

X Noot
8

Kamerstuk 22 452, nr. 51

X Noot
9

Talentbrief: Kamerstuk 31 288, nr. 569. Voortgang «open science»: Kamerstuk 31 288, nr. 575.

X Noot
10

The Netherlands» position paper on the interim- Evaluation of Horizon 2020: bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 391.

Naar boven