Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 22112 nr. 2111 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 22112 nr. 2111 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 april 2016
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, over de bevindingen die de pilots met de gedragscode eerlijke handelspraktijken hebben opgeleverd en over de vervolgstappen die ik van plan ben te zetten.
Achtergrond
Vanaf september 2013 zijn twee pilots met gedragscodes voor eerlijke handelspraktijken (in de agrofoodsector en de sector mode, textiel en schoeisel) van start gegaan. Aanleiding voor deze pilots waren verschillende signalen over oneerlijke handelspraktijken tussen bedrijven in de keten, zoals het eenzijdig wijzigen van contractvoorwaarden. De pilots hebben twee jaar geduurd en zijn afgesloten met een evaluatie.
Twee stuurgroepen, bestaande uit vertegenwoordigers van brancheorganisaties uit beide sectoren hebben de pilots opgezet en uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken heeft dit proces gefaciliteerd. In beide pilots werd gewerkt met een gedragscode en een kaderregeling voor geschilbeslechting. Partijen konden aan de pilots deelnemen door zich hiervoor te registreren op een website. In het geval van geschillen waarbij meerdere ondernemingen op de dezelfde manier werden getroffen door eenzelfde gedraging, konden deelnemers anoniem klagen via hun brancheorganisatie. De brancheorganisatie kon vervolgens namens de klagers de klacht voorleggen aan een nationale stuurgroep die een uitspraak kon doen over de betreffende gedraging.
Evaluatie
Ik heb, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, uw Kamer met mijn brieven van 6 juni 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1862) en 11 maart 2015 (Kamerstuk 22 112, nr. 1948) eerder geïnformeerd over mijn eerste bevindingen en de voortgang van de pilots. Zoals toegezegd in mijn brief van 11 maart 2015 en door de Staatssecretaris van Economische Zaken tijdens de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer van 3 december 2015 (Handelingen 2015/16, nr. 33) stuur ik uw Kamer hierbij de evaluatie van de pilots1. De evaluatie is uitgevoerd door LEI Wageningen UR.
De evaluatie is uitgevoerd aan de hand van de prestatie-indicatoren die in mijn brief van 6 juni 2014 zijn opgenomen. Aanvullend is ook gekeken naar de toegevoegde waarde van de pilots, de samenwerking in de stuurgroep en een mogelijk vervolg op de pilots.
Bevindingen pilot sector mode, textiel en schoeisel
De brancheorganisaties MODINT, INretail, de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel (VGT), de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Schoenen (VGS) en de Vereniging Importeurs Verre Oosten (VIVO) vormden de stuurgroep voor deze pilot en hebben de Stichting Eerlijke Handelspraktijken Mode, Textiel en Schoeisel opgericht. Doordat deze pilot niet aan kon sluiten bij een Europees initiatief zoals bij de agrofoodsector (zie hieronder), nam het opstarten van de pilot meer tijd in beslag. Binnen de looptijd van de pilot bleek het niet haalbaar om een campagne te ontwikkelen om bedrijven te laten registreren voor actieve deelname aan de pilot.
De stuurgroep is van mening dat de pilot een toegevoegde waarde heeft gehad, omdat een gedragscode is ontwikkeld en de optie van geschillenbeslechting via het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) is vormgegeven waarmee bedrijven een drempelverlagende mogelijkheid hebben gekregen om anoniem te klagen. Verder heeft de stuurgroep in de evaluatie aangegeven dat:
– bij de stuurgroep één dispuut bekend is dat in goed overleg is opgelost in de geest van de pilot;
– bedrijven zich meer bewust lijken te zijn geworden van (on)eerlijke handelspraktijken;
– van de gedragscode mogelijk een preventieve werking uitgaat;
– de samenwerking in de stuurgroep goed verlopen is, waardoor er tussen de brancheorganisaties veel wantrouwen uit het verleden is weggenomen en er een natuurlijke bereidheid is om in een vroeg stadium problemen tussen leveranciers en detaillisten door middel van bemiddeling op te lossen;
– men de gedragscode, het geschillenbeslechtingssysteem en de website wil behouden voor het geval de leden in de toekomst toch tegen geschillen aanlopen.
Bevindingen pilot agrofoodsector
De stuurgroep van deze pilot, bestaande uit vertegenwoordigers van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO Nederland), besloot maximaal aansluiting te zoeken bij het Europese Supply Chain Initiative (SCI). Deze Europese gedragscode en kaderregeling voor de agrofoodsector wordt vanaf 16 september 2013 uitgevoerd. Om het belang van het aansluiten bij het SCI te benadrukken bij hun leden, hebben de stuurgroepleden diverse activiteiten ontplooid.
Deze activiteiten hebben ertoe geleid dat alle leden van het CBL, 50 à 60 leden van de FNLI, drie LTO-regio’s (vertegenwoordigend ca. 32.000 land- en tuinbouwbedrijven) en drie landbouwcoöperaties (vertegenwoordigend 15.000 land- en tuinbouwbedrijven2) zich hebben geregistreerd bij het SCI.
De stuurgroep heeft aangegeven dat de grotere bewustwording bij bedrijven van het onderwerp een duidelijk positief gevolg is van de pilot. Door het registratieproces bij het SCI en de verschillende manieren waarop door de stuurgroep is gecommuniceerd naar haar leden over de gedragscode, zijn bedrijven zich bewuster geworden van wat als (on)eerlijke handelspraktijken wordt aangemerkt. Volgens de stuurgroep heeft dit ertoe geleid dat bedrijven verantwoordelijker zijn gaan handelen, waardoor zich op geaggregeerd niveau geen excessen meer hebben voorgedaan. Op het individuele niveau is dit minder duidelijk, aangezien geschillen in beginsel in bilateraal overleg worden opgelost. In een paar gevallen hebben vragen over mogelijke schendingen van de gedragscode de leden van de stuurgroep weten te bereiken. Deze vragen hebben niet geleid tot officiële klachten.
Ten aanzien van een mogelijk vervolg is de stuurgroep het erover eens dat zelfregulering de beste manier is om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken. De meningen over de precieze invulling daarvan lopen binnen de stuurgroep uiteen. LTO heeft aangegeven weinig meldingen van mogelijke oneerlijke handelspraktijken te hebben ontvangen. Daarmee is de gedragscode geen antwoord op problemen die volgens LTO wel leven, zoals het inkomen van agrariërs en verduurzaming van de productie. LTO ziet daarom geen actieve rol voor zichzelf in een eventueel vervolg. CBL en FNLI zouden de pilot een permanent karakter willen geven. Bedrijven die zich hebben geregistreerd voor deelname aan het SCI blijven deze registratie voortzetten en blijven hiermee de gedragscode en kaderregeling onderschrijven binnen hun handelsrelaties.
Europese ontwikkelingen in de agrofoodsector
Zoals aangegeven in mijn brief van 6 juni 2014, heb ik de ontwikkelingen met betrekking tot het SCI nauwlettend in de gaten gehouden, omdat de vervolgstappen in de agrofoodsector hier mede afhankelijk van zijn. Ik kan hierover het volgende melden. Om voor het mkb de drempel voor aanmelding bij het SCI kleiner te maken is de registratieprocedure van het SCI vergemakkelijkt. Twee derde van de op dit moment bij het SCI aangesloten bedrijven komt uit het mkb. Uit de tweede jaarlijkse evaluatie door het SCI blijkt dat het SCI een positieve invloed heeft op de agrofoodketen en dat het merendeel van de aangesloten bedrijven tevreden is over het initiatief. In het afgelopen jaar zijn in totaal 49 klachten naar voren gekomen. Een grote meerderheid van deze klachten kon zonder tussenkomst van een externe partij worden opgelost.
Naast de evaluatie van het SCI heeft de Europese Commissie een verslag gepubliceerd over de aanpak van oneerlijke handelspraktijken tussen ondernemingen in de voedselketen (COM(2016) 32 final), zie bijlage3. Het verslag laat zien hoe in de verschillende lidstaten oneerlijke handelspraktijken worden aangepakt. Sommige lidstaten hebben vrijwillige initiatieven, andere lidstaten wetgeving. Dit is afhankelijk van de specifieke situatie in de betreffende landen en is voor een groot deel cultureel ingegeven. Voor de paar lidstaten die nog niets hebben geregeld doet de Commissie de aanbeveling om te overwegen om in ieder geval een nationaal platform op te richten. Het onderzoek dat de basis was voor dit verslag heeft de Commissie er niet toe doen besluiten Europese wetgeving voor dit onderwerp voor te stellen; de bestaande nationale maatregelen acht zij op dit moment voldoende. De Europese Commissie zal de situatie blijven monitoren om een vinger aan de pols te houden.
Conclusie en vervolg
De stuurgroepleden van beide pilots hebben aangeven dat zij van mening zijn dat er een louterende werking van de pilots uitging. Dit werd versterkt door de aandacht vanuit de politiek en media voor oneerlijke handelspraktijken. Het is volgens de stuurgroepen niet duidelijk vast te stellen of het ontbreken van klachten een gevolg is van de pilots of dat het probleem met oneerlijke handelspraktijken minder speelt of er een angst is om te klagen (vanwege mogelijke represailles). De verschillende stuurgroepleden hebben echter aangegeven dat zij van hun leden niet hebben gehoord dat zij bang zouden zijn om een klacht in te dienen. Er is gedurende de pilots wel een klein aantal disputen over oneerlijke handelspraktijken naar voren gekomen. Deze zijn via het overleg in de respectievelijke stuurgroepen opgelost voordat de disputen tot formele klachten hebben kunnen leiden.
Specifiek voor de sector mode, textiel en schoeisel hebben de stuurgroepleden aangegeven dat er in hun sector een transitie gaande is, waarbij door de economische crisis en de faillissementen van een aantal grote winkelketens de wederzijdse afhankelijkheid goed zichtbaar is geworden en die ervoor heeft gezorgd dat er geen sprake is van eenzijdig afwentelen van negatieve financiële gevolgen door afnemers op leveranciers en andersom. Door deze omstandigheden zijn de verhoudingen en onderlinge relaties positief veranderd in deze sector.
Omdat er in beide pilots geen formele klachten zijn ingediend en ik geen concrete signalen heb vernomen over actuele problemen met oneerlijke handelspraktijken, zie ik geen aanleiding voor het nemen van verdere maatregelen ten aanzien van oneerlijke handelsprakrijken. Ook zie ik daarom geen reden om een onafhankelijke instantie op te richten voor klachtenafhandeling van oneerlijke handelspraktijken. Ik kan echter niet uitsluiten dat zich in de toekomst nog problemen zullen voordoen. Daarom wil ik de bestaande overlegstructuur van beide stuurgroepen in stand houden en de brancheorganisaties twee keer per jaar uitnodigen om de stand van zaken ten aanzien van (on)eerlijke handelspraktijken in de twee sectoren te bespreken.
Op deze manier kan een vinger aan de pols worden gehouden en blijft aandacht van betrokken partijen voor de eerlijke handelspraktijken bestaan.
Vragen rondom oneerlijke handelspraktijken in «business to business»-relaties kunnen zich ook in andere sectoren dan de twee pilotsectoren voordoen. Ik wil stimuleren dat hier ook in andere sectoren aandacht voor is. Om dit te faciliteren zal ik via de website www.ondernemersplein.nl zorgen voor informatie over (on)eerlijke handelspraktijken. De in het kader van de pilots ontwikkelde gedragscodes zal ik daar ook een plek geven, aangezien die een goede richtlijn vormen voor bedrijven in andere sectoren. Daarnaast zal ik VNO-NCW vragen de betreffende informatie onder de aandacht van haar leden te brengen. Mocht het in de toekomst toch nodig blijken, dan houd ik de mogelijkheid om problemen met oneerlijke handelspraktijken in eerste instantie, net zoals bij de pilots, door een aanjagende en faciliterende rol vanuit de overheid aan te pakken. Samen met de stuurgroepen ben ik ervan overtuigd dat zelfregulering de beste manier is om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken, omdat hiermee de ruimte voor ondernemerschap het minst beperkt wordt.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Een groot deel van deze 15.000 land- en tuinbouwbedrijven is ook lid van de drie aangesloten LTO regio’s.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-22112-2111.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.