22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1948 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 maart 2015

Op 6 juni 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn eerste bevindingen van de pilots «Gedragscode eerlijke handelspraktijken agrofoodsector» en «Gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de sector mode, textiel en schoeisel» (Kamerstuk 22 112, nr. 1862). Zoals toegezegd tijdens het AO Marktwerking, Mededinging en Staatssteun van 19 juni jl. (Kamerstuk 27 879, nr. 49) stuur ik u hierbij, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, de voortgangsrapportage over deze pilots. Deze voortgangsrapportage komt in de plaats van de eindrapportage die uw Kamer, vanwege de verlenging van de pilots met één jaar, nu eind 2015 zal ontvangen. De opzet van de pilots is dat deze via zelfregulering tot stand komen, waarbij partijen zich vrijwillig conformeren aan de gedragscode eerlijke handelspraktijken en waarbij mijn ministerie een faciliterende rol vervult. Tevens ga ik in deze brief in op de motie Dijkgraaf (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 42), waarin de regering wordt verzocht om te bezien welke rol de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan spelen bij het aanpakken van ongewenste overschrijding van wettelijke betalingstermijnen voor transacties tussen bedrijven onderling.

Stand van zaken pilot in de agrofoodsector

Sinds de brief van 6 juni 2014 zijn geen oneerlijke handelspraktijken gemeld bij de stuurgroep. Mede ingegeven door vragen van uw Kamer over de beperkte deelname van land- en tuinbouwers hebben de stuurgroep en mijn ministerie de afgelopen maanden extra inspanningen gepleegd om de bekendheid van de pilot en deelname hieraan te vergroten. Zo is op 12 november 2014 een bijeenkomst georganiseerd met een groot aantal land- en tuinbouworganisaties (zie de bijlage1 voor een overzicht van de deelnemende organisaties). Tijdens de bijeenkomst bleek dat de bekendheid van de pilot nog verbeterd kan worden en dat er vragen zijn over de reikwijdte van de pilot. Daarnaast werd tijdens de bijeenkomst benoemd dat oneerlijke handelspraktijken vooral voorkomen tussen handel en retail, maar dat de gevolgen hiervan (deels) voor rekening komen van de primaire producent. Ten slotte is er gesproken over het belang van onderling vertrouwen en het borgen van anonimiteit bij klachten. Mijn ministerie heeft de land- en tuinbouworganisaties nader schriftelijk geïnformeerd over de reikwijdte en het doel van de pilot. Voorts hebben de aanwezigen bij de bijeenkomst van 12 november aangegeven de pilot nogmaals bij hun leden onder de aandacht te zullen brengen. Daarnaast zijn de verschillende branche- en producentenorganisaties uitgenodigd om deel te nemen aan de stuurgroep van de pilot. Binnen de stuurgroep wordt verder nagedacht over hoe de betrokkenheid van de verschillende partijen in de pilot kan worden vergroot. Ook op Europees niveau zijn er acties om het zelfreguleringsinitiatief onder de aandacht te blijven brengen.

Op 20 januari 2015 is het eerste jaarrapport uitgekomen over het Europese Supply Chain Initiative (SCI). Dit jaarrapport is gebaseerd op de resultaten van een enquête van de Europese Governance Group. De resultaten laten een continue stijging zien van bedrijven die zich registreren, zowel grote bedrijven als het mkb. Deze continue registratie draagt bij aan het bereiken van een kritische massa die deelneemt aan dit Europese initiatief. Geregistreerde bedrijven melden een laag aantal klachten dat is ingediend en ontvangen. Ondanks het lage aantal klachten helpt het SCI om het bewustzijn over eerlijke handelspraktijken te vergroten. Het volledige rapport is te vinden op de website van het SCI (www.supplychaininitiative.eu).

Op dit moment hebben vanuit de Nederlandse primaire sector drie coöperaties zich gemeld bij het Europese SCI. Twee daarvan, afzetorganisatie Fruitmasters met ruim 400 fruittelers en aardappeltelersorganisatie Nedato met ruim 500 leden, hebben zich geregistreerd bij het SCI. Eén coöperatie, zuivelcoöperatie FrieslandCampina met circa 15.000 leden, heeft de intentie uitgesproken zich te registreren. We vinden het positief dat meer boeren- en tuinderscoöperaties zich melden bij het SCI. Het zou namelijk een gemiste kans zijn als boeren- en tuinderscoöperaties zich niet inschrijven voor de pilot gedragscode eerlijke handelspraktijken. De Staatssecretaris en ik blijven ons inzetten voor het vergroten van de deelname. Hierbij is ook een belangrijke rol weggelegd voor de brancheorganisaties om de pilot bekend te maken en uit te leggen onder hun leden.

Tijdens het AO Voedsel van 9 december 2014 informeerde het lid De Liefde naar een tijdpad met daarin doelen, in de vorm van concrete percentages, voor deelname van boeren en tuinders aan de pilot. Zoals hierboven aangegeven, delen de Staatssecretaris en ik de wens dat meer land- en tuinbouwers, via hun coöperaties en producentenorganisaties, mee gaan doen aan de pilot. Bij de evaluatie van de pilots, eind 2015, is deelname aan de pilot één van de zaken waarnaar wordt gekeken om te bezien of de pilots werken.

Stand van zaken pilot in de sector mode, textiel en schoeisel

Zoals vermeld in mijn brief van 6 juni 2014 hebben de brancheorganisaties MODINT, INretail, VGT, VGS en VIVO op 20 februari 2014 bij notariële akte de Stichting Eerlijke Handelspraktijken Mode, Textiel en Schoeisel opgericht. In de afgelopen periode is de website online gegaan met daarop nadere informatie voor deelnemende bedrijven en de mogelijkheid voor bedrijven zich te registreren. Daarnaast is de pilot bij verschillende gelegenheden onder de aandacht gebracht van de leden van de betrokken brancheorganisaties.

Naar aanleiding van de leveranciersbijeenkomst die Hema op 17 maart 2014 organiseerde, en waarover een tweetal leveranciers contact had opgenomen met hun brancheorganisatie over de gedragingen van Hema tijdens deze bijeenkomst, hebben nadere individuele gesprekken plaatsgevonden tussen Hema en haar leveranciers. Deze gesprekken hebben tot een voor beide partijen bevredigend resultaat geleid.

Vervolg

Tijdens het AO Marktwerking, Mededinging en Staatssteun op 19 juni 2014 werd door uw Kamer geïnformeerd welke waarden de prestatie-indicatoren zouden moeten hebben om de pilot als geslaagd te beschouwen. Het is aan de respectievelijke stuurgroepen om de pilots in beide sectoren te evalueren. Mogelijk doen zij dit door bedrijven via een enquête te bevragen naar onder meer de verschillen tussen de situatie voorafgaand aan de pilot en daarna, de bekendheid van de pilots, de preventieve werking die ze hadden en bovenal of het goede vertrouwen tussen afnemer en leverancier is verbeterd.

In Europees verband wordt gekeken naar de voortgang van het Supply Chain Initiative. Naast het eerdergenoemd jaarrapport van het SCI, heeft de Europese Commissie budget beschikbaar gesteld voor de evaluatie van het Supply Chain Initiative. Deze evaluatie is in het najaar van 2014 gestart en de publicatie van het rapport is voorzien in het najaar van 2015. Tevens zal de Europese Commissie eind 2015 een verslag voorleggen aan de Raad en het Europees parlement. Op basis van dit verslag zal zij beslissen of er op EU-niveau verdere maatregelen moeten worden genomen om de problemen met oneerlijke handelspraktijken, zoals beschreven in haar mededeling van 17 juli 2014 (Kamerstuk 22 112, nr. 1910 met de kabinetsreactie daarop), aan te pakken.

Nadat ik de eindrapportage van de nationale pilots heb ontvangen zal ik uw Kamer, mede gezien de ontwikkelingen op Europees niveau, informeren over het vervolg.

Betalingstermijnen tussen bedrijven

Bij de behandeling van de begroting 2015 van het Ministerie van Economische Zaken is een motie van het lid Dijkgraaf c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht om te bezien welke rol de ACM kan spelen bij het aanpakken van ongewenste overschrijding van wettelijke betalingstermijnen voor transacties tussen bedrijven onderling (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 55). De regering is verzocht bij de voortgangsrapportage van de pilots aandacht aan deze motie te besteden.

Nieuwe regels over betalingstermijnen zijn sinds 16 maart 2013 opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Dit betreft de implementatie van de richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstanden bij handelstransacties (2011/7/EU), die in 2011 is aangenomen. De betaaltermijn voor handelstransacties tussen ondernemingen bedraagt in beginsel 30 dagen. Ondernemingen hebben de mogelijkheid om contractueel af te wijken van de betaaltermijn van 30 dagen. Zij behouden hiermee grotendeels hun contractsvrijheid. Wel worden grenzen aan de contractsvrijheid gesteld door in beginsel een maximumbetaaltermijn van 60 dagen op te nemen. Wanneer er sprake is van betalingsachterstanden dienen bedrijven elkaar aan te spreken op niet-nakoming van een overeenkomst. Als dat niet leidt tot een oplossing, kan gebruik worden gemaakt van de diensten van incassobureaus. Daarna staat de gang naar de civiele rechter open. Een rol voor de overheid bij betalingsachterstanden tussen bedrijven zie ik op voorhand niet.

Om scherp te krijgen wat de problematiek rondom betalingstermijnen tussen bedrijven is, heeft mijn ministerie verkennende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, onder meer met VNO-NCW en Bouwend Nederland, wat meteen gestand doet aan mijn toezegging tijdens het AO Kredietverlening op 5 februari 2015. Tijdens deze gesprekken werd het beeld bevestigd dat zich problemen voordoen rondom betalingsachterstanden bij bedrijven onderling. In de gesprekken is echter niet duidelijk geworden of de problemen worden veroorzaakt doordat er lange betalingstermijnen worden afgesproken of doordat de (op zichzelf redelijke) termijnen worden overschreden. Ook is niet helder naar voren gekomen in welke sectoren de problemen zich voordoen en of het om een structureel of tijdelijk probleem gaat. Zo is het voor veel bedrijven moeilijker geworden om krediet te krijgen bij banken, met als gevolg dat hun werkkapitaal onder druk komt te staan. Bedrijven reageren hier veelal op door rekeningen later te betalen. Het is mogelijk dat een deel van de problemen rondom betalingsachterstanden zal afnemen op het moment dat de economie aantrekt en de kredietverlening weer toeneemt. Tot slot hebben de partijen waarmee gesprekken zijn gevoerd aangegeven dat toezicht door de ACM wat hen betreft niet voor de hand ligt. De partijen hebben aangegeven op dit moment vooral behoefte te hebben aan meer data over deze problematiek en graag zien dat er een onderzoek naar de problematiek wordt gedaan. Alvorens met mogelijke oplossingen te komen, zal ik dan ook eerst een onderzoek laten doen naar de oorzaken, aard en de omvang van de problematiek. Hierbij zal ik de situatie in het Verenigd Koninkrijk betrekken. Ik verwacht uw Kamer rond de zomer te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek en de conclusies die ik daaraan verbind.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven