22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1670 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 augustus 2013

Onder referte aan het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zakend.d. 8 juli 2013om een reactie op de notitie van de Commissie Meijers inzake EU-informatie voorziening aan nationale parlementen, bericht ik u als volgt.

In haar schrijven gaat de Commissie Meijers in op de EU-informatievoorziening aan het parlement en het belang van transparantie voor de parlementaire controletaak. De kernboodschap van de Commissie Meijers sluit nauw aan bij het streven naar meer transparantie waarop ook het kabinet actief inzet.

De Commissie Meijers geeft in haar notitie een aantal juridische argumenten waarom de richtsnoeren voor de behandeling van interne Raadsdocumenten (11336/11 van 9 juni 2011) zouden moeten worden versoepeld. Zoals ik heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg over informatievoorziening over EU-besluitvorming van 12 februari jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1581), zou ook het kabinet in beginsel voorstander zijn van een dergelijke versoepeling. Het zal echter niet eenvoudig zijn om daarover overeenstemming tussen de lidstaten te bereiken en aanpassing van de richtsnoeren zou tot het ongewenste gevolg kunnen leiden dat het probleem wordt «verlegd» (zie mijn brief d.d. 12 april jl., Kamerstuk 21 501-02, nr. 1246). Het kabinet zet zich echter in voor een versoepeling van de richtsnoeren en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten daarvan.

De Commissie Meijers vraagt verder om, vooruitlopend op de gewenste versoepeling, «in de verhouding met de Staten-Generaal het grondwettelijke inlichtingenrecht te laten prevaleren» boven de richtsnoeren van de Raad. Op dit punt veronderstelt het advies van de Commissie Meijers ten onrechte een tegenstelling tussen inlichtingenplicht en richtsnoeren. De inlichtingenplicht jegens de Staten-Generaal sluit immers niet uit dat bij het beantwoorden van de vraag of bepaalde gegevens openbaar kunnen worden verstrekt, moet worden meegewogen dat tussen de EU-lidstaten richtsnoeren zijn overeengekomen over de omgang met interne Raadsdocumenten (zie ook de notitie over de reikwijdte van artikel 68 Grondwet uit 2002, Kamerstuk 28 362, Nr. 2). Juist omwille van een zo groot mogelijke transparantie heeft het kabinet de Staten-Generaal eerder dit jaar rechtstreekse toegang verleend tot alle «limité»-documenten van de Raad (zie mijn brief d.d. 18 januari jl., Kamerstuk 22 112, Nr. 1548). Het is niet in strijd met de grondwettelijke inlichtingenplicht dat daarbij tussen regering en Staten-Generaal een beperking van de verdere openbaarmaking is overeengekomen, zulks met het oog op de richtsnoeren van de Raad. Het eenzijdig niet naleven van de richtsnoeren door Nederland zou deze inmiddels gevestigde praktijk weer in gevaar kunnen brengen. Het is overigens niet zo dat de richtsnoeren in de huidige vorm publieke bespreking in het geheel onmogelijk maken. De Kamer mag ook in openbaar debat spreken over onderwerpen die in de interne Raadsdocumenten aan bod komen, mits daaruit niet letterlijk wordt geciteerd en genoemde documenten zelf niet door de Kamer worden gepubliceerd of anderszins bekend worden gesteld aan het bredere publiek. De wijze waarop we in Nederland in de praktijk omgaan met de richtsnoeren, toont aan dat het kabinet de grenzen opzoekt en zal blijven opzoeken van wat binnen de gemaakte Europese afspraken mogelijk is om optimale transparantie van het Europese besluitvormingsproces te realiseren.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven