Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 21501-32 nr. 897 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 21501-32 nr. 897 |
Vastgesteld 17 februari 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken en de vaste commissie voor Europese Zaken hebben op 9 december 2015 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken over:
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 4 december 2015 houdende de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 14 & 15 december 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 889);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 1 december 2015 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 16 november 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 888);
– de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 6 november 2015 houdende de fiche: Mededeling over de toepassing van de verordening inzake illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (Kamerstuk 22 112, nr. 2018);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november 2015 houdende het betaalschema Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) van 2015 (Kamerstuk 28 625, nr. 231);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 16 november 2015 houdende het overzicht van de EU-markttoelatingsaanvragen over genetisch gemodificeerde organismen (Kamerstuk 27 428, nr. 318).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij
De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Azmani
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke
Voorzitter: De Caluwé
Griffier: De Vos
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Brouwer, De Caluwé, Dijkgraaf, Geurts, De Liefde en Wassenberg,
en Staatssecretaris Van Dam van Economische Zaken.
Aanvang 11.05 uur.
De voorzitter: Goedemorgen dames en heren. Ik heet de Staatssecretaris van Economische Zaken en de collega's van harte welkom, in het bijzonder de twee nieuwe collega's, de heer Brouwer van de Partij van de Arbeid (PvdA) en de heer Wassenberg van de Partij voor de Dieren (PvdD). Zij zijn hier vandaag ook voor het eerst is. Op dit moment zitten de woordvoerders van vijf partijen aan tafel. Per fractie hanteer ik een spreektijd van vijf minuten en sta ik maximaal twee interrupties toe.
De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ook ik heet de heren Wassenberg en Brouwer en de Staatssecretaris welkom. Vorige week hebben we al een overleg met de Staatssecretaris gevoerd. Een AO hebben we nog niet met hem gevoerd, maar dat gaat vast even goed als het overleg van vorige week.
Ik mis twee belangrijke onderwerpen in het lijstje met bijzondere aandachtspunten voor het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie (EU). In de eerste plaats mis ik het mededingingsbeleid. Daarin willen we Kamerbreed meer ruimte voor ketenafspraken over verduurzaming voor onder meer de agrarische sector, waar ook een duidelijke Europese component in zit. Ik hoor graag van de Staatssecretaris of hij daaraan zelf aandacht gaat besteden of dat dit via Minister Kamp loopt. We hebben er al veel discussies over gevoerd. Hoe gaat de Staatssecretaris dit doen?
In de tweede plaats mis ik aandacht voor een goede invoering van de aanlandplicht. Onze vissers hebben hier meer last van dan de vissers in de andere lidstaten, als die er al last van hebben. Het is van belang dat we het EU-voorzitterschap gebruiken om bijvoorbeeld in de Verordening technische maatregelen voldoende speelruimte voor onze vissers te creëren. Wil de Staatssecretaris deze twee punten meenemen?
Het zal de Staatssecretaris waarschijnlijk niet zijn ontgaan dat eergisteren een motie is aangenomen om de administratieve verplichtingen voor de aanlandplicht uit te stellen. Ik ga ervan uit dat hij zorgt voor tijdige uitvoering van de motie. Van de genomen maatregelen is onder meer het elektronisch logboeksysteem nog niet op orde. De vissers lopen een groot risico om door buitenlandse controleurs gepakt te worden. Daarnaast is het voor hen niet te doen om tijdelijk met een aparte papierwinkel opgezadeld te zijn. Verder is het bijvoorbeeld onduidelijk op welke manier in het veilingproces met discards omgegaan moet worden. Hoe gaat de Staatssecretaris deze motie uitvoeren?
Ik kom bij de kabeljauw. Het Europese Hof van Justitie heeft de kabeljauwverordening vernietigd, omdat het Europese Parlement (EP) onterecht buiten spel is gezet. In het nieuwe plan zat niet langer een korting op zeedagen, maar dat plan is vernietigd. De grote vraag is wat er nu gaat gebeuren. De tijdsdruk is hoog, omdat de bepalingen uit het nieuwe plan maximaal een jaar van kracht mogen blijven. Nu doet zich het bijzondere feit voor dat we vanaf 1 januari EU-voorzitter zijn en dat er werk gemaakt wordt van een nieuwe verordening. Zet de Staatssecretaris zich in voor een alternatief plan met handhaving van de zeedagen?
De Europese Commissie heeft besloten om de zeedagen voor de bestaande maaswijdtecategorieën voor visserij met onder meer flyshoot samen te voegen. Het aantal zeedagen voor vissen met grote maaswijdte is nu heel beperkt. Samenvoeging geeft de vissers meer ruimte om een grote maaswijdte in te zetten, maar voor de boomkor geldt dit nog niet. De zeedagen voor vissen met grote maaswijdte zijn vaak in de loop van het jaar al op. De procedure is al in gang gezet, maar er dreigt een jaar verloren te gaan. Wil de Staatssecretaris zich inzetten voor een voorlopig besluit in de Visserijraad onder voorbehoud van een positief wetenschappelijk advies? Dan kunnen we vaart maken en kunnen de vissers al in het komende visseizoen selectiever vissen en ongewenste bijvangsten beperken, wat we uiteindelijk allemaal willen.
Kottervissers vangen zeebaars bij. Vaak vangen ze nauwelijks zeebaars, maar soms ineens enkele duizenden kilo's. Dat wisselt met de plek waar ze zitten. De Europese Commissie wil dat zeebaars maximaal 1% van de totale vangst uitmaakt. Dat wordt op maandbasis gemeten, zo heb ik begrepen. Dat is voor kottervissers niet te doen. Als ze de pech hebben dat ze in één keer een grote vangst aan zeebaars hebben, vissen ze achter het net, om in de beeldspraak te blijven. We pleiten voor versoepeling van de regels. Dat kan bijvoorbeeld door het maximum enigszins te verhogen of door te meten over een langere periode. Wil de Staatssecretaris zich daarvoor inzetten?
Tot slot vraag ik de Staatssecretaris hoe hij het verkeer tussen het ministerie en de Kamer voor zich ziet. Het is misschien aardig om dit bij het eerste AO te vernemen. In het verleden hebben we nog weleens grote discussies gevoerd over aangenomen moties. Vervolgens ging de Staatssecretaris naar Brussel en kwamen er weer andere dingen uit dan we haar meegegeven hadden. Soms is dat te begrijpen, omdat er natuurlijk onderhandeld moet worden. Wat weleens ontbrak, was de openheid over wat er precies gebeurd was. Voordat deze Staatssecretaris voor de eerste keer naar Brussel gaat, hoor ik graag van hem hoe hij de Kamer gaat informeren over dat soort dingen.
De heer Geurts (CDA): Voorzitter. De CDA-bijdrage betreft vandaag hoofdzakelijk de visserij en het werkprogramma van het Nederlandse EU-voorzitterschap. Als de Staatssecretaris dacht dat voor landbouw de regels complex waren, zal hij bij de visserij helemaal door het wier de zee niet meer hebben gezien. Dat schat ik tenminste in.
Bij het bespreken van de regels voor quota, zeedagen, visdagen, maaswijdtes en de aanlandplicht voor volgend jaar moeten we de kern niet vergeten. Die kern is dat hardwerkende vissermannen zorgen voor gezond voedsel en recht hebben op een eerlijke boterham. Ik vraag de Staatssecretaris nadrukkelijk om zich deze boodschap ter harte te nemen, nu en in de toekomst, en in de komende Raden tijdens het EU-voorzitterschap een aantal belangrijke zaken voor de visserij te agenderen en te trachten een aantal problemen op te lossen.
Ik ga in op vier punten. Deels kan ik die kort houden, omdat de heer Dijkgraaf al een aantal dingen uit de zee heeft gevist. Punt een is de aanlandplicht. Dit dossier bezorgt de vissers veel hoofdpijn. Dat komt door het volgende. Brussel en het ministerie hebben de regel ingevoerd en – misschien moet ik het gewoon maar zo zeggen – ze dachten dat daarmee de kous af was. De vissermannen kunnen het verbod echter heel moeilijk begrijpen. De vraag is bovendien hoe het nageleefd wordt en hoe het gehandhaafd wordt. Ik merk in het veld dat er heel veel zorgen zijn bij de gezinnen. Kan de Staatssecretaris komen met een zorgvuldigere planning om de aanlandplicht in te voeren en deze bovendien praktisch werkbaar maken? Er moet onder ander voor gezorgd worden dat de vissers goed worden voorgelicht, dat het E-logboeksysteem op orde is en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de buitenlandse handhavingsdiensten ook op de hoogte zijn. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
De vissers hebben terecht nog veel vragen. Hoe kunnen ze weten wat met bepaalde netten wel overboord mag en wat niet, ook gezien het feit dat er geen voorzieningen zijn om kleine maten te meten? Hoe moeten ze dit gaan doen? Op welke wijze moet alles ingevuld worden in het E-logboek? Ik begrijp dat niemand dat op dit moment weet.
Punt twee betreft de quota. Traditioneel staat de Raad in december in het teken van het vaststellen van de visserijquota, waartoe puur de Raad bevoegd is. Bij de komende Raad is het voor de Nederlandse kottersector van het allergrootste belang dat voor de tong-TAC de totale vangst met 10% wordt verhoogd. Het tongbestand doet het goed. Nu is het tijd dat onze vissers daarvan de vruchten kunnen plukken. De Commissie zal met spoed moeten reageren op het eerder gedane verzoek om deze verhoging. Is de Staatssecretaris bereid om dit op te nemen met de Commissie, zodat het antwoord van de Commissie bij de Raad besproken kan worden? Agendeert de Staatssecretaris de verhoging van de Total Allowable Catch (TAC) voor tong bij de komende Raad?
Ik sla nu een stuk uit mijn inbreng over, omdat de SGP daarvoor al aandacht heeft gevraagd. Het wordt tijd dat de Europese Commissie op tafel slaat en 45% van de TAC voor blauwe wijting opeist. Is de Staatssecretaris dat met me eens? Is hij bereid om daarop bij de Europese Commissie aan te dringen?
Punt drie betreft het Meerjarenplan Noordzee. Het Meerjarenplan Noordzee biedt de kans om de automatische reductie van 20% bij bestanden waarover te weinig gegevens zijn, zoals bij de schar en de zilversmelt, de zeedagenregeling af te schaffen. Ik verzoek de Staatssecretaris om tijdens het EU-voorzitterschap werk te maken van het Meerjarenplan Noordzee. Is hij daartoe bereid? Ten aanzien van de zeedagen is het belangrijk dat er op korte termijn maatregelen komen, omdat er een zeedagentekort dreigt voor boomkorvissen met grote mazen. Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te pleiten dat de zeedagen van de twee verschillende maaswijdtes in de boomkorvisserij uitwisselbaar worden gemaakt? Dit is een aanvulling op de vragen die collega Dijkgraaf hierover heeft gesteld.
De voorstellen over zeebaars zijn mij te kort door de bocht. De reactie van de Staatssecretaris is in de trant van: er moet wat gebeuren; ik ben er mee bezig. Die reactie doet geen recht aan het disproportionele effect van de Commissievoorstellen voor de Nederlandse visserij. Voor de Nederlandse gemengde visserij en de omvangrijke sportvisserij is dit de doodsteek, terwijl de Nederlandse aanlandingen nog geen 10% van het totaal bedragen. Er moet gekeken worden naar werkbare proportionele en effectieve maatregelen. Is er een onderbouwing van de voorgestelde maatregelen? Wil de Staatssecretaris bij de Commissie aandringen op een deugdelijke onderbouwing ten behoeve van een goede instandhouding van de zeebaarsstand? Daarnaast vraag ik hem naar zijn visie op een eventuele uitbreiding van het werkingsgebied van de VISpas naar de kustzone voor de sportvisserij.
Ik heb nog één afrondende vraag; met de rest van mijn vragen kom ik wel in de tweede termijn of in een interruptie. Die vraag heeft met de landbouw te maken. Op de agenda staat de positie van jonge boeren. In de brief valt me op dat de verwerving van land, de beschikbaarheid van kapitaal en de ontwikkeling van kennis in geheel Europa als problemen worden ervaren. Mijn concrete vraag is wat de Staatssecretaris met deze constatering doet.
Hierbij wil ik het laten.
De heer Wassenberg (PvdD): Voorzitter. Ik heb een aantal onderwerpen waarover ik de Staatssecretaris een en ander wil vragen. Mijn eerste onderwerp is het moratorium op neonicotinoïden. Dat zijn gevaarlijke giffen die voor bijensterfte zorgen. Ze leveren ook gevaar op voor vogels. Het gedeeltelijke moratorium op drie soorten neonicotinoïden wordt op dit moment geëvalueerd. De Tweede Kamer wil een volledig Europees verbod op alle neonicotinoïden en recente wetenschappelijke studies bewijzen dat zo'n verbod echt nodig is. Wanneer verwacht de Staatssecretaris een voorstel van de Europese Commissie over een verlenging en uitbreiding van het huidige moratorium?
Het baart me zorgen dat de Europese Commissie een nieuw soort landbouwgif heeft toegelaten, namelijk sulfoxaflor. Volgens de experts is dat net zo gevaarlijk als de genoemde neonicotinoïden, waar we juist van af willen. Beide gifstoffen ontregelen het centraal zenuwstelsel van bijen. Is de Staatssecretaris het met me eens dat we dit soort gifstoffen niet moeten toelaten? Is hij bereid hiertegen bezwaar te maken in Brussel? Kan hij toezeggen dat het middel, waarvan zelfs de European Food Safety Authority (EFSA) zegt niet te weten of het eigenlijk wel veilig genoeg is, niet wordt toegelaten voor gebruik in Nederland?
Het tweede onderwerp betreft gemedicineerde diervoeders en diergeneesmiddelen. We hebben al verschillende keren vragen gesteld over deze fiches, maar ons is nog niet alles duidelijk. Als we de verordening goed begrepen hebben, leidt deze ertoe dat antibiotica via voer aan gezelschapsdieren verstrekt worden. Daarnaast wordt de verordening uitgebreid naar kleine sectoren zoals struisvogels en konijnen. Dat kan het risico opleveren dat er bij deze sectoren ook koppelbehandelingen komen. De PvdD is tegen die koppelbehandelingen. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat hij dit punt inbrengt in de Raad en dat hij zich tegen koppelbehandelingen uitspreekt? Kan hij uitleggen waarom ervoor gekozen is om gezelschapsdieren en de genoemde kleine sectoren aan de verordening toe te voegen?
We hebben al eerder gevraagd hoe het zit met Europese maatregelen op het gebied van preventie van ziektes. Natuurlijk moet een ziek dier behandeld worden, maar inzetten op preventie van ziektes is nog veel belangrijker. Als er in het dierengezondheidsbeleid sprake is van een gebrek aan goede doelen op het gebied van preventie, blijven we zitten met zieke dieren die voortdurend moeten worden opgepept. Leven in te kleine stallen, lange transporten, fokken op hoge productie: al deze factoren dragen bij aan een lage weerbaarheid en vatbaarheid voor infecties en dierziektes. Is de Staatssecretaris bereid om zich binnen het dierengezondheidsbeleid hard te maken voor maatregelen die het natuurlijke gedrag van dieren bevorderen, waardoor dieren robuuster, blijer en weerbaarder worden? Graag krijg ik een reactie.
Het derde onderwerp betreft het paardenvlees. Vorig jaar hebben we in de Kamer een debat gevoerd over paardenvlees uit Noord- en Zuid-Amerika. Naast de risico's voor de volksgezondheid hebben we ook gesproken over mishandeling van paarden. Kan de Staatssecretaris de stand van zaken op dit dossier geven? De Europese Commissie is destijds overgegaan op een importverbod van paardenvlees uit Mexico. Canada is inmiddels overgegaan op zogenaamde feedlots. Dat zijn verzamelplaatsen waar paarden zes maanden verblijven, zodat eventuele medicijnen uit hun bloed verdwijnen. Dierenwelzijnsorganisaties melden intussen dat de paarden aan hun lot worden overgelaten. Ze krijgen geen medische verzorging. Ze hebben geen beschutting. Ze krijgen ondermaatse voeding. Ze staan vaak tussen dode veulens en paarden die het vervoer niet overleefd hebben. Kan de Staatssecretaris een update van dit dossier geven? Is hij bereid om voor te stellen dat de Europese dierenwelzijnseisen niet alleen voor de slacht, maar ook voor het transport en de verzamelplaatsen moeten gelden? Paardenvlees uit Canada komt ook Nederland in. Hoe kan gegarandeerd worden dat het vlees van paarden die zes maanden lang geen veterinaire verzorging hebben gekregen en tussen dode paarden hebben gestaan, de volksgezondheid niet bedreigen? Moet er naast de importstop van paardenvlees uit Mexico ook niet een importstop voor paardenvlees uit Canada komen?
Mijn laatste onderwerp betreft de visquota. Deze week verscheen daarover een tamelijk verontrustend wetenschappelijk artikel in het blad Marine Policy. De belangrijkste conclusie was dat bij het vaststellen van de vangstquota de kortetermijnbelangen van lidstaten zwaarder wegen dan de langetermijnbelangen voor de visstand. Onderhandelingen resulteren stelselmatig in vangstquota die veel hoger zijn dan de op wetenschappelijke gronden geadviseerde quota. Onderzoek toont ook aan dat Nederland, samen met Spanje en Portugal, de lijst van overbevissende EU-staten aanvoert. We signaleren dat Nederland van plan is ook in 2016 af te wijken van de wetenschappelijke standaards en in te zetten op hogere quota, bijvoorbeeld voor Noordzeetong. Ons verzoek is helder. Is de Staatssecretaris bereid om in te zetten op vangstquota die in lijn zijn met het wetenschappelijk advies? Kan hij aangeven wat de inzet is voor andere visbestanden? Ik noem als voorbeeld makreel, waarvan de overbevissing alleen maar toeneemt, of zeebaars, die op het punt staat in zijn voortbestaan bedreigd te worden na een overbevissing van ruim twee decennia. Kunnen we verwachten dat Nederland een sterke positie inneemt en bijvoorbeeld voor de zeebaars het voorstel van de Commissie overneemt om noodmaatregelen verder aan te scherpen in 2016? We vragen in het bijzonder aandacht voor de sterke positie van Nederland voor roggen en haaien. Dat zijn heel kwetsbare soorten. Is de Staatssecretaris voornemens om werk te maken van een beheerplan voor roggen in de Noordzee en om ook bij haaien het wetenschappelijk advies te volgen?
De heer Brouwer (PvdA): Voorzitter. Ik probeer om op vijf onderwerpen in te gaan, maar als me dat niet lukt, onderbreekt u me maar.
Het eerste onderwerp is de evaluatie van de partnerschapsovereenkomsten inzake de visserij, de zogenaamde FPA's (Fisheries Partnerships Agreements). Wij waren een voorstander van het omzetten van de commerciële toegangsovereenkomsten visserij van voor 2002, met name vanwege de overbevissing, gebrek aan transparantie over naleving en ongeschiktheid als instrument voor ontwikkelingssamenwerking in de visserij. De in 2002 geïntroduceerde partnerschapsovereenkomsten beloofden verbetering te brengen: ondersteuning van de visserijsector in de partnerlanden en bevordering van de duurzame visserij. Bovendien ging de Europese Unie alleen overschotten bevissen. Na dertien jaar ervaring ligt er nu een speciaal verslag van de Europese Rekenkamer over de FPA's. Hoewel het verslag in nette omfloerste taal geschreven is, concludeert de PvdA dat vrijwel niets van de beoogde doelstellingen is terechtgekomen. De PvdA heeft het belang van de overeenkomsten voor de lokale vissersgemeenschappen benadrukt. Uit het rapport van de Rekenkamer blijkt dat het volstrekt onduidelijk is hoe deze gemeenschappen profiteerden van het geld dat voor het vissen wordt betaald. Doordat meestal onbekend is hoe groot de overschotten zijn, is ook onbekend hoe de vangsten zich verhouden tot de gewenste duurzaamheid van de visstanden. Doorgaans kan beduidend minder worden gevangen dan waarvoor betaald wordt. Soms wordt per ton vis tot zes keer meer betaald dan afgesproken was. De FPA's komen ten goede aan minder dan 1% van de totale EU-vissersvloot. Hiermee wordt ongeveer 18% van het totale EU-visvangst binnengehaald. Het gaat in onze ogen dan ook om een beperkt aantal, ongeveer 335, drijvende visfabrieken die samen jaarlijks voor 71,2 miljoen euro worden gesubsidieerd. In onze ogen zijn er betere wegen om onze EU-doelen te bereiken. De PvdA ziet dan ook graag dat we zo langzamerhand stoppen met het afsluiten van nieuwe visserijakkoorden.
De Staatssecretaris heeft zich in korte tijd in veel dossiers moeten inwerken. Heeft hij al tijd gehad om het rapport van de Rekenkamer te bestuderen? Zo ja, wat is zijn oordeel? Deelt hij de mening van de PvdA dat dergelijke akkoorden minimaal de bevolking en de landen daar ten gunste moeten komen? Voor de subsidiëring van de vissersvloot in Europa is immers het Visserijfonds beschikbaar. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat er nauwelijks zicht is op de visstanden en de mate waarin de EU op overschotten vist? Hoe zit het precies in elkaar? Hoe komt het dat er doorgaans veel minder wordt opgevist dan waarvoor betaald wordt? Is de Staatssecretaris het met ons eens dat er op deze manier nauwelijks sprake kan zijn van sturen op duurzaamheid van deze visserij? Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze de FPA's doorwerken naar het stimuleren van de lokale bevolking in het algemeen en de lokale vissers in het bijzonder? Is hij van mening dat hierbij sprake is van doelgerichte, effectieve en efficiënte ontwikkelingssamenwerking? Kan hij aangeven in hoeverre het verantwoord is in EU-verband dure internationale overeenkomsten te sluiten die slechts worden benut voor 1% van de EU-vissersvloot, de zogenaamde drijvende visfabrieken? We kunnen ons voorstellen dat de Staatssecretaris de antwoorden op die vragen nu niet uit zijn mouw kan schudden. We vinden het ook prima om bij de volgende geannoteerde agenda antwoord te krijgen.
Mijn tweede punt betreft de import van genetisch gemanipuleerde organismen. De Staatssecretaris heeft schriftelijk gevraagd om het Europees geblokkeerde voorstel voor nationale importverboden van genetisch gemanipuleerde organismen opnieuw op de agenda voor de Raad van december te zetten. Dit is niet gebeurd. Heeft de Staatssecretaris een voorstel, of op zijn minst een strategie, voor het doorbreken van de ontstane impasse in de komende periode van het Nederlandse EU-voorzitterschap?
Mijn derde punt betreft de mogelijkheden in 2016 voor vangst in EU-wateren, niet-EU-wateren en de Zwarte Zee. We kunnen daarmee in grote lijnen instemmen. In het bijzonder ondersteunen we de speciale maatregelen voor het behoud van het zeebaarsbestand. We hebben in dit verband enkele vragen over de verhouding in de reductie tussen beroepsvisserij en sportvisserij. Van de sportvissers wordt wel heel veel gevraagd. Hoe ziet de Staatssecretaris die verhouding?
Ik kom bij mijn vierde punt, namelijk schoolfruit en schoolmelk, om er maar iets leuks tussendoor te gooien. De PvdA is groot voorstander van gezonde schoolkinderen die voldoende beweging krijgen en gezond eten en drinken. We zijn het met het kabinet eens dat dit vanuit het oogpunt van subsidiariteit niet in de EU moet worden geregeld. Blijkbaar dient onze eigen EU-commissaris Timmersmans nog meer steun voor zijn opdracht te krijgen en moeten we blijven herhalen dat de EU alleen sterker kan worden als voor dit soort zaken het subsidiariteitsbeginsel leidend is. Is de Staatssecretaris dit met ons eens? Is hij bereid om dit standpunt in de vergadering te verdedigen?
Punt vijf is heel kort: we missen het punt «dierenwelzijn» op het werkprogramma Nederlands EU-voorzitterschap. Of hebben we eroverheen gelezen?
De heer De Liefde (VVD): Voorzitter. Ik begin met het plantgezondheidspakket.
Staatssecretaris Van Dam: Ik heb een puntje van orde. Dat punt is begin deze week van de agenda van de Raad afgehaald. Dat staat dus niet meer op de agenda. Alles kan altijd schriftelijk, maar ik dacht dat ik de heer De Liefde hierop moest wijzen, voordat hij zijn kostbare minuten aan dat punt spendeert. Ik had dat natuurlijk eigenlijk aan het begin van de vergadering moeten doen. Mijn excuses daarvoor.
De voorzitter: Dat scheelt weer een paar minuten.
De heer De Liefde (VVD): Dat scheelt weer een pagina; dat is dus mooi.
Ik ga over naar de Russische boycot op varkensvleesproducten. Zijn er veranderingen ten opzichte van de informele Landbouwraad die op 16 november heeft plaatsgevonden? Naar onze mening is het te gek voor woorden dat door de lokale uitbraak van Afrikaanse varkenspest in de Baltische staten de export uit de gehele EU is platgelegd. Mijn fractie steunt dan ook de oproep van België om de boycot van varkensvlees niet bilateraal maar op Europees niveau bij Rusland aan te kaarten. Gaat de Staatssecretaris dit doen? Steunt hij de de oproep van de Belgen?
De heer Geurts (CDA): De boycot rondom varkens en met name van varkensvlees is uiteraard een heel belangrijk punt. Is de VVD-fractie bereid om de Staatssecretaris naar Rusland te sturen om dat probleem op te lossen?
De heer De Liefde (VVD): Mijn ervaring van de afgelopen twee jaar is dat de Russische beer niet heel erg snel onder de indruk is van individuele oproepen van lidstaten. Op het moment dat de lidstaten een blok vormen, maakt dat bij de Russische beer iets meer indruk. Of dat het gedrag van de Russische beer doet veranderen, is een tweede. Voorbeelden uit het verleden hebben laten zien dat het luisterend oor iets gewilliger is als de EU het gezamenlijk doet.
De heer Geurts (CDA): Ik moet dat laatste punt toch tegenspreken. Tijdens de EHEC-crisis is de Staatssecretaris rechtstreeks naar Rusland gegaan en heeft zij daar onderhandeld. Daarna konden er weer producten naar Rusland. Het is dus best werkzaam om als lidstaat individuele acties te ondernemen. Ook in de stukken lees ik dat het allemaal gezamenlijk vanuit Europa richting Rusland moet. Ik ben bang dat Nederland dan voorlopig nog niet aan de beurt komt en de grenzen voorlopig nog niet opengaan. Wat is de mening van de VVD-fractie hierover?
De heer De Liefde (VVD): In het recente verleden heeft Rusland zich niet van zijn beste kant laten zien. Daarover zijn we het allemaal eens. Ik ben niet principieel voor of tegen de ene of de andere route, maar volgens mij is het effectiever om in eerste instantie in Europees verband een poging te wagen om een vuist in de richting van de Russische beer te maken dan dat elke lidstaat individueel die kant op gaat. Mocht Europa niet enthousiast zijn, dan lijkt het mij niet vreemd dat de Staatssecretaris individueel nog een poging doet.
Ik kom op de ggo's. Mijn collega Brouwer had het over «genetisch gemanipuleerde organismen». Ik geloof dat de officiële naam «genetisch gemodificeerde organismen» is. Laten we het maar zo feitelijk mogelijk houden. Het Europees Parlement heeft het voorstel voor nationale importverboden eind oktober verworpen. Dat was een vrij helder signaal, ook omdat meerdere lidstaten, waaronder Nederland, aan de Europese Commissie hadden aangegeven niets te zien in dat voorstel. In november heeft de Staatssecretaris aangegeven dat hij het Luxemburgse EU-voorzitterschap zou verzoeken om dit punt op de agenda te plaatsen. Ik zie het er echter niet of niet prominent op staan, tenzij de agenda weer gewijzigd is. Hoe zit dit? Kan de Staatssecretaris dit punt wellicht in de rondvraag of op een ander moment alsnog aan de orde stellen? Kan hij de Commissie de heldere boodschap geven: stop hier nu mee en wees niet zo eigenwijs om het door te zetten?
De jongeboerenregeling zou via de tweede pijler naar de provincies gaan en worden opengesteld. Die regeling is echter nog steeds niet van start gegaan. Voor zover wij begrepen hebben, had die er al sinds 2014 kunnen zijn. Op dit moment heeft slechts één provincie de regeling opengesteld en staat één provincie op het punt dat te doen. Dat vinden we zorgelijk. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat alle resterende provincies de uitvoering van de regeling op orde krijgen en openstellen?
Ik kom bij het punt van het mineralenconcentraat en de innovatieruimte binnen de mestregels van Europa. De VVD is blij dat de Commissie gaat bekijken hoe verspilling van waardevolle grondstoffen zoals fosfaat voorkomen kan worden en hoe die grondstoffen hergebruikt kunnen worden. Hoe geeft de Commissie dit verder vorm? Wanneer wordt een en ander realiteit? Kan de Nederlandse agrarische sector meer ruimte voor innovatie verwachten? Er komt een hoop mestwetgeving op ons af. In Europa is deze beweging nu gaande. Kan de Staatssecretaris de Kamer hierover, eventueel schriftelijk, nader informeren, ook in het licht van het EU-voorzitterschap en de gestelde ambities van deze Staatssecretaris?
Ik heb nog wat visserijonderwerpen. Een aantal collega's hebben al aangegeven dat gisteren de motie van de SGP, medeondertekend door de VVD, is aangenomen. Hierin werd verzocht om uitstel van de administratieve plichten bij de aanlandplicht. Kortheidshalve sluit ik me aan bij de vragen die hierover door de mannenbroeders zijn gesteld.
Over het tongquotum heeft de Commissie nog steeds geen uitsluitsel gegeven, maar de tijd dringt. Graag hoor ik van de Staatssecretaris hoe het ervoor staat.
Tot slot, de Noren hebben ons de «haringoorlog verklaard», zoals ik het maar even noem. EU-vissers krijgen geen toegang meer tot de wateren rond Spitsbergen. De Commissie is in gesprek met de Noren. De VVD wordt graag geïnformeerd over de laatste stand van zaken. Wat gebeurt er als de onderhandelingen mislukken en de Nederlandse visserij in 2016 wederom geen toegang krijgt tot de wateren rond Spitsbergen? Graag krijg ik hierop een reactie van de Staatssecretaris.
De vergadering wordt van 11.33 uur tot 11.50 uur geschorst.
Staatssecretaris Van Dam: Voorzitter. Dit is mijn eerste AO: ik bevind me dus in goed gezelschap. Het is hartverwarmend dat bij elk debat dat ik tot nu toe heb gevoerd, ook altijd een Kamerlid voor de eerste keer sprak. Gisteren was dat ook het geval in de Eerste Kamer. Met dit AO heb ik geloof ik alle mogelijke soorten debatten gehad, met uitzondering van een wetgevingsoverleg. Dat doen we volgend jaar. Als we met elkaar over de mest moeten gaan praten, zou dat qua planning weleens handig kunnen zijn.
Ik dank de Kamer voor alle vragen en voor de betrokkenheid. Misschien is de vraag van de heer Dijkgraaf een goede om mee af te trappen. Hij vroeg hoe ik ga voorzien in de informatievoorziening tussen het kabinet en de Kamer met betrekking tot de Europese Raden. Ik zet daarin de lijn van mijn voorganger voort, waarover ik overigens positiever was dan de heer Dijkgraaf. Ik heb natuurlijk veel aan de kant van de Kamer gezeten en informatie gekregen over de Europese Raad. Ik weet dat ik het vervelend vond dat je als Kamerlid de geannoteerde agenda altijd laat ontving en dat je je achteraf altijd afvroeg wat ermee was gebeurd.
Ik zal ervoor zorgen dat ons departement de geannoteerde agenda's zo snel mogelijk naar de Kamer stuurt. De Kamer heeft de geannoteerde agenda daarom afgelopen vrijdag al gekregen, hoewel er altijd op het laatste moment nog dingen in beweging zijn. Het punt van het plantgezondheidspakket is van de agenda. Polen heeft overigens aangekondigd toch nog een keer over varkensvlees te willen spreken, terwijl we dat vorige maand ook al hebben gedaan. Ik vind het handig om de geannoteerde agenda, zelfs als die nog niet helemaal definitief is, vast aan de Kamer te sturen. Dat is handig voor de voorbereiding.
De Kamer heeft gezien dat het verslag van de Raad van 16 november zeer uitvoerig is en veel informatie geeft over wat er precies besproken is, inclusief wat ik heb ingebracht. Die lijn wil ik zo voortzetten. Ik wil zo transparant mogelijk zijn, uiteraard voor zover de bespreking in de Raad dat toelaat. We kunnen niet alles mededelen wat iedereen heeft ingebracht, maar ik zal de Kamer in ieder geval altijd op de hoogte stellen van mijn eigen inbreng en het resultaat daarvan. Dat lijkt me wel zo prettig voor de samenwerking. Ik zeg er wel bij dat het komende halfjaar vanwege het Nederlandse EU-voorzitterschap een iets neutralere rol gewenst wordt, niet alleen van mij, maar van alle leden van het kabinet die Raden moeten voorzitten. Dat geeft ons iets minder ruimte om de Nederlandse standpunten naar voren te brengen – dat spreekt voor zich – maar het geeft ons ook meer mogelijkheden.
De heer Dijkgraaf (SGP): Misschien was mijn inbreng wat scherp. Ik trek ook niet de conclusie dat de voorganger van de Staatssecretaris het slecht gedaan heeft. Zeker niet. Als ik een aantal jaren bij elkaar optel, zie ik echter dat er wel momenten waren waarop het kabinet terugkwam met iets wat anders was dan de wens van de Kamer. Ik wil erop focussen dat we juist op die punten een uitvoerigere analyse krijgen van de manier waarop een en ander heeft kunnen gebeuren. Dat zijn namelijk wel de pijnmomenten.
Staatssecretaris Van Dam: De heer Dijkgraaf gaf in zijn eerste termijn eigenlijk zelf het antwoord al. We zitten met 28 landen in de Raad. Het zal zo nu en dan best voorkomen dat ik met iets anders terugkom dan wat de Kamer graag had gezien. We hebben het nu eenmaal niet alleen voor het zeggen. Dat gebeurt ongetwijfeld ook bij de komende Raad. Er moet veel onderhandeld worden en onderhandelen betekent over het algemeen dat je niet met je eigen inzet thuiskomt. Als je dat wel doet, heb je het echt heel goed gedaan. Ook over de onderhandelingsresultaten zullen we in de verslagen rapporteren. Dat is soms moeilijk. De Kamer vraagt mij te vertellen hoe het kan dat ik het gewenste resultaat niet binnenhaal. Ik kan niet altijd informatie geven over de precieze inbreng van andere landen. Die koppelen een en ander zelf terug aan hun parlement. Het is natuurlijk niet aan mij om alles terug te koppelen wat in de Raad gebeurt, maar ik zal het zo veel mogelijk aangeven, ook als het niet lukt om onze eigen inzet te realiseren. Laten we dat in ieder geval met elkaar afspreken.
Er waren een paar vragen over het EU-voorzitterschap en de daarin gestelde prioriteiten. Zoals ik al zei, geeft het voorzitterschap ons kansen om zelf een aantal zaken op de agenda te zetten. Ik heb aangegeven welke prioriteiten we in elk geval naar voren zullen brengen. De heer Dijkgraaf vroeg of ik het mededingingsbeleid niet moest toevoegen aan de prioriteiten. De heer Brouwer vroeg of het dierenwelzijn niet moest worden toegevoegd. Als je prioriteiten aan de agenda blijft toevoegen, zijn er op een gegeven moment geen prioriteiten meer. Bovendien loopt de reguliere agenda het komende halfjaar ook gewoon door, maar dit zijn uiteraard wel twee belangrijke onderwerpen.
Het mededingingsbeleid is primair het werkterrein van de Minister. De heer Dijkgraaf zei het zelf al. Ik zal binnen de Landbouwraad zelf ook ingaan op het mededingingsbeleid en er aandacht voor vragen. De Minister en ik werken op dat punt goed samen. In Brussel pleiten we voor de verruiming van de EU-kaders in het belang van duurzaamheid. Zoals ik in het begrotingsdebat al heb aangekondigd, verschijnen binnenkort de nieuwe beleidsregels voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) waarin we ruimte zoeken voor duurzaamheid binnen de bestaande mededingingskaders. Op die twee fronten proberen we juist ruimte te zoeken voor samenwerking in de keten in het belang van duurzaamheid en in de overtuiging dat die uiteindelijk ook leidt tot een betere prijsstelling voor de primaire producenten.
Ik streef ernaar om de discussie over eerlijke ketens in het komende halfjaar op de agenda van de Landbouwraad te krijgen. Dat kan op basis van de High Level Group (HLG), die Eurocommissaris Hogan binnenkort zal instellen en die zich specifiek over dat onderwerp zal buigen. In die zin zorg ik ervoor dat het ook op die plek terugkomt.
De heer Dijkgraaf (SGP): Mijn excuses voor deze interruptie, maar ik had ook de aanlandplicht als prioriteit genoemd, juist omdat het bij de uitwerking niet goed gaat. Vlak voor dit overleg hebben we een brief over de aanlandplicht ontvangen van de Staatssecretaris. Daarin schrijft de Staatssecretaris zelf ook dat de Verordening aanpassingen technische maatregelen te moeizaam gaat en dat er iets mee moet gebeuren. Daarvoor vraag ik dus ook aandacht.
De voorzitter: Ik teken daarbij aan dat die brief weliswaar is binnengekomen, maar niet op de agenda van dit overleg staat.
Staatssecretaris Van Dam: Als de Kamer er al in geslaagd was om die brief toe te voegen aan de agenda, had ik dat knap gevonden. Ik dacht: hij is klaar, dus we versturen hem. Dat heb ik gedaan in de wetenschap dat de Kamer er vanzelfsprekend apart over beslist en er een andere keer over wil doorpraten.
Op de aanlandplicht kom ik zo uitgebreid terug. Dat is typisch een voorbeeld van wat volgend jaar vanzelfsprekend regulier op de agenda staat en zeker aandacht zal krijgen.
De heer Brouwer noemde het dierenwelzijn. Ik vind het een belangrijk onderwerp en zal proberen er aandacht voor te vragen tijdens het Nederlandse voorzitterschap. Zoals ik vorige week al in de begrotingsbehandeling heb aangegeven, zitten we nu vooral in het stadium om daarvoor het draagvlak binnen Europa te verbreden. We opereren in een kopgroep met Denemarken, Zweden en Duitsland voorop. Ook andere landen beginnen zich aan te sluiten en het lukt om het draagvlak te verbreden. We overwegen om in het komende halfjaar gezamenlijk een position paper over een EU-platform dierenwelzijn te agenderen op de Landbouw- en Visserijraad. De mogelijkheden daarvoor ben ik aan het bekijken.
Ik kom bij wat niet alleen hier maar ook volgende week de hoofdmaaltijd zal zijn, namelijk de visserij. Ik begin met de aanlandplicht. Daarna ga ik verder met de quota en de quotaonderhandelingen die traditioneel in de decemberraad de volle aandacht krijgen. Bij de begrotingsbehandeling heb ik al uitgebreid stilgestaan bij de aanlandplicht. Ik heb al aangegeven dat die nodig is, maar tegelijkertijd ook lastig is voor de sector. Daarvoor heb ik alle begrip en daarom zetten we in op het stap voor stap introduceren van de aanlandplicht. Ik heb al aangegeven dat we daarbinnen eigenlijk rek en ruimte zoeken, opdat de aanlandplicht daadwerkelijk geïmplementeerd kan worden, ook door onze vissers. Met die benadering is al het nodige bereikt. Per 1 januari 2016 hoeft bijvoorbeeld alleen ondermaatse tong aangeland te worden en de bijvangst niet. Als je op tong vist, hoef je bijvoorbeeld schol niet aan te landen. Dat gebeurt pas in 2018. We hebben daarin dus stappen gezet. We hebben ook uitzonderingen gekregen, bijvoorbeeld op ondermaatse tong. Mijn voorgangster heeft de keuze al gemaakt, omdat het waarschijnlijk effectiever is om het gesprek over rek en ruimte – je kunt ook zeggen: de zachte landing – in de aanlandplicht aan te gaan dan te proberen die tegen te houden of uit te stellen, waarop de heer Dijkgraaf aandringt, omdat het gesprek veel meer oplevert. We zien ook dat het inderdaad meer oplevert en ik wil dat zo voortzetten.
Er is een motie van de heer Dijkgraaf aangenomen waarin verzocht wordt het gesprek aan te gaan met de andere Noordzeelanden. Ik zal dat doen en ik zal dat op korte termijn doen. Ik probeer die gesprekken volgende week aan te knopen. Tegelijkertijd heb ik er bij de begrotingsbehandeling voor gewaarschuwd om er geen hoge verwachtingen van te hebben. We zijn immers op een ander spoor continu in gesprek om te zoeken naar die rek en ruimte om bijvoorbeeld de aanlandplicht voor schol op basis van wetenschappelijke informatie te laten plaatsvinden en ter discussie te stellen of die daadwerkelijk nodig is. Om dat gesprek voort te kunnen zetten, moeten we voorzichtig zijn met het al te hard aandringen op uitstel. Ik ga het gesprek met de andere Noordzeelanden aan, maar gelet op de manier waarop ze over de aanlandplicht denken, verwacht ik niet dat ze meegaan in het uitstellen hiervan. We zullen de uitkomsten van de gesprekken aan de Kamer terugkoppelen.
Er waren nog meer vragen over de aanlandplicht. De heren Dijkgraaf en Geurts begonnen over de technische maatregelen.
De voorzitter: De heer Dijkgraaf wil nog interrumperen.
De heer Dijkgraaf (SGP): Ik heb de pech dat mijn vragen snel beantwoord worden. Ik denk dat ik verder in het overleg stil word.
Staatssecretaris Van Dam: De heer Dijkgraaf zat ook vooraan.
De heer Dijkgraaf (SGP): Dan krijg je dat. De motie is vrij duidelijk. In de motie wordt om twee dingen gevraagd, ten eerste om afstemming met andere landen. De motie zegt niet: als de afstemming mislukt of moeizaam gaat, dan maar niet. De motie is helder: een halfjaar uitstel na afstemming met de andere landen. Ik verwacht toch wat stevigere taal en een stevigere inzet van de Staatssecretaris, want anders gaat hij gewoon op dezelfde weg door. De motie is niet voor niets ontraden, maar hij is ook niet voor niets aangenomen. In die zin betekent die motie echt iets voor de inzet van de Staatssecretaris, zou ik zeggen.
Staatssecretaris Van Dam: Ja, maar in de begrotingsbehandeling ben ik ook duidelijk geweest over de verwachtingen die de Kamer daarbij moet hebben. We gaan namelijk niet zelfstandig over het uitstellen van de aanlandplicht. Dat weet de heer Dijkgraaf ook. De aanlandplicht is Europees ingesteld en de kans dat die met een halfjaar Europees wordt uitgesteld, acht ik zeer klein. In de motie wordt gevraagd daarover het gesprek aan te gaan met de andere Noordzeelanden. Ik heb al aangegeven dat ik niet verwacht dat die andere Noordzeelanden nu, op het laatste moment, willen meewerken aan het uitstel met een halfjaar. Ik geef erbij in overweging – dat vind ik wel belangrijk – dat we in een ander spoor inzetten op rek en ruimte in de aanlandplicht waarmee we resultaat bereikt hebben. Wat vanaf 1 januari moet worden aangeland, is zeer beperkt. Dat is gelukt door het voeren van dat soort gesprekken, waarmee we eigenlijk meer hebben ingezet op de manier waarop we de aanlandplicht kunnen beperken. Je zou kunnen zeggen dat een deel van de aanlandplicht al is uitgesteld. Per 1 januari hoef je niet alles aan te landen. Je hoeft maar zeer beperkt aan te landen. Daarnaast zijn andere verplichtingen doorgeschoven naar de toekomst. Wat nu moet worden aangeland, is redelijk overzichtelijk. Daarover hebben we in de begrotingsbehandeling al uitgebreid gesproken. Ik heb de Kamer toegezegd om het gesprek met de andere Noordzeelanden aan te gaan. Ik zal de Kamer een terugkoppeling geven van de uitkomsten van die gesprekken.
De heer Dijkgraaf (SGP): Precies dat doet me denken aan mijn eerste vraag – of eigenlijk mijn laatste vraag, die de Staatssecretaris als eerste beantwoord heeft – over de manier waarop we omgaan met de terugkoppeling. Ik herinner me een veel eerdere motie over de aanlandplicht, die volgens mij indertijd is ingediend door de heer Bosman van de VVD en waarmee toenmalig Staatssecretaris Bleker op pad werd gestuurd. Die kwam terug met een duidelijk verhaal dat het toch niet ging lukken. Nederland bleek daar toen op een heel positieve manier over de aanlandplicht te hebben gesproken in plaats van de Kamer te volgen. Dat proef ik hier nu ook. De Staatssecretaris legt eigenlijk al van tevoren het hoofd in de schoot, terwijl de Kamer in meerderheid vraagt de aanlandplicht, althans de administratieve verplichtingen, een halfjaar uit te stellen. We kunnen een nog scherpere motie neerleggen, maar volgens mij vraagt de motie glashelder dat de Staatssecretaris in Brussel moet knokken voor het uitstellen van de administratieve verplichtingen voor een halfjaar.
Staatssecretaris Van Dam: In de motie wordt gevraagd daarover het gesprek aan te gaan met de andere Noordzeelanden en dat zal ik doen. Ik zeg dat toe. Dat gesprek zal ik aangaan, maar qua transparantie is het belangrijk om ook aan te geven wat de Kamer kan verwachten. De ingangsdatum is binnen een maand; de Kamer moet dus geen wonderen verwachten. Ik zal het gesprek aangaan en ik zal dat doen in de richting die in de motie gevraagd wordt. Ik geef tegelijkertijd aan dat we ook andere gesprekken voeren waarmee we tot nu toe meer resultaat voor de Nederlandse visserijsector geboekt hebben: de aanlandplicht zoals die per 1 januari ingaat, is zeer beperkt. Met betrekking tot de administratieve verplichtingen heeft de heer Dijkgraaf erop gewezen dat er nog het nodige verbeterd kan worden aan de registratiesystemen. Ik heb echter ook in de begrotingsbehandeling aangegeven dat men met de huidige registratie kan voldoen aan de verplichtingen die per 1 januari ingaan.
De heer Dijkgraaf vroeg naar de Verordening aanpassingen technische maatregelen. Ik heb al gezegd dat er veel duidelijk is rond de aanlandplicht, maar dat er in het gemeenschappelijk visserijbeleid nog aanpalende regelgeving moet komen. Mijn voorgangster en ik hebben bij de Commissie al meerdere malen gevraagd om een snel voorstel.
Ik kom op de quota.
De heer Geurts (CDA): Ik merk dat de Staatssecretaris overstapt naar een ander onderwerp, maar ik kom nog even terug op de aanlandplicht. Dat is een aangelegen punt in de Kamer geweest. Ik heb me er eens in verdiept. In 2011 heeft het kabinet in een brief gezet: «Het kabinet is van mening dat de nieuwe aanpak uitvoerbaar moet zijn voor zowel de visserijsector als de overheid.» Er zijn toen woorden gesproken als: de aanlandplicht is een sluitstuk van een effectief sanctiemechanisme; het is geen doel an sich; er moeten heldere doelstellingen zijn; werkgebaren, overgangstermijnen en ga zo maar door. Het komt erop neer dat het werkbaar moet zijn in de praktijk voor zowel de visserij als de overheid. De zorg van het CDA is of het werkbaar wordt. Ik heb dat ook in mijn termijn aangegeven. Is het de visserijsector duidelijk waaraan men moet voldoen op 1 januari 2016? Mijn beeld is dat het niet duidelijk is en dat men nog niet weet of de NVWA aan boord komt controleren of controleert bij het aanlanden. Kan de Staatssecretaris er wat dieper op ingaan en vertellen hoe een en ander gaat werken?
Staatssecretaris Van Dam: Ik gaf al aan dat het meeste volgens mij wel duidelijk is. Er wordt zeer veel aan voorlichting gedaan door het departement. Laat ik het hier ook zeggen. Welke visser welke vissoort moet aanlanden, hangt uiteindelijk af van het tuig dat hij gebruikt. In feite komt het erop neer dat vissers in 2016 alleen de doelsoorten hoeven aan te landen en dat vissers in de Noordzee bovendien alle bijvangst van Noorse garnalen moeten aanlanden. Tongvissers hoeven dus alleen maar tong aan te landen, dus niet de bijvangst zoals schol of schar. Scholvissers met boomkor hoeven alleen schol aan te landen en scholvissers met trawl moeten schol en schelvis aanlanden. Staandwandvissers moeten alleen tong aanlanden. Flyshooters in het Kanaal moeten wijting aanlanden indien de vangst in 2013 en 2014 voor meer dan 25% bestond uit witvissoorten. Van deze vangsten moeten de maatse en ondermaatse vangsten aangeland worden. Vissers met vaartuigen die onder de aanlandplicht vallen, hebben al een brief ontvangen waarin staat welke soorten ze moeten aanlanden.
Ik herhaal hier wat de aanlandplicht inhoudt, omdat het veel minder is dan waarvoor eerder werd gevreesd. Er werd gevreesd dat men in 2016 al een volledige aanlandplicht zou hebben. Juist door binnen Europa het gesprek te voeren, zijn we erin geslaagd om wat ik iedere keer rek en ruimte noem, te vinden, dat wil zeggen om een aantal aanlandverplichtingen naar de toekomst door te schuiven. Dat geeft ons de tijd om er verder over te discussiëren. Dat vergt wel een houding van «in gesprek blijven» en niet een houding van «de kont tegen de krib gooien», want daarmee bereik je op dit moment echt minder. Zie dus wat we al hebben bereikt en zie wat we nog kunnen bereiken, bijvoorbeeld met betrekking tot de aanlandverplichting van schol die nu geagendeerd staat voor 2018. Dat geeft ons dus twee jaar de tijd om er verder naar te kijken en er verder in Europees verband over te discussiëren.
De heer Geurts (CDA): Mij bekruipt het gevoel dat hier gebeurt wat we al zo vaak in de Kamer hebben zien gebeuren, ook bij andere kabinetten: te vroeg, te vroeg en dan is de Kamer te laat. We zitten er zo bovenop, omdat we het vermoeden hebben dat als de buitenlandse voedsel- en warenautoriteiten aan boord komen, ze heel andere dingen afrekenen met Nederlandse vissers. Is dat allemaal goed gewaarborgd? Werkt het inlogsysteem goed? Deze vragen leven in de Kamer en niet alleen bij collega Dijkgraaf, maar ook bij mij. Ik wil een helder antwoord van de Staatssecretaris in de trant van: nee, Kamer, maakt u zich daar geen zorgen over; het werkt allemaal op 1 januari 2016 en de Nederlandse vissers worden niet anders behandeld door buitenlandse voedsel- en warenautoriteiten. Ik heb gezegd.
Staatssecretaris Van Dam: Op dat punt zijn we in de begrotingsbehandeling ook al uitgebreider ingegaan. Ik heb toen aangegeven dat Nederlandse vissers van de NVWA brieven meekrijgen in verschillende talen waarin precies wordt uitgelegd welke afspraken voor hen gelden. Die brief kunnen de vissers bij controle door buitenlandse diensten overhandigen. Daarmee kunnen ze laten zien aan welke verplichtingen ze moeten voldoen, zodat een buitenlandse dienst alleen controleert op dingen die voor hen gelden en dus niet op andere dingen. Volgens mij hebben we hierover al uitgebreid gesproken.
Dan kom ik toch bij de quota. Verschillende leden vroegen naar de inzet tijdens de Raad. Een belangrijk punt is voor mij – ik maak even een bruggetje naar de aanlandplicht – dat bij de quotumophoging rekening wordt gehouden met de aanlandplicht en dat de quota worden opgehoogd om daaraan te kunnen voldoen. Vissers moeten namelijk dezelfde hoeveelheid maatse vis kunnen blijven vangen. Daarnaast zet ik in op MSY (maximum sustainable yield), dus de maximale duurzame opbrengst in 2016, waar dat mogelijk is. Ik wil bijvoorbeeld voor de horsmakreel in de westelijke wateren een TAC voor MSY en ook voor schol, als besloten wordt om van het meerjarenplan af te wijken. Voor tong zetten we in op een ophoging van 10% van de TAC. De heer Wassenberg vroeg daarnaar. Door IMARES (Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies) is namelijk wetenschappelijk onderbouwd dat het tongbestand dusdanig goed is dat de TAC met 10% kan worden verhoogd. Daarop zetten we dan ook in. Voor gegevensarme bestanden wil ik geen automatische reductie van 20%, maar een benadering van geval tot geval. Er is immers geen reden om de TAC zomaar te verlagen, maar wel om er nader naar te kijken.
De inzet is om het aantal zeedagen niet te verminderen maar de status quo te handhaven. Ik zal er straks nog wat meer over zeggen. In elk geval de PvdD vroeg of de Raad de adviezen van ICES (International Council for Exploration of the Seas) een op een opvolgt. De inzet is om die adviezen zo veel mogelijk op te volgen. De Commissie gaat altijd uit van de adviezen, maar volgt ze niet altijd voor 100%. Dat heeft een aantal inhoudelijke redenen, maar soms zijn er ook politieke redenen. Een van de inhoudelijke redenen is dat er een mismatch kan zijn tussen bestanden waarover ICES adviseert en de gebieden waarvoor de Raad een TAC vaststelt. Het gaat dus niet altijd over exact hetzelfde gebied. Een reden van meer politieke aard is dat de Raad soms minder drastische TAC-dalingen wil dan ICES adviseert, omdat die rekening wil houden met de sociale en economische belangen van een lokale sector. In dit debat horen we dat hierom soms ook door het Nederlandse parlement verzocht wordt. Ook kan het zijn dat een TAC wordt vastgesteld met derde landen die zich anders committeren aan de ICES-adviezen. Daardoor worden die adviezen niet altijd voor 100% gevolgd, maar de inzet is om ze in principe te volgen. Ik gaf net het voorbeeld van een uitzondering, waarbij sprake is van een goede wetenschappelijke onderbouwing om uit te komen op een andere totalevangstmogelijkheid.
De heer Wassenberg (PvdD): Wat de Staatssecretaris zegt, is hetzelfde als de conclusie van het artikel waarnaar ik verwees, namelijk dat de kortetermijnbelangen met name van vissende landen zwaarder wegen dan de langetermijnbelangen. De langetermijnbelangen betreffen vooral het belang van gezonde visstanden, ook op de langere termijn.
Staatssecretaris Van Dam: De heer Wassenberg constateert terecht dat die spanning bestaat en dat er vanuit een aantal andere lidstaten meer wordt ingezet op het verruimen van de quota die op basis van het advies op tafel liggen. Onze inzet is dat de zaken met elkaar in balans moeten zijn. Dat de visstand op peil blijft is niet alleen van belang vanuit natuuroogpunt, maar is juist een economisch langeretermijnbelang, zodat er in de toekomst ook voldoende vis voor consumptie gevangen kan worden. Onze inzet is om zo veel mogelijk de wetenschappelijke adviezen te volgen. Als we daarvan afwijken, zoals bij de tong, doen we dat op basis van een andere wetenschappelijke onderbouwing zodat het ook verantwoord is.
De heer Geurts vroeg of ik ga inzetten op het Meerjarenplan Noordzee. Dat meerjarenplan wacht op een akkoord over het plan voor de Oostzee. Het plan voor de Noordzee komt dus pas in 2016. Ik dring er bij de Commissie op aan dat er snel een voorstel komt, evenals een voorstel voor de technische maatregelen die mogen worden ingezet ten aanzien van de Noordzee.
Er was een vraag van de VVD en de SGP over de haring en Spitsbergen. In november heeft de Europese Commissie een note verbal aan Noorwegen gestuurd en bezwaar gemaakt tegen de discriminatie van EU-vissers. Die hebben namelijk geen toegang tot de wateren van Spitsbergen, terwijl Russische vissers er wel mogen komen. Dat is op ambtelijk niveau met de Noorse collegae besproken. Vandaag bespreekt onze premier het ook met zijn Noorse ambtsgenoot. We hebben de Commissie opgeroepen om tijdens de nu lopende onderhandelingen een akkoord met Noorwegen over de haring te sluiten, om te voorkomen dat Nederlandse vissers in 2016 weer niet rond Spitsbergen mogen vissen. Dat loopt dus.
De heren Dijkgraaf, Geurts, Wassenberg en Brouwer hadden verschillende vragen over de zeebaars. De heer Geurts vroeg om versoepeling van de regels. Ik snap dat stringente maatregelen pijnlijk zijn, maar gelet op de stand van de zeebaars zijn ze wel noodzakelijk. Vissers die zeebaars bijvangen, moeten proberen dat te mijden. In de richting van alle vragenstellers zeg ik dat hierbij een spanning bestaat tussen de kleinschalige visserij op zeebaars, waarmee we in Nederland te maken hebben, en de grootschalige visserij op zeebaars die men in andere landen kent en die een veel sterkere bedreiging voor de visstand vormt. We proberen in te zetten op flexibiliteit voor de kleinschalige visserij, maar gelet op de visstand van de zeebaars zijn maatregelen wel degelijk noodzakelijk. We kunnen dus niet uitsluiten dat die maatregelen ook onze kleinschalige visserij raken.
Daarnaast kijken we nog naar de recreatieve visserij. Het zal niet anders kunnen dan dat ook de recreatieve vissers moeten bijdragen. Er moet immers sprake zijn van een gelijk speelveld tussen beroepsvissers en recreatieve vissers. Bovendien zijn anders de mogelijkheden om een en ander te omzeilen te groot. De handhaving van de huidige limiet, namelijk dat men recreatief drie stuks mag vissen, is dan ook onhoudbaar. We zetten dus in op een limiet van één stuk voor recreatieve vissers.
De heer Geurts vroeg of er een onderbouwing is voor de voorgestelde maatregelen. De Commissie heeft een aantal gegevens op een rijtje gezet waaruit blijkt dat de huidige vangsten ongeveer 70% tot 90% te hoog zijn. Dat geeft wel de urgentie aan om er iets aan te doen. Die vangst moet naar beneden. De huidige maandelijkse vangstlimieten zijn nauwelijks beperkend. Het zal dus strenger moeten, gelet op de stand van de zeebaars.
Ik kom nu iets uitgebreider terug op de zeedagen. De zeedagen voor de demersale visserij worden samengevoegd. Daardoor kunnen vissers met grote mazen vissen en kunnen zij ondermaatse vis mijden.
De heer Geurts (CDA): De Staatssecretaris ging wel heel snel over naar de zeedagen. Ik kom nog even terug op de zeebaars. De Fransen en Engelsen hebben inderdaad een veel groter probleem dan de Nederlanders. Dat antwoord van de Staatssecretaris is terecht. Dat is ook de reden van mijn vraag in de richting van het kabinet. Ik kom ook nog even terug op de sportvisserij. Ik heb een vraag gesteld over de VISpas in de kustzone. Komt de Staatssecretaris daar nog op terug? Dan kunnen we dat punt op dat moment verder behandelen.
Staatssecretaris Van Dam: Ik kan die vraag over de VISpas ook nu meteen beantwoorden, maar laat ik eerst zeggen dat de heer Geurts terecht zegt dat de Fransen en de Engelsen een groter probleem hebben. Je kunt ook zeggen dat ze ook grotere veroorzakers van het probleem met de zeebaars zijn. Dat laat precies de spanning zien. Als we willen dat er serieuze maatregelen genomen worden, moeten die met name door de landen met grootschaligere visserij op zeebaars gerealiseerd worden. Er valt natuurlijk enig verzet tegen te verwachten. Onze inzet is eigenlijk om de kleinschalige visserij anders te behandelen, maar dat wordt een ingewikkelde onderhandeling.
De heer Geurts vroeg naar de VISpas. Voor de uitbreiding van het werkingsgebied van de VISpas naar de Noordzeekustzone is aanpassing van de wetgeving noodzakelijk. Daarover wordt gesproken met Sportvisserij Nederland. Er wordt ook gesproken over de inzet van opsporingsambtenaren voor sportvissers. Zodra ik dat kan, zal ik de Kamer berichten over de resultaten van dat overleg.
De heer Geurts (CDA): Bij de zeebaars gaat het natuurlijk ook over de handhaafbaarheid. Bij de sportvisserij treedt daarbij een probleem op. Ik ben blij dat de Staatssecretaris dat ook ziet. Kan hij een duidelijker tijdstip noemen wanneer hij terugkomt naar de Kamer met de resultaten?
Staatssecretaris Van Dam: Bij de begrotingsbehandeling werd het al bijna een running gag dat zo'n beetje alles in het eerste kwartaal naar de Kamer toekomt. Dat kan ik hierover ook zeggen. De heer Geurts zegt natuurlijk terecht dat, als je gaat werken met strengere limieten, de vraag rond handhaafbaarheid nog dringender is. We proberen er in het eerste kwartaal van het komend jaar over te berichten.
Ik was gebleven bij de zeedagen. Door de samenvoeging van de zeedagen voor de bodemvisserij kunnen vissers vissen met grote mazen en ondermaatse vis mijden. Ik heb een soortgelijk verzoek ingediend bij de Commissie. Die laat het verzoek nu wetenschappelijk toetsen. De resultaten daarvan komen op zijn vroegst in het voorjaar van 2016, maar dat is voor Nederland vroeg genoeg. De heer Dijkgraaf vroeg naar het samenvoegen van de zeedagen voor de categorieën TR1 en TR2. Het systeem van de zeedagen uit het kabeljauwherstelplan is achterhaald. Ik zal me er dus voor inzetten om dat zo snel mogelijk af te schaffen. De Commissie heeft aangegeven in het nieuwe Meerjarenplan Noordzee geen zeedagen meer op te nemen, maar totdat er een nieuw meerjarenplan is – ik zei al dat dat nog liep – zitten we aan dat systeem vast. Het systeem belemmert vissers om selectiever te vissen en dat laatste was nou net de hele inzet van de aanlandplicht. Daarom zetten we in op het afschaffen van het systeem van de zeedagen. De Commissie heeft op verzoek van onder andere Nederland voorgesteld om de categorieën TR1 en TR2 samen te voegen. Nederland heeft ook verzocht om de categorieën BT1 en BT2 samen te voegen. Dat verzoek heeft de steun van België en Duitsland. De Commissie heeft het in overweging genomen. Daarom zetten we op dit moment nog in op het handhaven van de status quo ten aanzien van de zeedagen.
De heer Dijkgraaf vroeg ook naar de stand van zaken rondom de rechtszaak over het kabeljauwherstelplan. De Raad heeft in december 2012 eenzijdig een besluit genomen over aanpassingen op het kabeljauwherstelplan. De Europese Commissie en het Europees Parlement zijn daarover naar het Hof van Justitie gestapt. Dat heeft op 1 december uitspraak gedaan. Het Hof stelt het Parlement en de Commissie in het gelijk. De Raad had niet zonder het Europees Parlement een verordening mogen vaststellen. De Raad moet dus zijn verordening van 2012 intrekken. De bepalingen zijn nog twaalf maanden van kracht. We hebben dus nog een jaar om met een alternatieve oplossing te komen. Daarover ga ik in gesprek met de Commissie. Belangrijk daarbij is dat de inhoud van de wensen van de Raad niet worden betwist. Het dispuut betrof de rechtsbasis. De Raad had het via codificatie moeten vaststellen. Het wordt dus vervolgd.
De heer Geurts vroeg of ik me inzet voor een verhoging van de TAC voor blauwe wijting. Ja, ik zet me in voor een EU-quotum op basis van het MSY-niveau en een 45%-aandeel voor de EU.
De PvdD vroeg naar de TAC voor makreel. Er is nog geen akkoord bereikt tussen de kuststaten over de TAC voor makreel voor 2016. IJsland, Groenland en Rusland willen niet toetreden. Er is een voorlopig akkoord tussen Faeröer, Noorwegen en de EU op basis van een aangepast beheerplan. Dat is gemaakt op basis van het ICES-advies en wordt dus duurzaam geacht. Het houdt een 15% reductie van de TAC in. Er is geen sprake van overbevissing. De sector heeft niet voor niets een MSC-duurzaamheidscertificaat (Marine Stewardship Council).
De heer Brouwer vroeg naar de visakkoorden, maar gaf daarbij aan dat hij het prima vond als we schriftelijk antwoorden bij de voorbereiding van de volgende geannoteerde agenda. Gelet op de tijd wil ik daar gebruik van maken. De heer Brouwer wordt hierover dus schriftelijk geïnformeerd, uiteraard met de rest van de Kamer, bij de volgende geannoteerde agenda.
De heer Wassenberg vroeg naar roggen en haaien in het beheerplan voor de Noordzee. Die hebben zeker mijn aandacht. Ik werk aan een beheerplan voor haaien en zal daarin ook aandacht besteden aan de roggen. Ook dat plan krijgt de Kamer begin 2016. Ik heb het vermoeden dat we elkaar dan vaak zullen zien.
De vraag over de haring of de haringoorlog, zoals de heer De Liefde het noemde, had ik al beantwoord. Gelukkig verlopen de gesprekken in een betere sfeer dan in een oorlogssfeer: de premiers spreken er met elkaar over.
Ik kom bij een volgend deel van de beantwoording: het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GBL). Daarover zijn verschillende vragen gesteld, bijvoorbeeld over de positie van jonge landbouwers, de jonge boeren. De heer Geurts vroeg daarnaar. De heer De Liefde vroeg naar het openstellen van de jongeboerenregeling. Jonge boeren in heel Europa lopen aan tegen de beschikbaarheid en verwerving van land, de beschikbaarheid van kapitaal en de ontwikkeling van kennis. De heer Geurts noemde dat ook. Een en ander blijkt uit het onderzoek dat uitgevoerd is door Ecorys, dat tijdens het congres Knowledge for Young Farmers op 16 en 17 oktober in Brussel werd gepresenteerd.
In Nederland is het probleem vooral de beschikbaarheid van land en kapitaal. Over het algemeen is de verspreiding van kennis in Nederland goed geregeld. Daarover hebben we vorige week uitgebreid met elkaar gesproken. In het GLB wordt zowel bij directe betalingen in pijler één als bij het plattelandsontwikkelingsprogramma in pijler twee specifiek aandacht besteed aan de jonge landbouwers. Onder pijler één is voor jonge landbouwers een top-up voorzien boven op de bestaande hectaretoeslag. Die wordt uitgekeerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarover is de Kamer onlangs geïnformeerd. De brief staat ook op de agenda van dit overleg. Daarnaast hebben we natuurlijk de tweede pijler waarnaar de heer De Liefde ook vroeg: de openstelling door provincies. Ik heb vorige week in de begrotingsbehandeling aangegeven dat we samen met de provincies werken aan het openstellen van een generieke regeling, die voor heel Nederland hetzelfde zal luiden. We helpen de provincies met de openstelling, maar het is hun verantwoordelijkheid. Zoals ik vorige week al zei, verwacht ik de Kamer daarover op korte termijn te kunnen berichten, en natuurlijk met een positief bericht. Dat zullen de leden begrijpen.
De heer Brouwer vroeg of ik ook vind dat schoolfruit en -melk niet past bij het subsidiariteitsbeginsel en of ik dat ging aankaarten. Dat heeft mijn voorgangster steeds gedaan en ik zal dat ook doen. De meeste landen zijn voorstander van deze regeling; die regeling gaat dus gewoon door. Er wordt op dit moment door het Luxemburgse voorzitterschap een triloog over gevoerd met het Europees Parlement en de Europese Commissie. Ik ben het met de heer Brouwer eens dat het niet de zinnigste manier van bemoeienis van Brussel is met de manier waarop wij dingen regelen.
De heer Brouwer (PvdA): Ik wil hier toch even op doorgaan. Een aantal jaren terug hebben we geconstateerd dat het belangrijk is om een betere taakverdeling tussen landen en de EU te krijgen. Als we veranderingen willen bewerkstelligen, zal dat niet zonder wrijving gaan. Dat weten we, maar je zou toch zeggen dat je aan iedereen kunt uitleggen dat je dit punt niet Europees moet regelen. Onze fractie stelt voor om de rug recht te houden en ook naar buiten te laten zien dat we echt voor dit punt opkomen, zelfs als het wrijving geeft. Er zijn natuurlijk belangen in het spel, maar gezond eten en drinken voor onze schoolkinderen kunnen we heel goed per land regelen.
Staatssecretaris Van Dam: Zeker. De heer Brouwer zegt: je kunt het iedereen uitleggen. Ik zou hem graag een keer meenemen naar de Europese Raad, want daar is het nog niet echt gelukt, wat mij overigens ook verrast. Ik zei al dat de steun voor de regeling binnen de Europese Raad breed is. We vinden het niet passen bij het subsidiariteitsbeginsel, maar heel veel andere landen vinden dat dit prima kan. Die regeling gaat voorlopig dus niet van tafel, ondanks het feit dat we onze bezwaren ertegen blijven uiten. Zolang die regeling er is, doen we er natuurlijk wel aan mee.
De heer Wassenberg vroeg of ik bereid ben om me binnen het diergezondheidsbeleid in te zetten voor betere omstandigheden. Het antwoord is ja. Was het altijd maar zo gemakkelijk!
De heer De Liefde vroeg naar de boycot van varkensvlees. Hij vroeg of ik inzet op Europees onderhandelen met Rusland, dus niet bilateraal, en daarin België steun. Dat heb ik zelfs al zo gedaan. Dit soort toezeggingen doe ik graag. Het is namelijk op 16 november bij de laatste Landbouwraad aan de orde geweest. België heeft daar de Commissie opgeroepen om namens alle lidstaten actie te ondernemen. De Commissie heeft aangegeven daartoe bereid te zijn. Ik heb de oproep van België gesteund, want we staan hierin samen sterk. De heer De Liefde zei terecht dat het niet zo heel zinvol is om als lidstaat individueel naar Rusland te trekken. Hierin moeten we echt samen optrekken.
De heer De Liefde vroeg naar het mineralenconcentraat. Hij vroeg of de sector meer ruimte voor innovatie kan vergeten en of de Kamer daarover nader kan worden geïnformeerd. De Europese Commissie heeft vorige week een pakket voor bevordering van de circulaire economie gepresenteerd. Daarvan hebben we met belangstelling kennisgenomen. We zijn blij met de herziening van de meststoffenverordening. We verwachten dat de herziening begin 2016 van start gaat. Als voorzitter zal ik dat Raadstraject voortvarend starten en de Kamer daarover later informeren. Zoals ik in het begrotingsdebat al heb gezegd, is het mijn inzet om de ruimte voor mineralenconcentraat te realiseren.
De heer De Liefde merkte op dat de ggo's niet op de agenda van de komende Raad staan en vroeg of ik daaraan bij de rondvraag toch aandacht ging besteden. Dat is meestal niet zo zinvol. Dat punt is niet geagendeerd door het Luxemburgse voorzitterschap. We beraden ons erop of we het zelf zullen agenderen tijdens ons voorzitterschap.
Ik kom bij de gemedicineerde diervoeders. De heer Wassenberg vroeg om de verordening uit te breiden met kleine sectoren en te voorkomen dat de verordening leidt tot koppelbehandelingen. Hij vroeg ook waarom de gezelschapsdieren erin opgenomen zijn. Koppelbehandelingen, zeg ik met nadruk, zijn een last resort. Een koppelbehandeling mag alleen maar als een dierenarts zegt dat het nodig is. De inzet is natuurlijk altijd individuele behandeling. De toepassing bij gezelschapsdieren is toegestaan om bijvoorbeeld de behandeling van chronisch zieke dieren gemakkelijk te maken. Daarvoor is niet iedere dag een pil nodig, maar aangepast diervoeder. Daarom zijn de gezelschapsdieren erin opgenomen.
De heer Wassenberg stelde een vraag over gewasbeschermingsmiddelen. Ik zal de Kamer daarover schriftelijk informeren. We hebben namelijk begin januari al een overleg over gewasbeschermingsmiddelen gepland staan. Dat lijkt me dus een goed moment.
Hetzelfde geldt voor de vragen over paardenvlees, die de heer Wassenberg stelde. Ik zal de Kamer daarover schriftelijk informeren. Het staat ook niet op de agenda van de komende Raad en valt dus een beetje buiten de orde van dit algemeen overleg.
Ik heb nog wat laatste antwoorden. Op de specifieke vragen over neonicotinoïden komen we nog terug. De heer Wassenberg vroeg wanneer de Europese Commissie besluit over de verlenging/uitbreiding van het moratorium. De maatregelen blijven van kracht tot er nieuwe wetenschappelijke informatie beschikbaar is die door EFSA is beoordeeld. Er komen pas aanpassingen als daaruit blijkt dat er maatregelen kunnen worden opgeheven. Dat is tot op heden nog niet het geval; de maatregelen blijven dus van kracht. Ik zei al dat de Kamer in januari van in dit geval Staatssecretaris Dijksma en mijzelf – dat is een mooie samenloop van omstandigheden – een brief ontvangt over de maatregelen die wij specifiek in Nederland nemen.
Volgens mij heb ik daarmee alle gestelde vragen beantwoord.
De voorzitter: Dank u wel. Er is behoefte aan een tweede termijn. Gezien de tijd hanteer ik een spreektijd van twee minuten per fractie.
De heer Dijkgraaf (SGP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor een aantal toezeggingen. Dat hij de mededinging als belangrijk punt meeneemt, dat er gewerkt wordt aan een oplossing voor de kabeljauw en het afschaffen van de zeedagen, zijn mooie woorden. In tweede termijn beperk ik me tot de aanlandplicht, want die zint me eerlijk gezegd niet.
Een week of zes, zeven geleden hebben we een overleg gehad met toenmalig Staatssecretaris Dijksma. Ze vroeg de Kamer om toen nog niet met een motie van uitstel te komen, omdat ze nog maximaal aan het werk was met de uitvoering. Dan zou de Kamer te vroeg zijn. Nu krijgen we het standaardtrucje van bewindslieden: je bent of te vroeg of te laat. Er zijn nu nog maar een paar weken, dus nu helpt een motie niet. De motie is volgens mij glashelder. Daarin wordt verzocht het gesprek aan te gaan en onafhankelijk van de uitkomsten van het gesprek, het gewoon een halfjaar uit te stellen. De problemen zijn glashelder. Over de aanlandplicht hebben we Kamerbreed altijd gezegd: als het mot, dan mot het maar, maar dan wel op een manier die qua uitvoering kan.
Ik denk er nu eerlijk gezegd over om dan maar een VAO aan te vragen. Ik vraag hierbij nog geen VAO aan, want ik wacht eerst de reactie van de Staatssecretaris af. Ik doe het liever niet, want dan moeten we er morgen over stemmen. Maar als het moet, dan moet het maar. Ik heb ondertussen contact gehad met de andere woordvoerders over de vraag of we dan een scherpere motie kunnen neerleggen waaringewoon wordt gezegd dat de aanlandplicht met een halfjaar moet worden uitgesteld. Ik denk dat ik daarvoor wel een meerderheid krijg, maar ik hoor liever een Staatssecretaris die maximaal gaat knokken om die aanlandplicht van tafel te krijgen. Zoals de Staatssecretaris het nu formuleert, weet ik wel wat er gebeurt: hij zegt in Brussel dat de Kamer iets wil, wat onuitvoerbaar is, of wat hij eigenlijk niet wil. Daarmee wordt het de andere landen wel erg gemakkelijk gemaakt. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wat hij gaat doen. En als hij het niet doet, dan doen we het via een motie.
De heer Geurts (CDA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de vlotte beantwoording van alle gestelde vragen. Ik heb er zelf niet in mijn bijdrage over gesproken, maar de schoolmelk- en -fruitregeling kwam daarnet ter sprake. Daarvan zijn we altijd een warm pleitbezorger. Ik ben blij dat dit in Europa gewoon doorgaat. De woorden «zolang die er is, zal Nederland er gebruik van blijven maken» vind ik mooie woorden en ik zal het ook zeker ondersteunen.
Collega Dijkgraaf heeft net ook al over de mededinging gesproken. Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat hij samen met de Minister in de Landbouwraad ruimte voor samenwerking in de keten blijft zoeken. Ik kies ervoor om de heer Dijkgraaf niet te overtreffen met vragen over de aanlandplicht. Ik sluit me bij zijn woorden aan, om ze daarmee zo sterk mogelijk richting de Staatssecretaris te krijgen, zodat hij geen nuance of uitwijkmogelijkheden ziet om te doen wat de heer Dijkgraaf net gevraagd heeft.
De heer Wassenberg (PvdD): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik zie uit naar de brieven over de landbouwgiffen, het paardenwelzijn en het beheerplan voor haaien en roggen, die allemaal begin volgend jaar naar de Kamer komen. Ik heb verder geen vragen meer.
De heer Brouwer (PvdA): Voorzitter. Er zijn inderdaad veel vragen beantwoord. Daar zijn we ontzettend blij mee. We zijn vooral heel blij met toezegging dat we in de geannoteerde agenda voor de volgende Raad informatie krijgen over de evaluatie van de FPA's. Wil de Staatssecretaris vooral heel scherp ingaan op de vraag in hoeverre we de destijds geformuleerde doelstellingen bereikt hebben?
Als ik het wel heb, heb ik nog geen antwoord gekregen op mijn vraag of de Staatssecretaris een idee heeft op welke manier hij de discussie over de genetisch «gemanipuleerde», zoals ik het toch noem, organismen weer vlot wil trekken. Dat is voor ons een belangrijk punt.
Met betrekking tot de vangstmogelijkheden, met name op zeebaars, snappen we dat voor de recreatievisser de limiet van drie vissen naar één vis gaat. We zouden ons ook kunnen voorstellen dat je de maat van de vis iets oprekt, dat je die bijvoorbeeld niet op 42 cm maar op 45 cm stelt. Dat zou wat ruimte geven aan de recreatievissers.
De heer Geurts sprak al over schoolfruit en schoolmelk. Ik wil echter de andere kant blijven benadrukken. Als je dingen wilt veranderen in de Europese Unie, dan kun je niet zeggen: de andere landen willen het niet, dus we profiteren er toch maar van mee. Wij zijn ervoor om er een harder punt van te maken en desnoods gewoon niet mee te doen. Wij denken dat er dan na een paar keer wel beweging komt.
Tot slot: we zijn blij dat het dierenwelzijn het komende halfjaar ook op de agenda staat.
De heer De Liefde (VVD): Voorzitter. Ik heb nog drie onderwerpen. Over de aanlandplicht zeg ik heel kort: wat hij zegt. En dan wijs ik naar de heer Dijkgraaf. Ik ben dus benieuwd naar de heldere beantwoording van de Staatssecretaris daarop.
Ik ben blij dat de Russische boycot van varkensvleesproducten in de Raad aan de orde is geweest, maar ik heb nog niet van de Staatssecretaris gehoord wat de resultaten daarvan zijn. Zijn die gesprekken al gevoerd? Zijn ze al dan niet opgestart? Zijn ze al afgerond? Graag krijg ik daarover wat meer informatie. Ik kreeg een procesantwoord; wellicht had ik een procesvraag gesteld. Bij dezen vraag ik dus om iets meer inhoud.
De Staatssecretaris gaf aan dat hij zich zal beraden op de vraag of hij de besluitvormingsprocedure voor de import van ggo's, genetisch gemodificeerde organismen, tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap aan de orde wil stellen. Ik wil het eigenlijk omdraaien. Het is de Polen gelukt om iets op de agenda van de komende Landbouwraad te krijgen. Is de Staatssecretaris bereid om het punt van de ggo's nog op de agenda te krijgen? Als het andere landen lukt om iets op of van de agenda te krijgen, moet het de Staatssecretaris toch ook lukken. Of is hij daartoe niet bereid? Dat kan ook een antwoord zijn. Dan wil ik wel de toezegging dat dit punt bij de eerstvolgende Landbouwraad waarbij hij de voorzitter is, op de agenda staat. Dan komen we tenminste een stukje verder.
Het plantgezondheidspakket is van de agenda gehaald. Het ging me echter niet zozeer om de inhoud van het pakket, maar om het volgende. Nederland is tegen en had de wens dat het mandaat niet op die manier zou uitpakken. De Staatssecretaris hoopt dat het Luxemburgse EU-voorzitterschap tot een akkoord komt. Wat als Nederland als tegenstander tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap die onderhandelingen moet voortzetten? Dat lijkt me wat ingewikkeld gegeven onze afwijkende positie ten opzichte van heel veel andere Europese lidstaten. Hoe gaat de Staatssecretaris daarmee om?
De vergadering wordt van 12.42 uur tot 12.45 uur geschorst.
Staatssecretaris Van Dam: Voorzitter. Het belangrijkste punt van de heren Dijkstra, Geurts en De Liefde betreft de aanlandplicht. Laat ik daarover zeggen dat ik het duidelijke signaal van de Kamer heb begrepen. Ik zal me ten volle inzetten om dat signaal over te brengen aan mijn collega's. Dat zal ik volgende week doen en marge van de Landbouwraad. Laat ik toezeggen dat ik de Kamer woensdag of donderdag informeer over wat dat heeft opgeleverd. In de motie wordt mij gevraagd de aanlandplicht uit te stellen. Daarover wil ik duidelijk zijn: dat kan ik niet. Ik heb niet het handelingsperspectief om dat te doen. Met die motie vraagt de Kamer mij om een Europese verordening te overtreden. Die verordening staat echter vast en wordt niet meer gewijzigd voor 1 januari, tenzij daarover in gezamenlijkheid afspraken worden gemaakt. Ik ga aan de collega's overbrengen wat het parlement wil. Als de Kamer zegt dat ik me gewoon niet aan de verordening moet houden, weet dan wat de consequenties daarvan zijn. Ten eerste wordt Nederland daarvoor zwaar beboet. Ten tweede, als we ons een halfjaar niet aan de verordening houden, zijn we onze onderhandelingspositie nog verder kwijt. Om me niet aan de verordening te houden, lijkt me geen optie. Ik zal me er echter ten volle voor inzetten om het signaal van de Kamer duidelijk te maken aan de andere lidstaten, met nadruk op de andere Noordzeelidstaten, zoals in de motie wordt gevraagd. De Kamer krijgt zo spoedig mogelijk informatie over de resultaten daarvan. De heer Dijkgraaf schermde even met een scherpere motie, maar ik heb geen scherpere motie over dit signaal nodig. Het is mij overduidelijk hoe de leden hierover denken. Ik zal het signaal overbrengen.
De heer Dijkgraaf (SGP): Ja, het luistert wel nauw. Als ik de Staatssecretaris goed beluister, zegt hij dat hij het signaal van de Kamer niet alleen overbrengt, maar er ook voor knokt. Ik snap de woorden van de Staatssecretaris dat je geen verordeningen kunt overtreden. Vandaar ook dat de motie op die manier geformuleerd is. Ik moet er echter wel van op aan kunnen dat de Staatssecretaris er vol voor gaat en niet het hoofd van tevoren al in de schoot legt.
Staatssecretaris Van Dam: De heer Dijkgraaf kan ervan op aan dat iemand die jarenlang aan de andere kant van deze tafel heeft gezeten, heel goed begrijpt wat het betekent als de Kamer een dergelijke wens heeft. Hij mag van mij dus ook inzet daarop verwachten. Ik zal duidelijk aangeven dat dit parlement wenst dat de implementatie van de aanlandplicht een halfjaar wordt uitgesteld en ik zal aan mijn collega's vragen of ze bereid zijn daaraan mee te werken.
De heer Dijkgraaf (SGP): Dan heb ik geen behoefte aan een VAO.
Staatssecretaris Van Dam: De heer Brouwer vroeg mij om in de toegezegde brief over de visserijverdragen scherp in te gaan op de doelen. Dat zal ik doen.
De heer Brouwer en heer De Liefde vroegen naar de ggo's. De heer De Liefde vroeg mij dit punt gewoon op de agenda voor volgende week te zetten. Kijk, je kunt zo'n onderwerp aanmelden. Alleen heeft dat niet het effect dat de heer De Liefde beoogt, namelijk dat er serieus over gesproken wordt. We kunnen beter afspreken dat we het tijdens ons eigen voorzitterschap op een geëigend moment op de agenda plaatsen, dus op een moment waarop het gesprek naar onze verwachting iets oplevert. Laten we dat met elkaar afspreken.
De heer Brouwer (PvdA): Heeft de Staatssecretaris al een idee wat zijn inzet in de Raad zal zijn om de discussie weer vlot te trekken?
Staatssecretaris Van Dam Laten we er op dat moment uitgebreider over spreken. De Kamer krijgt dan ook weer een geannoteerde agenda, maar laten we vooral eerst zorgen voor een geschikt moment om dit onderwerp te agenderen, waarbij we de discussie weer vlot kunnen trekken. De heer Brouwer kent de Nederlandse inzet. Mijn voorgangster heeft die, naar ik meen, twee jaar geleden aan de Kamer gestuurd. Die is hier ook uitgebreid besproken. Ik ga vanzelfsprekend door in dezelfde lijn.
De heer De Liefde (VVD): Ik ben blij dat de Staatssecretaris dezelfde lijn voortzet. Waar ik minder blij mee ben, is dat de Europese Commissie haar zelfde lijn voortzet. De Staatssecretaris zegt «een geëigend moment». Volgens mij is het nu het geëigende moment om de Commissie zo snel mogelijk duidelijk te maken dat ze niet moet doorgaan op deze weg. Het geëigende moment is volgens mij nu, vorige week, komende week en niet over een halfjaar, bijvoorbeeld bij de Visserijraad in juni. Wat is volgens de Staatssecretaris het meest geëigende moment?
Staatssecretaris Van Dam: Ik ben het met de heer De Liefde eens dat er snel duidelijkheid over moet komen, maar het helpt als we niet alleen staan en gezamenlijk met een aantal lidstaten kunnen optrekken. Dat maakt over het algemeen meer indruk. Daarmee is het de Commissie duidelijk dat ze op een punt komt dat ze echt niet verder kan. Er is alle reden om het zo snel mogelijk te agenderen, maar laten we even bekijken of we dat met een aantal lidstaten gezamenlijk kunnen doen. Zeker vanuit het voorzitterschap is het wel handig als ook andere lidstaten de behoefte hebben om over dit onderwerp te spreken.
De heer De Liefde (VVD): Dat begrijp ik. Ik kan me zo voorstellen – en dan kijk ik met een schuin oog naar de persoon die naast u zit – dat en marge van de komende Landbouwraad een geëigend moment is om te inventariseren hoe breed de steun is voor de Nederlandse inzet hierop.
Staatssecretaris Van Dam: De verwachting is dat we de nodige tijd in Brussel zullen doorbrengen. Er zijn allerhande onderwerpen die we daar en marge kunnen polsen en in de week kunnen leggen. Vanzelfsprekend doet de Permanente Vertegenwoordiging (PV) in Brussel dat dagelijks. Tegen de heer De Liefde kan ik zeggen dat hij zich daarover geen zorgen hoeft te maken. Het staat bij ons op de radar.
De heer Brouwer stelde vragen over de zeebaars, met name of de maat kan worden opgerekt van 42 cm naar 45 cm, en of dat ruimte geeft voor sportvissers. De maat is recentelijk aangepast van 36 cm naar 42 cm. Dat heeft een impact op alle vissers, ook de beroepsvissers. Het is niet aan de orde om er nu, binnen de discussie over TAC en quota, over te beginnen. Het valt echter ook niet uit te sluiten dat het medio 2016 weer terugkomt op de agenda.
De heer De Liefde verontschuldigde zich dat hij een procesvraag had gesteld waardoor hij ook een procesantwoord heeft gekregen, namelijk over het steunen van de inzet van België. Dat heb ik de vorige keer gedaan. Daarbij heeft de Raad duidelijk aan de Commissie aangegeven ook verwachtingen te hebben. Omdat Polen nu de varkensvleessector weer op de agenda heeft gezet, hoop ik dat we tijdens de komende Raad van de Europese Commissiehoren of die gesprekken intussen gestart zijn, wat die hebben opgeleverd en waar men staat. Dat zullen we in het verslag aan de Kamer terugkoppelen.
Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord. Nee, ik heb nog een vraag van de heer De Liefde over het plantgezondheidspakket. Het is niet de meest comfortabele positie als we dat tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap moeten voortzetten, terwijl we tegen zijn. Het hoort echter ook bij het voorzitterschap dat je het mandaat zoals de Raad het heeft geformuleerd, opneemt om de onderhandelingen te voeren. Part of the job, zou ik zeggen. Het is niet heel comfortabel, maar het hoort er wel bij.
De heer De Liefde (VVD): Net als bij de Eurogroep, staat er bij de Raden ook meestal een lege stoel: namelijk de stoel van de lidstaat. In dit geval is dat de stoel van Nederland. De mogelijkheid bestaat dat een Nederlander technisch voorzitter van de vergadering is en dat een vertegenwoordiger van Nederland het Nederlandse standpunt inbrengt. Is de Staatssecretaris bereid tot zo'n variant?
Staatssecretaris Van Dam: Ik denk niet dat het nodig is. Er is natuurlijk ook ruimte om je eigen positie als lidstaat duidelijk te maken, ook als je voorzitter bent. Wat ik aangaf is dat je dan iets minder hard op de trom slaat. Dat is gepast, maar je kunt wel degelijk ook je eigen opvatting naar voren brengen.
De heer De Liefde (VVD): Sla dan maar iets minder hard op de trommel, als het resultaat maar het gewenste is.
Staatssecretaris Van Dam: Volgens mij heb ik nu dan echt alle vragen beantwoord.
De voorzitter: Ik zie niemand meer reageren. Dan zijn we hierbij aan het einde van de tweede termijn gekomen. Even voor de duidelijkheid: er is geen VAO aangevraagd. Er zijn vijf toezeggingen gedaan.
Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.
– Naar aanleiding van de motie-Dijkgraaf over de aanlandplicht gaat de Staatssecretaris het gesprek aan met de Noordzeelanden en geeft hij de Kamer hierover na afloop een terugkoppeling. Dat doet hij naar verwachting volgende week.
De heer Dijkgraaf (SGP): Mag ik vragen om die brief uiterlijk woensdag te sturen?
Staatssecretaris Van Dam: Laat ik toezeggen dat we ons uiterste best zullen doen, maar dat is natuurlijk afhankelijk van de eindtijd van de Raad. Ik geloof dat als eindtijd uiterlijk woensdagochtend 06.00 uur is genoemd.
De heer Dijkgraaf (SGP): Dan vind ik 07.00 uur voor de brief oké.
Staatssecretaris Van Dam: Dat vermoedde ik al. Als de Raad tijdig tot een eind komt, probeer ik de brief woensdag te sturen. Anders wordt het uiterlijk donderdagochtend, zodat de Kamer nog tijd heeft om er iets mee te doen voor de agenda.
De voorzitter: Met deze toevoeging is de toezegging afgerond.
– In het eerste kwartaal van 2016 wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met Sportvisserij Nederland over de handhaving van regels voor recreatieve vissers, oftewel de houders van de VISpas.
– In de geannoteerde agenda van de volgende Landbouw- en Visserijraad wordt de Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de visserijpartnerschapsovereenkomsten.
– De Staatssecretaris informeert de Kamer op korte termijn over de resultaten van de gesprekken met de provincies over een generieke regeling voor jonge boeren binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
– De Staatssecretaris geeft op korte termijn, begin 2016, een schriftelijke beantwoording van de vragen over paardenvlees en het moratorium op gewasbeschermingsmiddelen en het beheerplan voor haaien en roggen.
De heer Geurts (CDA): Bij de tweede toezegging twijfelde ik even of die niet iets te ruim geformuleerd is. Waar het mij in de kern om gaat, is dat het ministerie nut en noodzaak van de verbreding van het werkingsgebied van de VISpas naar de Noordzeekust aan de Kamer terugkoppelt. Ik denk dat dit de Staatssecretaris en het ministerie wel duidelijk was, maar ik zeg het even als toevoeging voor het verslag.
De voorzitter: Dat hebben we bij dezen toegevoegd. Ik dank de Staatssecretaris, de collega's en het publiek en sluit de vergadering.
Sluiting 12.55 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-32-897.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.