21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 668 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juni 2022

Op 16 juni aanstaande vindt de Raad WSBVC plaats te Luxemburg. Hierbij zend ik u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid, het EU-richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen in de EU en het EU-richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk. Tevens bevat de geannoteerde agenda de kwartaalrapportages van lopende EU-wetgevingsdossiers op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

GEANNOTEERDE AGENDA FORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 16 juni 2022

In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:

  • Informatie over de formele raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid, van 16 juni 2022

  • Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM(2016) 815);

  • Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM(2020) 682); Het Franse Voorzitterschap beoogt over dit voorstel een akkoord met het EP te bereiken voor de a.s. WSB-raad;

  • Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn Platformwerk (COM(2021) 762);

  • Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn Vrouwen in Raden van Bestuur;

  • Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen.

Informatie over de formele Raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal Beleid, van 16 juni 2022

Agendapunt: Presentatie Social Imbalance Procedure

Doel Raadsbehandeling

Het Franse Voorzitterschap is voornemens de Sociale Onevenwichtigheden Procedure (Social Imbalance Procedure, SIP) te agenderen aan de hand van een gezamenlijke opinie van het Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (Social Protection Committee, SPC) voor de Raad WSB.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

In aanloop naar de Raad WSB van oktober 2021 hebben Spanje en België een non-paper verspreid met het voorstel voor een SIP. Het initiatief is gelanceerd om meer nadruk te leggen op de sociale dimensie van het Europees Semester en is geïnspireerd door de al bestaande macro-economische onevenwichtighedenprocedure (Macro-economic Imbalance Procedure, MIP).

Tijdens de Raad WSB van oktober 2021 hebben België en Spanje hun voorstel nader toegelicht. De SIP werd gepresenteerd als een instrument om sociale onevenwichtigheden voortijdig te signaleren, zodat een mogelijke negatieve invloed op de werkgelegenheids- en levensomstandigheden kan worden voorkomen.

Vervolgens heeft het Franse voorzitterschap de EMCO en het SPC een mandaat gegeven om de technische aspecten van de voorgestelde procedure te onderzoeken, alsmede een opinie voor te bereiden voor de Raad WSB over het nut en relevantie van het voorstel en over een potentiële integratie van de SIP in het Europees Semester. De opinie concludeert dat de lidstaten met name verdeeld blijven over de vraag of een SIP de analyse en monitoring van werkgelegenheids- en sociale resultaten op een zinvolle manier zou verbeteren en dus wat de toegevoegde waarde van een SIP is. De opinie moest ook de mogelijke extra administratieve lasten als een element dat nog open staat en nader onderzocht moet worden. Waar meer overeenstemming over bestond tussen de lidstaten is dat een eventuele SIP zoveel mogelijk zou moeten aansluiten bij bestaande instrumenten.

Inzet NL

Het kabinet erkent het belang dat binnen het Semester voldoende aandacht dient te zijn voor werkgelegenheid en sociale aspecten, maar is niet overtuigd dat een SIP hieraan bijdraagt. Het is in de ogen van het kabinet nog onvoldoende duidelijk wat de toegevoegde waarde van een SIP in het Semester kan zijn, naast de reeds bestaande instrumenten (zoals het Sociale Scoreboard, evenals de landenrapporten en de landenspecifieke aanbevelingen). Het kabinet is bovendien voorstander van een holistische benadering van sociale en economische kwesties en wil graag de integraliteit binnen het Semester waarborgen. Daarnaast zet het kabinet in op het voorkomen van nog meer aanvullende werkdruk binnen het Semester. Deze punten zijn, mede op aandringen van Nederland, ook benoemd in de opinie van EMCO en SPC. De voorliggende opinie is daarmee in de ogen van het kabinet gebalanceerd.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Het krachtenveld in de Raad is verdeeld. Een flink aantal lidstaten heeft nog vragen of bedenkingen bij het voorstel. Tegelijkertijd heeft ook een aantal, veelal grotere lidstaten, zich positief uitgesproken over het voorstel.

Agendapunt: Vaststelling nationale doelstellingen volgend uit het Actieplan Implementatie Europese Pijler voor Sociale Rechten

Doel Raadsbehandeling

Tijdens de Raad zal er gesproken worden over de nationale doelen voor 2030 die lidstaten in het kader van het Actieplan voor de implementatie van de Europese pijler voor sociale rechten op de Sociale Top in Porto hebben vastgesteld. Ook zullen de voorzitters van het werkgelegenheidscomité (EMCO) en sociaal beschermingscomité (SPC) een opinie over het proces van het formuleren van nationale doelen presenteren.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

In mei 2021 vond de Sociale Top met regeringsleiders plaats in Porto. Voorafgaand aan deze Sociale Top publiceerde de Europese Commissie (EC) een actieplan voor de implementatie van de Europese pijler voor sociale rechten. In dit actieplan presenteert de EC drie nieuwe streefdoelen op EU-niveau voor 2030 op de terreinen arbeidsparticipatie, vaardigheden, en armoedebestrijding en sociale inclusie. De drie doelen zijn op de Sociale Top door alle lidstaten, waaronder Nederland, vastgesteld. Lidstaten zijn vervolgens gevraagd om zelf nationale doelen te formuleren die bijdragen aan het behalen van deze doelstellingen op EU-niveau.

Nederland heeft de drie doelen op EU-niveau verwelkomd. Het stellen van kwantitatieve streefdoelen vanuit de Europese Commissie voor het jaar 2030 kan stimulerend werken en kan bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie in de Europese Unie. Het is tevens positief dat lidstaten de ruimte hebben om met nationaal of lokaal beleid invulling te geven aan het behalen van de gestelde doelen. De doelen zijn niet juridisch bindend. De doelen zullen gemonitord worden, en lidstaten zullen erover moeten rapporteren.

Inzet NL

Ik zal tijdens de Raad WSB de door het kabinet geformuleerde doelen voor 2030 toelichten. Voor meer informatie hierover wordt u verwezen naar de Kamerbrief over het indienen van nationale doelen 2030, die gelijktijdig met deze geannoteerde agenda naar uw Kamer is verzonden.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting is het proces van het formuleren van nationale doelen door alle lidstaten afgerond ten tijde van de bespreking in de Raad. Het Europees Parlement heeft geen rol.

Agendapunt: Beleidsdebat Lentepakket Europees Semester

Doel Raadsbehandeling

Beleidsdebat Lentepakket Europees Semester.

Achtergrond

Op maandag 23 mei 2022 heeft de Europese Commissie het lentepakket in het kader van het Europees Semester gepubliceerd. Het Lentepakket bestaat uit een analyse van het economisch beleid van lidstaten in de landenrapporten, voorstellen voor landspecifieke aanbevelingen (LSA’s), de voortgang m.b.t. het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en de uitkomsten van de onderzoeken naar macro-economische onevenwichtigheden.

Tijdpad

De Raad zal van gedachten wisselen over het Lentepakket voor 2022.

Inhoud voorstel

De voorgestelde landspecifieke aanbevelingen voor Nederland luiden als volgt:

«BEVEELT AAN dat Nederland in 2022 en 2023 de volgende actie onderneemt:

  • 1. In 2023 ervoor zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde lopende uitgaven in overeenstemming is met een algemeen neutrale beleidskoers, rekening houdend met de aanhoudende tijdelijke en gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. Klaar staan om de lopende uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie. Meer overheidsinvesteringen voor de groene en digitale transitie en voor energiezekerheid, onder meer door gebruik te maken van de herstel-en veerkrachtfaciliteit, RePowerEU en andere EU-fondsen. Voor de periode na 2023 een begrotingsbeleid voeren dat gericht is op het tot stand brengen van prudente begrotingssituaties op middellange termijn. De bevoordeling van schulden van huishoudens en de verstoringen op de woningmarkt terugdringen, onder meer door de ontwikkeling van de particuliere huursector te bevorderen en maatregelen te nemen om het woningaanbod te vergroten. De in 2019 en 2020 overeengekomen hervorming van het pensioenstelsel vaststellen en uitvoeren.

  • 2. De onderhandelingen met de Commissie over de programmeringsdocumenten voor het cohesiebeleid voor de periode 2021–2027 snel afronden om van start te kunnen gaan met de uitvoering ervan.

  • 3. Adequate sociale bescherming voor zelfstandigen zonder personeel bevorderen, schijnzelfstandigheid aanpakken en prikkels om gebruik te maken van flexibele of tijdelijke contracten verminderen. Tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aanpakken, met name in de gezondheidszorg, het onderwijs, digitale en technische banen en de bouw, onder meer door het onderbenutte arbeidspotentieel door het hoge aandeel deeltijdwerk en de lagere arbeidsparticipatie van mensen met een migratieachtergrond aan te boren. Bij- en omscholing verbeteren, met name voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en inactieven.

  • 4. De algemene afhankelijkheid van fossiele brandstoffen verminderen door een snellere uitrol van hernieuwbare energie, met name door aanvullende investeringen in netwerkinfrastructuur te stimuleren en vergunningsprocedures verder te stroomlijnen, de energie-efficiëntie (met name van gebouwen) te verbeteren en investeringen in duurzaam vervoer en duurzame landbouw te versnellen.»

Inzet NL

De kabinetsreactie op de landspecifieke aanbevelingen zal op 3 juni 2022, gelijktijdig met deze Geannoteerde Agenda, naar de Kamer worden verstuurd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën. Voor een uitgebreide appreciatie van alle landspecifieke aanbevelingen wordt u verwezen naar deze brief.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Op het moment van het schrijven van deze Geannoteerde Agenda zijn de LSA’s nog niet besproken in Brusselse comités, er is derhalve nog geen beeld van het krachtenveld. Het Europees Parlement heeft geen rol.

Agendapunt: Raadsbesluit IAO-Verdrag 190

Doel Raadsbehandeling

Instemmen met machtiging door de Unie van de lidstaten voor ratificatie van IAO-Verdrag 190 voor zover het de Uniebevoegdheden betreft.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Het Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer (IAO-Verdrag 190) is op 25 juni 2021 in werking getreden. Het verdrag is sinds inwerkingtreding bindend voor de landen die het ratificatieproces hebben voltooid. In Nederland is het afgelopen jaar – in samenwerking met de verschillende betrokken departementen en in nauw overleg met de sociale partners – gewerkt aan de analyse van de verdragsbepalingen en hoe deze zich verhouden tot de nationale regelingen op het terrein van geweld en intimidatie op de werkvloer.

Parallel loopt in EU-verband een juridisch proces inzake de bevoegdheid tot ratificatie door de EU-lidstaten. Inmiddels is er uitspraak in een zaak die aanhangig was bij het Europees Hof van Justitie (met betrekking tot een ander verdrag). Deze zaak is relevant is voor de besluitvorming in EU-verband inzake de machtiging door de Unie van de lidstaten om het IAO-verdrag in het belang van de Unie goed te keuren voor zover het de Uniebevoegdheden betreft.1

Inzet NL

Het kabinet hecht grote waarde aan de uitbanning van geweld en intimidatie op de werkvloer. Zoals aangegeven in mijn brief ter voorbereiding van de Internationale Arbeidsconferentie van juni a.s.2 ben ik voornemens het verdrag te ratificeren en wordt gewerkt aan een wetsvoorstel tot bekrachtiging hiertoe. Deze stap is in aanvulling op verdere maatregelen van het kabinet die worden genomen ter voorkoming van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, zoals de benoeming van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld en het opstellen en uitvoeren van het Nationaal actieplan Aanpak Seksueel grensoverschrijdend gedrag en Seksueel geweld. Uw Kamer wordt hierover nog voor de zomer separaat geïnformeerd.

Eerder heb ik bij het Franse Voorzitterschap aangedrongen op spoedige afronding van de besprekingen. Ik ben dan ook, onverlet de besluitvorming inzake de nationale goedkeuringsprocedure en de eventuele bijbehorende beleidsmatige keuzes, voornemens in te stemmen met de in de komende Raad WSB geagendeerde machtiging door de Unie van de lidstaten voor zover het de Uniebevoegdheden betreft. De machtiging, die wordt vastgesteld middels een Raadsbesluit, stelt de lidstaten in staat om het nationale proces inzake de bekrachtiging van het verdrag in te gaan.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Het merendeel van de lidstaten is voorstander van vaststelling van het Raadsbesluit waarbij lidstaten worden gemachtigd om het ILO-verdrag in het belang van de Unie te ratificeren, voor zover het de onderdelen betreft die onder de bevoegdheid van de Unie vallen. Een grote meerderheid van de lidstaten is ook voornemens om tot ratificatie van het verdrag over te gaan. Instemming met het Raadsbesluit vindt plaats middels gekwalificeerde meerderheid.

Agendapunt: Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen

Doel Raadsbehandeling

Het Franse voorzitterschap is voornemens om de Raadsaanbeveling Individuele Leerrekeningen te agenderen voor aanname door de Raad.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Met de voorgestelde Raadsaanbeveling inzake individuele leerrekeningen wil de Commissie diverse (arbeidsmarkt) transities adresseren waar een weerbare en wendbare beroepsbevolking voor nodig is. Volgens de Commissie is sprake van een (groeiende) mismatch op de arbeidsmarkt en is om- en bijscholing cruciaal om het hoofd te bieden aan de demografische, digitale en de groene transities.

De Raadsaanbeveling beoogt de eigen regie voor het individu te vergroten, en zo de deelname aan leren en ontwikkelen te stimuleren door lidstaten aan te moedigen een publiek gefinancierde individuele leerrekening op te zetten waarmee trainingen en opleidingen betaald kunnen worden voor iedere volwassen EU-burger van werkende leeftijd.

Onder leiding van Frans voorzitterschap is onderhandeld over de precieze tekst. Na meerdere onderhandelingsrondes en drie nieuwe compromisteksten onder Frans voorzitterschap ligt er nu een definitief concept voor.

Inzet NL

De meest recente versie van de aanbeveling sluit goed aan bij de Nederlandse inzet als uiteengezet in het BNC-fiche.3 De tekst van de aanbeveling laat voldoende ruimte voor staand nationaal beleid en legt de nadruk op de flexibiliteit die lidstaten hebben om de aanbeveling al dan niet (gedeeltelijk) te implementeren. Nederland had initieel moeite met het beperkte perspectief (een individuele leerrekening als enig denkbare beleidsoptie) en het voorschrijvende taalgebruik (ondanks het juridisch niet-bindende karakter van een aanbeveling) van de originele tekst. De toon en inhoud zijn door het Franse voorzitterschap zo aangepast dat voldoende duidelijk wordt gemaakt dat er ruimte is voor eigen keuzes op nationaal niveau. In de aanbeveling wordt nu benadrukt dat een individuele leerrekening binnen de nationale context moet passen en er niet is om nationale beleidsmaatregelen te vervangen of investeringen van werkgevers en werknemers te verdrukken. Ook wordt nu duidelijker dat het lidstaten slechts wordt aanbevolen een individuele leerrekening op te zetten. Daarmee is er ruimte voor het Nederlands beleid om het STAP-budget verder door te ontwikkelen. Het STAP-budget heeft een andere opzet dan een individuele leerrekening, maar beide zijn er op gericht om de deelname aan LLO te verhogen en eigen regie voor het individu te stimuleren.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de Raadsaanbeveling. Het Europees Parlement heeft geen rol.

Agendapunt: Raadsaanbeveling Rechtvaardige Klimaattransitie

Doel Raadsbehandeling

Het Franse voorzitterschap is voornemens om de Raadsaanbeveling Rechtvaardige Klimaattransitie te agenderen voor aanname door de Raad.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

De Europese Commissie heeft op 14 december 2021 een Raadsaanbeveling gepubliceerd om ervoor te zorgen dat lidstaten gestimuleerd worden in het nemen van de juiste begeleidende maatregelen in het rechtvaardig maken van de klimaattransitie. De Commissie stelt dat, met de juiste begeleidende maatregelen, de groene transitie rond de 1 miljoen extra banen in de Europese Unie (EU) kan opleveren in 2030 en rond de 2 miljoen in 2050. Door middel van de Raadsaanbeveling worden lidstaten uitgenodigd om, waar relevant in nauwe samenwerking met sociale partners, beleidspakketten aan te nemen om de sociale- en werkgelegenheidsaspecten van de klimaattransitie te adresseren. De maatregelen zijn bedoeld voor mensen die het meest geraakt worden door de groene transitie, met name mensen in kwetsbare situaties.

Het kabinet is het met de Commissie eens dat er voldoende aandacht dient te zijn voor de sociale- en werkgelegenheidsaspecten van de klimaattransitie. Over het algemeen heeft het kabinet de Raadsaanbeveling dan ook verwelkomd. De Raadsaanbeveling biedt nuttige beleidshandvatten om de sociale- en werkgelegenheidsaspecten van de klimaattransitie te adresseren. Daarbij houden lidstaten de ruimte om zelf nationaal afwegingen te maken welke maatregelen geschikt zijn om de uitdagingen te adresseren. In de onderhandelingen in de Raadswerkgroep heeft Nederland, conform het BNC-fiche4, ingebracht dat monitoring van de implementatie van de Raadsaanbeveling niet moet zorgen voor een onnodige toename in administratieve lasten. Ook heeft Nederland ingebracht dat er meer aandacht besteed zou moeten worden aan gezond en veilig werken in de Raadsaanbeveling en dat de Raadsaanbeveling niet vooruit moet lopen op de onderhandelingen over een Social Climate Fund, die nog gaande zijn.

Inzet NL

Ik ben voornemens in te stemmen met de Raadsaanbeveling. De punten uit de Nederlandse inzet uit het BNC-fiche zijn allemaal overgenomen in de tekst die nu voorligt. Zo is er ten aanzien van monitoring binnen het kader van het Europees Semester benadrukt dat deze monitoring niet moet leiden tot onnodige toename in administratieve lasten en is er een extra paragraaf toegevoegd gerelateerd aan relevante aspecten omtrent gezond en veilig werken. Alle verwijzingen naar het Social Climate Fund zijn uit de tekst gehaald, waardoor niet wordt vooruitgelopen op de onderhandelingen over dit fonds.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met de Raadsaanbeveling. Het Europees Parlement heeft geen rol.

Agendapunt: beleidsdebat tewerkstelling van gehandicapten

Doel Raadsbehandeling

Beleidsdebat.

Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen

Het discussiedocument zoals opgesteld door het Franse Voorzitterschap wijst op de vooruitgang die is geboekt op het gebied van tewerkstelling van gehandicapten, maar ook op persisterende uitdagingen. In het licht van de implementatie van de Europese Gehandicaptenstrategie 2021–2030, vraagt het Voorzitterschap in het beleidsdebat aan de lidstaten om voorbeelden te delen hoe samen wordt gewerkt met belanghebbenden in het veld, en hoe lidstaten van elkaar kunnen leren op dit beleidsgebied. Ook vraagt het Voorzitterschap naar nationale ondersteuningsprogramma’s en welke invloed nieuwe technologie heeft op de tewerkstelling van gehandicapten.

Inzet NL

In de kamerbrief van 19 april 2022 over de voortgang van de implementatie van het VN-Verdrag Handicap (Kamerstuk 24 170, nr. 254), verzonden door de Minister voor Langdurige Zorg en Sport, is de inzet van het kabinet wat betreft werk voor mensen met een arbeidsbeperking verwoord.

Ik zet mij ervoor in de kansen op arbeidsparticipatie voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. De afgelopen periode is al veel werk verzet. Zo is de Wajong vereenvoudigd en per 1 januari 2021 in werking getreden. Er is een Breed Offensief gepresenteerd met maatregelen in wetgeving, lagere regelgeving en uitvoering die als doel hebben om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Er zijn middelen beschikbaar gesteld om de persoonlijke dienstverlening te intensiveren voor mensen met een Wajong- of WGA-uitkering. Ik zal deze beleidsmaatregelen delen in het beleidsdebat.

Ik ga door op de ingeslagen weg. Belangrijke speerpunten voor de komende periode zijn het verbeteren van preventie op de werkvloer en het voorkomen van uitval, het ondersteunen van mensen naar werk en de doorontwikkeling van de dienstverlening, het wegnemen van belemmeringen om te gaan werken, het beschikbaar stellen van banen voor mensen met een arbeidsbeperking en het bieden van ondersteuning aan werkgevers. Deze speerpunten zal ik inbrengen in het beleidsdebat. Ik zal daarbij ook enkele voorbeelden geven van belangrijke initiatieven, zoals het wetsvoorstel Breed Offensief, de banenafspraak, het project Simpel switchen in de Participatieketen, het actieplan «Dichterbij dan je denkt», en de rol en infrastructuur voor sociaal ontwikkelbedrijven.

Indicatie krachtenveld Raad en Europees Parlement

N.v.t.

Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn Women on Company Boards

Het richtlijnvoorstel Women on Company Boards is in 2012 door de Europese Commissie gepubliceerd om de onevenwichtigheid tussen vrouwen en mannen op de hoogste bestuursniveaus aan te pakken. Het doel van de richtlijn is dat beursvennootschappen bereiken dat van de leden van raden van commissarissen ten minste 40% van het ondervertegenwoordigde geslacht is, of ten minste 33% van de leden van de raden van commissarissen én van de raden van bestuur.

Het kabinet heeft tijdens de Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 14 maart jl. ingestemd met de Raadspositie, gebaseerd op een positieve grondhouding ten opzichte van het richtlijnvoorstel.5 U bent over deze positieve grondhouding geïnformeerd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens mijzelf en de Minister voor Rechtsbescherming.6

Op 7 juni vindt een triloog plaats tussen het Franse Voorzitterschap en het Europees Parlement. Tijdens het opstellen van deze Geannoteerde Agenda was de uitkomst van deze triloog nog niet bekend. Indien een voorlopig politiek akkoord wordt bereikt, legt het Franse Voorzitterschap dit akkoord vervolgens voor aan Coreper. In Coreper wordt over het triloogakkoord over dit Richtlijnvoorstel middels gekwalificeerde meerderheid gestemd.

Ik steun het voorzitterschap in het streven naar een triloogakkoord voor dit richtlijnvoorstel. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld hecht het kabinet aan een goede balans tussen vrouwen en mannen op de hoogste bestuursniveaus, gelet op het feit dat diversiteit tot betere besluitvorming leidt. Eveneens wenst het kabinet een actief emancipatie- en antidiscriminatiebeleid te voeren hetgeen aansluit bij de Europese ambities achter dit voorstel en staat pal voor de bescherming en de bevordering van de Europese waarden als gendergelijkheid. Daarbij hecht het kabinet er wel aan dat de uitzonderingsclausule voor lidstaten die op dit vlak reeds wetgeving hebben ingevoerd, zoals opgenomen in de Raadspositie, in de kern wordt gehandhaafd, zodat de nationale wetgeving voldoende ruimte krijgt om tot resultaat te leiden.

De meeste lidstaten willen zoveel als mogelijk vasthouden aan de Raadspositie. Een groot aantal lidstaten wil de uitzonderingsclausule zoals opgenomen in de Raadspositie behouden. Zij staan daarin open voor discussie over de exacte formulering, maar willen vasthouden aan de kern van de uitzonderingsclausule. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben gewezen op het belang dat nationale initiatieven, zoals de eigen nationale wetgeving, voldoende ruimte krijgen tot om resultaten te leiden. Wat overigens niet betekent dat lidstaten zich minder hoeven in te spannen om de doelen te bereiken. Het Europees Parlement zet in op het zoveel mogelijk beperken van de uitzonderingsclausule.

Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen

Tijdens de Raad WSB op 6 december jl. is een algemene oriëntatie bereikt op het EU-richtlijnvoorstel beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen en vrouwen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd middels het verslag van de Raad, waarbij de Raadspositie als bijlage is meegestuurd.7 Doel van het voorstel, dat op 4 maart 2021 door de Europese Commissie is uitgebracht, is om minimumvoorschriften vast te stellen om de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken, met name door middel van maatregelen op het gebied van beloningstransparantie en versterkte handhavingsmechanismen. Vijf lidstaten hebben zich onthouden van stemming. Alle andere lidstaten, waaronder Nederland, hebben ingestemd. Nederland heeft daarbij aangegeven dat maatregelen voor loontransparantie een nuttig instrument kunnen zijn om de loonkloof tussen mannen en vrouwen tegen te gaan en te verwelkomen dat er goed rekening is gehouden met de wensen vanuit Nederland zoals geformuleerd in het BNC-fiche. Ten slotte heeft Nederland aangegeven uit te kijken naar de triloog-onderhandelingen onder het Franse voorzitterschap met het Europees Parlement (EP). Deze onderhandelingen zullen naar verwachting eind juni starten. Ik hoop dat er snel vorderingen kunnen worden gemaakt.

Het Europees Parlement heeft op 5 april jl. haar positie bepaald ten aanzien van het richtlijnvoorstel en gestemd over amendementsvoorstellen.8 Met de aangenomen amendementen toont het EP zich ambitieus op het vlak van het versterken van gelijke beloning voor mannen en vrouwen voor gelijk werk. Die ambitie zou een lastenverzwaring voor werkgevers en lidstaten tot gevolg hebben. Het EP heeft zich onder meer voorstander verklaard van het verlagen – via een getrapt model – van de grens voor rapportageverplichtingen (in de Raadspositie en het oorspronkelijke Commissievoorstel geldt een verplichting voor bedrijven vanaf 250 werknemers, in de EP-positie een verplichting voor bedrijven vanaf 50 werknemers). De EP-positie bevat daarnaast, net als het oorspronkelijke Commissievoorstel, verschillende bepalingen die raken aan het nationale procesrecht, bijvoorbeeld op het gebied van verjaringstermijnen. Tot slot verbreedt het EP de reikwijdte van het richtlijnvoorstel met een aantal bepalingen ten aanzien van gender, intersectionele discriminatie en de positie van non-binaire personen.

Op dit moment bestudeer ik de verschillende uitgangsposities en beraad mij op de te volgen koers in de triloogfase. Daarbij zullen de Raadspositie, waar Nederland mee heeft ingestemd, en het BNC-fiche in de eerste plaats leidend zijn. Conform het BNC-fiche zal ik in het bijzonder inzetten op de uitvoerbaarheid en het waar mogelijk het beperken van de administratieve lasten van de voorstellen (ook met het oog op MKB-werkgevers), voldoende nationale implementatieruimte, en het voorkomen van vergaand ingrijpen in nationaal procesrecht. Gelet op de verschillende posities bestaat er een reële kans dat om een compromis te kunnen bereiken de Raadspositie, en ook de Nederlandse inzet, op onderdelen zal moeten worden aangepast. Ik wil graag bijdragen aan het bereiken van een compromis, want het richtlijnvoorstel is een goede en noodzakelijke stap vooruit om het beginsel van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen voor gelijk of gelijkwaardig werk in de EU te versterken. Ik zal uw Kamer informeren zodra vorderingen op dit dossier hier aanleiding toe geven.

Kwartaalrapportage: EU-voorstel Richtlijn Gelijke behandeling buiten arbeid (art. 19)

Het richtlijnvoorstel gelijke behandeling heeft betrekking op de terreinen buiten de arbeid en werd reeds in 2008 door de Europese Commissie gepubliceerd.9 Besluitvorming over de richtlijn vindt plaats op basis van unanimiteit.10 Het richtlijnvoorstel wordt beschouwd als het sluitstuk van de EU-richtlijnen op het gebied van gelijke behandeling. Sinds 2000 is er al een richtlijn die discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding. Voor de gronden ras en geslacht bestaat het communautair rechtskader voor zowel binnen als buiten arbeid al sinds 2000, respectievelijk 2004. Onderhandelingen over het richtlijnvoorstel bevinden zich al geruime tijd in een impasse.

Nederland heeft vrijwel alle onderwerpen die door de richtlijn worden bestreken al door middel van nationale wetgeving geregeld. Nederland heeft in 2016 het VN-verdrag handicap geratificeerd en tegelijk de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) uitgebreid. Voor de discriminatiegrond leeftijd geldt in Nederland de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl). Bij aanname van het richtlijnvoorstel moet deze wet mogelijk worden uitgebreid. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen is in verband hiermee overigens wel, dat de nationale wetgeving die tot stand is gebracht, ook in stand kan blijven.

Het Franse Voorzitterschap heeft geen bespreking in de Raadswerkgroep gehouden over het richtlijnvoorstel. Twee lidstaten hebben zich om redenen omtrent subsidiariteit eerder principieel tegen het richtlijnvoorstel uitgesproken. Gezien het richtlijnvoorstel unanimiteit vereist, bevindt besluitvorming over het richtlijnvoorstel zich daarmee in een impasse.

Het Europees Parlement heeft de Raad middels resoluties meermaals opgeroepen om de richtlijn aan te nemen.

Voortgangsrapportage herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid

Hieronder vindt u de voortgangsrapportage over de onderhandelingen betreffende de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004). Deze verordening coördineert de sociale zekerheid binnen de Europese Unie.

Terugblik trilogen

Tot nu toe is het diverse voorzitterschappen van de Raad niet gelukt om een akkoord te bereiken over de herziening van Verordening 883/2004. In maart 2019 bereikten het Roemeens voorzitterschap van de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement een voorlopig akkoord. Een blokkerende minderheid van lidstaten stemde echter tegen dat voorlopig akkoord. Nederland maakte deel uit van deze blokkerende minderheid vanwege bezwaren tegen de aanpassingen in het werkloosheidshoofdstuk. Vervolgens is het ook onder de opeenvolgende Finse, Kroatische, Duitse en Portugese voorzitterschappen niet gelukt een akkoord te bereiken. In het najaar van 2021 bereikten het Sloveens voorzitterschap, het Europees Parlement en de Commissie na verschillende technische gesprekken opnieuw een voorlopig politiek akkoord over de herziening van de Verordening. Het voorzitterschap heeft dit voorlopig politiek akkoord vervolgens voor instemming voorgelegd aan het Coreper van 22 december 2021. Een aantal West-Europese landen, waaronder Nederland, waren echter kritisch op verruiming van de exporttermijnen voor werkloosheidsuitkeringen en afzwakking regels inzake detacheringen. Daarnaast hadden een aantal Midden en Oost-Europese landen bezwaren tegen de strenge regels omtrent (controle op) detacheringen naar andere lidstaten. Hierop verwierp een blokkerende minderheid van lidstaten dit politiek akkoord. Negen lidstaten, waaronder Nederland, stemden tegen. Vijf lidstaten onthielden zich van stemming.

Stand van zaken

Sinds de vorige voortgangsrapportage hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan. Het huidige Franse voorzitterschap heeft vooralsnog geen actieve pogingen ondernomen om de Verordening te herzien.

Inzet Nederland

Ik blijf mij op verschillende fronten inzetten voor de Nederlandse belangen op dit dossier. Uiteraard zal Nederland stelling nemen tijdens de formele onderhandelingsmomenten die mogelijk plaatsvinden in de toekomst. Hierbij vind ik het niet alleen belangrijk om op te trekken met gelijkgezinde lidstaten, maar ook constructieve samenwerking te zoeken met een zo ruim mogelijke groep.

Een aantal thema’s heeft mijn bijzondere aandacht. Mijn inzet op het gebied van werkloosheid is gericht op het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd met maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Ook vind ik het belangrijk om afspraken te maken die zijn gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving. Wat betreft toepasselijke wetgeving vind ik het belangrijk om situaties van premieshoppen tegen te gaan waarbij de regelgeving oneigenlijk wordt gebruikt om kosten te besparen.

Zoals ik in de voorgaande voortgangsrapportage aangaf ben ik van mening dat de herziening zou moeten bijdragen aan een modernisering van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid. Sinds de formulering van het herzieningsvoorstel door de Commissie in 2016 hebben er fundamentele veranderingen op de arbeidsmarkt plaatsgevonden. Voorbeelden daarvan zijn toegenomen digitalisering, en een toename in het thuis en op afstand werken. Voorgaande wijzigingsvoorstellen waren hierop onvoldoende toegerust. Mijn inzet is daarom gericht op de introductie van een reflectieperiode, die de Commissie de gelegenheid biedt een nieuw herzieningsvoorstel te formuleren.

Tot slot vind ik het belangrijk om de dialoog aan te gaan en samen te werken met Nederlandse leden van het Europees Parlement, met de Commissie en andere belanghebbenden om gezamenlijk mogelijkheden te onderzoeken om de Verordening te moderniseren.

Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM, 2020, 682)

Conform de informatieafspraken die mijn voorganger met uw Kamer maakte over het Richtlijnvoorstel «toereikende minimumlonen in de EU»11, informeer ik u over actuele ontwikkelingen op dit dossier.

Met deze voortgangsrapportage bied ik uw Kamer informatie aan over:

  • De Nederlandse inzet in de komende periode,

  • De voorlopig bereikte compromissen die het Frans voorzitterschap van de Raad met het Europees Parlement (hierna: het EP) in de afgelopen weken heeft bereikt. Het gaat veelal om onderdelen die relatief minder gevoelig liggen en goed passen binnen de contouren van het BNC-fiche12,

  • De verwachte stappen in de laatste weken van het Frans voorzitterschap. Mogelijk worden hierin stappen gezet en compromissen bereikt op de onderdelen van de richtlijn waarover thans nog geen overeenstemming bestaat.

Terugblik op de ontwikkelingen van de afgelopen maanden

Het kabinet ziet met name een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau op sociaal en werkgelegenheidsterrein als het initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. Voor Nederland is het daarbij wel van belang dat de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten gerespecteerd wordt. Daarnaast is de Nederlandse inzet geënt op het creëren van voldoende manoeuvreerruimte, zodat de huidige, goed werkende, Nederlandse systematiek, zoveel mogelijk in stand kan blijven. Dit geldt in het bijzonder voor de criteria ter bijstelling van een minimumloon, voor de indicatieve indicatoren over toereikendheid en voor de keuze welke afwijkingen en inhoudingen op het minimumloon een lidstaat gewenst acht. Daarnaast zet Nederland zich in op het voorkomen van overlap in administratieve lasten bij de aanlevering van statistieken.

Voorafgaand aan de triloogfase hebben een aantal landen, waaronder Nederland, duidelijk gemaakt dat de Algemene Oriëntatie13 leidend moet zijn in de onderhandelingen met het EP, en dat er weinig onderhandelingsruimte is gelet het om een gebalanceerd maar fragiel akkoord gaat. Ik verwacht dat de lidstaten die tijdens de stemming in de WSBVC-Raad14 van 6 december 2021 hierop wezen dit onderhandelingskader als basis aanhouden.

Reeds bereikte compromissen tussen het Frans voorzitterschap en het EP

Hieronder licht ik de meest noemenswaardige voorlopige compromissen toe die het Frans voorzitterschap namens de Raad met het EP in de afgelopen weken heeft bereikt15.

De bevoegdheidsverdeling (artikel 1)

In artikel 1 wordt verder verduidelijkt dat alleen de lidstaten bevoegd zijn om de hoogte van het minimumloon vast te stellen. In het voorlopig compromis wordt hier nog meer nadruk op gelegd dan in de Algemene Oriëntatie. Dit is positief. Het past bij de Nederlandse inzet om de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten te waarborgen. Het voorlopig compromis op artikel 1 verduidelijkt tevens dat de onderhandelingsvrijheid van sociale partners die cao-akkoorden sluiten over de lonen van zeevarenden gerespecteerd wordt. Ook dit is positief.

Versterking van de sociale dialoog (artikel 4)

In het voorlopig compromis staat dat lidstaten met een cao-dekking lager dan 80% een actieplan moeten opstellen over de opzet van een raamwerk ter promotie van collectieve onderhandelingen. In de Algemene Oriëntatie was 70% afgesproken, in lijn met het Commissievoorstel. De cao-dekking in NL is relatief hoog, met ruim 73%. Dit nieuwe compromis houdt in dat sociale partners en het kabinet in overleg treden om een Nederlands actieplan af te stemmen. Het compromis stelt voor om het actieplan minstens eens in de vijf jaar te evalueren en indien nodig te updaten. Dit instrument kan waardevol zijn omdat Nederland hecht aan een sterke sociale dialoog. De cao-dekkingsgraad verhogen is een uitdagende opdracht waar ik de sociale partners nauw bij zal betrekken.

Het gebruik van automatische indexatieformules (artikel 5)

De Algemene Oriëntatie bevatte een nieuw artikel over automatische indexatiestelsels. Dit lid verduidelijkte dat lidstaten die een automatische indexatieformule hebben, zoals Nederland, de formule in overeenstemming met de nationale wetgeving of praktijken mogen invullen. In het voorlopig compromis met het EP is dit lid overgenomen, maar wel aangepast. Ik zal mij blijven inzetten voor opname van dit lid en een tekst die aansluit op de manier waarop automatische indexatiestelsels in verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zijn ingericht.

Het compromis stelt ook voor dat lidstaten met een wettelijk minimumloon minstens eens in de twee jaar hun minimumloon moeten bijstellen. In Nederland wordt het minimumloon in beginsel twee maal per jaar geïndexeerd. Het compromis vult daarbij aan dat lidstaten die een automatische indexatieformule gebruiken de ruimte gebruiken om een herijking te doen die uiterlijk om de vier jaar plaatsvindt. Deze herijking kan bestaan uit een evaluatie ter beoordeling van de toereikendheid van het minimumloon. In Nederland wordt het minimumloon thans eens in de vier jaar geëvalueerd. Al deze elementen zie als ondersteuning van de eigenschappen die thans onderdeel uitmaken van het huidige, goedwerkende, Nederlandse stelsel.

Toegangsrechten tot het minimumloon (artikel 8)

Het voorlopig compromis tussen het Frans voorzitterschap en het EP stelt voor om te verduidelijken dat controles en inspecties effectief, proportioneel en niet-discriminerend moeten zijn. Dit is in lijn met het Nederlands beleid en derhalve een welkome toevoeging.

Het EP gaat in het voorlopige compromis akkoord met het voorstel van de Raad om een apart artikel op te nemen dat voorschrijft dat lidstaten ervoor zorgen dat informatie over het minimumloon makkelijk en publiek toegankelijk is. Dit is uitgebreid met het voorstel om de meest relevante talen van de betreffende lidstaat te hanteren en de informatie ook behapbaar te houden voor mensen met een beperking. Ik kan mij vinden in deze toevoegingen.

Dataverzameling (artikel 10)

Het EP lijkt akkoord te zijn met het voorstel van de Raad tot het schrappen van elementen die de Commissie in artikel 10 had voorgesteld maar een disproportionele administratieve last inhielden, zoals extra controlerende taken toebedelen aan het werkgelegenheidscomité. Ook stemt het EP in met het voorstel om eens in de twee jaar landspecifieke informatie aan te leveren, daar waar de EC en het EP van een jaarlijkse aanlevering uitgingen. Dit past bij de lijn van de Raadspositie waar Nederland mee heeft ingestemd.

Evaluatie van de richtlijn (artikel 15)

Het Frans voorzitterschap stelt voor om in te stemmen met een toevoeging van het EP, namelijk dat de Europese Commissie een consultatie onder lidstaten en sociale partners houdt voordat de Commissie overgaat tot het opstellen van de evaluatie. Ik sta hier positief tegenover.

Alles overziend concludeer ik dat ik mij goed kan vinden in het merendeel van de tot dusver bereikte compromissen met het EP, waarbij ik wel bijzondere aandacht heb voor de vormgeving van het lid over automatische indexatiestelsels in verschillende lidstaten. Ik zal mij ervoor inzetten om dit punt te laten aansluiten bij de Nederlandse regelgeving en praktijk.

Stappen in de laatste weken van het Frans voorzitterschap van de EU

Naar verwachting zullen de ontwikkelingen op dit dossier elkaar snel opvolgen in de laatste maand van het Frans voorzitterschap. In het vervolg licht ik de door het Frans voorzitterschap beoogde planning en mijn inzet bij elke stap.

Voorbereiding van de triloog van 6 juni a.s. in Coreper van 1 juni jl.

Het Frans voorzitterschap van de Europese Unie heeft de ambitie om vóór de Raad van 16 juni een akkoord te bereiken met het Europese Parlement. Het Frans voorzitterschap op het moment van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda nog geen bespreking geagendeerd in Coreper16. Het Frans voorzitterschap heeft hiertoe op 25 mei jl. een notitie met bespreekpunten17 ter voorbereiding gedeeld om helderheid te krijgen over het mandaat dat het Frans voorzitterschap in de laatste fase van de onderhandelingen heeft. Hiermee hoopt het Frans voorzitterschap compromissen met het EP te kunnen bereiken op de meest gevoelige onderdelen van de richtlijn. Er staat nog maar één triloog op de planning, die naar verwachting op 6 juni zal plaatsvinden.

Nederland hanteert ook in de laatste fase van de onderhandelingen de kaders zoals vastgesteld in het BNC-fiche. Hoewel ik niet in detail in kan gaan op de Franse voorstellen, licht ik graag de hoofdlijnen van de Nederlandse inzet toe.

1. Respect voor goedwerkende stelsels

Goedwerkende stelsels, zoals het Nederlandse, moeten worden gerespecteerd. Zoals reeds toegelicht, zal ik mij blijven inzetten voor opname van een lid over automatische indexatieformules en een tekst die aansluit op de manier waarop automatische indexatiestelsels in verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zijn ingericht.

2. Referentiewaarden

In de discussies over minimumlonen wordt vaak gekeken naar het brutoloon in verhouding tot het mediane of gemiddelde bruto-inkomen. Om de toereikendheid van minimumlonen te beoordelen dient naar de mening van het kabinet echter niet enkel naar deze indicator gekeken te worden, aangezien deze geen volledig beeld geeft van de toereikendheid. Ik zet me er dan ook voor in dat lidstaten voldoende ruimte houden om ook andere indicatoren te gebruiken die een beeld geven over de toereikendheid van minimumlonen. Referentiewaarden dienen tevens een indicatief karakter te hebben, en dus niet bindend te zijn.

3. Afwijkingen en inhoudingen

Het kabinet is van mening dat alleen de lidstaten bevoegd zijn om te besluiten welke afwijkingen en inhoudingen zij gewenst achten. Het kabinet voelt zich door de opinie van de Juridische Dienst van de Raad op dit punt gesteund. De Algemene Oriëntatie stelt ten aanzien van afwijkingen en inhoudingen eisen van rechtsbeginselen die reeds in Nederland van toepassing zijn. Dit kader is voor Nederland leidend.

4. Toegankelijke informatie voor personen met een beperking

De toegankelijkheid van informatie over het minimumloon voor personen met een beperking is een nieuw element dat geen onderdeel uitmaakte van het oorspronkelijk voorstel. Nederland heeft in 2016 het VN-verdrag geratificeerd over een toegankelijke samenleving (en dus ook een toegankelijke informatievoorziening) voor mensen met een handicap. Ik zet mij derhalve graag in om te blijven werken aan het toegankelijk maken van informatie over het minimumloon voor iedereen, in het bijzonder voor personen met een beperking.

Terugkoppeling van de triloog van de 6 juni in Coreper van 8 juni a.s. en informatie aan de Tweede Kamer

De verwachting is dat het Frans voorzitterschap in Coreper van 8 juni mondeling terugkoppelt of het gelukt is om een compromis te vinden op alle onderdelen van de richtlijn. Ik verwacht dat het voorzitterschap kort erna het schriftelijk eindresultaat deelt, zodat alle lidstaten de laatste wijzigingen kunnen beoordelen. Als het Frans voorzitterschap oordeelt dat er een voorlopig akkoord is bereikt zal ik u hier zo spoedig mogelijk over informeren, zodat uw Kamer zich hier ook over kan beraden, ter voorbereiding op het commissiedebat van 15 juni a.s.

Bespreking in Coreper van 15 juni en WSB-Raad van 16 juni a.s.

Als het Frans voorzitterschap oordeelt dat de laatste triloog een gebalanceerd en acceptabel akkoord heeft opgeleverd, zal het naar verwachting ter stemming worden gebracht middels gekwalificeerde meerderheid in Coreper van 15 juni a.s., voorafgaand aan de Raad van 16 juni.

Als er geen voorlopig akkoord wordt bereikt zal het Frans voorzitterschap naar verwachting overgaan tot het opstellen van een voortgangsrapportage. Dit is een document dat de gezette en nog te zetten stappen opsomt en toelicht, ter bespreking in de Raad en ter ondersteuning voor aanstaande voorzitterschappen.

Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk

Conform de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel «verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk» informeer ik u hierbij over de stand van zaken rond de behandeling van dit voorstel. Daarbij ga ik, op verzoek van het lid Smals, tevens in op de beleidsopvattingen en ervaringen van een selectie van andere lidstaten met platformwerk.

Terugblik

Onder Frans voorzitterschap hebben in een aantal Raadswerkgroepen technische besprekingen plaatsgevonden over het richtlijnvoorstel. Alle artikelen en overwegingen zijn besproken. Lidstaten hebben uitgebreid de gelegenheid gekregen om vragen over het voorstel te stellen. Deze zijn tijdens de Raadswerkgroepen door de Europese Commissie beantwoord. Voorts zijn lidstaten uitgenodigd om hun eerste tekstvoorstellen in te dienen voor de eerste twee hoofdstukken van de richtlijn. Ook Nederland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

Zoals ik heb aangegeven in de geannoteerde agenda voor de EPSCO van 14 maart jl.18, en zoals tevens vermeld in het BNC-fiche19, heeft Nederland gevraagd om duidelijkheid over hoe het rechtsvermoeden kan worden geactiveerd. Net als andere lidstaten heeft Nederland het voorzitterschap met name verzocht in de overwegingen bij het voorstel op te nemen welke stappen gezet moeten worden om het rechtsvermoeden te activeren.

Het Franse voorzitterschap heeft een eerste voorstel voor een compromistekst20 opgesteld en deze toegelicht tijdens de laatste Raadswerkgroep onder Frans voorzitterschap over dit onderwerp. Alle lidstaten – inclusief Nederland – hebben een algemeen studievoorbehoud geplaatst bij de tekst.

Vervolg

Tijdens de Raad WSB van 16 juni zal het voorzitterschap een voortgangsrapportage21 presenteren. Naar verwachting wordt tijdens de Raad WSB niet inhoudelijk gesproken over het richtlijnvoorstel.

Onder het voorzitterschap van Tsjechië zal de behandeling van het richtlijnvoorstel worden voortgezet. Het is nu nog niet duidelijk of het Tsjechische voorzitterschap erin zal slagen om in december een politiek akkoord (algemene oriëntatie) te presenteren. Het Europees Parlement is ook van start gegaan met zijn standpuntbepaling. Rapporteur Elisabetta Gualmini (S&D) heeft een eerste voorlopig rapport opgesteld met amendementen op het richtlijnvoorstel22. Het meest noemenswaardig is dat de rapporteur een «werknemer, tenzij» benadering voorstelt en in het verlengde daarvan voorstelt de criteria voor het vaststellen van een weerlegbaar rechtsvermoeden te schrappen. Een ander opvallend punt is dat wordt voorgesteld om de bepalingen over algoritmisch management uit te breiden naar alle werkenden. Leden van de EMPL-commissie van het Europees Parlement kunnen tot 8 juni a.s. amendementen indienen op het voorlopig rapport. Het Europees Parlement stemt naar verwachting dit najaar in plenaire zitting over de amendementen.

Beleidsopvattingen en ervaringen van een selectie van andere lidstaten met platformwerk

Ik heb, zowel en marge van de informele EPSCO in februari in Bordeaux, als in Brussel en Den Haag, met diverse collega’s uit andere lidstaten gesproken. Ook zijn er op ambtelijk niveau met andere lidstaten en de Europese Commissie gesprekken gevoerd.

Het beeld over de beleidsopvattingen en ervaringen van lidstaten met platformwerk, dat voortkomt uit deze gesprekken, is wisselend en hangt met name af van de mate waarin platforms in een lidstaat actief zijn, alsmede van de organisatie van de arbeidsmarkt in de betreffende lidstaat. Sommige lidstaten, zoals Spanje, België en Portugal, hebben reeds een rechtsvermoeden vastgelegd in hun wetgeving, terwijl anderen voornemens zijn een rechtsvermoeden voor platformwerk te introduceren in hun wetgeving. Geen lidstaat heeft dat precies gedaan op de wijze die de Europese Commissie nu voorstelt. Tegelijkertijd zijn er ook lidstaten die bedenkingen hebben bij een rechtsvermoeden van werknemerschap.

Mijn collega’s uit Duitsland, Italië, Spanje, Portugal en België hadden zich, voor bekendmaking van het Commissievoorstel, al publiekelijk uitgesproken voor de introductie van een rechtsvermoeden. Samen met een aantal leden van het Europees Parlement en de European Trade Union Confederation (ETUC) hebben zij Commissievoorzitter Von der Leyen op 29 november 2021 per brief daartoe opgeroepen.23 In die brief refereren zij aan de tendens in de jurisprudentie die waarneembaar is in diverse lidstaten van de Europese Unie en keren zij zich tegen een derde categorie tussen werknemer en zelfstandige.

In de bijlage bij deze geannoteerde agenda treft u een overzicht aan van de beleidsopvattingen en ervaringen van een select aantal lidstaten met platformwerk. Voor een meer volledig overzicht verwijs ik naar het «Staff Working Document» van de Europese Commissie. In dit document heeft de Commissie gekeken hoe de diverse lidstaten de uitdagingen rond platformwerk adresseren. Ook heeft de Commissie gekeken naar de jurisprudentie in diverse lidstaten.24

Veel lidstaten hebben hun inzet op het richtlijnvoorstel nog niet bepaald. Zodra ik hiervan een beter beeld heb, zal ik uw Kamer informeren, uiteraard voor zover die inzet door lidstaten openbaar gemaakt is.

Voorts zal ik uw Kamer nader berichten over de voortgang van de behandeling van het Richtlijnvoorstel conform de gemaakte informatieafspraken.


X Noot
1

Zaak 1/19, verzoek Europees Parlement om advies krachtens artikel 218(11) Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

X Noot
2

Kamerstuk 29 427, nr. 123

X Noot
3

Kamerstuk 22 112, nr. 3295.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 3316.

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-31, nr. 664

X Noot
6

Kamerstuk 22 112, nr. 3287

X Noot
7

Kamerstuk 21 501-31, nr. 645

X Noot
8

Het vierkolommendocument met de posities van de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad is te vinden via documentnummer: 8242/22 en de volgende link: https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-8242–2022-INIT/x/pdf

X Noot
9

Kamerstuk 31 544, nr. J/nr. 10.

X Noot
10

Conform artikel 19 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

X Noot
11

Kamerstuk 35 639, nr. 1

X Noot
12

Kamerstuk 22 112, nr. 2978

X Noot
13

De positie van de Raad is tevens te vinden op https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14366–2021-INIT/en/pdf

X Noot
14

De Raad van ministers van Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

X Noot
15

Vanuit het belang van vertrouwelijkheid van de onderhandeling is het niet mogelijk om in detail op alle aanpassingen in te gaan. Deze zijn immers niet openbaar. Desgewenst kunnen Tweede Kamerleden de tekst inzien op het Delegates portal, documentnummer: 9226/22. Het document ter bespreking op Coreper met de aanpak van het Vzschap is te vinden op documentnummer: 9061/22.

X Noot
16

Comité van Permanente Vertegenwoordigers, een onderliggend ambtelijk orgaan bestaande uit de hoogste ambtelijke vertegenwoordigers van de 27 lidstaten.

X Noot
17

Vanuit het belang van vertrouwelijkheid van de onderhandeling is het niet mogelijk om in detail op alle aanpassingen in te gaan. Deze zijn immers niet openbaar. Desgewenst kunnen Tweede Kamerleden de tekst op het Delegates portal vinden: 9061/22.

X Noot
18

Kamerstuk 21 501-31, nr. 654.

X Noot
19

Kamerstuk 22 112, nr. 3299.

X Noot
20

Dit document met kenmerk st.8584.en22 heeft de rubricering «Limité». Dat betekent dat vroegtijdige openbaarmaking het onderhandelingsproces nadelig zou kunnen worden beïnvloed. De leden van de Eerste en de Tweede Kamer hebben toegang tot Limité-documenten via het «Delegates Portal» wanneer zij het niveau van Coreper hebben bereikt. De compromistekst heeft het niveau van Coreper bereikt, is daarmee e inzichtelijk voor leden van de Eerste en Tweede Kamer.

X Noot
21

Dit document met kenmerk st.9227/22 INIT heeft de rubricering «Limité», en heeft het niveau van Coreper nog niet bereikt. Het document is daarmee niet inzichtelijk voor leden van de Eerste en Tweede Kamer. Zie ook voorgaande voetnoot.

X Noot
24

Het betreft het «Commission Staff Working Document, analytical document accompanying the document the consultation document». Het document is via deze link te raadplegen: https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_21_2944.

Naar boven