21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 468 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 november 2019

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 28 en 29 november 2019. Tijdens de Raad zal worden gesproken over de interne markt, industrie, ruimtevaart en onderzoek. Namens Nederland zal de plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger de verschillenden onderdelen van de RvC bijwonen op 28 en 29 november.

Op 28 november zal tijdens het onderdeel interne markt en industrie naar verwachting een algemene oriëntatie worden aangenomen over de richtlijn representatieve acties – deze richtlijn heeft tot doel consumenten, via een representatieve belangenorganisatie, de mogelijkheid te geven als collectief schade te verhalen in het geval van overtreding van Europese consumentenregels. Ook over public Country-by-country reporting – een voorstel met regels voor openbaarmaking van belastingafdrachten in verschillende landen door multinationals – zal naar verwachting een algemene oriëntatie worden aangenomen. Deze dossiers vallen onder het mandaat van de RvC en worden daarom op deze Raad behandeld.

Onder de diversenpunten zal het Fins voorzitterschap zijn werk toelichten op het gebied van betere regelgeving ter ondersteuning van duurzame groei en de versterking van digitalisering voor de toeristische sector. Het inkomend Kroatisch voorzitterschap zal zijn werkprogramma voor het onderdeel interne markt en industrie presenteren.

Tijdens de informele lunch zal worden gesproken over de externe dimensie van EU-concurrentievermogen.

Op 29 november zal tijdens het onderdeel ruimtevaart worden gesproken over de bevordering van duurzame ruimtevaarteconomie en naar verwachting raadsconclusies over ruimtevaart en de arctische gebieden worden aangenomen.

Tijdens het onderzoeksdeel zal worden gesproken over Euratom, het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT), de Verordening Horizon Europe 2021–2027 en de vernieuwde EU bioeconomie strategie.

Onder de diversenpunten zal het inkomend Kroatisch voorzitterschap zijn werkprogramma voor de onderdelen ruimtevaart en onderzoek presenteren.

Horizon consultaties

In reactie op de brief van de vaste commissie voor EZK van 31 oktober 2019 informeer ik u hierbij dat de volgende raadplegingen over institutionele partnerschappen onder het Horizon Europe programma door EZK worden beantwoord:

  • Measurement research – European Partnership on metrology

  • Energy – European Partnership for clean hydrogen

  • Research & innovation – European Partnership for smart networks and services

  • Research & innovation – Partnership for key digital technologies

  • European Partnership for innovative small and medium-sized enterprises

De beantwoording van de raadplegingen zal conform de afspraken met uw Kamer betreffende informatievoorziening over Europese besluitvorming (Kamerstuk 22 112, nr. 1581) worden toegezonden. U ontvangt de definitieve beantwoording met het kwartaaloverzicht over de periode oktober tot en met december 2019.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

Geannoteerde Agenda

De voorlopige agenda van de Raad voor Concurrentievermogen wordt op 13 november vastgesteld. Deze geannoteerde agenda is opgesteld op basis van de momenteel bekende conceptagenda.

Richtlijn representatieve acties

Algemene oriëntatie

De Raad voor Concurrentievermogen (RvC) spreekt over het Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG.

Het voorstel is onderdeel van de «new deal» voor consumenten, waar uw Kamer eerder via een BNC-fiche over geïnformeerd is1. Het voorstel heeft tot doel consumenten, via een representatieve belangenorganisatie, de mogelijkheid te geven als collectief schade te verhalen op handelaren die inbreuken hebben gemaakt op bepaalde Europese consumentenregels. Het voorstel bevat minimumeisen waaraan nationale systemen voor collectief verhaal moeten voldoen. Daarnaast bevat het voorstel een systeem waarbij representatieve belangenorganisaties die in een andere lidstaat een actie willen instellen, voorafgaand aan de procedure door de lidstaten op een lijst met aangewezen entiteiten moeten worden gezet.

Binnen Europa heeft Nederland altijd voorop gelopen met effectieve en innovatieve systemen van collectief verhaal. De primaire inzet van Nederland is daarom om de richtlijn zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de recent aangenomen Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie (WAMCA, Stb. 2019, nr. 130). De Nederlandse wet verschilt op een aantal onderdelen van de voorgestelde Richtlijn. Zo stelt de Nederlandse wet strengere eisen aan representatieve belangenorganisaties die opkomen voor gedupeerde consumenten in een collectieve actie en stelt in Nederland de rechter vast of een collectieve belangenorganisatie geschikt is om een bepaalde procedure te starten.

De onderhandelingen zijn in 2018 gestart en bevinden zich in een afrondende fase. Tijdens deze onderhandelingen is het aanvankelijke Commissievoorstel ingrijpend gewijzigd en zijn al te gedetailleerde bepalingen geschrapt of afgezwakt. Daarnaast komt in de huidige tekst helder naar voren dat lidstaten hun eigen systeem van collectief verhaal eventueel parallel kunnen handhaven, zolang er een systeem is dat voldoet aan de eisen van de richtlijn. Er is bovendien onderscheid gemaakt tussen de eisen die worden gesteld aan alle nationale zaken voor collectief verhaal en de eisen voor grensoverschrijdende zaken. Dit betekent dat het Nederlandse systeem waarin organisaties, specifiek voor één zaak opgericht, een collectieve zaak kunnen starten, in stand kan blijven. Voor nationale zaken geldt dat alleen de eis is opgenomen dat representatieve belangenorganisaties een collectieve actie moeten kunnen starten.

Nederland blijft zich ervoor inzetten dat het Nederlandse systeem, op enkele kleine aanpassingen na voor grensoverschrijdende zaken, volledig in stand kan blijven. Dat betekent dat de Europese regelgeving waarschijnlijk zonder al te veel moeite in de bestaande WAMCA kan worden geïmplementeerd. Het bezwaar dat de richtlijn niet voor alle soorten vorderingen geldt, is daarmee grotendeels ondervangen. Ook wil Nederland dat uit de tekst afdoende blijkt dat de rechter kan blijven toetsen of een grensoverschrijdende organisatie geschikt is om te procederen in een specifieke zaak.

Omdat het laatste compromisvoorstel nog besproken moet worden in de voorportalen van de Raad, is op dit moment nog onduidelijk welke positie de andere lidstaten zullen innemen. De verwachting is dat er voldoende steun is voor het voorstel.

Het Europees Parlement (EP) heeft op 26 maart 2019 een rapport aangenomen dat constructief is over de richtlijn. Het rapport geeft aan dat het EP wil voorkomen dat lidstaten hun beschermingsniveau zouden moeten verlagen. Daarnaast zouden lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om rechters te laten toetsen of een belangenorganisatie op de lijst kan worden opgenomen. Ten slotte zet het EP in op de invoering van registers, zodat voor consumenten inzichtelijk is welke collectieve vorderingen in Europa lopen. Sinds de publicatie van het rapport is de richtlijn ingrijpend gewijzigd en heeft een nieuw EP zitting genomen, maar dat heeft er niet toe geleid dat het EP haar standpunt heeft aangepast.

Voorstel voor richtlijn over openbaarmaking van informatie over winstbelasting

Algemene oriëntatie

De RvC spreekt over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU wat betreft de openbaarmaking van informatie over de winstbelasting door bepaalde ondernemingen en bijkantoren.2 De meest recente tekst van het voorstel verplicht de moederonderneming van grote multinationals (met een geconsolideerde netto-omzet van meer dan € 750 miljoen) om jaarlijks een verslag te publiceren over de aard van hun activiteiten, het aantal werknemers, de netto-omzet, winst of verlies voor belastingen, de verplichtingen op het gebied van winstbelastingen, de betaalde winstbelastingen en de gecumuleerde winst. De informatie omvat het gehele concern en moet worden uitgesplitst per EU-lidstaat en per land op de lijst van non-coöperatieve belastingjurisdicties; over de landen daarbuiten moet de informatie geaggregeerd worden gerapporteerd. Middelgrote en grote in de EU gevestigde dochterondernemingen waarvan de uiteindelijke moederonderneming de hiervoor genoemde omzet heeft en buiten de EU is gevestigd, moeten dezelfde informatie over het gehele concern publiceren. Als de buiten de EU gevestigde moederonderneming niet wil meewerken aan het openbaar maken van de informatie, moet de EU-dochteronderneming hierover uitleg geven (het beginsel van «pas toe of leg uit»).

Doel van het richtlijnvoorstel is het bevorderen van transparantie over belastingbetalingen door multinationals wereldwijd. Dat moet bedrijven ertoe brengen verantwoord om te gaan met het betalen van belasting en bij te dragen aan de welvaart door belasting te betalen in de landen waar zij activiteiten verrichten en winst behalen. Er bestaan internationaal verschillen in belastingregimes en aan de hand van de gepubliceerde informatie kan er een publieke discussie over gevoerd worden.

Nederland is voorstander van internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages.3 De verslaggevingsverplichting van het richtlijnvoorstel kan bijdragen aan die transparantie en aan het tegengaan van agressieve fiscale planning. Nederland heeft in de onderhandelingen in Brussel actief geparticipeerd met als doel om tot een akkoord te komen. Daarbij is indachtig de wens van uw Kamer (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1364), in de onderhandelingen naar voren gebracht om de informatie van derde landen niet geaggregeerd, maar per land uit te wisselen. Ook is daar in overeenstemming met de wens van uw Kamer naar voren gebracht dat het hiervoor genoemde beginsel van «pas toe of leg uit» uit het richtlijnvoorstel geschrapt dient te worden (Kamerstuk 25 087, nr. 147; zie hierover verder de brief van 19 oktober 2016, Kamerstuk 25 087, nr. 134, en het schriftelijk overleg van 14 februari 2017, Kamerstuk 25 087, nr. 146). Onder de lidstaten is er te weinig steun voor deze beide standpunten.

De onderhandelingen over het richtlijnvoorstel hebben geruime tijd stilgelegen, omdat een blokkerende minderheid van lidstaten van mening is dat dit onderwerp als fiscaal voorstel (met de daarbij geldende unanimiteit van stemmen) moet worden besproken en niet als voorstel over financiële verslaglegging (waar een gekwalificeerde meerderheid van stemmen geldt). Het Finse voorzitterschap heeft nu het richtlijnvoorstel geagendeerd voor de Raad voor Concurrentievermogen. Het Europees Parlement (EP) heeft op 4 juli 2017 de amendering van de ontwerprichtlijn afgerond en op 27 maart 2019 zijn standpunt in eerste lezing vastgesteld. Het EP is positief over het voorstel en wil de informatieverplichting op enkele punten uitbreiden (o.a. vermelding van de vaste activa), het wil dat de informatie ook voor landen buiten de EU per land wordt uitgesplitst en dat alle (ook kleine) dochterondernemingen in de EU moeten rapporteren over het concern van hun niet in de EU gevestigde uiteindelijke moederonderneming. Op 24 oktober 2019 heeft het EP een resolutie aanvaard waarin het de lidstaten en het Finse voorzitterschap oproept tot een standpunt te komen.

Uit de laatste raadswerkgroep over dit onderwerp in oktober jl. bleek dat er nog steeds een blokkerende minderheid onder de lidstaten is tegen dit richtlijnvoorstel vanwege de in hun ogen onjuiste rechtsgrondslag. Nederland blijft zich ervoor inzetten dat de Raad de eerste lezing van het richtlijnvoorstel afrondt zodat de triloog met het EP over het richtlijnvoorstel gestart kan worden.

Externe dimensie van het Europees concurrentievermogen

Beleidsdebat

Tijdens de informele RvC van 4 en 5 juli is in subgroepen nagedacht over hoe de externe dimensie van de Europese concurrentiekracht versterkt kan worden. Deze discussie is op ambtelijk niveau voortgezet en verwerkt in het voorzitterschapsrapport «Ontwikkeling van onze economische basis: een visie voor een langetermijnstrategie voor duurzame groei» dat is besproken op de RvC van 26-27 september.4 Tijdens de RvC van 28-29 november zal worden gesproken over de elementen die de nieuwe Commissie, binnen de reikwijdte van de RvC, moet gaan oppakken op het gebied van externe dimensie. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld5, zet het kabinet in op een gelijk speelveld binnen en buiten de interne markt. Het kabinet steunt de oproep van het voorzitterschap in het voorzitterschapsrapport dat de EU het multilaterale, op regels gebaseerde handelssysteem moet blijven verdedigen en een zo open mogelijke houding moet blijven behouden. Tegelijkertijd moet de EU oneerlijke concurrentie en handelspraktijken durven aanpakken. Het kabinet deelt hierbij de visie van de Commissie dat dit zoveel mogelijk in Europees verband moet worden gedaan. Het ontwikkelen van gezamenlijk beleid is voor het kabinet bespreekbaar, bijvoorbeeld op het gebied van een investeringstoets middels de FDI-screeningsverordening. Ook ziet Nederland mogelijkheden om oneerlijke concurrentie op de interne markt, bijvoorbeeld veroorzaakt door bedrijven die staatssteun uit derde lande ontvangen, aan te pakken door voort te bouwen op het huidige onafhankelijke mededingings- en staatssteunkader.

Diversenpunten

Onder de diversenpunten zal het Fins voorzitterschap zijn werk toelichten op het gebied van betere regelgeving ter ondersteuning van duurzame groei en de versterking van digitalisering voor de toeristische sector. Het inkomend Kroatisch voorzitterschap zal zijn werkprogramma voor het onderdeel interne markt en industrie presenteren.

Bevordering van duurzame ruimtevaarteconomie

Gedachtewisseling en aanname raadsconclusies

Tijdens het RvC onderdeel ruimtevaart zal gesproken worden over het bevorderen van een duurzame ruimtevaarteconomie en zullen naar verwachting raadsconclusies over ruimtevaartoplossingen voor het Arctisch gebied worden aangenomen.

Ruimtevaart is van groot belang voor het Arctisch gebied, omdat grote delen daarvan niet goed begaanbaar zijn. Observatie vanuit de ruimte en satellietcommunicatie zijn van belang voor navigatie, communicatie en milieu-informatie. De Raad spreekt zich via de Raadsconclusies uit over het gebruik en nut van het EU-ruimtevaartprogramma voor het Arctisch gebied. Alle lidstaten, inclusief Nederland, staan positief tegenover de essentie van de conclusies. De definitieve conclusies zijn op het moment van schrijven nog niet bekend.

Nederland zal de bovenstaande belangrijke relatie tussen ruimtevaart en het Arctisch gebied benadrukken in zijn interventie. Nederland zal daarnaast het belang van goede samenwerking met andere relevante organisaties zoals EUMETSAT6 en ESA onderstrepen en aangeven dat het van belang is dat er wordt uitgegaan van gebruikersbehoeften in de verdere ontwikkeling van het EU-ruimtevaartprogramma.

Euratom

Gedeeltelijke algemene oriëntatie

De Raad zal naar verwachting een deelakkoord aannemen over de Verordening tot vaststelling van het onderzoeks- en opleidingsprogramma van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voor de periode 2021–2025 ter aanvulling van Horizon Europe, het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie.

De verordening betreft nucleair onderzoek dat kan bijdragen aan maatschappelijk welzijn, economische welvaart en duurzaamheid door de verbetering van nucleaire veiligheid, beveiliging en stralingsbescherming. Onderzoek naar stralingsbescherming heeft bijvoorbeeld geleid tot verbeteringen in medische technologieën waarvan veel burgers profiteren en het onderzoek kan ook leiden tot verbeteringen in andere sectoren zoals industrie, landbouw, milieu en veiligheid.

Het nut en de noodzaak van de verordening staan niet ter discussie. Wel is er discussie over de vraag of de programmadoelstellingen ook bijdragen aan de klimaatdoelstellingen, en in hoeverre deze bijdrage in de verordening genoemd moet worden.Er is unanimiteit nodig voor een akkoord, waarbij onthouding mogelijk is.

In lijn met het kabinetsbeleid heeft Nederland zich in de onderhandelingen terughoudend opgesteld en daarbij kan Nederland zich vinden in de voorstellen van het voorzitterschap om de klimaatdoelstellingen wel op te nemen. Nederland acht de betreffende kennis en expertise van belang voor zaken als veiligheid en ontmanteling van kerncentrales, evenals diagnose en behandeling van kanker met medische radio-isotopen.t

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie

Gedeeltelijke algemene oriëntatie/voortgangsrapportage

Het Finse voorzitterschap beoogt in de Raad tot een deelakkoord te komen over de verordening (herschikking) betreffende het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT). Over het andere onderdeel van het EIT-voorstel, de strategische innovatieagenda (SIA) voor de periode 2021–2027, wordt een voortgangsrapportage verwacht.

Het EIT brengt de kennisdriehoek van onderwijs, onderzoek en innovatief ondernemerschap bij elkaar rond maatschappelijke uitdagingen. Dat gebeurt in Kennis- en Innovatiegemeenschappen (KIG’s) waarmee de samenwerking, kennisoverdracht en innovatiecapaciteit van de Europese Unie gestimuleerd wordt. Het EIT is een in 2008 opgericht, onafhankelijk EU-orgaan, en zal onder Horizon Europe deel uitmaken van pijler 3 («Innovatief Europa») om de synergie met de andere onderdelen van die pijler te versterken. De Commissie houdt in het EIT-voorstel grotendeels vast aan de huidige vorm van het EIT en spreekt daarom ook van een herschikking.

Veel lidstaten spreken zich positief uit over de toegevoegde waarde van de EIT en KIG’s als instrument voor het innovatief vermogen van Europa. Met het oog op een nieuwe periode is er op verschillende punten wat de lidstaten betreft wel ruimte voor verbetering, ook in het Commissievoorstel. Die discussie spitst zich toe op de zichtbaarheid van de voortgang en resultaten van het EIT, de toegankelijkheid en geografische spreiding van de KIG’s, economische verduurzaming van de KIG’s en het starten van nieuwe KIG’s in 2022 en 2025.

Veel lidstaten zijn het erover eens dat de toegang voor nieuwe partners om aan de KIG’s deel te nemen aandacht nodig heeft. De openheid moet verder worden vergroot. Ook zou er volgens lidstaten meer zicht en sturing op de activiteiten van de KIG’s moeten komen. Het EIT dient hier een sterkere rol in te spelen, door middel van continue monitoring en disseminatie richting de lidstaten. Zowel de openheid van de KIG’s als de betrokkenheid van de lidstaten worden op verzoek van de lidstaten daarom steviger verankerd met dit deelakkoord.

De EU-13 landen, en enkele andere lidstaten die nog niet veel meedraaien in de KIG’s, sturen in de onderhandelingen aan op een «widening debate» en zetten in op het oormerken van middelen ten behoeve van het verbreden van de deelname van deze landen aan de KIG’s. Andere lidstaten vinden het oormerken van budget voor regionale spreiding niet passen binnen het EIT7 en pleiten voor openheid en toegankelijkheid van de KIG’s voor alle regio’s.

Een ander discussiepunt gaat over de economische verduurzaming van de KIG’s na 15 jaar. Het EIT-voorstel zet in op het geleidelijk verminderen van de EIT-financiering en doet de aanname dat een KIG na 15 jaar zonder EIT-financiering in gelijke vorm kan functioneren die niet door alle lidstaten gedeeld wordt. Ook is er discussie over het starten van een nieuwe, negende, KIG in 2022, op het thema «Cultuur en Creatieve Sector», en in 2025, op een nog nader te bepalen thema. Veel lidstaten maken hierbij een voorbehoud totdat er meer duidelijkheid is over het budget voor het EIT onder Horizon Europe.

Nederland steunt de grondgedachte achter de oprichting van het EIT: het model van een door innovatie gedreven integratie van de kennisdriehoek is nog steeds relevant voor het Europese innovatielandschap. Nederland stelt zich in de onderhandelingen over het EIT-voorstel derhalve constructief op, langs de lijnen van het BNC-fiche.8 In de discussie over oormerken van middelen voor geografische spreiding staat Nederland op het standpunt dat dat niet past binnen het EIT. De aanname van de Europese Commissie dat KIG’s na 15 jaar in gelijke vorm verder kunnen steunt Nederland niet. Een KIG omvat immers ook niet-marktconforme acties (met name onderwijs) en om dat te kunnen continueren zouden zij in competitie mee moeten kunnen doen om EU-financiering. Tot slot is Nederland in principe voorstander van nieuwe KIG’s, omdat dit type partnerschappen meerwaarde heeft, in het bijzonder de te starten KIG in 2022 op het terrein van Cultuur en Creatieve Sector. Ook wat Nederland betreft is duidelijkheid over beschikbaarheid van financiering van belang bij het starten van nieuwe KIG’s, ook met het oog op benodigde financiering voor bestaande KIG’s,

Verordening Horizon Europe 2021–2027

Gedeeltelijke algemene oriëntatie

Op 17 april 2019 jl. is uw Kamer geïnformeerd over het bereikte deelakkoord over Horizon Europe en de Nederlandse appreciatie daarvan.9 Een aantal punten maakte nog geen deel uit van dat akkoord. Over twee daarvan wordt tijdens deze Raad naar verwachting een akkoord bereikt: de overwegingen aan het begin van de tekst en de bijlage waarin wordt beschreven wat de mogelijke synergiën zijn met andere Europese programma’s.

De overwegingen aan het begin van de verordening geven de context aan van het Horizon Europe programma. De onderhandelingen daarover zijn daarom pas gevoerd nadat duidelijk was hoe het programma eruit zou komen te zien. Nederland heeft bij de onderhandelingen de afgelopen maanden geopereerd langs de lijnen van het BNC-fiche10 en heeft er in het bijzonder voor gewaakt dat geen afbreuk wordt gedaan aan excellentie en impact als leidende principes voor Horizon Europe. Nederland kan instemmen met de voorliggende tekst.

Naast de overwegingen wordt in deze Raad naar verwachting ook een akkoord aangenomen over de bijlage met synergiën.

Deze bijlage over synergiën was nog niet opgenomen in het Horizon Europe akkoord, omdat de discussie over synergiën samenhangt met de destijds nog lopende onderhandelingen over de andere EU-programma’s. Op basis van de uitkomsten van het beleidsdebat tijdens de RvC op 27 september 2019 zijn de onderhandelingen nu afgerond.11 Nederland kan instemmen met de voorliggende tekst. Nederland is van mening dat de bijlage goed houvast biedt voor de synergiën met andere EU-programma’s. Punt van aandacht blijft de verdere operationalisering en implementatie van de synergiën. Daarvoor is het ook nodig dat regelgeving van de verschillende programma’s goed op elkaar is afgestemd.

Bijgewerkte EU bio-economie strategie

Aanname raadsconclusies

De Raad beoogt conclusies aan te nemen over de bio-economie-strategie van de EU. De Raadsconclusies zijn nog in onderhandeling op het moment van schrijven, maar Nederland zal vermoedelijk kunnen instemmen met de voorliggende Raadsconclusies.

In de conclusies wordt een actualisatie gegeven van de bio-economie strategie van de Europese Unie die eind 2018 verscheen en vergezeld ging van een actieplan.12 Regelmatig wordt een actualisatie van de strategie in de Landbouw- en Visserijraad geagendeerd13, maar ook in de Raad voor Concurrentievermogen. Daarbij wordt de integrale benadering die inherent is aan de strategie benadrukt, alsmede het belang van onderzoek en innovatie bij de transitie naar een bio-economie. Ook beamen lidstaten de rol van nationale en decentrale overheden, in aanvulling op Europese acties, bij de overgang naar een bio-economie.

Alle lidstaten, waaronder Nederland, zijn positief over de actualisatie in de voorgestelde Raadsconclusies en de integrale aanpak. Die aanpak sluit ook aan bij het Nederlandse beleid. Nederland kent sinds april 2018 een nationale strategie ten aanzien van de bio-economie14. Die is destijds opgesteld vanwege de grote maatschappelijke uitdagingen waar Nederland en Europa voor staan en het feit dat bio-economie kan bijdragen aan het aanpakken van deze uitdagingen. Nederland hecht er aan om samen met de Europese Commissie en de lidstaten op te trekken en te zoeken naar goede samenwerking. De Centraal en Oost Europese lidstaten lopen op het gebied van bioeconomie nog achter op de oude EU-lidstaten. In de onderhandelingen bepleitten deze 13 lidstaten dan ook gerichte ondersteuning om een inhaalslag te kunnen maken. Nederland is er in de onderhandelingen scherp op dat deze ondersteuning niet het karakter van «widening maatregelen» krijgt. Daarnaast heeft Nederland er vooral aandacht voor dat onderzoek en innovatie, en specifiek Horizon Europe en publiek-private samenwerking, in de conclusies worden genoemd als sleutelfactor om de ambities te realiseren. In voorliggende Raadsconclusies is dat het geval.

Diversenpunten

Onder de diversenpunten zal het inkomend Kroatisch voorzitterschap zijn werkprogramma voor de onderdelen ruimtevaart en onderzoek presenteren.


X Noot
1

Fiche: Mededeling en richtlijn een «new deal» voor consumenten (Kamerstuk 22 112, nr. 2580)

X Noot
2

COM(2016) 198 final, april 2016

X Noot
3

Fiche: Richtlijn openbaarmaking van winstbelasting door multinationals (Kamerstuk 22 112, nr. 2140)

X Noot
4

Zie Verslag Raad voor Concurrentievermogen 26 en 27 september 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 467)

X Noot
5

Zie Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 26 en 27 september 2019 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 465) en Geannoteerde agenda informele Raad voor Concurrentievermogen van 4 en 5 juli 2019 (Kamerstuk 21 501-30, 462)

X Noot
6

Europese organisatie voor de ontwikkeling en het beheer van weersatellieten

X Noot
7

Conform de Nederlandse inzet dat excellentie en impact de leidende selectiecriteria zijn in het toekennen van de middelen binnen Horizon Europe, Kamerstuk 22 112, nr. 2821.

X Noot
8

Kamerstuk 22 112, nr. 2821

X Noot
9

Kamerstuk 22 112, nr. 2791

X Noot
10

Kamerstuk 22 112, nr. 2648

X Noot
11

Kamerstuk 21 501–30, nr. 467

X Noot
12

Mededeling «Een duurzame bioeconomie voor Europa» die de Commissie 11 oktober 2011 publiceerde.

X Noot
13

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1177

Naar boven