21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1771 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 27 augustus 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over:

  • de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 12 en 13 juli 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1765),

  • het Verslag Eurogroep en Ecofinraad van 17 en 18 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1762),

  • het verslag van de jaarvergadering van het ESM van 17 juni 2021 en de financiële rekeningen van het EFSF over 2020 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1764),

  • de uitvoeringsbesluiten Recovery and Resilience Facility (RRF) (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1766) en

  • de Non-paper FR-LU-NL The Solvency II review – A unique opportunity to lift the prudential barriers to long-term investments by insurers (Kamerstuk 32 013, nr. 247).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 juli 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 12 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink

Vragen en antwoorden

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, D66, PVV, CDA, SP, GroenLinks en de Groep Van Haga inzake de geannoteerde agenda en een aantal brieven met betrekking tot vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad op 12 en 13 juli 2021. Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg over de Eurogroep/Ecofinraad van 12 en 13 juli aanstaande. Zij hebben hierbij aanvullende vragen.

Ten aanzien van het EU-Herstelfonds (RFF) lezen de leden van de VVD-fractie dat de Commissie stelt zeer onder de indruk te zijn van de kwaliteit en mate van detail van de plannen. De Commissie hanteert voor de beoordeling van de plannen een ratingsysteem met classificatie A, B en C. Vrijwel alle landen krijgen op alle punten een A, met uitzondering van «cost justification», zo lezen deze leden. Deelt het kabinet de kritiek op dit ratingsysteem, aangezien een systeem met slechts drie mogelijkheden de onderlinge verschillen onvoldoende in beeld kan brengen? En hoe beoordeelt de regering het B-oordeel op de «cost justification»? Wat gaat het kabinet ten aanzien van deze slechtere beoordelingen ondernemen? Hoe beoordeelt het kabinet het feit dat Luxemburg niet alle landenspecifieke aanbevelingen adresseert? Geldt dat voor meer landen? Kan het kabinet daarbij ook alvast ingaan op het A-oordeel van Duitsland voor de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen, terwijl niet alle aanbevelingen worden overgenomen? De leden van de VVD-fractie constateren dat de Commissie heeft gehandeld op basis van het principe dat alle of een significant deel van de landenspecifieke aanbevelingen moeten worden gehaald. Welke maatstaf wordt gebruikt om te bepalen wat een «significant deel» is? Is het kabinet van mening dat hierdoor lastige maar noodzakelijke hervormingen uit de weg worden gegaan? Worden acties ondernomen om landen aan te sporen alle landenspecifieke aanbevelingen over te nemen? Volgens de Commissie heeft het uitvoeren van alle plannen een effect op het bnp van gemiddeld 1,3 procent in 2026. Welk effect heeft het nationale effect op het bnp, op de schuldquote van de landen die plannen hebben ingediend? Kan het kabinet hiervan een overzicht geven? Hoe taxeert het kabinet, op basis van dit overzicht, het uiteindelijk effect van de RFF op de schuldhoudbaarheid van de lidstaten? Kan het kabinet bovendien aangeven wanneer de RFF succesvol wordt geacht en hoe het succes wordt gemeten? Kan het kabinet het beoordelingskader dat hierbij wordt gehanteerd met de Tweede Kamer delen en de Kamer hier periodiek over informeren? De leden van de VVD-fractie lezen in een interview in de Financial Times met de directeur van fraudewaakhond OLAF, dat hij «grote risico’s» voorziet voor controle op de uitgaven van de RRF. Deelt het kabinet deze zorgen? En welke acties worden ondernomen om deze risico’s te mitigeren?

Het ratingsysteem met classificatie A, B, C wordt toegepast op 11 vereisten uit de RRF-verordening. De classificatie in drie categorieën maakt het mogelijk om snel inzichtelijk te maken in welke mate aan een vereiste wordt voldaan. De classificatie staat beschreven in de annex bij de RRF-verordening, waarbij per vereiste wordt uitgelegd wat de scores betekenen. Voor diverse vereisten is een A-score verplicht om het plan goed te kunnen keuren, namelijk de vereisten dat een plan moet bijdragen aan de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen; dat een plan het groeipotentieel en de economische, sociale en institutionele veerkracht moet versterken en de werkgelegenheid moet stimuleren; dat tenminste 37% van de middelen uit een plan moet worden besteed aan de klimaattransitie; dat tenminste 20% moet worden besteed aan de digitale transitie; en dat lidstaten adequate maatregelen moeten treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Een A staat daarbij meestal voor «in hoge mate». De onderlinge verschillen worden duidelijk in de toelichting die de Commissie geeft in de staff working documents die ze voor elke lidstaat heeft opgesteld. Alle lidstaten scoren een B op het criterium «cost justification». Een B-score betekent dat niet in hoge mate, maar in redelijke mate wordt voldaan aan het vereiste dat de door de lidstaat verstrekte motivering van de geraamde totale kosten van het ingediende herstel- en veerkrachtplan redelijk en aannemelijk is, in overeenstemming is met het kostenefficiëntiebeginsel, en de kosten in verhouding staan tot het verwachte nationale economische en sociale effect. Dit heeft er bijvoorbeeld mee te maken dat voor sommige maatregelen de voorziene informatie een meer gedetailleerde schatting en verantwoording had kunnen omvatten of dat de gebruikte methodes beter kunnen worden uitgelegd. Op grond van de RRF-verordening is een B-beoordeling op «cost justification» toegestaan, mits het totale aantal B-scores niet hoger is dan het aantal A-scores. Het kabinet hecht er vooral aan dat er een A-score is op de hiervoor genoemde vereisten ten aanzien van landspecifieke aanbevelingen en anti-corruptie en is niet voornemens iets te ondernemen naar aanleiding van een B-score op «çost justification».

De Commissie heeft plannen ook beoordeeld op het vereiste dat plannen landspecifieke aanbevelingen moeten adresseren. De Europese Commissie kent een A-score toe wanneer het herstel- en veerkrachtplan bijdraagt aan een doeltreffende aanpak van alle of een aanzienlijk («significant») deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in 2019 en 2020 of in andere relevante documenten die de Commissie in het kader van het Europees Semester officieel heeft goedgekeurd. Het begrip «significant» is daarbij niet nader gedefinieerd. Daarnaast dient het herstel- en veerkrachtplan een adequaat antwoord te bieden op de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat.

Over het geheel genomen geeft het Duitse herstel- en veerkrachtplan (Recovery and Resilience Plan; RRP) in de ogen van de Commissie een uitgebreid en adequaat antwoord op de uitdagingen waarmee de Duitse economie en maatschappij worden geconfronteerd. Het Duitse RRP zal verscheidende landspecifieke aanbevelingen adresseren, onder meer door het beperken van de administratieve lasten waarmee investeringsknelpunten aanzienlijk worden beperkt. Daarnaast draagt het plan bij aan de aanpak van landspecifieke aanbevelingen die betrekking hebben op onderwijs, arbeidsmarktparticipatie, belasting op arbeid en sociaal beleid. Maatregelen betreffen onder andere de digitalisering van het onderwijs, ondersteuning van studenten met leerachterstand, versterking van de kinderopvang, vergroting van transparantie over pensioenen en het stabiliseren van de belastingwig. Het plan draagt naar verwachting ook bij aan het corrigeren van de onevenwichtigheden die de Europese Commissie voor Duitsland heeft geïdentificeerd in haar jaarlijkse onderzoek naar macro-economische onevenwichtigheden, met name het te hoge overschot op de lopende rekening. Voor een A-classificatie is het niet nodig dat een lidstaat alle landspecifieke aanbevelingen adresseert. De Commissie erkent dat Duitsland op bepaalde aanbevelingen nog verdere inspanningen moet doen de komende jaren. Dit geldt voornamelijk voor de aanbevelingen op het gebied van belasting op arbeid en de belastingwig, de negatieve arbeidsprikkels voor tweeverdieners, de concurrentie in de zakelijke dienstverlening en gereglementeerde beroepen, en de houdbaarheid van het pensioenstelsel. Ook andere lidstaten adresseren, zoals Luxemburg en Duitsland, niet alle landspecifieke aanbevelingen.

Het lange-termijn effect van een plan op het bbp (2026) is door de Commissie per lidstaat geraamd, en kan worden teruggevonden in het uitvoeringsbesluit. Daarnaast heeft de Commissie de effecten van het plan meegenomen in haar raming van de bbp-groei en de schuldquote voor 2021 en 2022. Deze raming kan worden teruggevonden in de Voorjaarsraming en de staff working documents. Bij deze ramingen zijn de effecten van de structurele hervormingen nog niet meegewogen. Ook wordt niet gekwantificeerd wat het effect van een plan is op de schuldquote van een lidstaat. De RRF zal succesvol zijn als lidstaten haar weten te gebruiken voor investeringen en structurele hervormingen die het groeivermogen en de weerbaarheid blijvend en significant vergroten. Meer groei zal ook de schuldhoudbaarheid van lidstaten verbeteren. Hetzelfde geldt voor hervormingen die de overheidsuitgaven verlagen door deze bijvoorbeeld efficiënter te maken, en de overheidsinkomsten verhogen door bijvoorbeeld de belastingbasis te verbreden.

Voor het kabinet zal doorslaggevend zijn of RRF-middelen efficiënt en effectief worden besteed, en of de grootste uitdagingen zijn aangepakt met structurele hervormingen. Op grond van de RRF-verordening moet de Commissie op 20 februari 2024 en op 31 december 2028 zorgen voor een onafhankelijk evaluatierapport. Het kabinet is voornemens om de financieel-economische crisismaatregelen die op Europees en internationaal niveau zijn genomen te evalueren, zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 11 september 2020.1

Een robuuste nationale audit- en controlestructuur zal moeten toezien op het efficiënt gebruik van RRF-middelen. Een lidstaat wordt derhalve volgens de verordening geacht monitor- en implementatiesystemen op te zetten die de voortgang checken en betaalverzoeken verwerken. Daarnaast moet een lidstaat controlesystemen opzetten die fraude, corruptie en belangenconflicten aanpakken en zorgen voor naleving van EU- en nationaal recht. Aan de hand van de criteria van de verordening beoordeelt de Commissie of deze audit- en controlesystemen uit de herstelplannen voldoende zekerheid bieden. Als de voorgestelde regelingen ontoereikend worden geacht, kan het plan niet worden goedgekeurd.

De primaire verantwoordelijkheid voor een duidelijke definitie van audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. De Commissie ondersteunt een lidstaat bij het opstellen van het RRP, monitort de voortgang tijdens de implementatie hiervan en kan eventueel nader onderzoek doen. Het is dus in de eerste plaats aan de lidstaat zelf om de daadwerkelijke besteding te controleren. Voor elk betalingsverzoek ondertekenen de lidstaten een «management declaration» dat de RRF-middelen voor het beoogde doel zijn gebruikt, dat de verstrekte informatie juist is en dat de controlesystemen van kracht zijn en dat de middelen zijn gebruikt in overeenstemming met de toepasselijke regels.

Naast de bovenstaande elementen kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. In ieder geval kunnen OLAF, de Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie zelf toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.

In de Eurogroep zullen lidstaten spreken over het rapport van de European Fiscal Board (EFB) over de beoordeling van de begrotingspositie van de eurozone in 2022, dat op 16 juni jl. is gepubliceerd. In het rapport is een aantal aanbevelingen opgenomen. Zo zou een herziening van de begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voordat de algemene ontsnappingsclausule wordt gedeactiveerd volgens de EFB bijdragen aan een soepele normalisering van het begrotingsbeleid. De leden lezen dat Nederland van mening is dat de herziening van het SGP los staat van het deactiveren van de algemene ontsnappingsclausule (GEC), omdat binnen het SGP reeds rekening wordt gehouden met landspecifieke omstandigheden. De leden hebben begrepen dat Oostenrijk een coalitie wil vormen van landen die terug willen naar een strikt begrotingsbeleid. Is het kabinet van plan om deel te nemen aan deze coalitie? Welke landen zouden zich hierbij kunnen aansluiten? En welke risico’s voorziet het kabinet bij het uitblijven van hervormingen vóór 2023?

Op het moment dat er geen overeenkomst wordt bereikt over een eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zullen, na sluiting van de algemene ontsnappingsclausule, vanaf 2023 de reguliere begrotingsregels van het SGP gelden. Voor Nederland zijn en blijven de Europese begrotingsregels belangrijk. Onder meer in de «Staat van de Europese Unie 2021» van 2 april jl. is aangegeven dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP dienen te blijven teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.

Een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels is van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Eventuele samenwerking met andere lidstaten kan daarbij nuttig zijn. Veel lidstaten moeten op dit onderwerp nog een positie innemen waardoor het onduidelijk is welke landen zich bij een dergelijke coalitie zouden willen aansluiten. Als Nederland concrete stappen zou ondernemen, dan zal de Tweede Kamer onmiddellijk op de hoogte worden gesteld, zoals ook aangeven tijdens het debat over de Voorjaarsnota 2021 van 6 juli jl.

De leden lezen dat in de Eurogroep van gedachte gewisseld zal worden over digitaal centralebankgeld («de digitale euro») waarbij de voortgang in de ontwikkeling van de digitale euro zal worden toegelicht en lidstaten standpunten kunnen uitwisselen. Net als het kabinet zijn de leden van de VVD-fractie voorstander van het verder ontwikkelen van de digitale euro. Een eenduidig beeld onder lidstaten over de doelen die bereikt moeten worden met de digitale euro blijft vooralsnog uit. Kan het kabinet uiteenzetten wat de visie is van Nederland op de te bereiken doelen met betrekking tot de digitale euro?

Het is van belang dat er een politieke discussie plaatsvindt over de doelstellingen die een digitale euro zou kunnen hebben. Het formuleren van die doelstellingen zal mede bepalend zijn voor een eventueel concreet ontwerp. In de aankomende Eurogroep zal worden besproken hoe het proces voor deze politieke discussie in Europees verband kan worden vormgeven.

Het kabinet heeft in eerdere kamerbrieven aangegeven voorstander te zijn van een verdere ontwikkeling van de digitale euro, omdat de digitale euro in de toekomst mogelijk voordelen biedt.2 In deze brieven heb ik ook een eerste visie gegeven op de verschillende doelstellingen die een digitale euro kan hebben. In de aankomende periode zullen we, op Europees niveau, het (politieke) gesprek voeren over de doelstellingen, ontwerpkeuzes en regelgevende aspecten van de digitale euro. Ik zal uw Kamer hierover blijven informeren.

Voorts lezen de leden dat er een terugkoppeling van de Eurotop zal worden gegeven, onder andere over de ontwikkelingen omtrent het vervolmaken van de Bankenunie. De leden lezen dat Nederland graag door wil gaan met de besprekingen en van mening is dat stappen op een Europees Depositogarantiestelsel (EDIS) gepaard dienen te gaan met risicoreductie ten aanzien van risico’s door afhankelijkheden tussen banken en overheden. De regeringsleiders hadden afgelopen december de Eurogroep gevraagd om met een tijdsgebonden plan te komen voor vervolgstappen in de bankenunie. Dit is de Eurogroep niet gelukt. Vanwege blijvende onenigheid, met name tussen Duitsland en Italië. Steunt het kabinet de positie van Duitsland, met name ten aanzien van het punt dat landen de blootstelling van de banken aan staatsschuld van het eigen land verminderen (Regulatory Treatment of Sovereign Exposure)?

Het kabinet is van mening dat het verminderen van risico’s op bankbalansen bij Europese banken van groot belang is voordat verdere stappen kunnen worden gezet op een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). De grote blootstelling van banken aan staatsschuld van hun eigen overheden is een van deze risico’s. Het kabinet steunt dan ook het standpunt dat er maatregelen moeten worden getroffen om te stimuleren dat banken deze blootstelling beperken.

Ten aanzien van de wetgevingsvoorstellen op het gebied van anti-witwassen (AML) en antiterrorismefinanciering (CFT) vragen de leden van de VVD-fractie zich af of het kabinet tevens de Europese privacyregels, en de mogelijke beperkingen daarvan bij de aanpak van witwassen en antiterrorismefinanciering, agendeert.

In de reactie op de openbare consultatie van de Europese Commissie3 in aanloop naar de wetgevende voorstellen, hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik aangegeven dat de wijziging van het EU anti-witwasraamwerk een goede gelegenheid is om de mogelijkheden voor het delen van gegevens tussen instellingen te vergroten en in het algemeen meer duidelijkheid te bieden over gegevensdeling. Ik zal het belang van gegevensdeling bij de aanpak van witwassen bij de bespreking van de voorstellen blijven benadrukken.

Kan het kabinet tevens ingaan op het rapport van de Europese Rekenkamer van 28 juni 2021 («EU efforts to fight money laundering in the banking sector are fragmented and implementation is insufficient»)? Deelt het kabinet de conclusies van dit rapport? En kan het kabinet daarbij ook ingaan op de constatering dat nationale toezichthouders binnen de Europese Bankenautoriteit actief hebben gelobbyd tegen een witwasonderzoek naar de Danske bank?

Het rapport kaart een aantal punten aan die Nederland belangrijk vindt, zoals de institutionele versnippering, gebrekkige coördinatie en een ontoereikend EU-kader voor toezicht. Ik ga ervan uit dat de wetgevende voorstellen van de Europese Commissie die binnenkort zullen worden gepubliceerd deze punten zullen adresseren. De vaste Commissie voor Financiën heeft op 7 juli 2021 het verzoek gedaan om een reactie op dit rapport. Ik zal u deze reactie sturen voor het commissiedebat bestrijding witwassen en terrorismefinanciering van 9 september 2021 en zal hierbij ingaan op deze vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad van 12 en 13 juli 2021. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de signalen dat de Sloveense regering nog steeds geen aanklagers heeft aangesteld voor het European Public Prosecutor Office (EPPO). Kan de Minister een stand van zaken geven op dit punt en kan de Minister aangeven welke invloed deze situatie heeft op de het standpunt van het Nederlandse kabinet in discussies zoals de beoordeling van het Sloveense herstelplan? Vindt de Minister het niet van groot belang voor het vrijmaken van middelen vanuit het herstelfonds dat de rechtsstatelijke situatie in orde is? Vindt de Minister het aanstellen van een aanklager voor het EPPO ook een harde voorwaarde voor het instemmen met het Sloveense herstelplan en kan de Minister inzicht geven in het speelveld bij deze discussie?

Slovenië is de enige aan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) deelnemende lidstaat die nog geen gedelegeerd Europese aanklagers heeft voorgedragen. Het kabinet acht het inderdaad van wezenlijk belang is dat Slovenië alsnog zo snel mogelijk een voordracht doet voor de aanstelling van gedelegeerd Europese aanklagers. Deze stap is noodzakelijk om het EOM in staat te stellen zijn rol bij de bescherming van de financiële belangen van de EU ook in Slovenië optimaal te kunnen vervullen. Het kabinet steunt de Commissie volmondig in haar inspanningen en zal de Commissie blijven aansporen om Slovenië te bewegen deze voordracht op korte termijn te doen en zal bij gelegenheid daar ook zelf Slovenië toe aansporen.

De kabinetsappreciatie van het Sloveense herstelplan zal zich concentreren op de Commissiebeoordeling van de aansluiting van ieder plan op de landspecifieke aanbevelingen, de vraag of de mijlpalen en doelen goed geformuleerd zijn en de beoordeling door de Commissie van de maatregelen die lidstaten treffen om corruptie, fraude en belangenverstrengeling te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. Op grond van de RRF-verordening is het aanstellen van een gedelegeerd Europees aanklager voor het EOM geen voorwaarde voor de goedkeuring van herstelplannen van lidstaten. Overigens heeft de premier van Slovenië in gesprek met het Europees parlement bij aanvang van het Sloveense voorzitterschap van de Raad eerder deze week aangegeven dat hij dit najaar een voordracht zal doen.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat in de meest recente landenspecifieke aanbevelingen voor Polen en Hongarije aandacht wordt besteed aan de zorgwekkende stand van de rechtsstaat in beide landen. In het geval van Polen kwam dit zelfs terug in de concrete aanbevelingen, aangezien rechterlijke onafhankelijkheid van groot belang is voor het investeringsklimaat. Deze leden merken op dat lidstaten moeten ingaan op de landenspecifieke aanbevelingen in hun herstelplannen. Vindt de Minister dat Polen en Hongarije in hun herstelplannen voldoende ingaan op de stand van hun rechtsstaat? Welke gevolgen verbindt de Minister daaraan?

Polen en Hongarije dienden hun herstel- en veerkrachtplan op respectievelijk 3 en 12 mei jl. in. Na publicatie van het plan beoordeelt de Commissie of het plan voldoet aan de eisen in de RRF-verordening. Een plan moet onder meer alle of een significant deel van de landspecifieke aanbevelingen adresseren. Daarnaast is één van de vereisten uit de verordening dat er sprake moet zijn van een adequaat controlesysteem ter voorkoming van corruptie, fraude en belangenconflicten. De Commissie heeft in principe twee maanden de tijd om een plan te beoordelen en een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te delen met de Raad. De Commissie kan deze deadline, in samenspraak met de lidstaat in kwestie, verlengen wanneer dat nodig is. In het concept-uitvoeringsbesluit kunnen nog aanpassingen worden gedaan ten opzichte van het ingediende plan. Zodra de Commissie een voorstel doet voor een uitvoeringsbesluit zal uw Kamer hier een kabinetsappreciatie van ontvangen, inclusief de Nederlandse stemintentie in de Raad, zoals aangegeven in de kamerbrieven van 12 januari en 3 mei jl.4 5 Zoals bekend heeft Nederland net als de Commissie zorgen over de rechtstaat in Polen en Hongarije. Nederland verwacht van de Commissie dat zij in het uitvoeringsbesluit voor het Poolse en Hongaarse plan veel aandacht besteed aan de rechtstatelijke aspecten van het plan en zal hier bij de kabinetsappreciatie ook in het bijzonder naar kijken.

De leden van de D66-fractie wijzen op het opschorten van steun voor het Hongaarse herstelplan door de Europese Commissie. Kan de Minister toelichten op welke grond de Europese Commissie deze beslissing genomen heeft? Zou deze beslissing een precedent kunnen scheppen voor andere lidstaten wier plannen nog goedgekeurd moeten worden, en die de rechtsstaat niet respecteren? Is de Minister het ook met de leden van de D66-fractie eens dat het vaak besproken Hongaarse wetsvoorstel waarmee de rechten van lhbti-inwoners van Hongarije worden beperkt verwerpelijk is en in strijd is met de rechtsstaat? Kan de Minister aangeven of het rechtsstaatmechanisme voldoende geëquipeerd is om op Europees niveau maatregelen te nemen naar aanleiding van dit wetsvoorstel? Zo ja, gaat het kabinet hierop een voortrekkersrol aannemen? Wanneer verwacht de Minister een uitspraak van het Europese Hof over het rechtsstaatsmechanisme, en wat gaat de Minister tot die tijd doen om te voorkomen dat Europees geld bij de verkeerde personen terecht komt of gebruikt wordt om de verkiezingschampagne van antidemocratische regeringsleiders te financieren?

Hongarije heeft zijn plan op 12 mei jl. ingediend. Na publicatie van het plan beoordeelt de Commissie of het plan voldoet aan de eisen in de RRF-verordening. De Commissie heeft in principe twee maanden de tijd om een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te delen met de Raad, maar kan dit, in samenspraak met de lidstaat in kwestie, verlengen wanneer dat nodig is. Naar verluidt zal de Commissie het uitvoeringsbesluit niet binnen twee maanden na indiening van het Hongaarse plan publiceren, omdat zij nog over het plan in gesprek is met de Hongaarse autoriteiten. Het kabinet steunt de Commissie in haar inspanningen om de ingediende plannen zorgvuldig te analyseren en te beoordelen. Het is van cruciaal belang dat de Commissie hiervoor de benodigde tijd neemt; zorgvuldigheid gaat boven snelheid.

Het kabinet is het met de leden van D66 eens dat het wetsvoorstel waarmee de rechten van LHBTI-inwoners van Hongarije worden beperkt verwerpelijk is en niet in lijn met de Europese waarden. Nederland heeft zijn positie inzake deze wet kenbaar gemaakt bij de Commissie, Hongarije en de andere lidstaten.

Het kabinet steunt de Commissie volmondig in haar inspanningen en zal de Commissie blijven aansporen om Hongarije te bewegen deze omstreden anti-LHBTI-wetgeving terug te draaien.

De MFK-rechtsstaatverordening ziet op de beginselen van de rechtsstaat die in de verordening worden geëxpliciteerd, zoals bijvoorbeeld rechterlijke onafhankelijkheid, rechtsbescherming, gelijkheid voor de wet, en scheiding der machten. Schendingen van deze beginselen van de rechtsstaat kunnen op grond van de MFK-rechtsstaatverordening worden aangepakt wanneer deze de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten («seriously risk affecting»). Er moet dus altijd een link zijn met de financiële belangen van de Unie. De MFK-rechtsstaatverordening is immers een instrument ter bescherming van de EU-begroting en het Herstelinstrument. Ontbreekt die link, dan kan de Europese Commissie andere instrumenten gebruiken, zoals bijvoorbeeld de artikel 7 VEU-procedure, de inbreukprocedure (artikel 258 VWEU), of het jaarlijkse Rechtsstaatrapport waarin alle EU-lidstaten langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd. De MFK-rechtsstaatverordening is om bovenstaande redenen niet het geschikte instrument om anti-LHTBI-wetgeving te adresseren.

Het EU Hof van Justitie zal het beroep tot nietigverklaring van Polen en Hongarije tegen de MFK-rechtsstaatverordening volgens de versnelde procedure behandelen. Nederland voegt zich in deze Hofzaak aan de kant van de Raad en het Europees parlement. Het arrest van het EU Hof van Justitie wordt eind 2021, begin 2022 verwacht. Door de Commissievoorzitter is bevestigd dat de Commissie haar onderzoekende werk per 1 januari 2021 is gestart en dat al deze bevindingen zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen die de Commissie na de uitspraak van het EU Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening. De voorzitter van de Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat die in de tussentijd plaatsvindt door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Het kabinet zal, samen met gelijkgezinde lidstaten, de Commissie blijven aanspreken om haar rol als hoedster van de verdragen ook ten aanzien van de rechtsstaat consequent en proactief te blijven vervullen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de European Fiscal Board (EFB) zinvolle aanbevelingen doet voor het versterken van het Europese financiële beleid, zoals een ondersteunende begrotingskoers in 2022 en een herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voordat de algemene ontsnappingsclausule wordt gedeactiveerd. Kan de Minister toelichten waarom Nederland van mening is dat herziening van het SGP losstaat van het deactiveren omdat er volgens het kabinet al rekening wordt gehouden met landspecifieke omstandigheden? Kan de Minister reageren op de conclusies van het EFB dat de regels meer maatwerk nodig hebben om effectief te zijn? Maar ook op de Franse Minister Le Maire die stelt dat de regels daartoe moeten worden aangepast en de Duitse Minister Scholz die hem daarin gelijk geeft?6 Hoe ziet de Minister effectieve handhaving van de begrotingsregels voor zich, wanneer het overgrote deel van de lidstaten niet voldoet aan de normen?

De algemene ontsnappingsclausule is in 2020 geactiveerd om lidstaten maximale flexibiliteit te verlenen om de gevolgen van de COVID-19-crisis te mitigeren.7

Voor de activatie dient als voorwaarde dat er in de eurozone of in Europese Unie als geheel sprake is van een ernstige economische neergang.

De algemene ontsnappingsclausule wordt ingetrokken wanneer de ernstige economische neergang in de EU voorbij is. De Commissie heeft hierover in maart gecommuniceerd dat dit moet worden vastgesteld op basis van een integrale beoordeling van economische indicatoren op Europees niveau. De Commissie noemde daarbij dat het bereiken van het reële bbp-niveau van de EU of de eurozone van voor de crisis (2019) als belangrijkste graadmeter zal dienen.8 In juni heeft de Commissie op basis van haar voorjaarsraming geconcludeerd dat er reden was om de algemene ontsnappingsclausule ook in 2022 toe te passen, en deze per 2023 in te trekken.

Nederland steunt de aanbeveling van de European Fiscal Board (EFB) om de economie te ondersteunen zolang dat nodig is en pleit ervoor om procyclisch economisch beleid zoveel mogelijk te voorkomen. Als de economische omstandigheden het toelaten moeten lidstaten weer prudent begrotingsbeleid voeren, in het bijzonder de lidstaten met hoge schulden.

Binnen het SGP wordt al rekening gehouden met landspecifieke omstandigheden, omdat bv. de eisen voor de begrotingsinspanning in de preventieve arm afhankelijk zijn van de economische situatie in een lidstaat. Voor Nederland zijn en blijven de Europese begrotingsregels belangrijk. Onder meer in de «Staat van de Europese Unie 2021» van 2 april jl. is aangegeven dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP dienen te blijven teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd. Daarnaast kunnen de Europese begrotingsregels transparanter en vereenvoudigd worden, wat ook kan bijdragen aan effectieve handhaving.

De leden van de D66-fractie hebben verheugd kennisgenomen van het brede internationale akkoord op het gebied van een geharmoniseerde winstbelasting. Deze leden complimenteren het kabinet voor de inzet op dit dossier en de behaalde resultaten. Wel hebben zij nog vragen over de uitzonderingen op deze harmonisatie. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op uitzonderingen zoals op de mijnbouw, de financiële sector of vrijstellingen voor het hebben van vaste activa of personeel. Zou de Staatssecretaris kunnen uitleggen waar deze uitzonderingen of vrijstellingen in dit akkoord op zien, daarbij kunnen aangeven waarom deze zijn opgenomen en wat de positie van het Nederlandse kabinet daarbij is?

Het akkoord over een geharmoniseerde winstbelasting steunt op twee pijlers. Pijler 1 van het akkoord voorziet in nieuwe afspraken over de verdeling van heffingsrechten over de winsten van grote multinationals, waaronder grote digitale bedrijven. Kort gezegd mogen landen waar de consumenten en gebruikers van deze multinationals zich bevinden (marktlanden) meer belasting gaan heffen over de winsten. In pijler 1 zijn uitzonderingen opgenomen voor grondstoffen en voor gereguleerde financiële diensten. De precieze invulling van deze uitzonderingen volgt de komende maanden. De vrijstelling voor grondstoffen achten verschillende landen, waaronder ontwikkelingslanden, van groot belang. De gedachte achter deze vrijstelling is dat het land waar de grondstoffen zich bevinden het heffingsrecht moet kunnen uitoefenen over de winsten die met deze grondstoffen behaald worden. Een toerekening aan marktlanden ligt dan minder voor de hand. De vrijstelling voor financiële diensten is gebaseerd op de gedachte dat dergelijke diensten sterk gereguleerd zijn. Deze regulatie vereist over het algemeen dat voldoende gekapitaliseerde entiteiten in de marktlanden zelf aanwezig zijn. De winst over dergelijke diensten wordt dan onder het huidige systeem over het algemeen reeds voldoende in het marktland belast. Nederland is in het algemeen geen voorstander van uitzonderingen op de reikwijdte van pijler 1. Uitzonderingen kunnen de regels namelijk complexer maken wat de uitvoerbaarheid niet ten goede komt. De nu overeengekomen uitzonderingen zijn echter van belang voor het bereiken van een compromis, beperkt van aard en technisch onderbouwd. In het kader van het totaalcompromis heeft Nederland er daarom mee kunnen instemmen.

Pijler 2 waarborgt dat grote multinationals altijd tenminste effectief 15% belasting betalen over hun winst. Er is een uitzondering voor (inkomen uit) internationale scheepvaart opgenomen, aangezien voor deze sector veelal bijzondere winstbepalingsregels van toepassing zijn.Daarnaast is op verzoek van een grote groep landen een uitzondering opgenomen om de invloed van de maatregelen van pijler 2 in te perken voor reële economische activiteiten. De gedachte achter deze zogeheten substance carve-out is dat dergelijke activiteiten minder kwetsbaar zijn voor kunstmatige winstverschuiving en daaruit voortvloeiende belastingontwijking. Nederland was geen voorstander van een dergelijke uitzondering, maar in de onderhandelingen is gebleken dat een akkoord zonder enige vorm van een substance carve-out niet haalbaar was. Als compromis is een mathematische substance carve-out overeengekomen. Dit houdt in dat de belastinggrondslag voor pijler 2 wordt verminderd met ten minste 5% van de loonkosten en materiele vaste activa (in de overgangsperiode van vijf jaar geldt een percentage van ten minste 7,5%). De exacte hoogte van de carve-out staat nog niet vast. Nederland zet erop in om bij de verdere invulling van het

akkoord de uitzondering zo beperkt mogelijk te houden. Dit komt de effectiviteit van de maatregelen ten goede.

Tot slot verwijs ik ook graag naar de brief die ik uw Kamer heb verstuurd op 5 juli 2021 over het akkoord.9

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken m.b.t. de Eurogroep en Ecofinraad van 12 en 13 juli 2021. Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

EU-herstelfonds

Allereerst ontvangen de leden van de PVV-fractie graag een overzicht van hoeveel elk lidstaat garant staat voor de leningen uit de RRF.

Voor de financiering van Next Generation EU, en daarmee de Recovery and Resilience Facility (RRF), gaat de Europese Commissie leningen aan namens de Unie. De lidstaten staan garant voor het leningendeel dat maximaal 312,5 miljard euro kan bedragen in prijzen van 2018. Het bedrag waarvoor een lidstaat garant staat is afhankelijk van het bni-aandeel in het bni van de Europese Unie. In de onderstaande tabel wordt de garantie per lidstaat weergegeven voor het leningendeel van de RRF. Deze garantstelling betreft enkel het totaalbedrag, toekomstige renteverplichtingen zijn in deze berekening niet meegenomen.

 

Bni-aandeel EU-27 2021

Garantstelling leningen in miljarden euro’s

BE

3,4%

12,3

BG

0,5%

1,6

CZ

1,5%

5,5

DK

2,4%

8,5

DE

25,5%

91,9

EE

0,2%

0,7

IE

2,1%

7,5

EL

1,2%

4,4

ES

8,6%

30,8

FR

17,6%

63,2

HR

0,4%

1,4

IT

12,5%

44,9

CY

0,2%

0,5

LV

0,2%

0,8

LT

0,4%

1,3

LU

0,3%

1,1

HU

1,0%

3,6

MT

0,1%

0,3

NL

5,9%

21,2

AT

2,8%

10,0

PL

3,7%

13,4

PT

1,5%

5,4

RO

1,6%

5,9

SI

0,3%

1,2

SK

0,7%

2,4

FI

1,8%

6,4

SE

3,8%

13,7

EU-27

100,0%

360

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie meer duidelijkheid te geven over het ratingsysteem van de herstelplannen. Hoe beoordeelt de Minister het gegeven dat alle 12 lidstaten op bijna alle punten een A-rating hebben en wat zegt dit over de beoordeling van de herstelplannen? Waarom onderscheidt het ratingsysteem slechts drie categorieën?

Het ratingsysteem met classificatie A, B, C wordt toegepast op 11 vereisten uit de RRF-verordening. De classificatie in drie categorieën maakt het mogelijk om snel inzichtelijk te maken in welke mate aan een vereiste wordt voldaan. De classificatie staat beschreven in de annex bij de RRF-verordening, waarbij per vereiste wordt uitgelegd wat de scores betekenen. Voor diverse vereisten is een A-score verplicht om het plan goed te kunnen keuren. Een A staat daarbij meestal voor «in hoge mate». Dat alle 12 lidstaten op bijna alle punten een A-rating hebben laat zien dat de uitgebreide voorbereiding van landen en de dialoog van de Europese Commissie met de lidstaten over de conceptherstelplannen en de uitvoeringsbesluiten over een breed spectrum hebben geleid tot kwalitatief goede plannen.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie om een overzicht van alle kritische noten van de Commissie op de herstelplannen per lidstaat, mede gelet op het gegeven dat deze nauwelijks vermeld staan in de uitvoeringsbesluiten.

De kritische noten van de Commissie op de herstelplannen per lidstaat kunnen worden teruggevonden in de staff working documents die de Commissie per lidstaat heeft opgesteld.

Vervolgens vragen de leden van de PVV-fractie om per lidstaat te benoemen hoeveel mijlpalen er in de herstelplannen zijn opgenomen (graag onderverdelen in o.a. hervormingen en investeringen).

Hieronder volgt een overzicht van de hoeveelheid hervormingen en investeringen en de hoeveelheid mijlpalen en doelen per lidstaat. Daarbij kunnen mijlpalen en doelen betrekking hebben op zowel de investeringen als de hervormingen:

  • 1. Portugal: 32 hervormingen, 83 investeringen; 140 mijlpalen, 201 doelen.

  • 2. Spanje: 102 hervormingen, 109 investeringen; 169 mijlpalen, 247 doelen.

  • 3. Griekenland: 67 hervormingen, 108 investeringen: 331 mijlpalen en doelen (verdeling onbekend)

  • 4. Luxemburg: 8 hervormingen, 12 investeringen; 46 mijlpalen, 17 doelen.

  • 5. Denemarken:6 hervormingen, 33 investeringen; 39 mijlpalen en 38 doelen.

  • 6. Slowakije: 58 hervormingen, 58 investeringen; 97 mijlpalen en 99 doelen.

  • 7. Duitsland: 15 hervormingen, 25 investeringen; 54 mijlpalen en 75 doelen.

  • 8. Letland: 24 hervormingen, 61 investeringen; 214 mijlpalen en doelen (verdeling onbekend)

  • 9. Oostenrijk: 27 hervormingen en 32 investeringen; 106 mijlpalen en 65 doelen.

  • 10. België: 35 hervormingen en 105 investeringen; 126 mijlpalen en 84 doelen.

  • 11. Frankrijk: 21 hervormingen en 70 investeringen; 175 mijlpalen en doelen (verdeling onbekend)

  • 12. Italië: 58 hervormingen en 132 investeringen; 525 mijlpalen en doelen (verdeling onbekend)

Ook willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het kan dat de 12 lidstaten een B-rating hebben ontvangen voor «cost justification». Hoe kan het verder dat België als enige lidstaat ook een B-rating heeft gekregen voor «coherence»?

De Commissie heeft de kostenschattingen in de herstelplannen beoordeeld op grond van de criteria in de RRF-verordening. De Commissie heeft voor de eerste 12 lidstaten geoordeeld dat de informatie die lidstaten overlegd hebben niet in hoge mate aan de vereisten voldoet, maar in een redelijke mate («to a medium extent»). Dit heeft er bijvoorbeeld mee te maken dat voor sommige maatregelen de voorziene informatie een meer gedetailleerde schatting en verantwoording had kunnen omvatten of dat de gebruikte methodes beter kunnen worden uitgelegd.

Het Belgische plan bevat in een redelijke mate («to a medium extent») maatregelen voor de implementatie van hervormingen en investeringen die coherente acties vormen. De Commissie geeft aan dat het plan maatregelen bevat die elkaar versterken en elkaar niet tegenwerken. De Commissie oordeelt echter tevens dat sommige investeringen verder versterkt hadden kunnen worden door verdergaande aanvullende hervormingen, bijvoorbeeld door investeringen in energie-efficiëntie te complementeren met een hervorming van het energiebelastingstelsel.

Op grond van de RRF-verordening is een B-beoordeling op «cost justification» en «coherence» toegestaan, mits het totale aantal B-scores niet hoger is dan het aantal A-scores.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het kan dat Duitsland een A-rating heeft ontvangen voor de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen (CSRs), terwijl het Duitse plan niets bevat over o.a. belasting op arbeid, belastinghervorming en barrières voor tweeverdieners. Dit terwijl Duitsland al jaren aanbevelingen op deze onderwerpen krijgt.

De Europese Commissie kent een A-score toe wanneer het herstel- en veerkrachtplan bijdraagt aan een doeltreffende aanpak van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in 2019 en 2020 of in andere relevante documenten die de Commissie in het kader van het Europees Semester officieel heeft goedgekeurd. Daarnaast dient het herstel- en veerkrachtplan een adequaat antwoord te bieden op de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat.

Over het geheel genomen geeft het Duitse RRP in de ogen van de Commissie een uitgebreid en adequaat antwoord op de uitdagingen waarmee de Duitse economie en maatschappij worden geconfronteerd. Het Duitse RRP zal verscheidende landspecifieke aanbevelingen adresseren, onder meer door het beperken van de administratieve lasten waarmee investeringsknelpunten aanzienlijk worden beperkt. Daarnaast draagt het plan bij aan de aanpak van landspecifieke aanbevelingen die betrekking hebben op onderwijs, arbeidsmarktparticipatie, belasting op arbeid en sociaal beleid. Maatregelen betreffen onder andere de digitalisering van het onderwijs, ondersteuning van studenten met leerachterstand, versterking van de kinderopvang, vergroting van transparantie over pensioenen en het stabiliseren van de belastingwig. Het plan draagt naar verwachting ook bij aan het corrigeren van de onevenwichtigheden die de Europese Commissie voor Duitsland heeft geïdentificeerd in haar jaarlijkse onderzoek naar macro-economische onevenwichtigheden, met name het te hoge overschot op de lopende rekening.

Voor een A-classificatie is het niet nodig dat een lidstaat alle landspecifieke aanbevelingen adresseert. De Commissie erkent dat Duitsland op bepaalde aanbevelingen nog verdere inspanningen moet doen de komende jaren. Dit geldt voornamelijk voor de aanbevelingen op het gebied van belasting op arbeid en de belastingwig, de negatieve arbeidsprikkels voor tweeverdieners, de concurrentie in de zakelijke dienstverlening en gereglementeerde beroepen, en de houdbaarheid van het pensioenstelsel.

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten wanneer de voorstellen van Polen en Hongarije volgen. Waarom wordt er opnieuw met deze landen gesproken? Wanneer komen verder de voorstellen van Malta en Bulgarije?

De datum waarop de voorstellen voor uitvoeringsbesluiten voor Polen en Hongarije worden gepubliceerd is nog niet bekend. De dialoog tussen de Commissie en deze lidstaten over de uitvoeringsbesluiten is nog gaande.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie hoe de Minister de uitspraak van de directeur van de fraudewaakhond OLAF beoordeelt die aangeeft dat er grote risico’s bij de controle op de uitgaven van de RRF en dat er sprake is van een gebrek van transparantie.

Een robuuste nationale audit- en controlestructuur zal moeten toezien op het efficiënt gebruik van RRF-middelen. Een lidstaat wordt derhalve volgens de verordening geacht monitor- en implementatiesystemen op te zetten die de voortgang checken en betaalverzoeken verwerken. Daarnaast moet een lidstaat controlesystemen opzetten die fraude, corruptie en belangenconflicten aanpakken en zorgen voor naleving van EU en nationaal recht. Aan de hand van de criteria van de verordening beoordeelt de Commissie of deze audit- en controlesystemen uit de herstelplannen voldoende zekerheid bieden. Als de voorgestelde regelingen ontoereikend worden geacht, kan het plan niet worden goedgekeurd.

De primaire verantwoordelijkheid voor een duidelijke definitie van audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. De Commissie ondersteunt een lidstaat bij het opstellen van het RRP, monitort de voortgang tijdens de implementatie hiervan en kan eventueel nader onderzoek doen. Het is dus in de eerste plaats aan de lidstaat zelf om de daadwerkelijke besteding te controleren. Voor elk betalingsverzoek ondertekenen de lidstaten een «management declaration» dat de RRF-middelen voor het beoogde doel zijn gebruikt, dat de verstrekte informatie juist is en dat de controlesystemen van kracht zijn en dat de middelen zijn gebruikt in overeenstemming met de toepasselijke regels.

Naast de bovenstaande elementen kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. In ieder geval kunnen OLAF, de Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie zelf toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.

De leden van de PVV-fractie willen verder weten hoe de Minister het gegeven beoordeelt dat de goedkeuring van het Hongaarse herstelplan is opgeschort. Waar moet Hongarije aan voldoen om alsnog een goedkeuring te krijgen?

Hongarije heeft zijn plan op 12 mei jl. ingediend. Na publicatie van het plan beoordeelt de Commissie of het plan voldoet aan de eisen in de RRF-verordening. De Commissie heeft in principe twee maanden de tijd om een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te delen met de Raad, maar kan dit, in samenspraak met de lidstaat in kwestie, verlengen wanneer dat nodig is. Naar verluidt zal de Commissie het uitvoeringsbesluit niet binnen twee maanden na indiening van het Hongaarse plan publiceren, omdat zij nog over het plan in gesprek is met de Hongaarse autoriteiten. Het kabinet steunt de Commissie in haar inspanningen om de ingediende plannen zorgvuldig te analyseren en te beoordelen. Het is van cruciaal belang dat de Commissie hiervoor de benodigde tijd neemt; zorgvuldigheid gaat boven snelheid.

Werkplan Bankenunie

Ten aanzien van het werkplan m.b.t. de Bankenunie merken de leden van de PVV-fractie op dat Nederland graag wil doorgaan met de besprekingen en van mening is dat stappen op een Europees Depositogarantiestelsel gepaard dienen te gaan met stappen op risicoreductie. De leden van de PVV-fractie vragen om de stand van zaken m.b.t. risicoreductie en de beoordeling hiervan. Is er op dit moment sprake van voldoende risicoreductie, mede gelet op het gegeven dat de coronacrisis juist meer risico’s met zich mee heeft gebracht?

In de Eurogroep is afgesproken dat risico’s op de bankbalansen bij Europese banken moeten worden verkleind. Er zijn verschillende stappen gezet om deze risicoreductie te bevorderen, bijvoorbeeld met een NPL-plan (non performing loans) van aanpak en strengere kapitaaleisen. Of risico’s daadwerkelijk worden teruggedrongen wordt door de Europese Commissie, de Europese Centrale Bank en de Single Resolution Board gezamenlijk gerapporteerd in het periodieke risk reduction report. In november 2020 is er op verzoek van de Eurogroep een extra uitgebreide rapportage van de risico’s gepubliceerd, mede naar aanleiding van de COVID-19-crisis. Uit dit rapport bleek dat door de COVID-19-crisis de vooruitzichten voor de financiële sector onzekerder werden, maar dat bijvoorbeeld non performing (NP)-waarden ook tijdens de COVID-19-crisis verder zijn gedaald.

Digitale euro

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten wat de meerwaarde is van een digitale euro ten opzichte van de al bestaande stable coins. Wat is het verschil tussen de digitale euro en de euro die je als valuta terugziet op een cryptocurrency-handelsplatform? Bestaat de digitale euro niet al?

Digitaal centralebankgeld, waar de digitale euro een vorm van zou worden, is een directe claim op de balans van een centrale bank en daarmee een inherent veilig publiek geldalternatief. Dit staat in tegenstelling tot private en commerciële geldalternatieven zoals Bitcoin en stable coins. De veiligheid van laatstgenoemde geldalternatieven is iets waar het kabinet zich zorgen over maakt. Bestaande stable coins zijn beperkt stabiel gebleken. Daarnaast maakt het kabinet zich zorgen, zoals eerder aangegeven in het BNC-fiche over het MiCA-voorstel10, of consumenten voldoende beschermd zijn en of de uitgevers van stable coins daadwerkelijk in staat zijn om stabiele activa aan te kunnen bieden. De introductie van een digitale euro zou juist een publiek alternatief in het digitale domein neerzetten en kan daarmee de toegang tot en het gebruik van veilig publiek geld ook naar de toekomst toe veilig stellen.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten of er een limiet zal zijn aan het aantal digitale euro’s dat in de omloop is. Kan de digitale euro zonder limiet worden uitgebracht?

Het is nog niet bekend hoe de digitale euro zal worden vormgegeven. In algemene zin geldt dat de totale geldhoeveelheid nu mee ademt met de ontwikkeling van de economie en dat dit ook in de toekomst zo zal blijven. De Europese Centrale Bank (ECB) heeft daarnaast in hun rapport aangegeven dat op individueel niveau bepaalde limieten of beperkingen kunnen worden overwogen om te voorkomen dat de digitale euro als spaarinstrument wordt gebruikt.11

Een concreet ontwerp voor de digitale euro zal afhangen van politieke keuzes met betrekking tot de doelstellingen die een digitale euro kan hebben. Hierover zal nog een politieke discussie moeten worden gevoerd. In de Eurogroep zal worden besproken hoe de politieke discussie rondom de digitale euro zal worden vormgegeven in Europees verband. De uitkomsten van deze discussie zal richting geven aan de ECB voor de verdere technische ontwikkeling van de digitale euro.

Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de ECB alle macht wil als het gaat om stable coins in Europa. Om welke projecten gaat het hier en hoe staat de Minister hier tegenover? Waarom zou de ECB een alleenrecht moeten krijgen als het gaat om de toelating van stable coins in Europa en wat houdt dit alleenrecht in?

Zoals eerder uitgelegd in het BNC-fiche over het MiCA-voorstel12 zijn zogenaamde stable coins in de verordening verdeeld in twee categorieën – electronic money tokens (EMTs), die een-op-een gekoppeld zijn aan een bestaande valuta, zoals de euro, en asset-referenced tokens, die gebaseerd zijn op een mandje met verschillende activa. Het is uiteindelijk aan de toezichthouders om te beoordelen welke projecten onder de specifieke definities in MiCA vallen, of bijvoorbeeld onder bestaande financiële regelgeving. Daarnaast is het bij veel projecten die nog niet gerealiseerd zijn nog onduidelijk hoe zij er precies uit gaan zien. Bij het opstellen van deze regels zijn geplande of bestaande projecten, zoals Diem (voorheen Libra) en Tether, wel in het achterhoofd gehouden.

In de Raad wordt besproken of de ECB en de nationale centrale banken van de niet-eurolanden (NCB’s) een mandaat krijgen om bindende adviezen uit te geven in geval van een vergunningaanvraag voor een stable coin, en tijdens het doorlopende toezicht op deze stable coins. Dit betekent overigens niet dat de ECB en de NCB’s exclusief bevoegd worden.

De ECB heeft, volgend uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) het exclusieve mandaat ten aanzien van monetair beleid in de eurozone. Dit betekent dat de ECB exclusief belast is met het in kaart brengen en tegengaan van eventuele risico’s ten aanzien van dit monetaire beleid. Daarnaast heeft de ECB ook een taak in het goede functioneren van het Europese betalingsverkeer. Aangezien zogenaamde stable coins mogelijk grote risico’s kunnen opleveren voor de goede werking van het monetaire beleid en het betalingsverkeer, ligt het in de rede dat de ECB een breed mandaat krijgt om bindende adviezen af te geven als de monetaire soevereiniteit en het monetaire beleid van de eurozone in het gevaar komt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken m.b.t. de Eurogroep en Ecofinraad van 12 en 13 juli 2021. Tijdens de Eurogroep zal het rapport van de European Fiscal Board (EFB) over de beoordeling van de begrotingspositie van de eurozone in 2022 behandeld worden. Het rapport stelt dat het jaarlijkse reële bbp in de eurozone naar verwachting begin volgend jaar het niveau van vóór de crisis zal overschrijden. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke implicaties dit positieve economische vooruitzicht heeft voor het aanpakken van de publieke schulden in de eurozone. Deze leden vragen dat omdat een aanbeveling van de EFB een herziening van de begrotingsregels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zou zijn en dan voordat de algemene ontsnappingsclausule wordt gedeactiveerd. Volgens de EFB zou dat bijdragen aan een soepele normalisering van het begrotingsbeleid. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij deze aanbeveling deelt en hoe deze genoemde positieve outlook zich verhoudt tot het oprekken van de ontsnappingsclausule van het SGP tot 2023. De leden van de CDA-fractie lezen gelukkig dat Nederland van mening is dat de herziening van het SGP los staat van het deactiveren van de algemene ontsnappingsclausule, omdat binnen het SGP reeds rekening wordt gehouden met landspecifieke omstandigheden. Maar de leden van de CDA-fractie vragen de Minister ook nadrukkelijk het standpunt in te nemen dat hervorming van het SGP uitgesloten is zolang de schulden in de eurozone niet houdbaar zijn en in ieder geval bij benadering het niveau van het huidige SGP hebben gehaald.

Voor Nederland zijn en blijven de Europese begrotingsregels belangrijk. Onder meer in de «Staat van de Europese Unie 2021» van 2 april jl. is aangegeven dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP dienen te blijven teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.

De positieve bijstelling van het Europese groeicijfer heeft in de regel een positief effect op het terugdringen van schulden door het zogenaamde noemereffect. Door de COVID-19-crisis blijft het echter onzeker hoe de economie zich in lidstaten zal ontwikkelen.

Nederland is van mening dat de deactivatie van de algemene ontsnappingsclausule los staat van de herziening van het SGP. De algemene ontsnappingsclausule is in 2020 geactiveerd om lidstaten maximale flexibiliteit te verlenen om de gevolgen van de COVID-19-crisis te mitigeren.13 Hierbij dient als voorwaarde dat er in de eurozone of Europese Unie als geheel sprake is van een ernstige economische neergang. De algemene ontsnappingsclausule wordt ingetrokken wanneer de ernstige economische neergang in de EU voorbij is. De Commissie heeft hierover in maart gecommuniceerd dat dit moet worden vastgesteld op basis van een integrale beoordeling van economische indicatoren op Europees niveau. De Commissie noemt daarbij dat het bereiken van het reële bbp-niveau van de EU van voor de crisis (2019) als belangrijkste graadmeter zal dienen.14

Een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels is van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Het huidige demissionaire kabinet zal zodoende deze discussie voeren op basis van de uitgangspunten zoals o.a. in de Staat van de Europese Unie 2021 genoemd. Het gaat daarbij met name om het onderkennen van het belang van gezonde overheidsfinanciën.

Een andere aanbeveling van het EFB is een ondersteunende begrotingskoers voor de eurozone in 2022. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat de steun geleidelijk wordt afgebouwd, terwijl de uitgaven boven het niveau van vóór de crisis blijven. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit toe te lichten en wat dit dan voor Nederland betekent.

De European Fiscal Board geeft in haar jaarlijkse rapport aanbevelingen voor de fiscale koers van de eurozone als geheel. Hierbij wordt aanbevolen om verruimend begrotingsbeleid te voeren. Dit betekent dat de lidstaten van de eurozone hun economieën stimuleren. Nederland zal in 2022 volgens de Europese Commissie naar verwachting, als tijdelijke steunmaatregelen (en de afbouw daarvan) buiten beschouwing worden gelaten, geen verruimend beleid voeren. Ondanks het feit dat Nederland naar verwachting zelf geen verruimend beleid voert in 2022 zal de algehele begrotingskoers in de eurozone verruimend zijn en voldoen aan de aanbeveling van de EFB.

Tijdens deze Eurogroep zal Nederland de Europese Commissie en de Eurogroep oproepen een formeel proces voor de politieke discussie over de digitale euro vorm te geven en hier bijvoorbeeld een high level working group voor op te richten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of en hoe deze discussie en dergelijke werkgroep binnen het traject van de Conferentie over de toekomst van Europa past.

In de Eurogroep zal worden besproken hoe de politieke discussie rondom de digitale euro zal worden vormgegeven in Europees verband. Hierbij gaat het dan om het interne proces tussen de Raad, de Europese Commissie, het Europees parlement en het eurosysteem. Deze discussie staat los van de Conferentie over de toekomst van Europa.

Het is wel belangrijk dat externe partijen en burgers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de digitale euro. Uiteindelijk zullen zij de gebruikers van een digitale euro moeten worden en zal in het ontwerp van een digitale euro rekening moeten worden gehouden met de voorkeuren en wensen van gebruikers. Externe partijen worden daarom al van begin af aan betrokken, zo heeft de ECB in 2020 al een publieke consultatie gehouden met betrekking tot de ontwikkeling van de digitale euro, en ook in de toekomst zullen burgers en andere partijen worden betrokken.

Op de Ecofinraad zullen de eerste 12 voorstellen voor herstelplannen binnen het RRF voor besluitvorming voorliggen. Alle plannen zijn beoordeeld en akkoord bevonden door de Europese Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de classificatie met slechts drie categorieën vooraf bekend was en dit voldoende categorieën zijn om de herstelplannen te beoordelen volgens de Minister. Tevens vragen deze leden wat de Minister vindt van de A-classificatie voor Duitsland rondom landenspecifieke aanbevelingen (CSRs), terwijl een groot gedeelte van de CSRs niet geadresseerd wordt in het plan. Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of hij kan aangeven of hij al vernomen heeft dat landen tegen een bij de Europese Commissie ingediend herstelplan stemmen en of de Minister in het verslag kan aangeven wanneer dat zo is. Deze leden vragen dat omdat deze procedure in sterke mate een «voor wat, hoort wat»-karakter heeft. Wanneer herstelplannen van landen eenmaal zijn goedgekeurd is te verwachten dat ze pas objectief en mogelijk tegen herstelplannen van andere landen stemmen; deze leden vragen de Minister of hij deze analyse deelt en op welke manier hij hier waakzaam voor kan zijn aangezien de Nederlandse voorstellen nog even op zich laten wachten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister voorts of we «op koers» liggen m.b.t. de toezegging in het najaar richting de Kamer te komen met het voorstel/de aanpak vanuit ons land.

Het ratingsysteem met classificatie A, B, C wordt toegepast op 11 vereisten uit de RRF-verordening. De classificatie in drie categorieën maakt het mogelijk om snel inzichtelijk te maken in welke mate aan een vereiste wordt voldaan. De classificatie staat beschreven in de annex bij de RRF-verordening, waarbij per vereiste wordt uitgelegd wat de scores betekenen. Voor diverse vereisten is een A-score verplicht om het plan goed te kunnen keuren. Een A staat daarbij meestal voor «in hoge mate».

De Europese Commissie kent een A-score toe wanneer het herstel- en veerkrachtplan bijdraagt aan een doeltreffende aanpak van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in 2019 en 2020 of in andere relevante documenten die de Commissie in het kader van het Europees Semester officieel heeft goedgekeurd. Daarnaast dient het herstel- en veerkrachtplan een adequaat antwoord te bieden op de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat. Over het geheel genomen geeft het Duitse RRP in de ogen van de Commissie een uitgebreid en adequaat antwoord op de uitdagingen waarmee de Duitse economie en maatschappij worden geconfronteerd. Het Duitse RRP zal verscheidende landspecifieke aanbevelingen adresseren, onder meer door het beperken van de administratieve lasten waarmee investeringsknelpunten aanzienlijk worden beperkt. Daarnaast draagt het plan bij aan de aanpak van landspecifieke aanbevelingen die betrekking hebben op onderwijs, arbeidsmarktparticipatie, belasting op arbeid en sociaal beleid. Maatregelen betreffen onder andere de digitalisering van het onderwijs, ondersteuning van studenten met leerachterstand, versterking van de kinderopvang, vergroting van transparantie over pensioenen en het stabiliseren van de belastingwig. Het plan draagt naar verwachting ook bij aan het corrigeren van de onevenwichtigheden die de Europese Commissie voor Duitsland heeft geïdentificeerd in haar jaarlijkse onderzoek naar macro-economische onevenwichtigheden, met name het te hoge overschot op de lopende rekening. Voor een A-classificatie is het niet nodig dat een lidstaat alle landspecifieke aanbevelingen adresseert. De Commissie erkent dat Duitsland op bepaalde aanbevelingen nog verdere inspanningen moet doen de komende jaren. Dit geldt voornamelijk voor de aanbevelingen op het gebied van belasting op arbeid en de belastingwig, de negatieve arbeidsprikkels voor tweeverdieners, de concurrentie in de zakelijke dienstverlening en gereglementeerde beroepen, en de houdbaarheid van het pensioenstelsel.

Het kabinet heeft geen aanwijzingen voor een eventuele tegenstem van andere lidstaten tegen de nu voorliggende uitvoeringsbesluiten. In het verslag van de vergadering zal ik uw Kamer informeren over het verloop van de besluitvorming tijdens de Ecofinraad.

Zoals aangegeven in diverse brieven aan uw kabinet is ervoor gekozen om het nieuwe kabinet een besluit te laten nemen over de invulling van het Nederlandse herstelplan. Om de formatie voor te bereiden en het indienen van het plan niet onnodig te vertragen, heeft het kabinet in november 2020 besloten een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan uit te laten voeren. De resultaten zijn onderdeel van de formatie. Zoals aangegeven in het commissiedebat van 16 juni jl. zal ik uw Kamer opnieuw informeren over het opstellen van het nationale herstelplan als er op 1 oktober geen duidelijkheid is m.b.t. de formatie.

Het Sloveense voorzitterschap stelt prioriteiten op financieel en economisch gebied en de implementatie van het Europese herstelinstrument Next Generation EU en het RRF. Belangrijk voor de financiële betrouwbaarheid is fraudebestrijding met Europese middelen. Hierbij speelt het net opgerichte Europees Openbaar Ministerie (EOM) een belangrijke rol. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij bereid is het Sloveens voorzitterschap te bevragen over hun voortgang in het benoemen van een openbaar aanklager die verbonden is aan het EOM. Tevens vragen deze leden hoe de Minister de uitspraak van de directeur van OLAF beoordeelt die stelt grote risico’s te zien en wijst op het gebrek aan transparante en toegankelijke data voor controle op de uitgaven van de RRF.

Het kabinet acht het inderdaad van wezenlijk belang dat Slovenië alsnog zo snel mogelijk een voordracht doet voor de aanstelling van gedelegeerd Europese aanklagers. Deze stap is noodzakelijk om het EOM in staat te stellen zijn rol bij de bescherming van de financiële belangen van de EU ook in Slovenië optimaal te kunnen vervullen. Het kabinet steunt de Commissie daarom volmondig in haar inspanningen om Slovenië te bewegen deze voordracht op korte termijn te doen.

Een robuuste nationale audit- en controlestructuur zal moeten toezien op het efficiënt gebruik van RRF-middelen. Een lidstaat wordt derhalve volgens de verordening geacht monitor- en implementatiesystemen op te zetten die de voortgang checken en betaalverzoeken verwerken. Daarnaast moet een lidstaat controlesystemen opzetten die fraude, corruptie en belangenconflicten aanpakken en zorgen voor naleving van EU en nationaal recht. Aan de hand van de criteria van de verordening beoordeelt de Commissie of deze audit- en controlesystemen uit de herstelplannen voldoende zekerheid bieden. Als de voorgestelde regelingen ontoereikend worden geacht, kan het plan niet worden goedgekeurd.

De primaire verantwoordelijkheid voor een duidelijke definitie van audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. De Commissie ondersteunt een lidstaat bij het opstellen van het RRP, monitort de voortgang tijdens de implementatie hiervan en kan eventueel nader onderzoek doen. Het is dus in de eerste plaats aan de lidstaat zelf om de daadwerkelijke besteding te controleren. Voor elk betalingsverzoek ondertekenen de lidstaten een «management declaration» dat de RRF-middelen voor het beoogde doel zijn gebruikt, dat de verstrekte informatie juist is en dat de controlesystemen van kracht zijn en dat de middelen zijn gebruikt in overeenstemming met de toepasselijke regels.

Naast de bovenstaande elementen kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. In ieder geval kunnen OLAF, de Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie zelf toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.

De leden van de CDA-fractie hebben een vraag aan de Minister over een voorgenomen nieuw eigen middel. De Europese Commissie heeft aangegeven dat het voor de nieuwe richtlijn energiebelasting overweegt om de Raad te vragen om via een passerelleclausule eenmalig van de unanimiteitsvereiste af te stappen. Motivatie is omdat anders niet tot een overeenstemming te komen is. De Europese Commissie zal dit doen door bij de herziening van de richtlijn te focussen op het milieu in plaats van interne markt, zo kan de passerelleclausule onder artikel 192 VWEU worden gebruikt. Dit zou leiden tot een Ordinary Legal Procedure waarbij het Europees parlement co-wetgever wordt en er verder via gekwalificeerde meerderheid (QMV) wordt besloten. Het gebruik van deze clausule vereist unanimiteit in de Raad. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of dit klopt, bij welke Minister de bevoegdheid ligt om via unanimiteit over deze passerelleclausule te beslissen en wat de Minister vindt van het aanpassen van de stemprocedure om tot deze nieuwe Europese belastingregel te komen.

In de Green Deal mededeling van 11 december 2019 heeft de Europese Commissie inderdaad aangegeven om bij het voorstel voor de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen te overwegen de Raad te vragen om via een passerelle clausule van het unanimiteitsvereiste af te stappen.

De Europese Commissie zal op 14 juli a.s. het Fit for 55-pakket publiceren. Onderdeel van dit pakket is het voorstel voor de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen. Op basis van de informatie die de Europese Commissie tot nu toe heeft gedeeld met de lidstaten verwacht het kabinet dat deze clausule geen onderdeel zal zijn van het komende Richtlijnvoorstel waardoor bij dit voorstel unanimiteit zal gelden. Het kabinet wacht de publicatie van het Fit for 55-pakket af.

Voor een beschrijving van de opties en het proces rondom het afstappen van unanimiteitsbesluitvorming in de fiscaliteit verwijs ik graag naar de BNC-fiches die in 2019 zijn opgesteld over besluitvorming in de fiscaliteit en over besluitvorming bij energie- en klimaatbeleid.

Het is mij overigens niet bekend dat de Europese Commissie zal voorstellen een eventuele opbrengst die voortvloeit uit de herziene Richtlijn Energiebelastingen in te zetten als nieuw eigen middel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Met interesse hebben de leden van de SP-fractie de agenda van de Ecofin gelezen. De leden van de SP-fractie vragen de Minister wanneer hij de RRF succesvol vindt. De leden vragen hoe hij over een aantal jaar succes gaat meten.

Voor het kabinet zal doorslaggevend zijn of RRF-middelen efficiënt en effectief worden besteed, en of de grootste uitdagingen zijn aangepakt met structurele hervormingen, met als doel duurzame economische groei. Op grond van de RRF-verordening moet de Commissie op 20 februari 2024 en op 31 december 2028 zorgen voor een onafhankelijk evaluatierapport. Het kabinet is voornemens om de financieel-economische crisismaatregelen die op Europees en internationaal niveau zijn genomen te evalueren, zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 11 september 2020.15

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij gaat instemmen met het vrijwillige karakter van de Green Bond standaard en of hij dit Europese kader toepast op zijn Green Bonds

Het voorstel van de Europese Commissie zet in op een vrijwillige groene obligatiestandaard van hoge kwaliteit. Vrijwillig betekent in dit geval dat instellingen bij de uitgifte van een groene obligatie de vrijheid behouden om te beslissen of ze deze groene obligaties uitgeven met gebruikmaking van de EU-standaard of een alternatieve standaard. Enerzijds biedt deze vrijwillige standaard instellingen de mogelijkheid om zich positief te onderscheiden van obligaties die andere standaarden volgen. Anderzijds wordt hiermee voorkomen dat de bestaande markt voor groene obligaties abrupt wordt verstoord. Momenteel werkt het kabinet aan het BNC-fiche. Dit wordt, zoals gebruikelijk, na afronding met uw Kamer gedeeld. Hierin zal een uitgebreide appreciatie van het voorstel van de Europese Commissie worden opgenomen.

Het kabinet is nog steeds voornemens om een toekomstige uitgifte van een groene staatsobligatie zo goed mogelijk aan te sluiten op de Europese groene obligatiestandaard.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister inzicht te geven in de stand van zaken rondom klimaatstresstests. De leden willen weten of het klopt dat de Bank of England al veel verder is dan de EU op dit terrein.

Klimaatstresstesten zijn van groot belang om meer inzicht te verkrijgen in de duurzaamheidsrisico’s op de balansen van financiële instellingen en de sector als geheel. DNB heeft in 2018 de Nederlandse financiële sector aan een klimaatstresstest onderworpen en was hiermee één van de eerste toezichthouders die dit deed. DNB is voornemens om dit jaar nieuwe inzichten op dit terrein te presenteren. Ik moedig DNB hierin aan.

Het is goed om te zien dat steeds meer toezichthouders, zoals recent ook de ECB, financiële instellingen aan klimaatstresstesten onderwerpen. Steeds meer instellingen integreren deze testen ook in hun eigen risicomanagement. De Europese Commissie stelt in haar hernieuwde duurzame financieringsstrategie voor om hiervoor binnen de EU coherente methoden en scenario’s te ontwikkelen. Deze ontwikkeling kan ik ondersteunen en ik wil de Europese Commissie hierin ook oproepen om verder te bouwen op het werk dat het Network of Central Banks and Supervisors for Greening the Financial System (NGFS) op dit terrein al gedaan heeft. De NGFS heeft de afgelopen jaren scenario’s ontwikkeld die gebruikt kunnen worden voor klimaatstresstesten door financiële instellingen en toezichthouders.16 De Bank of England speelt in de ontwikkeling van deze scenario’s binnen de NGSF een voortrekkersrol en DNB is hier nauw op aangesloten.

De leden van de SP-fractie maken zich ernstige zorgen over de ontwikkelingen rond de bankenunie. De leden zien in voortgangsrapportages van de werkgroep dat regelmatig wordt verwezen naar de noodzaak voor meer studies, maar de vraag is waar deze blijven.

De leden van de fractie van de SP lijken te verwijzen naar de conclusie van de Eurogroep dat verder technisch werk nodig blijft en zodoende de High Level Working Group (HLWG) gemandateerd heeft om verder te werken aan alle elementen van de bankenunie.17 Het gaat hierbij om (technische) discussies over opties voor de verdere uitwerking van de bankenunie waarbij wordt ingegaan op de herziening van het crisismanagementraamwerk, het Europees depositogarantiestelsel (EDIS), de weging van staatsobligaties (RTSE) en het bevorderen van marktintegratie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor de geannoteerde agenda en de tijdige beantwoording van hun Kamervragen over de SGP-regels. Zij hebben een aantal vragen.

Herstelfonds

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat Nederland samen met Bulgarije en Malta het enige land is dat nog geen plannen heeft ingediend. Gegeven dat Nederland bij de onderhandelingen vorig jaar het hoogste woord had, is dat teleurstellend. Deze leden vragen of het kabinet nog eens kan bevestigen dat het ontbreken van een plan niet betekent dat Nederland geld misloopt. Zij vragen daarbij specifiek in te gaan op hoe het mechanisme van voorfinanciering werkt. Wanneer en hoe krijgt Nederland alsnog aanspraak op de financiële omvang van de voorfinanciering als plannen later worden ingediend?

Op grond van de RRF-verordening gold in eerste instantie een deadline van 30 april 2021. Deze deadline gold echter «as a rule». In de praktijk betekent dit dat een lidstaat ook na 30 april 2021 een herstelplan kan indienen, waarbij hij aanspraak blijft maken op zijn totale allocatie. Wel moet de Europese Commissie op grond van de RRF-verordening 70% van de middelen vóór december 2022 gecommitteerd hebben aan de lidstaten, op basis van een goedgekeurd plan. De overige 30% van de middelen wordt voor eind 2023 gecommitteerd. In de praktijk betekent dit dat Nederland uiterlijk rond de zomer van 2022 een plan moet indienen om geen geld mis te lopen.18 Er is dus nog tijd voor het opstellen en indienen van een plan. Ten aanzien van de voorfinanciering geldt specifiek dat lidstaten hier recht op hebben onder de voorwaarde dat het uitvoeringsbesluit ter goedkeuring van hun herstelplan voor eind 2021 is aangenomen. Voorfinanciering is voor Nederland echter geen doorslaggevende reden om een plan voor eind 2021 in te dienen, omdat Nederland ruim en goedkoop toegang heeft tot krediet op de kapitaalmarkten. Het mislopen van voorfinanciering heeft geen effect op de totale aanspraak die Nederland op RRF-middelen kan doen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een reactie op het gegeven dat de Europese Commissie de goedkeuring van het Hongaarse herstelplan voorlopig heeft opgeschort – hetgeen bevestigd is door de Hongaarse regering nadat hierover door verschillende media is bericht.

Hongarije heeft zijn plan op 12 mei jl. ingediend. Na publicatie van het plan beoordeelt de Commissie of het plan voldoet aan de eisen in de RRF-verordening. De Commissie heeft in principe twee maanden de tijd om een voorstel voor een uitvoeringsbesluit te delen met de Raad, maar kan dit, in samenspraak met de lidstaat in kwestie, verlengen wanneer dat nodig is. Naar verluidt zal de Commissie het uitvoeringsbesluit niet binnen twee maanden na indiening van het Hongaarse plan publiceren, omdat zij nog over het plan in gesprek is met de Hongaarse autoriteiten. Het kabinet steunt de Commissie in haar inspanningen om de ingediende plannen zorgvuldig te analyseren en te beoordelen. Het is van cruciaal belang dat de Commissie hiervoor de benodigde tijd neemt; zorgvuldigheid gaat boven snelheid.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet om een reactie te geven op het tussenrapport van het Wuppertal Instituut, waaruit blijkt dat slechts Finland en Duitsland zich aan de vereiste 37 procent investeringen in duurzaamheid houden. Wat is de kabinetsappreciatie van de conclusies19 van het Wuppertal Instituut? Kan het kabinet nader aangeven op welke punten de analyse van het Wuppertal Instituut ernaast zit en zij desondanks meent dat Duitsland de vereiste 37 procent effectief haalt?

De herstelplannen dienen (onder andere) 37% van de middelen aan klimaatdoelen te besteden. De methode voor het bijhouden van de bestedingen aan dit doel is opgenomen in de bijlage van de RRF-verordening. Daarbij wordt een gedetailleerde onderverdeling gemaakt naar het type besteding dat meetelt, en in welke mate (voor 40% of 100%). De Commissie beoordeelt in de uitvoeringbesluiten of de herstelplannen voldoen aan het minimumpercentage van 37%. Bij de eerste 12 lidstaten is haar oordeel dat aan dit vereiste is voldaan. De Green Recovery Tracker van het Wuppertal Instituut speelt geen rol in de beoordeling van de kwaliteit van de plannen door de Europese Commissie. Het kabinet volgt de analyse van de Commissie, die gebaseerd is op de eisen uit de RRF-verordening, en heeft in de beoordeling van de uitvoeringsbesluiten geen analyses van het Wuppertal Instituut meegenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat het kabinet vindt van de beoordelingsclassificatie van de Europese Commissie met daarin slechts drie categorieën. Is dit niet te weinig en grofmazig, zo vragen zij.

Het ratingsysteem met classificatie A, B, C wordt toegepast op 11 vereisten uit de RRF-verordening. De classificatie in drie categorieën maakt het mogelijk om snel inzichtelijk te maken in welke mate aan een vereiste wordt voldaan. De classificatie staat beschreven in de annex bij de RRF-verordening, waarbij per vereiste wordt uitgelegd wat de scores betekenen. Voor diverse vereisten is een A-score verplicht om het plan goed te kunnen keuren. Een A staat daarbij meestal voor «in hoge mate».

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de Minister vindt van het feit dat Duitsland een A-beoordeling krijgt rondom de landspecifieke aanbevelingen, terwijl een groot deel van de landspecifieke aanbevelingen (bijv. t.a.v. belasting op arbeid, concurrentie in de dienstensector, beschermde beroepen, etc.) niet wordt opgevolgd. Wat zegt dit over de accuraatheid van het classificatiesysteem?

De Europese Commissie kent een A-score toe wanneer het herstel- en veerkrachtplan bijdraagt aan een doeltreffende aanpak van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de landspecifieke aanbevelingen in 2019 en 2020 of in andere relevante documenten die de Commissie in het kader van het Europees Semester officieel heeft goedgekeurd. Daarnaast dient het herstel- en veerkrachtplan een adequaat antwoord te bieden op de economische en sociale situatie van de betrokken lidstaat.

Over het geheel genomen geeft het Duitse RRP in de ogen van de Commissie een uitgebreid en adequaat antwoord op de uitdagingen waarmee de Duitse economie en maatschappij worden geconfronteerd. Het Duitse RRP zal verscheidende landspecifieke aanbevelingen adresseren, onder meer door het beperken van de administratieve lasten waarmee investeringsknelpunten aanzienlijk worden beperkt. Daarnaast draagt het plan bij aan de aanpak van landspecifieke aanbevelingen die betrekking hebben op onderwijs, arbeidsmarktparticipatie, belasting op arbeid en sociaal beleid. Maatregelen betreffen onder andere de digitalisering van het onderwijs, ondersteuning van studenten met leerachterstand, versterking van de kinderopvang, vergroting van transparantie over pensioenen en het stabiliseren van de belastingwig. Het plan draagt naar verwachting ook bij aan het corrigeren van de onevenwichtigheden die de Europese Commissie voor Duitsland heeft geïdentificeerd in haar jaarlijkse onderzoek naar macro-economische onevenwichtigheden, met name het te hoge overschot op de lopende rekening. Voor een A-classificatie is het niet nodig dat een lidstaat alle landspecifieke aanbevelingen adresseert. De Commissie erkent dat Duitsland op bepaalde aanbevelingen nog verdere inspanningen moet doen de komende jaren. Dit geldt voornamelijk voor de aanbevelingen op het gebied van belasting op arbeid en de belastingwig, de negatieve arbeidsprikkels voor tweeverdieners, de concurrentie in de zakelijke dienstverlening en gereglementeerde beroepen, en de houdbaarheid van het pensioenstelsel.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen een reactie op het interview met de directeur van fraudewaakhond OLAF in de FT20, waarin hij stelt dat er «grote risico’s» zullen ontstaan voor de controle op uitgaven van het RRF.

Een robuuste nationale audit- en controlestructuur zal moeten toezien op het efficiënt gebruik van RRF-middelen. Een lidstaat wordt derhalve volgens de verordening geacht monitor- en implementatiesystemen op te zetten die de voortgang checken en betaalverzoeken verwerken. Daarnaast moet een lidstaat controlesystemen opzetten die fraude, corruptie en belangenconflicten aanpakken en zorgen voor naleving van EU en nationaal recht. Aan de hand van de criteria van de verordening beoordeelt de Commissie of deze audit- en controlesystemen uit de herstelplannen voldoende zekerheid bieden. Als de voorgestelde regelingen ontoereikend worden geacht, kan het plan niet worden goedgekeurd.

De primaire verantwoordelijkheid voor een duidelijke definitie van audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. De Commissie ondersteunt een lidstaat bij het opstellen van het RRP, monitort de voortgang tijdens de implementatie hiervan en kan eventueel nader onderzoek doen. Het is dus in de eerste plaats aan de lidstaat zelf om de daadwerkelijke besteding te controleren. Voor elk betalingsverzoek ondertekenen de lidstaten een «management declaration» dat de RRF-middelen voor het beoogde doel zijn gebruikt, dat de verstrekte informatie juist is en dat de controlesystemen van kracht zijn en dat de middelen zijn gebruikt in overeenstemming met de toepasselijke regels.

Naast de bovenstaande elementen kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. In ieder geval kunnen OLAF, de Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie zelf toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.

Duurzame financiering

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bij het BNC-fiche over de groene obligatiestandaard kan ingaan op de verschillen tussen de groene obligatiestandaard en de huidige standaard die het kabinet gebruikt voor de uitgifte van groene obligaties, en een analyse kan geven op welke manier de reeds door het kabinet uitgegeven groene obligaties wel of niet zouden voldoen aan de criteria van de groene obligatiestandaard.

Momenteel werkt het kabinet aan het BNC-fiche over de groene obligatiestandaard. Dit wordt, zoals te doen gebruikelijk, na afronding met de Tweede Kamer gedeeld. Hierin zal een uitgebreide appreciatie van het voorstel van de Europese Commissie worden opgenomen, waarbij ook zal worden ingegaan op de link tussen de Europese groene obligatiestandaard en de groene obligaties die het kabinet zelf uitgeeft.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bij het BNC-fiche over de groene obligatiestandaard zijn appreciatie kan geven van het gegeven dat deze standaard een vrijwillig karakter krijgt.

Het voorstel van de Europese Commissie zet in op een vrijwillige groene obligatiestandaard van hoge kwaliteit. Vrijwillig betekent in dit geval dat instellingen bij de uitgifte van een groene obligatie de vrijheid behouden om te beslissen of ze deze groene obligaties uitgeven met gebruikmaking van de EU-standaard of een alternatieve standaard. Enerzijds biedt deze vrijwillige standaard instellingen de mogelijkheid om zich positief te onderscheiden van obligaties die andere standaarden volgen. Anderzijds wordt hiermee voorkomen dat de bestaande markt voor groene obligaties abrupt wordt verstoord. Momenteel werkt het kabinet aan het BNC-fiche. Dit wordt, zoals gebruikelijk, na afronding met uw Kamer gedeeld. Hierin zal een uitgebreide appreciatie van het voorstel van de Europese Commissie worden opgenomen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in lijn met de kabinetsreactie op de initiatiefnota Van Oliedom naar Gezond Verstand (Kamerstuk 35 446) nogmaals te bevestigen dat het kabinet voor de uitgifte van groene obligaties voortaan gebruik zal maken van de groene obligatiestandaard van de EU.

Het kabinet is nog steeds voornemens om een toekomstige uitgifte van een groene staatsobligatie zo goed mogelijk aan te sluiten op de groene obligatiestandaard van de EU.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier het kabinet zich achter de schermen bij de Europese Commissie heeft ingespannen om een bruine taxonomie onderdeel te laten zijn van de duurzame financieringsstrategie.

Het kabinet heeft zich in de Europese Unie ingespannen voor een algemene taxonomie die in heldere en geharmoniseerde definities voorziet voor alle investeringen. Een algemene taxonomie dient bedrijven en financiële instellingen inzicht te geven in het pad naar een groenere toekomst. Hiermee kan het een financiële instellingen en toezichthouders helpen bij het in kaart brengen van duurzaamheidsrisico’s.

Het kabinet heeft dit standpunt onder andere via de Member State Expert Group on Sustainable Finance, waarin lidstaten met de Europese Commissie spreken over beleid op het terrein van duurzame financieringen, onder de aandacht gebracht. Mede dankzij de Nederlandse inzet is in de taxonomieverordening afgesproken dat de Europese Commissie voor 31 december 2021 met een rapport komt over de wenselijkheid van een taxonomie voor economische activiteiten die het milieu schaden. In de Strategie voor de Financiering van de Duurzame Transitie van de Europese Commissie van 6 juli jl. wordt deze afspraak herhaald. Ik zal in de aanloop naar de publicatie van dit rapport in de relevante gremia blijven pleiten voor een algemene taxonomie.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen op de signalen (gelekte conceptversie) waarin de bruine taxonomie geen onderdeel is van de duurzame financieringsstrategie en vragen of het kabinet het eens is met deze leden dat dit een majeure omissie is.

Het kabinet is, zoals hierboven is toegelicht, een voorstander van een algemene taxonomie. De recent gepubliceerde strategie voor de financiering van de duurzame transitie van de Europese Commissie bevat het voornemen om een taxonomie voor transitionele activiteiten te ontwikkelen, maar niet het voornemen voor de ontwikkeling van een algemene taxonomie. Tegelijkertijd wordt er in de strategie wel gerefereerd aan een afspraak die ten tijde van de taxonomieverordening is gemaakt. Deze afspraak is, zoals hiervoor genoemd, dat de Europese Commissie voor het einde van 2021 een rapport publiceert over de wenselijkheid van een taxonomie voor activiteiten die het milieu schaden. Het kabinet kijkt met interesse uit naar de publicatie van dit rapport en zal in aanloop hiernaartoe ook blijven pleiten voor een algemene taxonomie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet, in lijn met de kabinetsreactie Van Oliedom naar Gezond Verstand, opnieuw te bevestigen dat het in principe niet wenselijk is kortingen op kapitaalsvereisten te geven voor groene projecten, maar dat er vooral zwaardere kapitaalsvereisten moeten komen voor duurzaamheidsrisicovolle projecten. Deze leden vragen ook op welke manier Nederland zich in de Europese gremia hard gaat maken voor duurzaamheidsrisicogebaseerde kapitaalvereisten in de aanstaande herziening van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten (CRR/CRD), conform het position paper van het ministerie met DNB.

Het toezichtraamwerk voor banken dient risico-gebaseerd te blijven. Ik ben geen voorstander van het gebruik van het toezichtraamwerk om bepaalde type activiteiten te stimuleren of te ontmoedigen. Aanpassingen aan het toezichtraamwerk moeten er toe dienen dat banken beter in staat zijn risico’s te ondervangen. Wanneer een investering grote duurzaamheidsrisico’s met zich meebrengt dient hier in de kapitaalvereisten rekening mee te worden gehouden.

Het kabinet heeft zich hard gemaakt voor de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de CRR/CRD en zal dit ook blijven doen. Dit komt ook naar voren in het position paper voor de herziening van de CRR/CRD dat eerder met uw Kamer is gedeeld. Daarnaast heeft het kabinet het onderwerp onder de aandacht gebracht in bilaterale gesprekken met de Europese Commissie en met andere lidstaten. Ook zal het kabinet het definitieve voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de CRR/CRD kritisch op dit thema bekijken. Dit voorstel wordt in september of oktober dit jaar verwacht.

Zoals het kabinet in de kabinetsreactie op de initiatiefnota Van Oliedom naar Gezond Verstand heeft aangegeven, is zij voorstander van de goede integratie van duurzaamheidsrisico’s in pijler 2 van het toezichtraamwerk voor banken. Pijler 2 geeft ruimte voor het hanteren van scenario-analyses en geeft toezichthouders de mogelijkheid voor maatwerk om op de uitkomsten van die analyses te handelen. Het is dan ook goed om te zien dat de Europese Commissie in haar hernieuwde financieringsstrategie expliciet het versterken van de rol van duurzaamheidsrisico’s in de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie door toezichthouders noemt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet of hij het idee van nieuwe regulering voor environmental, social and governance (ESG)-ratings, met als slot op de deur een ESG Rating Agency zouden steunen, omdat dit mogelijk onderdeel is van de duurzame financieringsstrategie maar geen inhoudelijk onderdeel was van de kabinetsreactie op de initiatiefnota Van Oliedom naar Gezond Verstand. Tevens vragen zij een reactie op de door ECB-president Lagarde gedane suggestie dat belastinginitiatieven in de EU rondom groene financiële producten (zoals de groenkorting) geharmoniseerd moeten worden.

Ik heb met belastingstelling kennis genomen van deze suggestie. De eerste stap is nu om in Europa snel tot een ambitieuze taxonomie te komen zodat helder wordt wat een groene/duurzame investering is. Ik ben niet bekend met Europese initiatieven om fiscale regelingen die groen beleggen stimuleren te harmoniseren, maar als er in de toekomst een dergelijk initiatief ontstaat dan zal ik dat met belangstelling volgen.

Vragen en opmerkingen van de leden van Groep Van Haga

De leden van de Groep Van Haga hebben kennisgenomen van de stukken m.b.t. de Eurogroep en Ecofinraad van 12 en 13 juli 2021.

Verslag Eurogroep en Ecofinraad 17 en 18 juni 2021

Er wordt gesproken over het vervolmaken van de bankenunie met vier aandachtspunten, nl. EDIS, herziening crisisraamwerk falende banken, omgang grensoverschrijdende banken en RTSE.

Bij de leden van de Groep Van Haga leven ernstige zorgen over het EDIS. De kans dat Nederlandse banken opdraaien voor problemen met zwakke banken in Zuid-Europa is groot, tenzij de hoognodige risicoreductie in deze banken plaatsvindt.

Kan de Minister bevestigen dat Nederland onder geen enkele voorwaarde zal instemmen met EDIS zonder dat er risicoreductie bij zwakkere banken heeft plaatsgevonden en tevens de weging van staatsobligaties (RTSE) op prudente wijze wordt herzien waarbij rekening wordt gehouden met de kredietwaardigheid van government bonds per land van de eurozone? Zo nee, waarom niet en welke uitzonderingen heeft de Minister voor ogen?

Het kabinet is van mening dat het verminderen van risico’s op bankbalansen bij Europese banken van groot belang is voordat sprake kan zijn van risicodeling via een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). De grote blootstelling van banken aan staatsschuld van hun eigen overheden is een van deze risico’s. Wat betreft het kabinet zijn er daarom maatregelen nodig om te stimuleren dat banken deze blootstelling en de risico’s die daarmee gepaard gaan beperken. Het kabinet zal eventuele voorstellen voor de vervolmaking van de bankenunie daar op beoordelen.

Vindt de Minister dat in het kader van het crisisraamwerk inzake kleine en middelgrote banken dient te worden vastgehouden aan het principe van minimum requirement for own funds and eligible liabilities (MREL), dus dat deze banken ook genoeg Tier I- en II-kapitaal moeten ophalen ook als dat ongunstig is voor hun businessmodel?

Zoals aangegeven in de reactie van het kabinet op de evaluatie van de Europese Commissie over het crisisraamwerk, zet Nederland erop in dat het resolutieraamwerk zo veel als mogelijk verder bestendigd wordt. 21 Bij de herziening van het crisisraamwerk voor banken is het voor het kabinet van belang dat wordt vastgehouden aan een aantal belangrijke principes. Een van deze principes is dat bij resolutie van een falende bank de rekening allereerst wordt opgepakt door aandeelhouders en investeerders, de zogenoemde bail-in. Het kabinet zal bij voorstellen voor de herziening van het crisisraamwerk beoordelen of deze voldoen aan het principe dat er voldoende private risicodeling plaatsvindt.

EU Herstelfonds (RRF)

Tijdens een rondetafelgesprek met analisten en Maarten Verweij over RRF bleek dat bijv. Italië en Spanje de ter beschikking gestelde gelden via de RRF gebruiken voor reguliere economische hervormingen die verder niets met economische schade door COVID-19 te maken hebben. Gegeven het feit dat bijv. Spanje het deel aan leningen van de RRF niet gebruikt, maar wel de subsidies, doet bij de leden van de Groep Van Haga het vermoeden rijzen dat de zwakke Zuid-Europese economieën op kosten van andere, meer prudent geleide landen in de eurozone hun economie gaan aanpassen, onder meer op het gebied van het sociale stelsel, overheid, pensioenen etc. Kortom, al die zaken die feitelijk al lang hadden moeten gebeuren mede in het kader van het SGP.

Uit de stukken blijkt verder dat Nederland, heel verstandig een noodremprocedure in de uitbetalingsfase aan de besluitvorming van de RRF heeft toegevoegd.

Sommige landen bleken in het rondetafelgesprek RRF-middelen te gebruiken voor «inclusion and cohesion».

Verder heeft de directeur van OLAF (what’s in a name) in de Financial Times zijn zorgen geuit dat hij grote risico’s ziet voor een adequate controle op de uitgaven van de RRF, bijv. om te analyseren wie uiteindelijk de belanghebbenden zijn bij projecten.

Kan de Minister uitleggen hoe hij denkt te voorkomen dat door middel van transfers van Noord- naar Zuid-Europa de economieën van met name Italië en Spanje worden hervormd waarbij door het gebruiken van subsidies i.p.v. leningen er ook de facto een transfer van staatsschuld plaatsvindt? Immers, een gift (eufemistisch «subsidie» genoemd) vanuit Nederland en andere sterke eurolanden verhoogt de staatsschuld van Nederland en zorgt ervoor dat de Spaanse staatsschuld gelijk blijft.

Het herstelinstrument NGEU is tot stand gekomen in de unieke context van de COVID-19-pandemie. Nederland heeft zich actief ingezet om via Europese samenwerking bij te dragen aan het bespoedigen van een duurzaam herstel en het bevorderen van verdere economische groei. Het kabinet nam daarbij solidariteit tussen lidstaten en de daaraan verbonden eigen verantwoordelijkheid van lidstaten om hun economische weerbaarheid en groeivermogen te vergroten als centrale uitgangspunten.

Waarom is er kennelijk de mogelijkheid geweest om wel van de grants (subsidies) gebruik te maken zonder leningen? Was het niet logischer geweest indien bijv. Spanje eerst de leningen had moeten gebruiken (verplichting, dus eigen geld bij terugbetaling) om pas daarna, indien het bedrag van de lening ontoereikend zou blijken, gebruik te mogen maken van de subsidies (andermans geld)? Heeft de Minister dit geweten en goedgekeurd?

Lidstaten zijn in juli 2020 overeen gekomen dat de RRP zou bestaan uit zowel een subsidie- als een leningendeel. Dat het subsidiedeel daarbij als eerste zou worden aangesproken lag bij het maken van deze afspraak al in de lijn der verwachting. Het subsidiedeel vormt daarbij in het bijzonder een uiting van solidariteit tussen lidstaten.

Kan de Minister uitleggen wat de aanwending van RRF-middelen ten behoeve van «inclusion and cohesion» eigenlijk inhoudt en hoe hier controle op kan plaatsvinden? Wat betekenen, in economische zin, de termen «inclusion and cohesion»?

Inclusie en cohesie zijn termen die betrekking hebben op de deelname van burgers in het economisch verkeer, en het versterken van de economische samenhang tussen regio’s in een lidstaat.

Hoe denkt de Minister dat de niet geringe kans op fraude bij aanbesteding en afwikkeling van projecten bij gebrek aan toegankelijke en transparante data zoals geuit door OLAF voorkomen kan worden? Is de Minister voorstander van strenge, vooraf bepaalde automatisch ingaande sancties voor eurolanden die over de schreef gaan bij aanwending van RRF-middelen? Zo nee waarom niet?

Een robuuste nationale audit- en controlestructuur zal moeten toezien op het efficiënt gebruik van RRF-middelen. Een lidstaat wordt derhalve volgens de verordening geacht monitor- en implementatiesystemen op te zetten die de voortgang checken en betaalverzoeken verwerken. Daarnaast moet een lidstaat controlesystemen opzetten die fraude, corruptie en belangenconflicten aanpakken en zorgen voor naleving van EU en nationaal recht. Aan de hand van de criteria van de verordening beoordeelt de Commissie of deze audit- en controlesystemen uit de herstelplannen voldoende zekerheid bieden. Als de voorgestelde regelingen ontoereikend worden geacht, kan het plan niet worden goedgekeurd.

De primaire verantwoordelijkheid voor een duidelijke definitie van audit- en controlesystemen en een correcte implementatie van de RRF ligt bij de lidstaat. De Commissie ondersteunt een lidstaat bij het opstellen van het RRP, monitort de voortgang tijdens de implementatie hiervan en kan eventueel nader onderzoek doen. Het is dus in de eerste plaats aan de lidstaat zelf om de daadwerkelijke besteding te controleren. Voor elk betalingsverzoek ondertekenen de lidstaten een «management declaration» dat de RRF-middelen voor het beoogde doel zijn gebruikt, dat de verstrekte informatie juist is en dat de controlesystemen van kracht zijn en dat de middelen zijn gebruikt in overeenstemming met de toepasselijke regels.

Naast de bovenstaande elementen kan de Commissie haar eigen controlestrategie uitvoeren. In ieder geval kunnen OLAF, de Rekenkamer, het Europees Openbaar Ministerie en de Commissie zelf toegang krijgen tot relevante gegevens en zo nodig het gebruik van middelen onderzoeken. Wanneer de Commissie ernstige onregelmatigheden, dubbele financiering of een schending van de verplichtingen van de lidstaat vaststelt en de lidstaat niet tijdig passende maatregelen heeft genomen om dergelijke onregelmatigheden te corrigeren kan de Commissie een evenredig bedrag terugvorderen.

Kan de Minister bevestigen dat RRF en andere «steunprogramma’s» éénmalig zijn en dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is dat deze douceurtjes herhaald worden? N.b. Klaas Knot, president van De Nederlandsche Bank (DNB) bleef hier in een rondetafelgesprek nogal vaag over en de leden van de Groep Van Haga vindt dit beangstigend.

Het kabinet heeft ingestemd met de RRF en andere steunprogramma’s als eenmalig instrument in de unieke context van de COVID-19-pandemie.

Hoe denkt de Minister dat het succes of het falen van de RRF over de tijd gemeten kan worden? Mede omdat de criteria nogal kwalitatief van aard zijn: do no significant harm (?), green deal (?), sustainability (?), cohesion (?), digital (?). Immers, men kan alle kanten op met deze welzijnstaal.

De RRF is succesvol als lidstaten haar weten te gebruiken voor investeringen en structurele hervormingen die het groeivermogen en de weerbaarheid blijvend en significant vergroten. Voor het kabinet zal doorslaggevend zijn of RRF-middelen efficiënt en effectief worden besteed, en of de grootste uitdagingen zijn aangepakt met structurele hervormingen. Op grond van de RRF-verordening moet de Commissie op 20 februari 2024 en op 31 december 2028 zorgen voor een onafhankelijk evaluatierapport.

Wanneer denkt de Minister dat het prudent is om de noodremprocedure in gang te zetten, en wat is hierover afgesproken? Zijn de criteria kwantitatief, meetbaar en hard, of kwalitatief, politiek en zacht?

De werking van de noodremprocedure is omschreven in de Verslag van de buitengewone Europese Raad van 17 t/m 21 juli 202022.

Vindt de Minister ook dat na aanwending van de RRF onverwijld de SGP-criteria voor de landen in de eurozone moeten gelden en de escape clause direct buiten werking moet worden gesteld?

De algemene ontsnappingsclausule is in 2020 geactiveerd om lidstaten maximale flexibiliteit te verlenen om de gevolgen van de COVID-19-crisis te mitigeren.23 Voor de activatie dient als voorwaarde dat er in de eurozone of in Europese Unie als geheel sprake is van een ernstige economische neergang. De algemene ontsnappingsclausule wordt ingetrokken wanneer de ernstige economische neergang in de EU voorbij is. De Commissie heeft hierover in maart gecommuniceerd dat dit moet worden vastgesteld op basis van een integrale beoordeling van economische indicatoren op Europees niveau. De Commissie noemde daarbij dat het bereiken van het reële bbp-niveau van de EU of de eurozone van voor de crisis (2019) als belangrijkste graadmeter zal dienen.24 In juni heeft de Commissie op basis van haar voorjaarsraming geconcludeerd dat er reden was om de algemene ontsnappingsclausule ook in 2022 toe te passen, en deze per 2023 in te trekken.

Solvency II

In deze paper wordt gesteld dat kortetermijnverliezen niet direct in het risk amount and required capital zouden hoeven te worden meegenomen aangezien verzekeraars langetermijnbeleggers zijn. Belangrijke voorwaarde is dat de verzekeraar moet kunnen aantonen dat de liquiditeit m.b.t. de verplichtingen gedurende de beschouwde periode gedekt zijn. Hiermee wordt een Value at Risk (VaR)-analyse old style losgelaten. Verzekeraars zouden dan meer in zakelijke waarden kunnen beleggen hetgeen in principe hun Return on equity (ROE) ten goede zal komen.

Hoewel hier zeker iets voor te zeggen is blijft de vraag of nog meer vraag naar zakelijke waarden/aandelen de prijzen niet nog verder zou opdrijven gezien de rente die door de ECB d.m.v. de bekende opkoopprogramma’s kunstmatig laag worden gehouden hetgeen een investering in obligaties onaantrekkelijk maakt. Echter, vreest de Minister niet dat enerzijds toch het risicoprofiel van verzekeraars verhoogd wordt terwijl anderzijds de vraag naar aandelen die al het kenmerk van exorbitant exuberance vertoont verder verhoogd wordt?

Ik verwacht niet dat verzekeraars als gevolg van dit voorstel te risicovol gaan beleggen, noch dat de vraag naar aandelen in de markt merkbaar omhoog zal gaan. Dit gezamenlijke non-paper beoogt de aandelenmodule in Solvency II aan te passen om zo verzekeraars betere mogelijkheden te geven om te beleggen in Europese aandelen. Ondanks het feit dat de voorwaarden versoepeld worden, verwacht ik geen grote verandering in het beleggingsbeleid van verzekeraars als het gaat om beleggen in aandelen. Momenteel geldt een kapitaalsvereiste van 22% voor lange termijn aandelenbeleggingen. Deze is hoger dan bij veel andere beleggingen. Zo hebben in het huidige Solvency II regime beleggingen in staatsleningen en andere leningen, die gegarandeerd worden door de overheden in de EEA, een kapitaalsvereiste van 0% en covered bonds een kapitaalsvereiste van 1% en kennen woninghypotheken een kapitaalsvereiste die daar wat boven ligt. Per saldo zal het verschil tussen de kapitaalsvereisten van de meeste beleggingen van een verzekeraar en beleggingen in aandelen groot blijven.

Indien de gedachtegang m.b.t. Solvency II zoals bovenstaand beschreven gevolgd wordt, zou een en ander, wellicht mutatis mutandis, dan ook niet voor Nederlandse pensioenfondsen moeten gelden hetgeen de dekkingsgraden zou verbeteren? Wat is de mening van de Minister? Wat vindt de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen (EIOPA) hiervan?

Indien voor pensioenfondsen in de Nederlandse wetgeving het kapitaalvereiste voor aandelenbeleggingen zou worden verlaagd, zou dat geen effect hebben op de dekkingsgraden van pensioenfondsen. De actuele dekkingsgraad van een pensioenfonds is een balansgrootheid en is gedefinieerd als de verhouding tussen de omvang van de beleggingen en de omvang van de verplichtingen van een pensioenfonds. De precieze invulling van de kapitaalseisen voor pensioenfondsen zijn grotendeels een nationale aangelegenheid, waardoor EIOPA op dat vlak geen rol heeft.

Green Finance; aanpassen kapitaaleisen ESG factoren

Hoe nobel ook, ook groene en maatschappelijke investeringen brengen markt- en kredietrisico’s met zich mee. Het aanpassen van kapitaaleisen inzake groene, ESG- of andere kwalitatieve factoren zoals «klimaatrisico» is dan ook niet zonder gevaar.

Hoe denkt de Minister dat adequaat risicomanagement bij banken kan geschieden indien de spelregels (en Basel I, II, II,5 waren al lastig genoeg te implementeren…) steeds wijzigen?

Het is voor de weerbaarheid van de financiële sector van groot belang dat banken hun risicomanagement adequaat inrichten, zodat risico’s voldoende ondervangen kunnen worden. Dit draagt bij aan de individuele stabiliteit van banken en de bestendigheid van het financiële systeem in zijn geheel. Uit onderzoeken blijkt dat het risicomanagement van banken op bepaalde punten nog verder versterkt kan worden.25 Het kabinet zet zich dan ook in voor de verdere versterking van het toezichtraamwerk voor banken om de tekortkomingen die zijn geconstateerd tegen te gaan.

De finale Bazel 3-standaarden, soms ook wel Bazel 3.5-standaarden genoemd, zijn eind 2017 gepubliceerd door het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS). Voor de implementatie van deze standaarden heeft het BCBS ruime tijdslijnen afgesproken met een ingroeipad tot 2028. Ik vertrouw erop dat deze tijdslijnen de banken voldoende tijd geven om hun risicomanagement goed in te richten.

Denkt de Minister dat het betrekken van ideologische, niet-kwantitaieve factoren zoals klimaat, ESG, groen, etc. het risico in het bankensysteem niet ernstig vergroot omdat de risk standards vertroebeld worden?

Ik ben van mening dat de toezichtraamwerken voor financiële instellingen risico-gebaseerd dienen te blijven. Ik ben geen voorstander van het gebruik van het toezichtraamwerk om bepaalde financieringen te stimuleren of andere te ontmoedigen. Hiermee zou het toezichtraamwerk vertroebeld kunnen worden.

Dit neemt niet weg dat bepaalde duurzaamheidsfactoren, zoals klimaatverandering, financiële risico’s met zich meebrengen. Uit diverse onderzoeken, bijvoorbeeld van DNB, blijkt dat de duurzame transitie met grote financiële risico’s gepaard zou kunnen gaan.26 Het is van belang dat financiële instellingen deze risico’s in hun risicomanagement meenemen en dit ook goed in toezichtraamwerken wordt geïntegreerd. Hierdoor worden de risicostandaarden verder versterkt.

Hoe zullen criteria voor genoemde softe factoren vastgesteld worden?

Voor de opname van deze duurzaamheidsrisico’s kan niet over één nacht ijs gegaan worden. Dit vraagt om gedegen analyses, die onder andere gebaseerd zijn op vooruitkijkende scenario’s. De Europese Commissie heeft de Europese toezichthouders daarom in zijn Duurzame Financiering Actieplan uit 2018 het mandaat gegeven om in kaart te brengen hoe duurzaamheidsoverwegingen op een prudente wijze meegenomen kunnen worden in toezichtraamwerken. In dit kader heeft de EBA bijvoorbeeld recent een onderzoek gepresenteerd naar het management van ESG risico’s door kredietinstellingen.27 Deze onderzoeken vormen de basis voor een prudente opname van duurzaamheidsrisico’s in de toezichtraamwerken.

Is de Minister niet bevreesd dat het inbedden van allerlei maatschappelijke factoren (die ook nog tegen elkaar in kunnen werken) in de beoordeling van kredietbeoordelaars (Moody’s, Standard & Poor, IBCA) het vergelijken van ratings en credit quality niet ernstig kunnen bemoeilijken voor investeerders?

Kredietbeoordelaars vervullen een belangrijke rol in het financiële systeem. Door middel van hun kredietbeoordelingen verschaffen zij inzicht aan investeerders over de risico’s van bepaalde financiële producten of financieringen. Vanuit het perspectief van een investeerder is het hiervoor belangrijk om een compleet beeld van het risicoprofiel te hebben. Een kredietbeoordelaar zou daarom alle factoren mee moeten nemen die financiële risico’s zouden kunnen veroorzaken. Dit gaat dan om de kredietwaardigheid van een tegenpartij, maar bijvoorbeeld ook om de risico’s die de duurzame transitie of andere ESG-factoren met zich mee kunnen brengen.

Digitale euro

De doelstellingen van de digitale euro zijn niet duidelijk gespecificeerd. Dit geldt ook voor de gebruiksmogelijkheden. In het gezamenlijke rapport van rapporteurs Alkaya en Aukje de Vries over de digitale euro wordt de enige hoofdreden gegeven dat we geen technologisch achteruitgang willen oplopen ten opzichte van China en Facebook met haar Libra. Concrete doelen en gebruiksmogelijkheden worden niet gegeven. Sterker nog: er wordt beweerd dat in een land met een gezond, efficiënt financieel systeem het zelfs destabiliserend kan werken. Zou de Minister hier concrete doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de digitale euro kunnen geven?

Graag verwijs ik hiervoor naar de twee Kamerbrieven over digitaal centralebankgeld en de mogelijke doelstellingen van een digitale euro en het rapport van De Nederlandsche Bank met de verschillende doelstellingen, ontwerpkeuzes en gebruiksmogelijkheden van digitaal centralebankgeld.28

Waar komt de Poortwachtersfunctie (Know Your Customer – KYC en Customer Due Diligence – CDD), dus de compliancefunctie, te liggen indien de digitale euro wordt ingevoerd?

Centrale banken bieden nu geen rekeningen of andere diensten aan personen of bedrijven anders dan banken en andere financiële instellingen, hier zijn zij ook niet op toegerust. Het ligt niet voor de hand dat bij de centrale banken zelf de dienstverlening naar klanten gaan organiseren voor een digitale euro, maar eerder dat er voor een model met intermediairs wordt gekozen die dienstverlening bieden en de compliancefunctie vervullen.

Hoeveel macht krijgt de ECB ingeval van de invoering van de digitale euro? In het rapport van de beide rapporteurs over de digitale euro wordt beweerd dat de ECB haar machtspositie kan gebruiken om invloed uit te oefenen op geldstromen als landen bepaalde regels overschrijden.

Het is mij niet bekend naar welke regels uit het rapport de vraagsteller verwijst. In algemene zin kan de digitale euro er wel voor zorgen dat de balans van de ECB groter wordt waarmee de ECB een grotere aanwezigheid heeft in het financieel systeem. Hoe groot dit effect is hangt af van verschillende ontwerpkeuzes en hier is momenteel nog geen discussie over gevoerd.

Bij Bitcoin en varianten daarop is het aantal munten gelimiteerd. Dit is bij de digitale euro niet het geval. Wat is de toegevoegde waarde van de digitale euro? Het is immers niet decentraal en niet gelimiteerd.

Digitaal centralebankgeld, waar de digitale euro een vorm van zou worden, is een directe claim op de balans van een centrale bank en daarmee een inherent veilig publiek geldalternatief. Dit staat in tegenstelling tot private en commerciële geldalternatieven zoals Bitcoin en stable coins, waarvan het kabinet, zoals aangegeven in antwoord op vragen van de PVV-fractie, zich juist zorgen maakt over de veiligheid. De introductie van een digitale euro creëert een publiek alternatief in het digitale domein en kan daarmee de toegang tot en het gebruik van publiek geld ook naar de toekomst toe veilig kunnen stellen.

De digitale euro zorgt dat de transactie direct kan settlen. Het voordeel voor de centrale banken van landen zoals Italië en Griekenland is dat ze door het TARGET niet meteen hoeven te verrekenen, de settlement wordt immers naar de toekomst geschoven. Betekent de invoering van de digitale euro dat de financiële transacties meteen worden verrekend?

Aangezien de digitale euro een vorm van digitaal centralebankgeld zou worden waarbij sprake is van een directe claim op de centrale bank zouden financiële transacties tussen rekeningen met digitale euro’s direct worden verrekend. Echter, dit zal afhankelijk zijn van het ontwerp van de digitale euro.

De digitale euro zou equivalent moeten zijn aan biljetten en munten. Het zou in meest anonieme vorm gaan om een digitale wallet op je telefoon, waar offline betalingen mee gedaan kunnen worden zonder dat dit centraal wordt bijgehouden. Dit betekent dat overheden niet kunnen zien hoeveel iedereen bij zich heeft en ook niet welke betalingen er gedaan worden. Dit zou beteken dat je digitale euro's met elkaar kan uitwisselen en gebruiken zonder dat deze te volgen zijn. Dit zou zorgen voor een perfect betaalmiddel voor criminelen. Daar staat een digitale euro die traceerbaar en centraal geadministreerd is tegenover. Vergelijkbaar met het girale betalingsverkeer dat wij in Nederland al kennen.

In hoeverre worden deze twee (tegenovergestelde) belangen gediend? Of in hoeverre wordt het een anonieme munt/wordt de privacy gewaarborgd?

Uit de eerste onderzoeken blijkt dat burgers privacy een belangrijk aspect vinden in de digitale omgeving in het algemeen en specifiek bij digitaal betalingsverkeer en digitale munten. De mate van privacy van de digitale euro is een ontwerpkeuzes waarover ook op politiek niveau discussie zal moeten worden gevoerd.


X Noot
1

Kamerstuk 31 935, nr. 63.

X Noot
2

Kamerstuk 27 863, nr. 86; Kamerstuk 27 863, nr. 90.

X Noot
3

Kamerstuk 31 477, nr. 51, bijlage.

X Noot
4

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1737.

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1753.

X Noot
8

Kamerstukken 21 501-07 en 35 420, nr. 1746.

X Noot
9

Kamerstuk 32 140, J.

X Noot
10

Kamerstuk 22 112, nr. 3047.

X Noot
12

Kamerstuk 22 112, nr. 3047.

X Noot
14

Kamerstukken 21 501-07 en 35 420, nr. 1746.

X Noot
15

Kamerstuk 31 935, nr. 63.

X Noot
16

Zie bijvoorbeeld het NGFS Scenario’s Portal, https://www.ngfs.net/ngfs-scenarios-portal/.

X Noot
18

Met inachtneming van doorlooptijd en beslistermijn Europese Commissie en Raad.

X Noot
21

Kamerstuk 22 112, nr. 3093, bijlage.

X Noot
22

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575.

X Noot
24

Kamerstukken 21 501–07 en 35 420, nr. 1746.

X Noot
25

Zie bijvoorbeeld de uitkomsten van Targeted Review of Internal Models van de ECB uit 2021, https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/publications/html/ssm.faq_TRIM~fe2d6ba3ff.en.html.

X Noot
26

Zie bijvoorbeeld het rapport «De financiële sector veilig achter de dijken?» van DNB uit 2017, https://www.dnb.nl/media/sy5jniti/de-nederlandse-financi%C3%ABle-sector-veilig-achter-de-dijken.pdf.

X Noot
28

Kamerstuk 27 863, nr. 86; Kamerstuk 27 863, nr. 90;

DNB (2020) occasional study, Digitaal centralebankgeld Doelstellingen, randvoorwaarden en ontwerpkeuzes.

Naar boven