19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 2367 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2018

In december 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de pilot inbewaringstelling door de Dienst Terugkeer en Vertrek1 (DT&V). In deze brief werd door mijn ambtsvoorganger gerefereerd aan de eerdere kwalitatieve evaluatie van deze pilot, waarover uw Kamer eveneens per brief is geïnformeerd.2 Uit deze evaluatie bleek dat de pilot tot goede resultaten heeft geleid. Inmiddels heeft ook een kwantitatieve analyse plaatsgevonden. Op basis van de kwalitatieve en kwantitatieve analyses heb ik besloten de betreffende taken voor inbewaringstelling structureel over te hevelen naar DT&V.

De doelstelling van de pilot was om te onderzoeken of de inbewaringstelling van de groep uitgeprocedeerde asielzoekers die zich in de caseload van DT&V bevindt effectiever en efficiënter kan plaatsvinden. De taakoverdracht had geen betrekking op de inbewaringstelling van in het toezicht, «op straat», aangetroffen vreemdelingen. Dit blijft een taak van de politie.

De pilot richtte zich voor wat betreft de efficiency met name op het tijdsverloop tussen het indiceren van de inbewaringstelling en de feitelijke inbewaringstelling. Gebleken is dat de termijn bij oplegging van de maatregel door DT&V, door goede afspraken tussen alle betrokken partijen, aanzienlijk korter is dan de termijn voorafgaand aan de pilot, tijdens de nulmeting.

In het kader van de effectiviteit en kwaliteit werd getoetst aan het aantal opheffingen door de rechter na beroep tegen het besluit tot inbewaringstelling. Uit de bovengenoemde kwalitatieve evaluatie van de pilot bleek dat de pilot ook op dit onderdeel tot goede resultaten heeft geleid.

Uit de kwantitatieve analyse blijkt dat de kosten voor de inbewaringstelling door DT&V tijdens de pilot hoger waren dan de kosten die de politie voorafgaand aan de pilot maakte. Dit is enerzijds te verklaren doordat de eisen die aan de inbewaringstelling worden gesteld de afgelopen jaren hoger zijn geworden als gevolg van uitspraken van nationale en Europese rechters en Europese regelgeving. Indien de taken weer door de politie zouden worden uitgevoerd, dan zou ook de politie hogere kosten moeten maken, omdat de werkzaamheden meer tijd in beslag nemen en hogere eisen stellen aan de medewerkers. Anderzijds maakt de DT&V extra kosten omdat voor de werkzaamheden m.b.t.

inbewaringstelling sprake is van een specifieke nieuwe taak, die als nieuw proces

is ingericht, en is belegd bij daartoe speciaal opgeleide professionals. Een deel van de meerkosten van DT&V zal worden gedekt door een herschikking binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (van politie naar DT&V). De politie maakt immers minder kosten voor inbewaringstelling. Het resterende bedrag zal door herschikking binnen het budget van DT&V gedekt worden.

Naast de kosten is er Rijksbreed sprake van besparingen. Dit betreft met name een besparing op kosten van opvang: inbewaringstelling door DT&V vindt – vergeleken met de situatie van voor de pilot – gemiddeld 11–17 dagen sneller plaats na het besluit tot inbewaringstelling.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 2270.

X Noot
2

Kamerstuk 19 637, nr. 2065.

Naar boven