Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 november 2017
Met deze brief informeer ik u over de beleidsontwikkelingen op het gebied van het
landgebonden asielbeleid ten aanzien van Sudan. Bij brief van 29 oktober 2015 is uw
Kamer hier laatstelijk over bericht.1
Op 20 juni 2017 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw ambtsbericht over
Sudan uitgebracht, die de situatie in dat land beschrijft van juli 2015 tot en met
mei 2017. Voor zover voor de beleidsbepaling relevant volgt uit het ambtsbericht dat
de veiligheidssituatie in Darfur evenals in de gebieden Zuid-Kordofan en Blue Nile
onverminderd slecht was. Een nationale dialoog tussen de regering en de (gewapende)
oppositie, die tijdens de verslagperiode heeft plaatsgevonden, heeft weinig verandering
gebracht. Hoewel enkele rebellengroepen hun wapens hebben neergelegd, is de nationale
dialoog door de meeste en belangrijkste (gewapende) oppositiegroepen geboycot. De
situatie in de conflictgebieden is, net als tijdens eerdere verslagperiodes, diffuus
en veranderlijk. Er is in de gebieden nog steeds sprake van willekeurig geweld en
grote aantallen vluchtelingen en ontheemden. In Zuid-Kordofan en Blue Nile zetten
gewapende oppositiegroepen hun strijd tegen de regering voort. In Darfur is de dynamiek
van de strijd geëvolueerd van rebellen versus de regering naar een veelheid van actoren
in een diversiteit van conflicten. Het grootste aantal gevechten in deze regio vindt
niet langer plaats tussen regeringsstrijdkrachten en rebellen maar in het kader van
tribaal geweld.
Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming in individuele zaken en om in de beoordeling
daarvan recht te kunnen doen aan de complexe en veranderlijke situatie zijn enkele
aanpassingen in het geldende beleid aangewezen.
Uitgangspunt van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Sudan blijft dat asielaanvragen
van Sudanese vreemdelingen worden beoordeeld aan de hand van het individuele relaas
van de asielzoeker. Tevens blijft voor bepaalde bevolkingsgroepen en bepaalde deelgebieden
in Sudan bijzonder beleid aangewezen, maar moet dit op onderdelen worden aangepast.
In het beleid van voorgaande jaren is in West-Darfur in tegenstelling tot de andere
delen van Darfur niet uitgegaan van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, onder
c, van de Kwalificatierichtlijn, omdat de situatie daar relatief rustig en stabiel
was. Uit het ambtsbericht blijkt echter dat in de verslagperiode ook in West-Darfur
heftig tribaal geweld, met doden en grote aantallen ontheemden tot gevolg, is ontstaan.
De reden voor verschil in beleid tussen de verschillende delen is hierdoor komen te
vervallen, temeer nu ook in de overige delen van Darfur de meeste gevechten plaatsvinden
in het kader van tribaal geweld. Gelet hierop is het beleid zo aangepast dat nu in
heel Darfur wordt uitgegaan van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, onder c,
van de Kwalificatierichtlijn.
Een verdere beleidsaanpassing is aangewezen, omdat uit het ambtsbericht blijkt dat
de veiligheidssituatie voor mensen die zich inzetten om naleving van mensenrechten
te bevorderen, is verslechterd. Zij worden door de Sudanese veiligheidsdiensten gemonitord,
bedreigd, gearresteerd, gedetineerd, mishandeld en vervolgd. In het beleid worden
mensenrechtenactivisten dan ook aangewezen als risicogroep. Dit betekent dat vreemdelingen
die aannemelijk hebben gemaakt dat zij actief zijn geweest op het gebied van de mensenrechten
in Sudan met geringe indicaties aannemelijk kunnen maken dat hun problemen die verband
houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging.
Het individualiseringsvereiste blijft echter van toepassing op vreemdelingen die behoren
tot deze risicogroep.
Naar verwachting zullen voorgaande beleidsaanpassingen beperkte betekenis hebben voor
de vergunningverlening. De instroom van vreemdelingen uit Sudan is relatief constant.
Bovendien is het beleid inzake het vlucht- of vestigingsalternatief elders in Sudan
ongewijzigd.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers