Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 augustus 2015
Op 1 juli 2015 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak
gedaan over asielaanvragen van Oeigoeren uit China. Op 2 juli 2015 heeft de vaste
commissie voor Veiligheid en Justitie mij verzocht uw Kamer een reactie te doen toekomen
op deze uitspraak. Op 9 juli 2015 heeft het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) aan de Minister
van Buitenlandse Zaken vragen gesteld over de situatie van de Oeigoeren in de Chinese
provincie Xinjiang (ingezonden 9 juli 2015) en daarbij ook gevraagd op welke wijze
de Nederlandse regering uitvoering geeft aan deze uitspraak. In deze brief ga ik op
in op uw vragen.
In de onderhavige uitspraken oordeelt de Afdeling dat er sprake is van nieuwe informatie
die duidt op een gewijzigde situatie, met name een verscherpte aandacht van de Chinese
autoriteiten voor Oeigoeren. Volgens de Afdeling heeft de IND onvoldoende gemotiveerd
waarom het niet aannemelijk is dat Oeigoeren die een asielaanvraag hebben ingediend
bij terugkeer onder verscherpte aandacht van de Chinese autoriteiten staan en daarbij
een reëel risico lopen als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Eerder, bij uitspraken van 24 december 2014, oordeelde de Afdeling al dat niet afdoende
was gemotiveerd dat Oeigoeren die hier te lande deelnemen aan demonstraties tegen
het Chinese regime bij terugkeer geen risico lopen als bedoeld in artikel 3 EVRM.
Tot nu toe was het uitgangspunt dat de beschikbare informatie over de situatie van
Oeigoeren niet leidde tot de conclusie dat elke Oeigoer bij terugkeer naar China het
risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een schending
van artikel 3 EVRM. Op basis van de uitspraak kan dit standpunt niet zonder meer worden
gehandhaafd.
Anderzijds geeft IOM aan wel zelfstandige terugkeer naar Urumqi (hoofdstad Xinjiang)
te faciliteren. In 2014 is dit in vier gevallen gebeurd. Omdat IOM geen etniciteit
registreert, kan zij niet zeggen of het daadwerkelijk om Oeigoeren gaat. Wel heeft
de IND in één geval geconstateerd dat een Oeigoerse asielzoeker, die aanvankelijk
beroep had aangetekend tegen een afwijzende beschikking, later met hulp van IOM vrijwillig
is teruggekeerd naar China.
De informatie die thans voorhanden is, geeft derhalve onvoldoende uitsluitsel. Het
Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een thematisch ambtsbericht over Tibetanen
en Oeigoeren aangekondigd dat nog voor het eind van het jaar moet verschijnen. De
onderzoeksmogelijkheden in China, en met name in Xinjiang, zijn weliswaar beperkt,
maar ik vind het desalniettemin van belang om zo veel mogelijk informatie beschikbaar
te hebben voor ik een uitspraak doe over de risico’s die Oeigoeren lopen bij terugkeer.
In afwachting van het aangekondigde thematisch ambtsbericht heb ik besloten om een
besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Oeigoeren uit China voor de duur
van een jaar. Instelling van een besluitmoratorium geeft mij de wettelijke basis de
beslistermijn voor individuele asielzaken die tot nu toe zijn ingediend en nog worden
ingediend, te verlengen tot een maximale beslistermijn van 21 maanden. Met een vertrekmoratorium
worden uitgeprocedeerde Oeigoerse asielzoekers afkomstig uit China die onder het toepassingsgebied
vallen van dit vertrekmoratorium, thans niet verplicht terug te keren naar China en
wordt hen opvang geboden.
Na het verschijnen van het ambtsbericht, of uiterlijk na ommekomst van genoemde termijn
van een jaar, zal ik u nader informeren over mijn beleid ten aanzien van Oeigoeren
uit China die een asielaanvraag hebben ingediend.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
K.H.D.M. Dijkhoff