Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2014
In het Algemeen Overleg (AO) vreemdelingen- en asielbeleid van 4 juni jl. (Kamerstuk
19 637, nr. 1874) en het AO opvang- en terugkeerbeleid van 2 juli jl. hebben we onder meer met elkaar
gesproken over de uitvoering van de overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen
(hierna «de regeling»). Ik heb in dat kader toegezegd de resterende «buiten beeld»-zaken
te beoordelen en uw Kamer op enig moment duidelijkheid te verstrekken over het aantal
verleende discretionaire vergunningen bij deze groep.
Ik heb uitvoerig met u gesproken over de voorwaarde in de regeling dat de vreemdeling
in beeld moet zijn gebleven van de rijksoverheid. Ook anderen, waaronder burgemeesters,
hebben mijn aandacht gevraagd voor deze voorwaarde in de regeling.
Ik heb in reactie daarop toegelicht waarom de keuze voor deze voorwaarde is gemaakt
en aangegeven de regeling niet aan te passen. Daarnaast heb ik wel gezegd bereid te
zijn welwillend naar zaken te kijken, in het bijzonder naar de «buiten beeld-zaken».
Zoals ik voor de zomer meldde, heb ik de afgelopen maanden gebruikt om deze «buiten
beeld»-zaken nader te beoordelen, onder meer op eventuele schrijnendheid. Bij deze
nadere beoordeling is de door burgemeesters aangeleverde informatie betrokken. Zoals
ik uw Kamer heb toegezegd, informeer ik u hierbij over de uitkomst van mijn beoordeling.
Ik merk daarbij op dat de onderstaande weergave de cijfermatige situatie van dit moment
geeft; het bestand zaken waar het hier om gaat is voortdurend in beweging (bijvoorbeeld
door het bekend worden van nieuwe informatie of door de geboorte van kinderen) waardoor
de cijfers ook voortdurend meeveranderen.
In eerste aanleg zijn 98 minderjarige hoofdpersonen afgewezen enkel omdat ze langer
dan de toegestane periode buiten beeld zijn geweest van de rijksoverheid. Het ging
hierbij om 92 gezinnen1. Inclusief gezinsleden betrof dit in totaal 297 personen.
Van die 92 gezinnen hebben of krijgen er in totaal 50 gezinnen alsnog een verblijfsvergunning.
In totaal gaat het om 158 personen.
In het geval van 27 gezinnen heb ik aanleiding gezien om gebruik te maken van mijn
discretionaire bevoegdheid. Ten aanzien van een klein aantal gezinnen maak ik daarbij
het voorbehoud dat de vergunning pas verleend wordt nadat er een geldig document voor
grensoverschrijding is overgelegd, dan wel wordt aangetoond dat er gegronde redenen
zijn om vrijstelling van dit vereiste te verlenen. Het gaat hier om gezinnen die tot
op heden geen duidelijkheid hebben verschaft over hun juiste identiteit.
Ik heb welwillend naar deze buiten beeld-zaken gekeken, zonder los te laten dat er
sprake dient te zijn van onderscheidende individuele omstandigheden. Anders zou ik
in feite de beleidsregel oprekken, waarvan ik steeds heb aangegeven daar geen aanleiding
toe te zien. Ik wil precedentwerking immers maximaal beperken.
In de overige 23 zaken is of wordt op andere gronden, buiten de discretionaire bevoegdheid,
alsnog een vergunning verleend. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het alsnog
verlenen van een asielvergunning op basis van nieuwe feiten en omstandigheden.
Daarnaast diende op 23 september jl. het hoger beroep in een «buiten beeld»-zaak waarin
de rechtbank Arnhem heeft geoordeeld dat ik het toezichtscriterium onjuist heb toegepast.
In het AO van 2 juli kwam deze uitspraak aan de orde. Wanneer de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State de rechtbank Arnhem volgt, dan hou ik er rekening mee dat er
circa 25 gezinnen alsnog onder het bereik van de regeling komen. Dit aantal is een
schatting op basis van de inhoud van de uitspraak van de rechtbank Arnhem. Voor de
overige ca. 17 gezinnen lijkt de toekomstige uitspraak van de Afdeling geen gevolgen
te hebben.
Ik zal de vreemdelingen die het betreft deze week nog op de hoogte stellen als zij
in aanmerking komen voor een vergunning (voor zover dat niet reeds gebeurd is). Ik
zal dat doen door contact op te nemen met hun gemachtigden. Voor de overige vreemdelingen
is het op deze manier duidelijk dat ik ten aanzien van hen geen aanleiding heb gezien
mijn discretionaire bevoegdheid te gebruiken.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven