Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2014
Op 13 december 2013 heb ik uw Kamer bericht1 over het initiatief van de gemeente Amsterdam om een bed, bad en brood-voorziening
in te richten in de voormalige penitentiaire inrichting in de Havenstraat voor een
groep uitgeprocedeerde vreemdelingen. Het initiatief eindigde, conform de gemaakte
afspraken, op 31 mei jl. Op 28 mei jl. heeft de burgemeester van Amsterdam de evaluatie
van dit initiatief aan de gemeenteraad gestuurd. Hierbij doe ik u een afschrift van
deze evaluatie toekomen2.
Het initiatief aan de Havenstraat was erop gericht om de groep vreemdelingen vanuit
een stabiele omgeving, onder begeleiding van vrijwilligers en professionals, te laten
werken aan een oplossing voor hun situatie. De gemeente Amsterdam heeft de randvoorwaarden
gecreëerd om de bewoners aan te sporen tot terugkeer zodat dit een geslaagd initiatief
zou kunnen worden.
Met de burgemeester van Amsterdam stel ik vast dat er een grote groep is, zonder zicht
op verblijf in Nederland, die geen gebruik heeft gemaakt van de geboden kansen en
niet bereid is te werken aan terugkeer. Daarmee heeft het initiatief, ondanks de enorme
inzet van de gemeente Amsterdam en andere betrokken partijen, niet het gewenste resultaat
opgeleverd. Zoals in de evaluatie is vermeld, zijn twee personen teruggekeerd en daarnaast
zijn momenteel nog circa acht mensen bezig om vrijwillige terugkeer te realiseren.
Het tegenvallende resultaat laat opnieuw zien dat de opstelling en terugkeerbereidheid
van de vreemdeling van doorslaggevende betekenis is, zeker in het geval gedwongen
terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is. Het bieden van onderdak kan onder omstandigheden
een middel vormen om die terugkeerbereidheid te stimuleren, maar lijkt op zichzelf
daar slechts een beperkt effect op te hebben.
Op 1 juni is het initiatief in de Havenstraat stopgezet. In het kader van een verantwoorde
en zorgvuldige afbouw van dit initiatief heeft de gemeente Amsterdam besloten voor
een beperkte periode van zes maanden vervolgopvang beschikbaar te stellen voor twee
duidelijk omschreven groepen. Deze vervolgopvang is in de eerste plaats beschikbaar
voor bewoners uit het pand in de Havenstraat die voornemens zijn op korte termijn
terug te keren naar het land van herkomst. Daarnaast is deze vervolgopvang ook toegankelijk
voor bewoners die als gevolg van hun medische situatie als bijzonder kwetsbaar zijn
gekwalificeerd. Deze afbouw vindt plaats in goed overleg met mijn diensten, in het
bijzonder de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Het is nog niet duidelijk hoeveel
personen voor deze vervolgopvang in aanmerking zullen komen.
Ik heb begrip voor deze aanpak van de gemeente Amsterdam. Het is begrijpelijk dat
de gemeente Amsterdam de bewoners die terug willen en hier actief aan werken, nog
in beeld wil blijven houden ten behoeve van het realiseren van de terugkeer. Daar
wil ik de gemeente Amsterdam ook nog kortstondig bij faciliteren. Daarnaast wil ik
ook wel enige ruimte geven aan de gemeente voor de keuze om medisch kwetsbare vreemdelingen
opvang te bieden in het kader van deze zorgvuldige afbouw. Ik beschouw de opvangperiode
van zes maanden als een maximale termijn. Steeds wordt individueel bezien of gedurende
deze termijn nog opvang geïndiceerd is. Dit hangt samen met de inspanningen en medewerking
van de vreemdeling zelf aan de terugkeer en van de ontwikkeling van de medische situatie.
Inmiddels heeft de gemeente Amsterdam ook een kort geding aangespannen tegen de bewoners
van het pand in de Havenstraat om het pand te kunnen ontruimen. Op 4 juli aanstaande
zal de rechter hierover uitspraak doen.
Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik met het oog op het realiseren van terugkeer bereid
ben te kijken naar wat werkt. In dat verband blijf ik open staan voor nieuwe initiatieven.
De weinig positieve uitkomsten van het initiatief aan de Havenstraat zal ik wel meenemen
en meewegen in de beoordeling van eventuele toekomstige voorstellen.
De uitvoering van het terugkeerbeleid blijkt dus wederom weerbarstig en complex. Ik
blijf daarbij steeds staan voor een open en realistische benadering van de terugkeerproblematiek
in goed overleg met alle betrokken partijen.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven