Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 juli 2013
Uw vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft mij bij brief van 4 juli jongstleden
verzocht te reageren op de uitzending van EenVandaag over het Nederlandse 1F-beleid
ten aanzien van Afghanen.
Met deze brief kom ik tegemoet aan het verzoek van voornoemde commissie.
In de uitzending van EenVandaag van 29 juni 2013 wordt gesproken over het 1F-beleid
voor onderofficieren en officieren, die werkzaam zijn geweest bij de veiligheidsdiensten
van het communistische regime in Afghanistan, de KhAD en WAD.
Ten aanzien van deze categorie vreemdelingen geldt het beleid dat artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen wanneer uit de verklaringen van een vreemdeling
kan worden geconcludeerd dat hij uit hoofde van zijn functie(s) en werkzaamheden voor
de KhAD respectievelijk WAD zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige mensenrechtenschendingen,
zoals beschreven in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari
2000. Dit wordt altijd individueel getoetst en de vreemdeling wordt uitgebreid in
de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hem ter zake niets kan worden tegengeworpen.
Indien de vreemdeling dit wenselijk acht wordt de besluitvorming getoetst door een
onafhankelijke rechter. Als de conclusie is dat een vreemdeling kan worden geacht
betrokken te zijn geweest bij oorlogsmisdaden en/of mensenrechtenschendingen, is het
beleid duidelijk: deze vreemdelingen krijgen hier geen verblijf en moeten uit Nederland
vertrekken.
Over het 1F-beleid voor onderofficieren en officieren die werkzaam zijn geweest bij
de KhAD/WAD is met enige regelmaat discussie. Ik zie echter, net als mijn voorgangers,
geen aanleiding om het ambtsbericht uit 2000, waar mijn beleid uit voortvloeit, in
twijfel te trekken. Het beleid is herhaaldelijk getoetst en bevestigd door de hoogste
nationale rechter in vreemdelingenzaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State.1
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven