Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2011
Tijdens het Algemeen Overleg Vreemdelingenbeleid van 10 november
jl. heb ik u toegezegd een nadere toelichting te geven op mijn beantwoording
van de Kamervragen van de heer Spekman van 18 juli 2011 over het experiment
Perspectief, met name waar het gaat om het antwoord op vraag 6 (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel,
3556). Met deze brief
kom ik deze toezegging na.
De heer Spekman heeft de vraag gesteld in hoeveel van de
vastgelopen dossiers van ex-amv’s de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
de laatste drie maanden een besluit heeft genomen. Daarop heb ik geantwoord dat
deze vraag op basis van de gegevens uit het registratiesysteem INDIS niet valt
te beantwoorden omdat de Perspectiefzaken niet apart zijn geoormerkt.
Ik heb daarbij gedoeld op het gegeven dat het niet mogelijk is om
de dossiers van alle deelnemers aan Perspectief geautomatiseerd uit INDIS te
genereren opdat kan worden nagekeken in hoeveel zaken een toelatingsprocedure
openstond waarop de IND nog moest beslissen en, indien een beslissing is
genomen, op welke datum deze beslissing is genomen. Waar nog
toelatingsaanvragen van deelnemers aan het Experiment openstonden is door de
IND evenmin handmatig bijgehouden hoeveel beslissingen er zijn genomen.
Deelnemers aan het Perspectiefproject werden daarentegen wel als «niet
verwijderbaar» geregistreerd op basis van informatie aangeleverd via de
steunpunten en/of de projectsecretaris. Hierdoor werd, met het oog op de
continuïteit van de begeleiding door de gemeentelijke steunpunten, voorkomen
dat ze door de Vreemdelingenpolitie in vreemdelingenbewaring zouden worden
gesteld. Nu een vreemdeling ook om andere redenen als «niet verwijderbaar»
kan worden gekwalificeerd, kunnen de gegevens van de deelnemers aan het
Perspectiefproject evenmin aan de hand van dit criterium op geautomatiseerde
wijze worden gegenereerd.
Ik veronderstel dat het beeld bestaat dat op basis van de lijsten
die met input van de steunpunten door de projectsecretaris zijn opgesteld,
alsnog nader onderzoek kan worden verricht om de vraag van de heer Spekman te
beantwoorden. Dit vraagt evenwel een bewerkelijk onderzoek om een gedegen
antwoord op de vraag te kunnen geven. Bovendien heeft de uitkomst van dit
onderzoek geen meerwaarde voor mijn conclusies in de brief van 14 september
jl. aan uw Kamer (TK, 2010–2011, 19 637, 1461). Deze conclusies zijn onder meer
gebaseerd op het onderzoek van het CVO waarover vooraf duidelijk is afgesproken
dat dit zich op de Perspectiefaanpak zou richten en gedurende een bepaalde
onderzoeksperiode.
Tot slot wil ik de overplaatsing van jongeren naar de Rijksopvang
toelichten. In mijn brief van 14 september jl. (Kamerstuk
19 637, nr. 1461) heb ik u
gemeld dat de dossiers van de deelnemers aan het Perspectiefproject door
gemeenten kunnen worden aangemeld bij de Dienst Terugkeer en Vertrek voor
plaatsing in een asielzoekerscentrum, in een Vrijheidsbeperkende Locatie of in
een gezinslocatie. De overplaatsing van deze jongeren zal zorgvuldig gebeuren,
in goed overleg met de betrokken gemeenten. De DT&V gaat vervolgens met
deze jongeren aan de slag en maatwerk is daarbij het uitgangspunt.
De minister voor
Immigratie en Asiel,
G. B. M. Leers