Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2011
In mijn brief van 8 april 2011 (kamerstuk 19 637, nr. 1410) heb ik uw Kamer geïnformeerd over een nadere invulling van het asielbeleid voor Afghaanse meisjes die al vele jaren in Nederland
verblijven, aan het maatschappelijk leven deelnemen, en daardoor een westerse levensstijl hebben aangenomen. Bij de Regeling
van Werkzaamheden van dinsdag 12 april 2011 heeft uw Kamer gevraagd om nadere toelichting.
Het beleid zoals neergelegd in mijn brief van 8 april vloeit voort uit de recente publicatie van een thematisch ambtsbericht,
dat op mijn verzoek is opgesteld door de minister van Buitenlandse Zaken. Dit ambtsbericht van 29 maart 2011 gaat specifiek
in op de positie van meisjes met een westerse levensstijl in Afghanistan, de risico’s die zij lopen, de noodzaak tot aanpassing
en de psychosociale druk die dit op meisjes legt. Ik heb gemeend dat het van belang is de beschrijving in het ambtsbericht
over de positie van de meisjes, in het bijzonder de daarbij genoemde psychosociale druk, een plaats te geven in het landgebonden
asielbeleid Afghanistan.
Het uitgangspunt blijft dat terugkeer naar Afghanistan niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Afghaanse meisjes kunnen
in beginsel problemen voorkomen door zich bij terugkeer aan de Afghaanse levensstijl aan te passen. Echter, als in een individueel
geval blijkt dat het zich weer moeten aanpassen aan de Afghaanse normen en waarden, mede gelet op de geïsoleerde positie en
inferieure status van verwesterde meisjes, een onevenredige psychosociale druk op het meisje zal leggen, kan zij in aanmerking
komen voor asielvergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard (artikel 29 onder c van de Vreemdelingenwet).
Het vaststellen of er sprake is van deze onevenredige psychosociale druk vraagt om een individuele toets. Daarbij zal het
aan de individuele asielzoeker zelf zijn om aannemelijk te maken dat er sprake is van een combinatie van omstandigheden, waaruit
blijkt dat door dit samenstel van factoren, terugkeer naar Afghanistan een onevenredige psychosociale druk oplevert.
De mate van verwestering is één van de omstandigheden die de asielzoeker aannemelijk moet maken. Daarvoor zijn de in mijn
brief genoemde verblijfsduur van tenminste acht jaar en de leeftijd van tenminste tien jaar van belang, maar ook andere elementen
die door de vreemdeling naar voren zijn gebracht. Enkel verwesterd zijn is nog niet voldoende om een vergunning te krijgen.
Overige omstandigheden die meewegen om te bepalen of sprake is van een onevenredige psychosociale druk bij terugkeer kunnen
bijvoorbeeld medische omstandigheden en de samenstelling van het gezin zijn.
Ook zal er aandacht zijn voor negatieve factoren. Hiermee bedoel ik dat bijvoorbeeld zwaar zal meewegen of de duur van het
verblijf niet primair te wijten is aan het frustreren van de terugkeer.
In mijn brief van 8 april 2011 heb ik ook mijn inschatting over de effecten van het beleid opgenomen. Ik hecht eraan nogmaals
te wijzen op het feit dat het een schatting betreft en vestig nogmaals de aandacht op de daarbij genoemde voorbehouden. De
daadwerkelijke effecten van de beleidswijziging zullen worden bepaald door een individuele afweging van het gehele complex
van factoren in de te beoordelen dossiers.
De minister voor Immigratie en Asiel,
G. B. M. Leers