Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 89, item 8 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 89, item 8 |
Aan de orde is het debat over het middel Roundup en over bijengif.
De voorzitter:
Ik heet de leden van harte welkom, evenals de staatssecretarissen van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu, en degenen die dit debat op de publieke tribune dan wel thuis volgen.
Ik wil met de leden afspreken dat wij dit debat tot uiterlijk 18.00 uur voeren, omdat er daarna nog een ander debat gepland is. Voor dit debat gelden twee interrupties en één vervolgvraag. U hebt allen vijf minuten spreektijd.
Het woord is aan de heer Smaling van de SP.
De heer Smaling (SP):
Voorzitter. Ik heb het genoegen het debat over twee belangrijke onderwerpen en met twee staatssecretarissen te mogen openen. Ik hoop dat zij de taakverdeling op orde hebben. Gaat de een over de bijen en de ander over de onkruidverdelgers? We zullen het merken.
Gewasbeschermingsmiddelen zijn het brave equivalent van landbouwgif. Zo is het toch nog steeds wel. Hoewel het een feit is dat de gewasproductie negatief wordt beïnvloed door ziektes, plagen en onkruiden, moeten we veel harder werken om stoffen die er niet van nature in voorkomen, buiten het bodem-plant-diersysteem te houden. Nu glyfosaat, het werkzame deel van het veelgebruikte Roundup, van de VN Wereldgezondheidsorganisatie het label "waarschijnlijk kankerverwekkend" heeft gekregen, is ingrijpen noodzakelijk. Datzelfde geldt voor de stoffen die verantwoordelijk zijn voor een grootschalige bijensterfte, zoals bleek uit een artikel in een toonaangevend wetenschappelijk tijdschrift. De hoofdvraag van dit debat is wat de SP-fractie betreft dan ook wat de route naar een totaalverbod op deze middelen is, alsmede de alternatieven daarvoor. We beseffen immers dat het in de landbouw nodig is dat je je toch soms bedient van middelen om de gewasproductie op peil te houden, maar dan liefst wel ecologisch verantwoord.
Samenvattend: wat is de stand van zaken met betrekking tot neonicotinoïden? Er werd een slachting aangericht onder andere nuttige insecten dan honingbijen, en onder vogels. Het werkte eigenlijk tegen geïntegreerde plagenbestrijding in. Veldproeven laten bijvoorbeeld zien dat je op velden met neonicotinoïden meer naaktslakken hebt dan op velden zonder neonicotinoïden, omdat de insecten die het werk moeten doen eigenlijk worden geplet door het gif. De zaadcoating in de neonicotinoïden is natuurlijk ook gemakzucht, want het wordt niet toegepast wanneer het nodig is, maar altijd. Dat zou je in deze tijd eigenlijk niet meer moeten willen. Zonder bijen en hommels vindt er geen bestuiving van akkers en fruitbomen plaats. Maar ook wilde bestuivers worden geraakt, waardoor het verdergaat dan die boomgaard en dat perceel. Het hele landschap en ook natuurgebieden worden erdoor beïnvloed.
Dan wat glyfosaat betreft. In heel Zuid-Amerika en overal waar soja wordt verbouwd, wordt glyfosaat gebruikt. Dat gebeurt ook in Nederland in de huis-tuin-en-keukenbehandeling van straten en pleinen als het gaat om onkruidbestrijding. Er zijn weliswaar stappen gezet door de staatssecretaris, maar hoe staat het daarmee? In beide gevallen heb je immers toch vaak met Europese richtlijnen en verordeningen te maken. Glyfosaat is categorie 2A op de lijst van kankerverwekkende stoffen van de WHO. Dat wil zeggen: beperkt bewijs bij mensen, maar voldoende bewijs bij proefdieren. Dat is toch ernstig. Bovendien zijn er de afgelopen vijf jaar in Nederland ongeveer 100 normoverschrijdingen geweest in het oppervlaktewater voor de drinkwaterproductie. Kortom, bezint eer gij begint met bestrijdingsmiddelen!
Ik heb mijn maidenspeech hier gehouden in aanwezigheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Ik heb toen een heel verhaal over DDT gehouden en over dat je soms niet weet, wat je niet weet. Maar op een gegeven moment weet je hoe het zit. DDT heeft een geschiedenis, net zoals asbest dat heeft. Ik was gisteren nog in Wateringen waar net een asbestbrand had plaatsgevonden. Ondanks saneringen kon ik daar toch stukjes asbest van de grond oprapen. We hebben met dat soort materialen, en ook met deze bestrijdingsmiddelen, een periode gehad van: wat werkt het goed en "the sky is the limit", maar opeens ontdek je dat er allemaal kwalijke kanten aan die middelen zitten. Dan kom je in de fase van ontkennen en bagatelliseren. In die fase zitten we nu met deze stoffen. De grootindustrie, met alle respect, zoals Bayer met het bijenblaadje, heeft er immers geen baat bij dat dit soort middelen van de markt verdwijnt. Dat geldt ook voor andere multinationals op dit gebied. Wij moeten echter stappen zetten om van dit soort stoffen, die aantoonbaar grote ecologische schade en grote gezondheidsschade veroorzaken, af te komen. Dat past bij deze tijd en het kan ook. Als je het doet, ontstaat er vanzelf innovatieruimte voor alternatieven.
Ik rond af met een paar vragen. De toelating door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is niet gekoppeld aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Dat verbaast mij een beetje, want de staatssecretaris van I en M gaat over beide. Zij zou er eigenlijk voor moeten zorgen dat dat mekaar niet in de weg zit.
Veel loopt via Europese richtlijnen en verordeningen, maar het zijn onze bijen, onze sportvelden, ons drinkwater en onze gezondheid. Ik hoor graag van beide staatssecretarissen hoe ver zij in Europa zijn en hoeveel wij met noodmaatregelen kunnen doen, opdat wij niet hoeven te wachten totdat alles in Europa is geregeld.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hoor de heer Smaling over verbod op verbod op verbod. Het moet allemaal zo snel mogelijk, maar ik hoor hem niet over de gevolgen van het verbod. Ik begrijp van de heer Smaling dat innovatie vanzelf komt, maar wil hij ook reageren op een artikel in het Friesch Dagblad van 8 april jongstleden: bij een verbod op Roundup kopen mensen het via het internet in Polen?
De heer Smaling (SP):
Mevrouw Lodders slaat de spijker op zijn kop wat betreft de keerzijde van de Europese eenwording. Je zou niet wensen dat dat allemaal zomaar kan. Wij hebben hier een dichtbevolkt land met grondwater dat heel hoog staat, waardoor wij extra kwetsbaar zijn. Juist de geografische, ecologische en demografische omstandigheden van Nederland zijn zodanig, dat je dit gewoon toch meer zelf wilt regelen. Ik heb niet onmiddellijk de oplossing voor de vraag die mevrouw Lodders stelt. Wij moeten nadenken over de vraag hoe wij het gebruik kunnen ontmoedigen; ik heb het niet meteen over strafbaarstelling of zo. Wij moeten een overgangsregeling hebben, zodat ondernemers er niet van vandaag op morgen door geraakt worden. Wij moeten tempo draaien met het overstappen op ecologisch verantwoorde maatregelen en producten.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb wél een oplossing voor de heer Smaling, namelijk het continueren van het bestaande beleid. Datgene wat op dit moment in Polen, Duitsland en andere lidstaten verkocht wordt, bevat 100% werkzame stof. Het is vele malen erger voor het milieu als dit gebruikt wordt. Datgene wat wij in tuincentra en bouwmarkten kopen, is goed gedoseerd en veilig in het gebruik. Dat is de oplossing.
De heer Smaling (SP):
Ik denk dat particulieren lang niet altijd precies weten wat zij allemaal spuiten en rondstrooien. In die zin valt er nog wel wat tegen de redenering van mevrouw Lodders in te brengen. De ene kant van het verhaal is dat je het in Polen gewoon makkelijk kunt krijgen. Die Oost-Europese lidstaten zijn ook nog niet in het stadium dat zij het allemaal willen vergroenen. Maar een land als Oostenrijk gaat verder dan Nederland in het verbieden van een aantal van deze stoffen, puur omdat men gewoon niet wil dat landschap en natuur verpest worden door middelen waarvan aantoonbaar is dat ze slecht zijn. Ze zijn kankerverwekkend. Hoeveel duidelijker wil mevrouw Lodders het hebben?
De heer Graus (PVV):
Mevrouw de voorzitter. Ik zet mij natuurlijk al heel lang in voor dieren. Toen ik op een gegeven moment met 144 en de dierenpolitie kwam, konden mensen daar heel veel sympathie voor opbrengen. Maar toen ik acht jaar geleden in de Kamer over bijen begon, hebben mensen mij voor gek verklaard, inclusief familieleden en vrienden van mij. Voor de onwetenden onder ons: de bijen staan aan het begin van onze voedselketen. Zonder bijen is het gedaan. Dan kan een wereldwijd voedselprobleem ontstaan. Door wetenschappers is gewoon aangetoond dat dat gaat gebeuren. De bij is ook medicinaal gezien onmisbaar. Ik denk bijvoorbeeld aan reumapatiënten. Het sputum van bijen en de honing zijn heel belangrijk. Ik heb thuis een boek van duizend pagina's over de medicinale werking van honing, de pro- en prebiotische werking van honing. Daarnaast heeft honing een antibiotische werking. Brandwondencentra hebben ermee gewerkt, noem maar op.
In 2002 is Roundup op de Nederlandse markt toegelaten. De PVV heeft ook toen direct een motie gesteund om dat middel van de markt te halen. Voor de Handelingen zeg ik er maar bij dat het gaat om de motie op stuk 32372, nr. 65. Die toelating was natuurlijk ook gebaseerd op studies die door velen als niet onafhankelijk werden beschouwd of zelfs niet openbaar zijn gemaakt. Uit recent onderzoek is gebleken wat dit middel allemaal voor narigheid kan veroorzaken: geboorteafwijkingen, hormoonverstorende effecten, dode reptielen en amfibieën, bodemschade en noem het allemaal maar op. Maar het is ook schadelijk voor de Maya's en de Willy's. Ik noem die, want de staatssecretaris en ik zijn nog van het tijdperk Maya de Bij en ik weet dat zij ook een grote fan is van Maya de Bij en Willy, het hommeltje dat er altijd bij is.
Een aantal jaar geleden heeft de staatssecretaris mij beloofd dat ze ook voor andere bestuivers actie zou ondernemen. Dat is gebeurd en daar bedank ik haar voor. Ik hoop ook dat ze daarmee doorgaat. Ik heb ook alternatieven aangedragen voor chemische onkruidbestrijding. Ik heb bijvoorbeeld de mogelijkheid genoemd om het met stoom te doen. Uit mijn contacten met gemeenten bleek dat stoom niet alleen effectiever maar ook goedkoper is. Waarom doen we dat dan niet? Voorts heb ik de staatssecretaris namen van mensen aangedragen van de stichting Niet-Chemische Onkruidbestrijding, de NCO. Hoe staat het daarmee? Ik vraag dat ook, omdat de staatssecretaris het ministerie contact op zou laten nemen met de contactpersoon die ik destijds heb genoemd. Ik heb op stuk 27858, nr. 131 een motie ingediend met als inhoud: "verzoekt de regering, te onderzoeken welke chemische middelen waar mogelijk kunnen worden vervangen door niet-chemische varianten". Hoe staat het daarmee? Wordt er iets gedaan met het verzoek in deze motie?
In bepaalde gewasbeschermingsmiddelen zitten ook neonicotinoïden. Ik ben blij dat ik dit woord in een keer kon uitspreken, want meestal struikel ik erover. Het gebruik daarvan treft ook de zweefvliegen en onmisbare bestuivers als hommels en bijen. Die sterven op grote schaal. Ik heb de bijensterfte op de agenda gezet met mevrouw Lutz Jacobi van de PvdA. Er wordt altijd gezegd: de PVV roept altijd maar wat en komt niet met oplossingen. Maar wat heb ik toen gedaan? Ik heb ervoor gezorgd dat er op overheidsgebouwen bijenkasten werden geplaatst, omdat bijen daar minder last hebben van bepaalde straling en van pesticiden en insecticiden. Dat is een groot succes geworden. We hebben hier de eerste bijenkast op een overheidsgebouw. We waren Frankrijk voor! De eerste parlementaire bijenkast staat hier in de tuin. De koningin droeg een deel van mijn naam: Dionysia Lemmerantia. We plaatsten 2.000 bijen en in een mum van tijd werden dat er tienduizenden. Het werden er zo veel dat ze zelfs bijenvolken hebben moeten verplaatsen. Jammer dat we niets met de honing mogen doen. Die mag weer niet commercieel benut worden en we mogen hier dus niet onze eigen honing eten in de ledenrefter.
Ik wil de staatssecretaris bedanken, want zij heeft als tweede op het ministerie van EZ een bijenkast laten plaatsen. Daar gedijen de bijen ook heel goed. Daarna hebben niet alleen de banken ons voorbeeld gevolgd, maar ook Heineken Nederland, die van het bier. Heineken gaat binnenkort een van de mooiste en grootste bijentuinen van Nederland openen. Daar moeten we allemaal een voorbeeld aan nemen. De bijen gedijen daar en het is dan ook goed dat iedereen — banken, grote multinationals en noem maar op — hieraan meewerkt. Het plan werkt!
Nu het wat beter gaat, moeten we natuurlijk niet verzwakken. Ik wil dan ook weten wat de staatssecretaris blijft doen om voor onze voedselzekerheid te zorgen. Het gaat mij dus niet alleen om mijn liefde voor bijen, maar ook om de voedselzekerheid van mensen en de medicinale werking van honing bij zieke mensen en kinderen. Wat gaat de staatssecretaris doen om dat allemaal te beschermen?
Mevrouw Lodders wees er terecht op dat er natuurlijk wel een gelijk speelveld moet zijn binnen de Europese Unie. Wij hebben sowieso niet zoveel met de EU, maar wij zijn wel voor de interne markt. Dat was ook de bedoeling van de EEG. Er moet dus wel een soort gelijk speelveld zijn. De staatssecretaris kan invloed uitoefenen op andere Europese landen en daarom wil ik dat zij zo vlug mogelijk actie onderneemt voor die beloofde versnelde afbouw, ook van die neonicotinoïden. Zij moet zich daar echt hard voor blijven maken.
Ik laat het hier voorlopig even bij, mevrouw de voorzitter. Een fijne dag verder!
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter. Het gemene van landbouwgif — of de grap; het is maar net welk gevoel voor humor je hebt — is dat je het kunt gebruiken om af te komen van bepaalde onkruidsoorten of insecten die je niet zo goed uitkomen, maar dat die troep ook ander spul doodt. Dat kun je op je klompen aanvoelen. Dat gif is heus niet alleen maar giftig voor dat ene plantje of insectje waar je niet op zat te wachten. Nederland staat wereldwijd in de top drie van landen met het hoogste gifgebruik per hectare en de gevolgen van het gebruik van landbouwgif zijn de afgelopen jaren indringend tot ons gekomen.
Gelukkig is er niet echt een groot meningsverschil meer over de noodzaak om dat gifgebruik fors terug te dringen. Deze Kamer heeft de Partij voor de Dieren gesteund in een oproep aan het kabinet om te zorgen voor een Europees moratorium op die nieuwe supergiffen, de neonicotinoïden, die verband houden met zorgwekkende bijensterfte. Daarvoor heeft de staatssecretaris van EZ zich ook ingezet. Toen wij zagen dat het Europese voorstel maar heel beperkt was en slechts een moratorium op drie soorten bevatte, waardoor het 80% van het gifgebruik in Nederland ongemoeid zou laten en ook nog eens voor maar twee jaar, heeft deze Kamer gezegd: dat is dus niet genoeg; de zorgen zijn zo groot dat er vanuit het voorzorgsbeginsel een nationaal verbod op neonicotinoïden moet komen. Deze Kamer heeft het kabinet ook gevraagd om een verbod in te stellen op de verkoop van glyfosaat aan particulieren; dat spul van Monsanto is hormoonverstorend en kankerverwekkend. Bovendien heeft deze Kamer het kabinet gevraagd om schimmelbestrijders die resistente schimmels bij de mens kunnen veroorzaken, wat een herhaling van het antibioticaresistentiedrama zou kunnen veroorzaken, ook van de markt te halen.
Nu zegt dit kabinet de zorgen van de Kamer te delen. Dat geloof ik ook. Als ik kijk naar de inzet van de staatssecretaris van EZ en ook naar die van de staatssecretaris van I en M, die meer doet dan haar voorganger, moet ik dat in alle eerlijkheid toegeven. Ik vertrouw daar ook op, maar de vraag is wel of het kabinet alles doet wat er kan. Dat is namelijk wel wat de moties vragen. De moties vragen niet om even te bekijken of het in Europa kan. Natuurlijk zou het het mooiste zijn als wij het Europees konden regelen, maar de zorgen van de Kamer zijn nadrukkelijk uitgesproken. Wij hebben niet zulke goede ervaringen met dingen Europees regelen. Als Europa al in actie komt, is dat maar halfhartig en dan moeten wij onze eigen verantwoordelijkheid nemen. Daarover gaat de discussie vandaag.
Het kabinet zegt dat zich juridische problemen voordoen als wij verdergaande stappen nemen, maar de Partij voor de Dieren is het daar niet mee eens. Er ligt jurisprudentie, op basis van de Europese afspraken die wij hebben gemaakt, dat lidstaten het voorzorgsbeginsel mogen toepassen als er vermoedens zijn dat bepaalde stoffen een risico voor de volksgezondheid opleveren. Daar hebben wij het hier over. De routes die het kabinet kiest zijn niet verkeerd, maar onvoldoende. Alleen de Europese route is te mager. Dank voor de inzet, maar er moet meer!
Het is ook niet verkeerd om aan het Ctgb, het college dat in Nederland gaat over de beoordeling van dit soort gifstoffen, om een herbeoordeling te vragen, maar de Partij voor de Dieren heeft hierover wel grote zorgen. Hoe kan het dat een onafhankelijke Europese studie ons nu weer wakker schudt over de nog grotere gevolgen van het gebruik van neonicotinoïden, niet alleen maar voor bijen en vogels, maar ook voor andere soorten? Dat was beschikbare kennis die het Ctgb in onze optiek allang mee had moeten nemen in zijn eigen beoordelingen. Wat vindt de staatssecretaris ervan dat een analyse van beschikbare wetenschappelijke kennis leidt tot de conclusie dat de zorgen groter zijn dat het Ctgb tot nu toe heeft willen toegeven? Betekent dit dat het Ctgb die studies toch niet meeneemt of dat het Ctgb andere dingen doet, die wij niet willen?
Wij hebben nog een ander zorgpunt met betrekking tot het Ctgb. Deze Kamer heeft gezegd dat wij de schimmelbestrijders die voor resistentie kunnen zorgen, van de markt moeten halen, maar wat doet het Ctgb? Het heeft recent precies zo'n zelfde schimmelbestrijder toegelaten. Is het Ctgb dan niet op de hoogte van de waarschuwingen van de Radboud Universiteit, die letterlijk stellen dat mensen met een zwakke gezondheid daarvan longinfecties kunnen krijgen en daaraan kunnen overlijden? Wat vindt de staatssecretaris van die handelswijze van het Ctgb? Waarom beperkt zij zich tot de Europese route en een herbeoordeling door het Ctgb als oplossing voor de uitvoering van deze moties?
De Partij voor de Dieren maakt bezwaar tegen het feit dat het kabinet de route laat liggen die geen grote juridische gevaren kent: die van het opstarten van de reguliere procedure. Daarbij zeg je als lidstaat het volgende. "Wij hebben zorgen over bepaalde stoffen, namelijk neonicotinoïden, glyfosaat en schimmelbestrijders. We zijn voornemens om ze van de markt te halen. Wij starten een procedure waarin sprake is van hoor en wederhoor. We draaien de bewijslast om. In plaats van dat wij de gevaren onomstotelijk moeten bewijzen, is het aan de bedrijven Bayer, Monsanto en, Syngenta om aan te tonen dat het geen risico oplevert." Als zij dat niet kunnen, staan wij sterk en kunnen wij die verboden invoeren. Dat duurt ietsje langer dan de noodprocedure. Dat vraag ik niet, al zou ik dat het liefste willen, want dan gaan die stoffen morgen al van de markt. Maar het is wel een tussenroute die dit kabinet kan benutten maar laat liggen.
De voorzitter:
Wilt u afronden? U bent ruim door uw spreektijd heen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik rond af. Dit is mijn laatste opmerking.
De Partij voor de Dieren begrijpt niet dat het kabinet blijft zeggen de zorgen te delen maar de mogelijkheid laat liggen om zo snel mogelijk tot een verbod op deze stoffen te komen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Sinds vorige week woensdag maak ik opnieuw deel uit van de Tweede Kamer. Toen dacht ik: ik hoef op één onderwerp niet meer in te gaan, want dat heb ik in 2011 al geregeld toen een Kamermeerderheid een motie aannam waarin ik vroeg om te stoppen met het zinloos spuiten van het gif glyfosaat op verhardingen en groenvoorzieningen, het zogenaamde niet-commerciële gebruik. Maar zo gaat het hier blijkbaar niet, want wij zijn intussen drieënhalf jaar verder en eigenlijk is er nog niks veranderd, behalve dat er nu een besluit ligt om vanaf 2016 in elk geval voor verhardingen tot een gebruiksverbod te komen. Ik tel mijn zegeningen, maar het gaat mij niet snel en ver genoeg. Gelukkig is er na 2011 mening initiatief in de Kamer geweest om verdergaande maatregelen te treffen.
De discussie over het glyfosaat lijkt zich toe te spitsen op de juridische houdbaarheid van een verkoopverbod. Ook als ik de stukken over een langere periode terug lees, bekruipt mij het gevoel dat hier een beetje sprake is geweest van het omgekeerde van het spreekwoord: waar een wil is, is een weg. Dat luidt: waar geen wil is, is geen weg. Ik wil van de staatssecretarissen niet horen dat het niet kan. Ik wil horen hoe het wel kan.
Men is in staat gebleken om een gebruiksverbod voor verhardingen uit te vaardigen dat ook geldt voor particulieren, waarvan het glashelder is dat dat niet handhaafbaar is, want wij gaan niet achter die voordeuren kijken. Maar daar hoort dan ook instrumentarium bij dat dat afdwingbaar maakt. Ook kunnen voortschrijdend inzicht en nieuwe gevaren die worden gezien, aanleiding geven om, hangende verdere onderzoeken, op basis van het voorzorgbeginsel alsnog een tijdelijk verbod in te stellen. Dat betekent dat ik nogmaals met klem de staatssecretarissen wil vragen: wat zijn de mogelijkheden om de komende tijd, hangende verdere onderzoeken en beoordelingen, in elk geval voor de particuliere sector een beperkt verbod op glyfosaat in te stellen? Dan heb ik het dus over de schappen in de tuincentra. Daar wil ik één ding extra bij opmerken. Als enkele grote verkopers het spul nu al uit eigen beweging uit het schap halen, wat ik buitengewoon positief beoordeel, dan is het toch een beetje te zot voor woorden dat wij intussen de belangen aan het verdedigen zijn van de freeriders die het per se wel in de schappen willen hebben staan? Dat kan toch niet het geval zijn?
Neonicotinoïden zijn een landbouwgif dat enorme gevolgen heeft. Onderzoek op onderzoek maakt duidelijk dat wij die strikt aan banden zouden moeten gaan leggen. Gelukkig wordt die mening breed gedeeld. Ik pak er een element uit. Ik ben blij dat er nieuwe onderzoeken gevraagd zijn bij de Commissie en bij het Ctgb naar mogelijke verstrekkender gevolgen dan we tot nu toe wisten. Maar dat gaat nog wel een tijdje duren. Intussen weten we een ding heel zeker, namelijk dat er blijvende normoverschrijdingen van dit spul zijn in het oppervlaktewater van het glastuinbouwgebied. Is het mogelijk om nu, hangende deze onderzoeken, tot een tijdelijk verbod op het gebruik van deze neonicotinoïden in de glastuinbouw te komen, daar waar het het grootste effect heeft? De gesloten kas is een farce: het sijpelt aan alle kanten het oppervlaktewater in, het zijn normoverschrijdingen die de perken verre te buiten gaan, waaraan grote gevaren kleven. Dat is al lang zo. Ook recente cijfers duiden niet op een verbetering. Graag een antwoord op die vraag en op die heel duidelijke suggestie van mijn kant.
Ik blijf een optimist. Drieënhalf jaar nadat ik op het gebied van glyfosaat hier een eerste succesje kon boeken, hoop ik dat we nu echt stappen vooruit gaan maken. Ik kijk uit naar het antwoord van de regering.
De heer Geurts (CDA):
Voorzitter. Een krantenbericht op basis van berichtgeving van het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek, het IARC, dat iets mogelijk kankerverwekkend is, brengt ons parlement vandaag tot een debat. Het is ook een ernstige bewering. Maar het is niet zo dat de berichtgeving nieuw bewijs oplevert. De onderbouwing rammelt. Eigenlijk stelt het IARC alleen de vraag of glyfosaat kanker zou kunnen veroorzaken. Ik las laatst in de Volkskrant een artikel dat als mogelijk kankerverwekkend ook koffie, kaneel, mosterd, alcohol en andere zaken zijn te noemen. Maar waar het natuurlijk om gaat, is of het een echt aantoonbaar risico is en welke dosis we binnen kunnen krijgen.
Bij dit en de voorgaande debatten over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen stel ik me steeds de vraag of we het risico van een stof en een middel in dit huis kunnen bepalen. Eigenlijk had ik mijn bijdrage willen beginnen en eindigen met de vraag wie wij als Kamerleden zijn dat wij het beter weten dan onafhankelijke autoriteiten als het Ctgb, het RIVM, de EFSA of het Duitse instituut voor risicobeoordeling.
Glyfosaat wordt door de EU op dit moment door de lidstaat Duitsland herbeoordeeld. Letterlijk schrijft het Ctgb: Duitsland heeft in dat licht vele honderden documenten en wetenschappelijke publicaties bezien. Tot op heden is na bestudering van alle publicaties geen aanleiding gezien om glyfosaat te beschouwen als verdacht van het veroorzaken van kanker en de classificatie van glyfosaat te veranderen. Het RIVM komt tot de conclusie: "Het IARC-standpunt wijkt af van eerdere beoordelingen van glyfosaat, uitgevoerd door gerenommeerde instanties, waarin de conclusie wordt getrokken dat glyfosaat niet kankerverwekkend is." De toelatingseisen van een stof en een middel zijn zeer streng, zeker in Nederland. Er moeten zo'n 300 studies worden uitgevoerd en de helft daarvan zijn naar de humane gezondheid. De toelatingseisen worden aangepast aan nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Het debat over de neonicotinoïden is in grote mate vergelijkbaar met dat over glyfosaat. Het verschil zit hem erin dat de discussie zich in dit geval richt op de effecten op insecten en vogels.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik vind het bijzonder om het CDA te horen zeggen dat bij de beoordeling van gifstoffen het Ctgb nieuwe wetenschappelijke inzichten meeneemt en dat we het Ctgb moeten vertrouwen. Hoe weet de heer Geurts dat die nieuwe wetenschappelijke inzichten daadwerkelijk worden meegenomen in de beoordeling?
De heer Geurts (CDA):
Dat staat in diverse publicaties. Het staat in ieder geval op de site van de EFSA en ik dacht ook in publicaties van het RIVM. Wetenschappers geven dat ook aan in diverse artikelen. De staatssecretaris vraagt aan het Ctgb een nieuwe beoordeling, want er zijn nieuwe wetenschappelijke inzichten. We weten dat het Ctgb dat ook doet. Dus je ziet gewoon in de praktijk dat dat ook gebeurt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, maar waarom moet de staatssecretaris dat dan vragen aan het Ctgb, als het dat al uit zichzelf zou doen? Hoe weet de heer Geurts dat? Kan hij controleren hoe het Ctgb dat doet? Het grote probleem is namelijk dat instanties als het Ctgb en ook de EFSA hun beoordeling mogen bepalen op basis van door de industrie uitgevoerde studies, die geheim blijven. Je zou denken dat daar misschien wel een pijnpuntje zit, want de standaard in de wetenschap is om aan peerreviewed onderzoek te doen. Dan kunnen onderzoeken altijd worden bekritiseerd door andere wetenschappers en kunnen we goed controleren of het Ctgb of de EFSA hun werk goed hebben gedaan en of die aangeleverde studies op basis waarvan het oordeel "dit is best veilig" is gebaseerd, wel kloppen. Mijn vraag blijft dus staan: hoe weet de heer Geurts zo zeker dat dat gewoon goed gaat bij het Ctgb? Kan hij dat controleren? Dan wil ik dat ook kunnen.
De heer Geurts (CDA):
Het Ctgb is ingesteld door deze Kamer als een onafhankelijke autoriteit. Ik heb er alle vertrouwen in dat het Ctgb zijn werk doet zoals het dat moet doen. Dat mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren geen vertrouwen heeft in het Ctgb is aan haar. Het CDA heeft wel vertrouwen in het Ctgb.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb een wat wonderlijk gevoel bij het verhaal van de heer Geurts. Je hebt een middel, glyfosaat, dat al jarenlang wordt bekritiseerd op basis van het feit dat die stof, een gifstof waarvan het restproduct ook giftig is, zich ophoopt in onze bodem en daarmee in ons grondwater terechtkomt. Waterschappen en drinkwaterleidingbedrijven pleiten al jaren voor het sterk terugdringen van die stof. Dan komt daar het extra argument van "mogelijk kankerverwekkend" bij en hoor ik de heer Geurts een heel betoog ophangen dat er op basis van dat ene extra argumentje toch eigenlijk niets aan de hand is. Hij gaat echter niet in op het totaal van de argumenten. Als er al reden genoeg is om het gebruik van dit product tot het minimum terug te brengen, en daar redelijke maatregelen voor mogelijk zijn zonder grote economische schade, is dat extra argument van die mogelijke kankerverwekkendheid dan niet eigenlijk een logisch extra argumentje?
De heer Geurts (CDA):
Ik proef uit deze interruptie heel veel vragen, ook deelvragen. Ik probeer mij tot de hoofdlijn te beperken. Ik heb er ook eens de website van de Atlas Bestrijdingsmiddelen in Oppervlaktewater voor Nederland bij gepakt. Helaas bevat die geen cijfers over 2014 maar gelukkig wel over 2013. Ik vraag de heer Grashoff van GroenLinks om op die site te zoeken op glyfosaat. Helaas kan ik het op deze afstand niet laten zien. We hebben normen in Nederland, rood en geel, en op alle meetpunten — dat zijn er verschrikkelijk veel in Nederland — is het niet rood en niet geel. Het komt op een aantal elementen voor. Ik denk dat we elkaar wel kunnen vinden in het feit dat gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen zorgvuldig moeten worden toegepast, dat er met gezond verstand moet worden omgegaan met deze middelen. Ik word door de landsadvocaat ondersteund in mijn opvatting dat, als het parlement het zonder degelijke onderbouwing zomaar zou verbieden, de rechter bij een gerechtelijke uitspraak gewoon zegt: parlement, u hebt uw werk niet goed gedaan.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik ben blij dat er in elk geval een opening zit in het antwoord van de heer Geurts. Ik ben blij dat hij er serieus over wil nadenken en dat hij het op het punt van het terugdringen van de middelen blijkbaar in grote lijnen met mij eens is dat daarmee een doel gediend is. Ik ben dus buitengewoon benieuwd naar de rest van zijn betoog. Ik zou hem nog een advies willen meegeven: ga eens te rade bij onze drinkwaterleidingbedrijven.
De heer Geurts (CDA):
Ik wil toch nog even reageren, want naar aanleiding van de eerste interruptie heb ik een puntje laten liggen over alternatieven.
De voorzitter:
Dan geeft u dat nog even als antwoord en dan heeft de heer Schouw ook nog een vraag.
De heer Geurts (CDA):
Prima. Uit een rapport van Wageningen University heb ik een staatje gehaald. Dat laat ik nu even zien. Daaruit blijkt dat het milieueffect van de alternatieven voor glyfosaat — heet water, branden en hete lucht — vele malen groter is. Daar moeten we ook eens goed naar kijken. Er zijn partijen die het hebben over energiebesparing en CO2. Dat kan ik volgen; daar ben ik het grotendeels ook mee eens, maar dan moeten we ook dat in het debat over de alternatieven goed meenemen.
De heer Schouw (D66):
Dat was een mooie presentatie van docent Geurts en zijn factsheets. Ja, was hij er maar, hè, de beamer? Ik ga even door waar de heer Grashoff stopte. De liefde van mijn fractie voor de waterschappen is groot, zoals iedereen weet, maar er staan toch twee opmerkelijke dingetjes in hun brief waardoor die liefde nog groter wordt. De waterschappen zeggen: wij voldoen eigenlijk niet aan de eisen van de Europese Kaderrichtlijn Water, en uit waterschapsmetingen blijkt dat bij 50% van de meetlocaties gewasbeschermingsmiddelen in hoge concentraties in het oppervlaktewater voorkomen. Dat zijn gewoon twee feiten. Die staan kennelijk niet op het kaartje van de atlas, maar is de heer Geurts het met de fractie van D66 eens dat we in elk geval die twee problemen moeten oplossen, dus dat we moeten voldoen aan de Kaderrichtlijn Water en ervoor moeten zorgen dat niet in de helft van het aantal metingen te hoge concentraties bestrijdingsmiddelen in het water zitten?
De heer Geurts (CDA):
Daarop heb ik een vrij simpel antwoord: ja, wij moeten voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Dat hebben we met zijn allen afgesproken. Als daar meetwaardes bij zitten waar we niet aan voldoen, moeten we daarnaartoe gaan werken voor zover we dat nu al niet doen. Ik pakte maar even de Atlas Bestrijdingsmiddelen erbij, ook een beetje als tegenwicht aan allerlei andere zaken die worden neergezet. Helaas hebben we geen beamer, maar ik had er nog wel een paar meer gehad. Ik wil proberen om in de discussie ook het gezonde, nuchtere verstand terug te brengen.
De heer Schouw (D66):
Het is altijd heel goed om het nuchtere verstand terug te brengen, maar als we nou gewoon dat ene ding eruit pakken: voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Dan is de CDA-fractie het dus ook met mijn fractie eens dat we het kabinet oproepen om alles uit de kast te trekken om dat binnen een jaar of twee, drie gewoon te regelen.
De heer Geurts (CDA):
Dingen moeten ook kunnen. Ik mag ook waterwoordvoerder zijn namens de CDA-fractie. Bij die onderwerpen voeren wij deze discussie ook. Er komt ook veel water Nederland binnen vanuit het buitenland. Het zou de heer Schouw van de D66-fractie moeten aanspreken dat ik vind dat wij hier ook in Europees verband veel beter naar moeten kijken dan we op dit moment doen. Er komen gewoon veel dingen Nederland binnen van buiten, waar wij op dit moment op worden afgerekend.
De voorzitter:
Gaat u verder, mijnheer Geurts.
De heer Geurts (CDA):
De aanleiding om vandaag te debatteren over het gebruik van de neo's is het rapport van verschillende nationale Academies van Wetenschappen. Voor mij is het moeilijk te beoordelen of dit rapport nieuwe gegevens bevat en in hoeverre deze data al aan de basis hebben gestaan van de beoordeling van de neo's door de EFSA. Kunnen wij hier beoordelen welke risico's er zitten aan het gebruik, bijvoorbeeld via zaadcoating of bespuiting, en hoe dat onderzocht dient te worden? In mijn ogen niet. Daar hebben we het Ctgb, het RIVM, de EFSA et cetera voor.
Het is ook rijksoverheidsbeleid dat het Ctgb beoordeelt en bepaalt welke middelen in Nederland verkocht en gebruikt mogen worden, zo is ook te lezen op de website van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Toch heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu een verbod aangekondigd op het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen. Het Ctgb heeft het middelengebruik zorgvuldig beoordeeld en toch komt de staatssecretaris met een zelfstandig verbod, dat afwijkt van de beoordeling door het Ctgb. Daarom vraag ik het kabinet of het nog wel vertrouwen heeft in het Ctgb.
Het verbod gaat volgend jaar in. Vanaf het begin zet ik al vraagtekens bij de juridische houdbaarheid van dit verbod. De landsadvocaat steunt mij daarin, zo lezen we in de stukken, onder andere ten aanzien van de laagrisicomiddelen, die, zo heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu mij toegezegd, zouden worden toegelaten. Er zouden criteria komen voor laagrisicomiddelen die toegelaten zouden kunnen worden. Ik heb hierover ruim een jaar geleden een motie ingediend, die door deze Kamer is aangenomen. Gemeenten kopen nu voor volgend jaar het onderhoud van de openbare ruimte in, maar zij weten nog niet wat volgend jaar wel of niet mag. Dat vind ik eigenlijk schandalig. Daarom vraag ik de staatssecretaris nogmaals om mijn motie uit te voeren. Ook vraag ik haar wanneer zij komt met de criteria voor laagrisicomiddelen.
Tot slot wil ik benadrukken dat het middelengebruik altijd beter kan en moet. Ik heb dat zonet in interrupties ook aangegeven. Om welke stof het ook gaat, wij zijn voor het gebruik van makkelijk afbreekbare stoffen met zo weinig mogelijk effecten.
Ik kom bij het punt van de bijen. De CDA-fractie maakt zich zorgen over de impact van bijen en producten van bijen. We zien op dit moment een import van killer bees. Dat zijn zeer agressieve bijen die uit Afrika en eventueel Argentinië deze kant op komen en die wij in Europa niet kennen. Ze zijn zeer agressief. De vraag is of de staatssecretaris kan aangeven wat het kabinet doet aan onderzoek naar de import en de gezondheid van bijen die in Europa binnenkomen.
De heer Leenders (PvdA):
De heer Geurts maakt zich aantoonbaar weinig zorgen over de effecten op de gezondheid van mensen. Dit blijkt ook uit de vergelijking die hij maakt. Hij heeft mij in de wandelgangen gezegd dat komkommers kankerverwekkend zijn als je er maar genoeg van eet. Ik vraag mij af waar de heer Geurts zich wel zorgen over maakt. Laat ik een voorbeeld geven. Vorige week kwam er een onderzoek uit van, naar ik meen, de Landbouwuniversiteit Wageningen, waarin wordt gesuggereerd dat de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden en vooral ook voor agrarische gezinnen, kan leiden tot allerlei enge ziekten. Maakt de heer Geurts zich daarover zorgen?
De heer Geurts (CDA):
Het voert wat te ver om aan te geven waar de heer Geurts zich allemaal zorgen over maakt; soms in ieder geval over het kabinet. Er wordt veel onderzoek gedaan naar gezondheid. De heer Leenders doelt waarschijnlijk ook op landbouwonderzoeken en onderzoeken door de Gezondheidsraad naar landbouw en naar de effecten van landbouw. Laten wij die onderzoeken nu eens afwachten en er niet allerlei deeltjes uitplukken om daarmee te proberen ons gelijk te bewijzen. Waar het mij vanmiddag om gaat, heb ik net duidelijk gezegd. Middelen die wij niet nodig hebben, moeten wij niet gebruiken. Wij moeten zoeken naar goede alternatieven en lage-risicomiddelen. Wij wachten er al een jaar op. Er is een aangenomen motie van mijn hand en wij wachten al jaar op de uitkomst wat lage-risicomiddelen zijn en welke alternatieven er zijn. Het kabinet komt daar niet mee. Op dit punt maak ik mij daarom zorgen over het kabinet.
De heer Leenders (PvdA):
Wij doen er erg lang over in de Kamer; de heer Grashoff heeft daar ook al iets over gezegd. Mag ik nog een andere case aan de heer Geurts voorleggen over de neonicotinoïden? Die doden bijen en mogelijk ook andere bestuivers. Als dat werkelijk het geval zou zijn, als het zelfs maar een beetje het geval zou zijn, dan hebben wij straks ook geen appels en peren meer. Maakt de heer Geurts zich daar zorgen over?
De heer Geurts (CDA):
Ik weet niet hoeveel interrupties er nog komen met de vraag waar de heer Geurts zich zorgen over maakt. Uiteraard, als er aantoonbaar bewijs is dat dit allemaal aan de hand is en er zijn aanwijzingen … Je ziet ook dat de toepassingen worden aangepast; de etiketten voor het gebruik worden aangepast. Sommige middelen kennen wij in Nederland niet, terwijl zij in de rest van de wereld volop worden gebruikt. Nederland doet zijn best en ik meen dat wij ook vooruitlopen op een aantal zaken. Het zal ons echter niet lukken om vanmiddag alles op te lossen in deze Kamer.
De heer Smaling (SP):
De heer Geurts heeft zich zoals gewoonlijk goed voorbereid. Heeft hij nu helemaal niets met het begrip "voorzorg"? In de Europese richtlijn wordt het woord ook genoemd. Ik heb de indruk dat hij redeneert: zo lang het niet is bewezen, is het niet bewezen. Deze stoffen bestaan uit heel grote organische moleculen die helemaal niet in natuurlijke systemen thuishoren. Je zou dan toch van een partij als het CDA, gezien haar interesse in de gezondheid van de bevolking, mogen verwachten dat je geen bijen binnenhaalt als het risico te groot is. Daar hoor ik helemaal niets over. Daarom vraag ik of voorzorg helemaal geen rol speelt voor het CDA.
De heer Geurts (CDA):
Ik dank de heer Smaling voor deze interruptie, want in vijf minuten spreektijd kun je niet alles kwijt. Nu kunnen wij dit punt ook nog even behandelen. Ik ga zeker niet het debat aan met de heer Smaling, want zijn kennis van scheikunde zal vele malen groter zijn dan die van mij, ook door zijn professie. Wij moeten echter op enig moment toch ook vertrouwen hebben in de organisaties die wij hebben ingesteld. Als ik moet oordelen op basis van "mogelijk", kan ik vanavond niet naar huis. Ik kan immers "mogelijk" een ongeluk krijgen, maar ik wil toch graag naar huis.
De heer Smaling (SP):
Ik wijs erop hoe het met DDT en asbest is gegaan. Eerst was er een fase van halleluja, toen een fase van het deugt eigenlijk niet en daarna een fase van mea culpa. Dit geldt ook voor dit soort stoffen die op zo grote schaal worden gebruikt. In Argentinië en Paraguay zijn heel veel geboorteafwijkingen. Boerenvrouwen in Canada krijgen twee keer zo veel miskramen als normaal. Dan moet je toch denken dat er misschien wel iets aan de hand is. Je kunt dan toch niet — misschien naar goed agrarisch gebruik van de heer Geurts — redeneren: als het kalf verdronken is, dempen wij de put?
De heer Geurts (CDA):
Wat moet ik nou met zo'n interruptie? Ik kan niet beoordelen welke feiten daar nog meer zijn, maar het is schrikbarend. Ik heb de beelden gezien van de afwijkingen die bij mensen ontstaan, maar ik heb dergelijke beelden nog niet gezien van Nederland of Europa. Ik ga ook niet overal kijken, maar als je overal voorzorg moet nemen, gaat het wel heel ver.
De heer Leenders (PvdA):
Voorzitter. De WHO heeft geoordeeld dat het middel glyfosaat waarschijnlijk kankerverwekkend is voor mensen. De gezamenlijke academies van wetenschappen in Europa zeggen dat neonicotinoïde niet alleen bijen doodt, maar ook allerlei andere wilde bestuivers, zoals vlinders, zweefvliegen en hommels. De centrale vraag is vandaag of het aanvullende wetenschappelijke bewijs dat hiermee gegeven is, reden is om te komen tot een verbod op basis van het voorzorgsprincipe, waarover de heer Smaling ook sprak, verdergaand terugdringen van het gebruik of om versneld in te zetten op verder wetenschappelijk onderzoek.
De inzet van de Partij van de Arbeid is volstrekt helder. Gewasbeschermingsmiddelen met aantoonbare gezondheidsrisico's moeten wat ons betreft uit de schappen van de winkels. Ook het gebruik van dit soort middelen in de publieke ruimte en in de landbouw moet worden teruggebracht. Wij willen geen eindeloze juridische procedures, door een verbod erdoorheen te jassen en dan door de rechter teruggefloten worden. We willen ook investeren in innovatie en in samenwerking met producenten, leveranciers, gebruikers en de detailhandel.
Beide staatssecretarissen hebben eerder aangegeven dat zij toe willen naar vergroening van de gewasbescherming en naar het terugdringen van glyfosaat en neonicotinoïden. Zij zetten bij het dossier gewasbeschermingsmiddelen duidelijke stappen en daar hebben we waardering voor, zoals zelfs mevrouw Ouwehand heeft uitgesproken. Dat gebeurt op basis van wetenschappelijk onderzoek, juridische mogelijkheden en het streven naar een gelijk Europees speelveld. Prima. Daarom is bijvoorbeeld de toepassing van metam-natrium aan banden gelegd. Ook eerdere studies naar de gevolgen van neonics voor bijen hebben geleid tot beperking van het gebruik.
Het gebruik van glyfosaat wordt snel beperkt. Professioneel en particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen is vanaf begin volgend jaar verboden. Professioneel gebruik op niet-verharde terreinen buiten de landbouw is verboden per 2017 en het particulier gebruik wordt teruggedrongen. Dat is het beleid van de staatssecretaris. Toch is er een uitzondering voor het professionele gebruik van glyfosaathoudende middelen op sportvelden en recreatieterreinen. Daarover maken we ons zorgen, want wij willen niet dat onze kinderen spelen op grasvelden die met dit middel zijn bewerkt. Kan de staatssecretaris op dit specifieke punt ingaan? Wat ons betreft zou het gebruik ook hier versneld moeten worden afgebouwd.
De tuincentra hebben al een grote slag gemaakt in het terugbrengen van glyfosaathoudende middelen. De verkoop is sterk afgenomen; de laatste jaren met gemiddeld maar liefst 50%. Volgens de tuinbranche worden er niet meer beschikbare natuurlijke middelen verkocht. Dat geeft te denken en is zorgwekkend, want de verwachting is niet dat de Nederlandse tuinliefhebber massaal met schepje en harkje op de knieën gaat om het terras schoon te maken. De consument mijdt glyfosaat, blijkt daaruit, maar koopt ook niet het natuurlijke alternatief. De verwachting van de detailhandel is dat de consument veel meer gebruik maakt van alternatieven zoals azijn en zout. Deze zijn niet beoordeeld door het Ctgb, maar ook niet zo best voor het milieu. Er zijn alternatieven, maar dan moet wel duidelijk worden welke als laagrisicomiddelen worden geclassificeerd. Ook daarover is in deze Kamer al vaak gesproken. Ik wil graag weten wat de stand van zaken is. De staatssecretaris van I en M heeft toegezegd er in het voorjaar op terug te komen. Volgens mij is het nu volop voorjaar.
Terugdringen van gebruik doen we door op rijksniveau geboden en verboden uit te vaardigen. Gelukkig is dat niet het enige. Het doorlopende gesprek met de samenleving, producenten, leveranciers, gebruikers en detailhandel levert ons ook werkbare, gedragen en soms veel meer effectieve resultaten op. Ik heb bij werkbezoeken gezien dat ook daar met passie wordt gewerkt aan vergroening door product- en procesinnovatie, door reductie van gebruik en emissiebeperking, middelenbesparing en consumentenvoorlichting. De Tuinbranche Nederland werkt met het Groen Brancheplan aan vergroening van gewasbescherming bij particulier gebruik. Ik was vorige week nog op bezoek bij de Nederlandse Fruittelers Organisatie en werd blij van wat ik daar allemaal heb gezien.
Ik zie dat mevrouw Ouwehand daar al een tijdje staat.
De voorzitter:
Zij staat al een tijdje bij de interruptiemicrofoon. Ik krijg geen oogcontact met haar, dus ik dacht: ze wacht vast tot de heer Leenders klaar is met zijn inbreng.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, misschien moet ik dat doen.
De heer Leenders (PvdA):
Goed. Ik ben bijna klaar. Ik wilde onder meer nog iets zeggen over innovatie. De ontwikkeling van haalbare alternatieve middelen en methoden voor de huidige wijze van gewasbescherming is naar onze mening cruciaal voor vergroening. De betrokken sectoren willen daarin investeren, maar zij ervaren wel problemen bij de classificering van producten. Is het mogelijk om procedures die te maken hebben met die classificering te verbeteren of te versnellen?
De rijksoverheid doet veel om samen met sectoren te investeren in innovatie. Een van de middelen die de overheid daarvoor gebruikt, is de green deal. Er lopen er een aantal en er zijn diverse green deals in voorbereiding. Wij zijn benieuwd hoe het staat met deze green deals.
Voordat ik met mevrouw Ouwehand aan de slag ga, maak ik nog een concluderende opmerking. Niet alleen in Nederland, maar in heel Europa is er weerstand tegen middelen die in potentie de gezondheid en het milieu schaden. De Partij van de Arbeid wil het liefst toe naar een nulgebruik van dit soort middelen. Zij ziet echter liever een geleidelijk, haalbaar en gedragen verbod over enige tijd dan een snel verbod dat het bij de rechter niet haalt. Ook wil zij tegelijk werken aan een haalbaar, gedragen vermindering van het gebruik door samenwerking met producenten, leveranciers, gebruikers en de detailhandel.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Leenders. Misschien wil mevrouw Ouwehand wel met ú aan de slag.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat hebt u goed gezien, voorzitter.
De Partij van de Arbeid spreekt goede woorden. Zij wil die stof van de schappen en uit de markt hebben. De heer Leenders zegt namens de Partij van de Arbeid: liever goed dan juridisch niet haalbaar. Daarover ben ik het op zichzelf met hem eens, maar ik hoor wel graag een toelichting op de weging door de Partij van de Arbeid op dit punt. Wij voeren dit debat immers niet voor het eerst. Ik heb inderdaad gezegd dat de stappen die dit kabinet zet, in principe niet verkeerd zijn. Er zijn echter meer mogelijkheden en daar gaat de Partij van de Arbeid aan voorbij. Ik zou graag een nadere toelichting horen, want ik proef hier een beetje uit dat de Partij van de Arbeid de lijn van het kabinet volgt dat de juridische problemen te groot zouden zijn, terwijl zich steeds meer bewijzen aandienen dat die mogelijkheden er wel zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand zorgt ervoor dat u meer spreektijd krijgt, meneer Leenders.
De heer Leenders (PvdA):
Zo is dat, maar eigenlijk kan ik niet meer doen dan herhalen wat ik al heb gezegd. In het begin van mijn betoog zei ik dat ik mij afvraag of het aanvullende wetenschappelijke bewijs over die twee voorbeelden van neonicotinoïden en glyfosaat, een aanleiding is voor een verbod of een sterke vermindering. Dat was mijn beginvraag. Als dat zo zou zijn en als de juridische mogelijkheden er zouden zijn, heeft dat onze voorkeur; dat is volstrekt helder. Alleen houd ik er alvast rekening mee dat dit niet het geval is. Daarbij geloof ik heel sterk in de samenwerking met de samenleving. Wij kunnen hier verboden en geboden uitvaardigen. Dat is prima, daar zijn wij voor en dat moeten wij doen als dat nodig is. Maar wat wij vooral ook moeten doen, is om ons heen kijken, praten, luisteren en bekijken of we op die manier of wellicht op een meer effectieve wijze ons doel kunnen bereiken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Oké, daarmee wordt het iets helderder. Ik begrijp dat de Partij van de Arbeid met de Partij voor de Dieren aan het kabinet vraagt om beter te bekijken welke de mogelijkheden er zijn. En misschien heb ik de heer Leenders verkeerd begrepen. Misschien zou het juridische problemen kunnen opleveren om iets te doen boven op wat het kabinet al doet. Hij staat hier open in en vindt dat het kabinet eens goed moet kijken naar de suggesties die de Partij voor de Dieren heeft aangedragen.
De heer Leenders (PvdA):
Ja, maar daar wil ik toch iets aan toevoegen. De Partij voor de Dieren gaat erg de weg op van het juridische verbod. Die weg volgen we. We willen ook graag weten wat de staatssecretaris daarvan vindt. Ik heb net gezegd dat we dat spoor absoluut moeten bewandelen. Maar ik wil meer dan dat: ik wil uiteindelijk het doel bereiken van zo min mogelijk stoffen die schadelijk kunnen zijn voor gezondheid en milieu, in de schappen van de winkels en gebruikt in de landbouw.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Onkruid moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Dat geldt voor het onkruid dat welig tiert op akkers, in straten en tuinen, maar zeker ook voor de overdreven betutteling en feitenvrije besluitvorming die in deze Kamer minstens zo welig tiert. Meer en meer maakt een wildgroei aan besluiten, opgedrongen door een linkse gelegenheidscoalitie, de levens zuur van gemeenten, van ondernemers maar ook van individuele burgers.
Roundup, of de werkzame stof glyfosaat, is een middel om onkruid te bestrijden. Het is ongevaarlijk, werkt goed en is, mits goed gebruikt, een prima oplossing voor gemeenten die openbare ruimten netjes willen houden, voor ondernemers die hun erf, akker of recreatieterrein netjes willen houden, maar ook voor mensen die zelf willen beslissen over hoe ze in hun eigen tuin omgaan met het verdelgen van onkruid.
De heer Graus (PVV):
Ik voel me enigszins aangesproken, alhoewel ik geen geitenwollen sok ben en in de Kamer aan de rechterkant zit. Hetgeen waar mevrouw Lodders het over heeft, heb ik wel allemaal gesteund. Ik wil dit in de Handelingen hebben vastgelegd en daarom pleeg ik deze interruptie. Ik doe dat niet omdat ik een geitenwollen sok of milieuactivist ben, maar omdat ik me zorgen maak over bijensterfte en over de volks- en diergezondheid. Daar gaat het om.
De voorzitter:
Dat was uw statement, u heeft geen vraag gesteld aan mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hoorde inderdaad geen vraag aan mij, maar ik heb wel de behoefte om erop te reageren. Ik kom hier in mijn betoog op terug.
Ik zei al dat Roundup, of glyfosaat, een middel is om onkruid te bestrijden en dat het ongevaarlijk is, goed werkt en, mits goed gebruikt, een prima oplossing is voor gemeenten die de openbare ruimte netjes willen houden. Dat we nu, in deze plenaire zaal van de Tweede Kamer, een debat voeren over dit middel, waarvoor aanvankelijk maar liefst drie bewindspersonen waren uitgenodigd, vindt de VVD onzinnig en overbodig. Dat is onzinnig, omdat van dit middel niet is aangetoond dat het schadelijk is. De Amerikaanse, de Europese en onze eigen autoriteit hebben het middel niet aangemerkt als gevaarlijk. Duitsland, de rapporterende lidstaat binnen Europa, houdt constant de vinger aan de pols. De afdeling kankeronderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie stelt dat er bij zeer grote hoeveelheden mogelijk een kans is dat het middel kankerverwekkend is. Dit rapport is overigens nog niet gepubliceerd. Het is ook onzinnig omdat gemeenten, ondernemers en mensen heel goed in staat zijn om zelf te beslissen hoe ze hun weg, terrein of achtertuin willen onderhouden. Het is tevens onzinnig omdat het onmogelijk is om een verbod te handhaven. Mensen worden uitgedaagd om op zoek te gaan naar andere oplossingen. Ik verwijs naar een artikel in het Friesch Dagblad waarin we kunnen lezen dat het middel gewoon via internet besteld wordt in Polen of Duitsland. Daar is het volop verkrijgbaar in vaak een andere samenstelling dan die wij hier in Nederland gewend zijn, met alle gevolgen van dien.
Het is ook overbodig. Dit kabinet zit er niet om mensen in de weg te zitten met regels die geen enkel probleem oplossen. Laten we eerlijk zijn: als iets niet schadelijk is, dan is er dus ook geen probleem en als er geen probleem is, dan is er geen enkele reden voor deze Kamer of dit kabinet om te komen met een oplossing of, liever gezegd, een schijnoplossing. Een schijnoplossing, want mensen zoeken naar wegen om dit middel toch te gebruiken. Alternatieven zijn kostbaar en milieubelastend. Neem bijvoorbeeld de gemeente Purmerend, waarbij ik dan met name kijk naar de heer Graus. Uit de rapportage Milieuvriendelijke alternatieven blijkt dat deze gemeente voor borstelen ruim €370.000 extra kwijt is. Bij het branden van onkruid is dat bijna €480.000 extra en bij stomen maar liefst €459.000 extra. En dan hebben we het nog niet over de belasting van het milieu door dieselgebruik, verbrandings- of verhittingsprocessen, schade aan verharding, geluid- en stofhinder en de effecten van alternatieven, welke de heer Geurts in zijn staatje heeft gepresenteerd.
Er hangen ook nog andere besluiten boven de markt.
De voorzitter:
Ik proef een beetje dat u naar een volgend blokje gaat. Voordat u dat doet, geef ik de heer Schouw de gelegenheid om te interrumperen.
De heer Schouw (D66):
Het is een beetje rechttoe, rechtaan, waar ik op zichzelf ook wel van houd. Ik vroeg mij echter af of mevrouw Lodders niet een paar dingetjes over het hoofd ziet. Ik heb de heer Geurts ook voorgehouden de brieven die we voortdurend krijgen van de waterschappen, waarin ze aangeven dat er toch te veel rommel in het water zit, wat niet goed is voor de mensen en wat heel veel kost om het eruit te halen. Dit om maar eens een probleempje te noemen. Zegt mevrouw Lodders in navolging van de heer Geurts nu dat het vooral buitenlands water is en dat het ons water niet is?
Mevrouw Lodders (VVD):
Nee, dat zeg ik niet. Er zijn metingen gedaan en hier en daar hebben we stappen te zetten. Tegelijkertijd heb ik niet voor niets gesproken over schijnoplossingen. Een besluit moet gebaseerd zijn op feiten en niet op onderbuikgevoelens. Het rapport waarnaar door bijna alle partijen hier verwezen wordt, is nog niet gepubliceerd. Vervolgens hebben er wel allerlei herbeoordelingen plaatsgevonden. Bovendien ben je er met zo'n verbod niet. Op dit moment wordt dit middel gewoon besteld via internet en gebruikt in heel andere doseringen. De effecten op het milieu zijn vele malen groter en gevaarlijker dan bij gebruik van dit middel dat wij in de juiste samenstelling in de tuincentra kunnen kopen.
De heer Schouw (D66):
Ik probeer gewoon echt een klein puntje te pakken en dat is dat de waterschappen zeggen: ons water zit vol met bestrijdingsmiddelen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat zeggen ze niet.
De heer Schouw (D66):
Ze zeggen ook: het kost ons heel veel geld om de residuen eruit te halen en als je gaat meten is op 50% van de plekken die concentratie hoog. Ik neem dat aan als een gegeven. Ik hoop ook dat mevrouw Lodders dat doet. Daar moeten we dan toch wel wat aan gaan doen? Natuurlijk, Polen is een probleem en het water dat uit Duitsland via de Rijn Nederland binnenstroomt is een probleem maar is het toch ook niet de taak van ons als politieke partijen om het kabinet aan te sporen om stap voor stap maatregelen te nemen zodat ons water gezuiverd wordt van residuen van bestrijdingsmiddelen?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik neem afstand van de suggestie dat ons water vol zit met gewasbeschermingsmiddelen, bestijdingsmiddelen of gif, zoals mevrouw Ouwehand dat betitelt. Dat is geenszins het geval. De knelpunten die uit metingen naar voren komen, hebben niet alleen betrekking op deze middelen maar ook op allerlei andere aspecten. Op dat punt worden ook stappen gezet en dat moeten we verantwoord doen, maar de besluiten die de linkse meerderheid in deze Kamer voorstaat, zijn een schijnoplossing. Mensen zoeken andere mogelijkheden om middelen te gebruiken. Zo-even kwam het voorbeeld van azijn langs. Ik refereer hierbij graag aan de voorganger van staatssecretaris Mansveld, de heer Atsma, die azijn in zijn eigen tuin gebruikt. Weet u wat de effecten op het milieu zijn als u azijn gebruikt?
De heer Leenders (PvdA):
Dat weet de heer Schouw vast wel, zeker als hij het op zijn boerenkool doet.
Ik wil een iets andere vraag stellen aan mevrouw Lodders. Overigens zit ik niet in de linkse coalitie, maar in een coalitie met de VVD, en dat bevalt best goed.
Mevrouw Lodders (VVD):
Een gelegenheidscoalitie.
De heer Leenders (PvdA):
Oké, een gelegenheidscoalitie.
Mevrouw Lodders noemde het net zelf ook al, maar vanochtend heb ik in een artikel in De Gelderlander gelezen dat zij met een gietertje Roundup door haar eigen tuin gaat. Ik zou daar toch een beetje voorzichtig mee zijn. Maar los daarvan, is de vraag of we nu op basis van een onderbuikgevoel een middel gaan verbieden. Mevrouw Lodders noemde dat onderbuikgevoel net ook even. We hebben het hier over een van de meest gerenommeerde instituten van de wereld, de Wereldgezondheidsorganisatie, die hierover een uitspraak doet. Dat kan zij toch niet menen?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb in mijn betoog aangegeven dat het gaat om een onderzoek dat nog niet is gepubliceerd. Vervolgens is er door drie autoriteiten, te weten de Nederlandse, de Europese maar ook de Amerikaanse, onderzoek gedaan. Duitsland, dat als Europese lidstaat rapporteur is, is met legio documenten aan de slag om te kijken in hoeverre het nodig is om toch aanvullende voorwaarden te stellen. Mijn fractie heeft vertrouwen in deze autoriteiten. Het voorbeeld metam-natrium is bij andere interruptiedebatjes al aan de orde geweest. Ik kan me erin vinden als op basis van feiten wordt gesteld dat er maatregelen moeten worden genomen. Maar dan moet het dus wel zijn op basis van feiten, en niet op basis van een onderbuikgevoel.
De heer Leenders (PvdA):
Over die laatste uitspraak gaat het nu juist. Van roken is ook niet onomstotelijk bewezen dat het slecht is voor de gezondheid. Ook van roken krijg je niet 100% zeker kanker. Het heeft te maken met wetenschap. Wetenschap is een kwestie van bouwen. Wat er nu gebeurt, is een verdieping op het bouwwerk van de wetenschap. Het is een stap verder in een bepaalde richting. Ik denk dat mevrouw Lodders met haar uitspraak, die zij veelvuldig doet, de wetenschap toch niet helemaal serieus neemt.
Mevrouw Lodders (VVD):
Daar neem ik echt afstand van. Nogmaals, als we kijken naar wat er is gedaan door Duitsland, een Europese lidstaat, als rapporteur, en als we kijken naar de Ctgb, naar de Europese autoriteit en de Amerikaanse autoriteit, dan worden de rapporten, als ze gepubliceerd zijn en als er een uitkomst is, serieus genomen. Dat is een goed ding, want dan kunnen we op basis van feiten besluiten nemen en niet op basis van onderbuikgevoelens, waar we in deze Kamer te vaak en te veel in meegaan.
De heer Graus (PVV):
Om herhaling van zetten te voorkomen, ik heb de staatssecretaris van Economische Zaken vorig jaar of misschien twee jaar geleden gemeenten aangedragen, alsook namen van bedrijven die niet-chemische onkruidbestrijding goedkoper kunnen doen dan chemische-onkruidbestrijding. Nu hoor ik van mevrouw Lodders dat het bijvoorbeeld in de gemeente Purmerend duurder is, maar wie weet hebben ze daar wel een trekker van drie ton voor zo'n apparaatje gehangen. Dat weet ik niet. Laat nu — misschien kan de staatssecretaris van Economische Zaken meteen meeluisteren — de Vereniging van Nederlandse Gemeenten eens kijken welke gemeenten en welke bedrijven het goedkoper kunnen doen, om dat vervolgens landelijk in een overleg te bespreken. Dat is toch een kleine moeite?
De voorzitter:
Wat is de vraag?
De heer Graus (PVV):
Dit is wat ik wilde zeggen. Mevrouw Lodders sprak mij aan, omdat ik in mijn eerste termijn heb gezegd dat niet-chemische onkruidbestrijding door middel van stoom goedkoper is. Mevrouw Lodders sprak dat tegen door te zeggen dat het in Purmerend zo veel duurder schijnt uit te vallen. Ik weet echter niet wat de reden daarvan is. Misschien hebben ze daar een heel dure trekker voor aangeschaft, maar dat weet ik niet. Wat ik bij de staatssecretaris en bij Kamerlid Lodders wil neerleggen, is dat we via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bekijken welke gemeenten het goedkoper hebben kunnen doen en die te betrekken en te laten adviseren aan gemeenten die nu meer geld kwijt zijn. Hoe staat mevrouw Lodders daarin?
Mevrouw Lodders (VVD):
Wij kunnen alternatieven onderzoeken tot we een ons wegen. De heer Geurts heeft in zijn inbreng een staatje laten zien waarin Wageningen University heeft aangetoond waar bestrijding duurder of belastender is voor het milieu. Ik zal de heer Graus het rapport van Purmerend doen toekomen. Als gemeenten dat met elkaar afspreken, heb ik daar geen enkele moeite mee, maar laten we ons daar als Kamer niet mee bemoeien.
De heer Graus (PVV):
Met alle respect, dit is een vodje papier. Mevrouw Lodders heeft gemeenten aangedragen waarvoor het duurder is, maar ik heb gemeenten aangedragen die het goedkoper kunnen. Laten wij dat nou eens bekijken en ervoor zorgen dat het goedkoper wordt. Blijkbaar kan dat wel. Misschien doen die dure gemeenten wel iets fout.
Mevrouw Lodders (VVD):
De heer Graus heeft een pagina uit een onderzoek van Wageningen Universiteit ter hand genomen. Ik heb aangegeven dat het prima is als gemeenten met elkaar het gesprek aangaan, maar laten wij ons daar als Kamer nou niet mee bemoeien. Laat het aan de gemeenten. Als zij van elkaar kunnen leren, is dat goed. Ik neem afstand van de term "een vodje papier", want het is een pagina uit een degelijk onderzoek van Wageningen Universiteit. En dat soort instanties moeten wij serieus nemen.
De heer Smaling (SP):
Mevrouw Lodders is een soort gootsteenontstopper: ze duwt drie keer en de Kamerleden gaan achter elkaar door het putje de wastafel uit. Ik heb eerder de voorbeelden DDT en asbest genoemd. Terugkijkend zal mevrouw Lodders toch ook moeten toegeven dat wij er te laat bij zijn geweest, dat er sprake is geweest van voortschrijdend inzicht? Het zou toch zo kunnen zijn dat wij met neonicotinoïden en glyfosaat ook uiteindelijk in zo'n situatie terechtkomen? Het woord "onderbuik" is dan toch niet op zijn plaats?
Mevrouw Lodders (VVD):
Als wij terugkijken naar het verleden — dat geldt voor de onderwerpen die de heer Smaling aandraagt, maar ook voor de gewasbeschermingsmiddelen — dan zien wij dat er op basis van onderzoek en feiten stappen zijn gezet. Ik noem het gewasbeschermingsmiddel parathion, een heel gevaarlijk middel dat niet voor niets verboden is. Door innovatie zijn nieuwe middelen ontstaan. Dat zie je constant gebeuren. Wij hebben daarvan geleerd. Wij hebben de nationale, de Europese en de Amerikaanse autoriteit. Wij hebben lidstaten aangewezen om rapporteur te zijn. Wij hebben Europa zelfs verdeeld in een aantal regio's om te bekijken hoe je moet omgaan met toelating. Dat doen wij ontzettend serieus.
De heer Smaling (SP):
Nu komt mevrouw Lodders een beetje mijn kant op, maar die innovatie prikkel je door dit soort middelen op het juiste moment uit de handel te nemen of toe te werken naar een reductie van het gebruik. En dat staat mevrouw Lodders niet voor. Als ik haar verhaal koppel aan haar wil om alternatieve middelen te ontwikkelen, dan kan dat volgens mij alleen als je de oude middelen uit de handel neemt. Als de WHO een middel op de categorie-2A-lijst zet, dan is dat niet niks. Ik hoop dat mevrouw Lodders dat ook wil toegeven.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik herhaal het nog eens. De WHO heeft aangegeven dat bij zeer grote hoeveelheden er mogelijk een kans is dat het middel kankerverwekkend kan zijn. Dat zijn dus de nodige mitsen en maren. Het onderzoek is niet gepubliceerd, dus daar kunnen wij nog geen kennis van nemen. Je moet het doen op basis van feiten en niet op basis van onderbuikgevoelens. Een middel uit de handel nemen heeft een tegenovergestelde werking. Als wij glyfosaat uit de handel nemen en ondernemers halen het via internet in andere lidstaten met een heel andere samenstelling, dan zijn de gevolgen vele malen groter dan dat wij het zorgvuldig in de juiste dosering verkopen. Wij moeten een goede bijsluiter hebben voor de manier waarop het middel verantwoord kan worden gebruikt. Je bevordert innovatie niet door iets uit de handel te nemen. Innovatie ontstaat door ondernemers die bezig zijn met hun producten, die bezig zijn om op hun akkers op de meest verantwoorde en goedkope wijze stappen te zetten. Er is geen ondernemer, in de landbouw, in de recreatie of bij de HISWA, die zomaar voor de aardigheid denkt: ik haal mijn spuitmachine uit de schuur. Dat doet niemand, want dat kost euro's, heel veel euro's.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mevrouw Lodders zei eerder dat je belangrijke organen in dit land serieus moet nemen. Neemt zij de Vewin serieus?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik weet niet welke kant u op wilt met deze vraag.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik citeer een bericht van de Vewin: "Het verbod op onkruidbestrijder glyfosaat moet per direct ingaan. Zo wordt voorkomen dat er dit seizoen opnieuw grote hoeveelheden van het bestrijdingsmiddel in onze drinkwaterbronnen terechtkomen." Zou mevrouw Lodders daar nog op willen reageren in het kader van de niet-feitenvrije discussie?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik kan niet anders dan concluderen dat zo'n uitspraak niet op basis van feiten is gedaan. Ik val in herhaling, maar als we de verschillende onafhankelijke autoriteiten — onze Ctgb, onze Europese toetsingsautoriteit, de Amerikaanse toetsingsautoriteit, de werkzaamheden van lidstaatrapporteur Duitsland — serieus nemen, kom ik tot een andere conclusie. Daarbij komt — ik wees er al in reactie op een interruptie van de heer Smaling op — dat in het Friesch Dagblad stond dat mensen Roundup na een verbod via het internet in Polen en Duitsland zullen kopen. Dat leidt tot meer gebruik en het is bovendien slechter voor het milieu en onze drinkwatervoorziening.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, u hebt al twee interrupties gehad. Aan het begin heb ik gezegd: twee interrupties met één vervolgvraag. Dus …
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik zou graag één opmerking maken. Ik stel dan geen vraag.
De voorzitter:
Dat is ook een interruptie. Ik ken uw opmerkingen. Die bestaan nooit uit een zin, maar altijd uit een heel tekstblokje. Ik geef u de gelegenheid om één opmerking te maken van één zin.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dank u wel voor de coulance, voorzitter.
Ik vind het stuitend om de waarschuwingen af te doen als onderbuikgevoelens. Ik wil mevrouw Lodders vragen om die uitspraak terug te nemen, omdat mensen zich wel degelijk zorgen maken over de kanker die ze kunnen oplopen door het gebruik van dit soort middelen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ook in reactie op interrupties heb ik al voldoende aangegeven waarop ik mij baseer. We kunnen met elkaar een debat voeren over de feiten, maar dat is nog niet aan de orde, gezien de uitspraken van al die autoriteiten wereldwijd.
Voorzitter. Er hangen nog andere besluiten boven de markt, want diezelfde linkse meerderheid is voor een verbod op middelen om insecten en kevertjes te bestrijden. Dat zijn middelen die ook worden gebruikt in de vlooienband van honden en katten. Dat is regelzucht tot achter de voordeur. Die linkse meerderheid wil verder ook een verbod op triazolen, een schimmelbestrijdingsmiddel dat wordt gebruikt in de landbouw, maar dat ook een werkzame stof is in vele huis-, tuin- en keukenproducten als verf, kit, behanglijm en schoonmaakmiddelen. De Gamma en de Praxis staan er vol mee. Het getuigt van een grote betuttelingsdrang om deze middelen te schrappen.
Ik rond mijn betoog af met een aantal vragen aan de staatssecretaris. Waarom neemt de staatssecretaris op basis van een onderbuikgevoel dit soort ridicule besluiten? Heeft de staatssecretaris voldoende vertrouwen in de onafhankelijke toetsingsautoriteiten en, zo ja, dan kan zij toch zeker niet anders dan deze betuttelingsdrang met harde hand van tafel vegen? Waarom grijpt het kabinet dit soort onderwerpen aan om ondernemers te pesten? We laten ondernemers eerst investeren in dure machines om middelen zo efficiënt mogelijk te gebruiken — duurzaam onkruidbeheer, de DOK-methode — om vervolgens een verbod op het gebruik op verhardingen in te voeren en zelfs uiteindelijk te streven naar een totaalverbod. Hoe legitimeert het kabinet dit beleid? Wat betekenen dit soort onzinnige besluiten voor bijvoorbeeld de NVWA? Welke activiteiten gaat de NVWA komende maanden laten, nu ze de opdracht erbij krijgt om te controleren of mensen met een bootje de aangroeiwerende verf op de juiste manier gebruiken? Ik haal daarmee een opmerking van de staatssecretaris zelf aan.
De heer Schouw (D66):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Wat een feest is het toch weer om onder uw leiding hier te mogen spreken!
De toekomst van onze voedselvoorziening is afhankelijk van een goed ecosysteem en van veel biodiversiteit. Nu blijkt uit verschillende studies dat neonics — ik heb begrepen dat ik het zo mag samenvatten — negatieve effecten hebben voor het ecosysteem en de biodiversiteit. Ik kan daar een hele verzameling van bewijsstukken voor leveren, maar dat laat ik even achterwege omdat ik altijd in de veronderstelling leefde dat dit common knowledge was, dat iedereen wel wist dat dit een beetje gevaarlijk spul was. De European Academies Science Advisory Council heeft nu ook nog eens een spijkerhard rapport geschreven.
De staatssecretaris heeft dat rapport gelezen en het baart haar zorgen, zo las ik in haar reactie. Daar ben ik blij mee, want het baart mijn fractie ook zorgen. De vraag is wat de staatssecretaris met die zorg doet, mede gezien het feit een aantal moties die deze Kamer daarover heeft aangenomen, niet worden uitgevoerd. De heer Graus wees daar ook op. Die zaken staan toch een beetje haaks op elkaar. Ik vraag de staatssecretaris indringend om precies aan te geven hoe zij die zorg gaat materialiseren en op welke termijn zij dat gaat doen. Wij hebben het hier namelijk ook over de toekomst van onze voedselvoorziening. Een gebroken ecosysteem gaat ons niet aan voedsel helpen en ook de economie gaat dit op den duur merken. Je kunt een visie hebben om op de korte termijn alles bij het oude te laten; dat is een beetje een ouderwetse visie op de economie. Je kunt ook een wat modernere visie op de economie hebben, een langetermijnvisie, maar dan moet het wel allemaal duurzaam zijn.
Het gebruiksvoorschrift voor de neonics in de glastuinbouw schijnt in 2014 aangescherpt te zijn. Een geavanceerde waterzuiveringsinstallatie is nu vereist. Is daar wat van terechtgekomen? Hoeveel van die installaties staan er nu in Nederland? Of zitten wij elkaar een beetje voor de gek te houden? Ik heb namelijk geluiden gehoord dat geen enkel bedrijf er een heeft en dat hier helemaal geen toezicht op is. Kloppen die geluiden? Het lijkt er ook op dat alle eerder genomen maatregelen weinig effect hebben. De meest recente meetresultaten, aangedragen door Greenpeace, laten zien dat het aantal normoverschrijdingen eerder is gestegen dan gedaald in vergelijking met het jaar daarvoor. Kan de staatssecretaris daarop reageren? Is mijn conclusie juist dat er eigenlijk onvoldoende beweging naar natuurvriendelijke gewasbestrijdingsmiddelen is? Of zie ik — en daarmee Greenpeace — het niet goed?
Deze recente gegevens lijken de fractie van D66 dan ook voldoende aanleiding om toch wat meer te doen, zoals mevrouw Ouwehand ook al zei. Hangende de herbeoordeling en gezien het grootschalige gebruik vraag ik de staatssecretaris om net iets meer te doen dan zij van plan is. De heer Smaling zei het ook treffend: wat is de route naar een nationaal gebruiksverbod voor neonics? Laat ik er een datum bij noemen; stel dat wij per 1 januari 2016 een nationaal gebruiksverbod willen, wat moet er dan gebeuren?
Over Roundup-glyfosaat is al veel gesproken. Het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek heeft het spul aangemerkt als "waarschijnlijk kankerverwekkend" voor mensen. Dan gaan ook bij mijn fractie alle alarmbellen rinkelen. Als het waarschijnlijk kankerverwekkend is, moet je natuurlijk het voorzorgsprincipe hanteren. Bij interruptie is ook al duidelijk gemaakt dat waterleidingbedrijven ook aan de bel trekken. Er moet op dit punt meer gebeuren. Wat dat betreft is het voor onze fractie genoeg aan het worden. Er moet niet meer geknoeid worden. Het gaat om ons eten, ons water en het milieu. Ik roep beide staatssecretarissen dan ook op om een halt toe te roepen aan de afbraak van ons ecosysteem.
Ik ga afronden. Mijn fractie wil drie dingen: een herbeoordeling van de toelating van neonics, hangende die herbeoordeling een nationaal gebruiksverbod per 1 januari 2016 en een verbod op het gebruik van glyfosaat.
Voorts ben ik van mening dat alles wat de heer Graus over bijen en hommels gezegd heeft, juist is. Dit was bedoeld als eerbetoon aan de heer Graus, maar hij is er helaas niet meer.
De voorzitter:
Dat is jammer, maar hij kan het teruglezen in de Handelingen.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Voorzitter. De Europese Unie heeft een voorstel om 31 schadelijke pesticiden te verbieden ingetrokken onder druk van de Amerikaanse TTIP-onderhandelaars. Dat meldde The Guardian vorige week. Dit laat niet alleen duidelijk zien dat wij ons zorgen moeten maken dat TTIP in de toekomst zal leiden tot lagere Europese standaarden, maar ook dat er in de onderhandelingen as we speak al verreikende concessies worden gedaan. Is de staatssecretaris het met mijn fractie eens dat het onacceptabel is dat wij vanwege handelsbelangen of belangen van de chemische industrie schadelijke pesticiden blijven toestaan?
Al bijna vier jaar geleden heeft de Kamer, ook met steun van mijn fractie, de motie-Grashoff aangenomen waarin wordt gevraagd om een verbod op het gebruik van glyfosaat buiten de landbouw. De staatssecretaris stelt dat een verkoopverbod juridisch niet mogelijk is, maar wat mijn fractie betreft is er geen reden om niet onmiddellijk over te gaan tot een verbod op particulier gebruik. De sector heeft geen zin in een kassacheck. Dan heb ik er ook geen vertrouwen in dat diezelfde sector erin zal slagen om de verkoop binnen nu en anderhalf jaar te halveren, zoals de staatssecretaris beoogt. Het is duidelijk aangetoond dat ons oppervlakte- en drinkwater veel te hoge concentraties glyfosaat bevat — de brief van Vewin is al aangehaald — en dat het middel schadelijk is voor dier en milieu en daarmee ook voor mensen. Waarom gaan wij dan niet gewoon over tot een gebruiksverbod? Hoe beoordeelt de staatssecretaris trouwens de voorbarige reactie van Duitsland op de voorlopige onderzoeksresultaten? Is het niet zorgelijk dat Duitsland als beoordelend lidstaat van glyfosaat zich zo snel een oordeel vormt?
Er komt steeds meer informatie over de schadelijkheid van neonicotinoïden. Bij de honingbij waren er meer oorzaken voor sterfte, zoals de beruchte varroamijt. Nu blijkt dat het middel voor veel meer insecten en ook voor vogels schadelijk kan zijn. Mijn fractie spreekt haar waardering uit voor de wijze waarop de staatssecretaris de afgelopen jaren heeft opgetreden bij de herbeoordeling van toelatingen. Ik hoor graag van haar hoe het proces nu verdergaat, ook in relatie tot adviezen van het Ctgb en de EFSA. Het onderzoek van de European Academies — de heer Schouw noemde de hele naam — dient als input voor de Europese Commissie om een definitieve beslissing te nemen over het gebruik van neonicotinoïden, dat in 2013 voor twee jaar verboden is. Wanneer verwacht de staatssecretaris hierover een definitief besluit? Laat ik helder zijn, mijn fractie vindt het preventieve gebruik van chemische middelen in de vorm van zaadcoating een technische oplossing die voor nu goed is, maar geen einddoel kan zijn. Kan de staatssecretaris een update geven van de maatregelen die moeten worden genomen om de normoverschrijdingen van neonicotinoïden in het oppervlaktewater tegen te gaan, zoals waterzuivering door de glastuinbouw?
Het gaat er nu om dat wij zo snel mogelijk de broodnodige stappen zetten naar biologische en meer natuurvriendelijke gewasbeschermingsmiddelen. De toelatingsprocedures moeten sneller en de belemmeringen om tot verduurzaming over te gaan, moeten worden weggenomen. Ten eerste moet er zo snel mogelijk een lijst komen van toegestane laagrisicomiddelen, zodat bedrijven de omslag kunnen maken. Een zorgpunt van mijn fractie is dat deze middelen ook schadelijk kunnen zijn als ze in hogere doseringen worden toegepast. Daar moeten wij gewoon eerlijk over zijn. Ze kunnen dan zo schadelijk zijn dat ze invloed hebben op de kwaliteit van het drinkwater. Is de staatssecretaris bereid om laagrisicomiddelen te toetsen op de effecten op de drinkwaterkwaliteit? Ik ben net zo benieuwd als de heer Geurts naar de lijst van laagrisicomiddelen. Gelet op de aangenomen Kamermotie moet die lijst er snel komen.
Mijn tweede punt betreft de uitvoering van mijn aangenomen motie over de versnelling van de registratie van basisstoffen in Europees verband, zoals melk en bier. Kan de staatssecretaris toezeggen dat ze zich zal inzetten voor een Europees plan van aanpak voor de registratie van basisstoffen, zodat wij gezamenlijk tot snelle resultaten kunnen komen?
Tot slot kom ik op de werkbare duurzame alternatieven voor het gebruik van metam-natrium. De staatssecretaris heeft nu een voorstel gedaan om het scheuren van grasland langer mogelijk te maken om zo de teelt van Tagetes (afrikaantjes) voorafgaand aan bijvoorbeeld de teelt van lelies mogelijk te maken en er tegelijkertijd voor te zorgen dat melkveehouders twee sneden gras van hun land kunnen halen. Nu blijkt echter dat melkveehouders hun land niet een jaar willen verhuren voor de teelt van Tagetes, omdat ze dan niet meer voldoen aan de derogatieverplichting van 80% grasland. Het lijkt dus uit te lopen op een schijnoplossing. Is de staatssecretaris bereid, alsnog met een werkbare oplossing te komen om zo duurbare gewasbescherming als alternatief voor metam-natrium nog in 2015 mogelijk te maken?
De vergadering wordt van 15.28 uur tot 15.45 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik spreek met de leden in totaal twee interrupties met één vervolgvraag af. Nou, voor twee bewindspersonen lijkt mij dat echter een beetje aan de krappe kant, dus daar ga ik flexibel mee om.
Als eerste is het woord aan de staatssecretaris van Economische Zaken.
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Ik zal eerst ingaan op de algemene systematiek bij de toelating van middelen en uiteraard ook de uitgangspunten van het kabinetsbeleid neerzetten. In mijn tweede blok zal ik ingaan op hetgeen vanuit de Kamer is ingebracht over de neonicotinoïden, die ik vanaf nu ook maar gewoon "neonics" zal noemen, al was het maar omdat dat korter is. Eén vraag, die gaat over het gebruik van glyfosaat binnen de landbouw, zal ik beantwoorden, maar uiteraard zal staatssecretaris Mansveld het bredere onderwerp van glyfosaat voor haar rekening nemen. Tot slot zal ik een aantal vragen over de low-riskmiddelen beantwoorden; dat is mijn vierde blok.
Ik begin met de algemene punten van het kabinetsbeleid. Ik denk dat het goed is om vast te stellen dat wij met de Kamer willen werken aan een transitie naar een vergroening van de gewasbeschermingsmiddelen en naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van gewasbeschermingsmiddelen. Daar zetten wij ons zowel op nationaal als op Europees niveau voor in en daarbij hoort dat wij werken aan het verminderen van het gebruik van de zogenaamde hoogrisicostoffen. Daar vallen de neonics onder, maar ook glyfosaat. Tegelijk willen we een snellere omslag naar preventie, naar geïntegreerde gewasbescherming en het uitbreiden van het middelenpakket met meer groene laagrisicogewasbeschermingsmiddelen.
Tegelijk hecht ik met de Kamer aan het gelijke speelveld voor de Nederlandse agrosector. Daarom zetten wij niet alleen stappen in Nederland maar ook in Europa. Daarnaast moeten we natuurlijk de mogelijkheid houden om op te treden tegen ziekten en plagen. Mevrouw Ouwehand, om meteen maar even het scherpe punt in het debat op te pakken, was het op zichzelf eens met de stappen die er gezet worden, maar zij vindt dat er meer kan. Dat zegt zij al wat langer dan vandaag. Zij vraagt zich, net als een aantal andere Kamerleden, steeds af waarom we niet nog steviger of anders optreden.
Daarvoor is het nodig om toch iets te zeggen over hoe die toelatingssystematiek in elkaar zit. We hebben dat overigens ook al op 26 november 2014 laten weten en we hebben er in de brief van 12 mei jongstleden ook nog over geschreven. Er is in Europa een heel duidelijke procedure en een helder wetgevend kader afgesproken. De heer Smaling zei: wij vinden het eigenlijk niet leuk; wij vinden dit een nadeel van die Europese integratie. Daar hebben wij ons, of wij dat nu leuk vinden of niet, echter wel aan te houden. Dat betekent dat in Europa elke werkzame stof geharmoniseerd beoordeeld wordt op basis van een dossier voordat er goedkeuring wordt gegeven op Europees niveau. Goedkeuring kan alleen worden gegeven als een veilig gebruik mogelijk is. Feitelijk zit daarmee het door woordvoerders bepleite voorzorgsbeginsel gewoon in de systematiek zelf. Vervolgens moeten de middelen, gebaseerd op de werkzame stoffen, nationaal worden toegelaten. In ons land gebeurt dat via het Ctgb. Dat gebeurt wederom slechts als een beoordeling heeft uitgewezen dat veilig gebruik mogelijk is voor het doel van het middel in een teelt. Het middel moet dan conform de voorgeschreven gebruiksvoorschriften worden gebruikt. Uiteindelijk moeten de toezichthouders, de NVWA maar ook de Inspectie Leefomgeving en Transport, daarop toezien en daarop handhaven. Als er redenen zijn, bijvoorbeeld op basis van nieuw wetenschappelijk onderzoek, om niet meer te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, dan zal er op Europees of nationaal niveau een onderzoek plaatsvinden dat kan leiden tot herbeoordeling. Daaruit kan ingrijpen in de toelating voortvloeien. Eigenlijk is dat juist de eerste stap op het moment dat je bijvoorbeeld toe zou willen naar een verbod. Die stap moet je gewoon door. Overigens worden elke werkzame stof en elk middel periodiek, dus elke tien jaar, herbeoordeeld conform het nieuwste wetenschappelijke kader.
De vraag van de heer Smaling was: hoever is men nu in Europa en wat kunnen we nationaal doen met noodmaatregelen op het dossier van de hoogrisicomiddelen waar zorgen over bestaan? Ik heb die vraag maar even breed samengevat. Als er een ernstig risico is geconstateerd van de toelating van een middel, bijvoorbeeld door het Ctgb, op basis van een toetsbare wetenschappelijke aanwijzing, kan er een beschermende noodmaatregel worden genomen op basis van artikel 71 van de wetgeving. Dat moet vervolgens in Europa worden gemeld. Ik heb dat ook een keer gedaan. De suggestie dat dit niet gebeurt in Nederland, klopt dus niet. We hebben dat gedaan bij het middel metam-natrium, het grondontsmettingsmiddel. Dat kon omdat er wetenschappelijk gevalideerd bewijs was van ernstige risico's. Dat is cruciaal in deze discussie. Dat is waar het steeds om draait bij de vraag hoever je kunt gaan met het toewerken naar een verbod.
De heer Smaling heeft …
De voorzitter:
Ik zou zeggen: maakt u uw zin even af.
Staatssecretaris Dijksma:
Ik ga nu over naar het beantwoorden van een volgende vraag in dit blok, voorzitter.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de heer Schouw.
De heer Schouw (D66):
De staatssecretaris nam het woordenpaar "ernstige risico's" in de mond. In mijn beleving is het ook altijd een weging, want waar houdt een gewoon risico op en begint het ernstige risico? Ik denk dat je daar ook politiek iets van mag vinden. Kan de staatssecretaris er eens op ingaan hoe dat bijvoorbeeld is gegaan in het geval dat zij eerder noemde?
Staatssecretaris Dijksma:
Het zijn twee dingen. Je kunt politiek overal wat van vinden, maar je moet oppassen dat je niet op politieke gronden komt tot een verbod van een middel. Dat is namelijk ook juridisch niet houdbaar, maar dat weet de heer Schouw ongetwijfeld beter dan ik. Dat betekent dat je altijd een wetenschappelijk gevalideerd onderzoek moet hebben waaruit een direct causaal verband blijkt tussen een middel en het risico. Wat we tot nu toe bijvoorbeeld bij de neonics gezien hebben, is dat er wel risico's zijn, en ook wetenschappelijke rapporten, maar dat die rapporten weliswaar een relatie aangaven, maar niet altijd een causaal verband. Dan bevinden we ons op het vlak van de wetenschap. Mijn adagium daar is dat ik in dit soort kwesties uiteindelijk de EFSA en het Ctgb moet volgen, omdat ik daar niet vrijelijk in kan bewegen. Ik kan niet de ene keer hun advies als wetenschappelijk waar aanvaarden — dit is het — en een volgende keer, omdat het mij misschien persoonlijk niet bevalt, besluiten om ervan af te wijken. Zij beoordelen dus ook op basis van een causaal verband en niet alleen op basis van een correlatie.
De heer Schouw (D66):
Die causaliteit kan er zijn — die is er ook vaak — maar die wordt dan uitgedrukt als een zwakke causaliteit of een sterke causaliteit. Het is ook een beetje maatwerk en wegen. Zegt de staatssecretaris nou dat we, wanneer er sprake is van enige vorm van causaliteit en daarmee dus ook risico, zouden moeten overwegen om het middel te verbieden? Zijn dat de twee criteria?
Staatssecretaris Dijksma:
Nee, want daar is gewoon wetgeving voor. Die schrijft heel helder voor hoe de toelatingsprocedures werken en op basis van welke gronden er al dan niet kan worden gekomen tot bijvoorbeeld een herziening van een toelating. Bijvoorbeeld bij de neonicotinoïden is dat ook gebeurd. Op basis van een initiatief van Nederland zijn die in Europa bij de EFSA aan de orde gesteld. Daar hebben we ook kunnen komen tot een beperkte toepassing van het middel. Vervolgens zegt een deel van de Kamer: dat vinden wij niet genoeg. Nu verschijnen er steeds opnieuw rapporten die mij niet alleen zorgen baren, maar waarmee ik ook iets doe. Ik zal daar zo wat uitgebreider op ingaan. Ik doe dat wel conform de richtlijnen en de regelgeving die er liggen. Je kunt daarin wel activistisch optreden. Dat is volgens mij de kern. Op het moment dat er rapporten komen, kun je zeggen: wij wachten af, want misschien gaat EFSA daar een keer iets mee doen. Dat doe ik niet. Je kunt ook zeggen: dit baart mij zorgen, ik ga actief om een herbeoordeling vragen. Ik heb dat eerder gedaan bij de neonics en bij het middel Monam. In dat laatste geval heeft het geleid tot een noodmaatregel en een drastische aanpassing van het gebruik. Ik heb dit nu opnieuw geagendeerd bij zowel het Ctgb als bij EFSA met een afschrift aan al mijn Europese collega's, om hen te laten weten dat wij deze zorgen hebben en dat wij om een herbeoordeling hebben gevraagd. Wij wachten allemaal op die feitelijke herbeoordeling. Ik kom daar in het tweede blok graag nog wat uitgebreider over te spreken, want er zijn ook vragen gesteld over bijvoorbeeld de oppervlaktewaternormen die nog moeten worden beantwoord. Daar kijken wij ook naar. Dit komt wat mij betreft zo aan de orde.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
De schets van de staatssecretaris van wat zij allemaal doet, klopt. Dank en waardering daarvoor. Ik heb de indruk dat de staatssecretaris klaar is met het schetsen van de juridische mogelijkheden. Kan zij ingaan op het verschil tussen het vragen van een herbeoordeling; een noodmaatregel, die zij inderdaad heeft getroffen bij metam-natrium — ook nog dank daarvoor — toen er sprake was van een causaal verband; en de tussenweg, die niet leidt tot een noodmaatregel, maar die wel een extra stap is naast de herbeoordeling? Je kunt dan op basis van een correlatie al zeggen: wij hebben zorgen en wij zijn voornemens om maatregelen te treffen; wij starten de reguliere procedure op. Dan is er sprake van hoor en wederhoor, de bewijslast wordt omgekeerd en het bedrijfsleven mag aantonen dat onze zorgen onterecht zijn. In eerdere debatten en in het actieplan is de staatssecretaris daar niet op ingegaan terwijl er wel jurisprudentie over die juridische mogelijkheden is.
Staatssecretaris Dijksma:
Volgens mij hebben wij daarover wel het debat gevoerd. Ik heb toen geprobeerd te betogen dat het moment waarop je bijvoorbeeld om een herbeoordeling vraagt, per saldo hetzelfde is als het starten van een nieuwe procedure. Uiteindelijk moeten dan ook hoor en wederhoor plaatsvinden. Dat is bijvoorbeeld bij metam-natrium ook gebeurd. Dan moet de industrie met bewijslast komen. Vervolgens kon toen dan op basis van het beschikbare onderzoek door, in dit geval, het Ctgb worden beoordeeld dat dit risico zodanig gevalideerd kon zijn dat die noodmaatregel kon worden toegepast.
Met andere woorden: het scharnierpunt wordt niet zozeer gevormd door de procedure, maar door het bewijs. Dat is belangrijk voor dit debat. Het bewijs dat er ligt, is de basis waarop je al dan niet tot actie kunt overgaan. Het probleem tot nu toe met de onderzoeken waaruit bijvoorbeeld naar voren kwam dat er niet zozeer schade was voor alleen de bijen, maar eventueel ook voor andere insecten, was dat er wel een correlatie in die onderzoeken zat, maar dat er geen bewijs was voor een causaal verband. Dat was bij Monam anders. Dat maakte dat er een juridisch houdbare basis was voor het treffen van een zogenaamde noodmaatregel. Om die reden heb ik gevraagd of opnieuw kan worden gekeken naar de studie van de academies. Op basis daarvan, maar ook op basis van het versneld beschikbaar komen van de gegevens over het oppervlaktewater, zal het Ctgb voor de zomer tot een herbeoordeling komen. Die zal ik uiteraard meteen naar de Kamer sturen. Ik zal daar straks nog iets meer over zeggen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Het wordt wat technisch. De staatssecretaris heeft gelijk als zij zegt dat het vragen van zo'n herbeoordeling als een eerste stap van de reguliere procedure zou kunnen worden gezien. Ik ben dat met haar eens. Dan blijft echter het meningsverschil dat dit ook zonder de Ctgb-toets zou kunnen. Je kunt ook zelf in alle openbaarheid die reguliere procedure opstarten. Het is een belangrijk bezwaar dat wij het bewijs dat het bedrijfsleven dan zal aanleveren, niet in het openbaar kunnen toetsen. Dat vindt de staatssecretaris ook vervelend, zo weet ik. Ik vraag haar om in te gaan op de mogelijkheid daar tussenin, ook omdat het Europees verdrag, voor de werking van de Europese Unie, nadrukkelijk wel de ruimte biedt om met het voorzorgsbeginsel in de hand die stap te zetten.
Staatssecretaris Dijksma:
Misschien is het toch goed om de woorden van de heer Grashoff aan te halen. Hij zei dat het debat niet zo moet gaan dat het kabinet uitlegt waarom het niet kan. Hij wil horen hoe het wel kan. Die vraag heb ik uiteraard bij het Ctgb neergelegd. Dat is van belang om hier te zeggen.
De voorzitter:
Dit is een ontruimingsbel, dus ik schors de vergadering.
De vergadering wordt van 16.01 uur tot 16.21 uur geschorst.
Staatssecretaris Dijksma:
Voorzitter. Na deze schorsing ga ik proberen om me te herpakken. Ik moet er weer even inkomen. De vraag was ...
De voorzitter:
Meneer Smaling, u hebt al een interruptie?
De heer Smaling (SP):
Ja, voorzitter. Ik stond net al klaar voor een interruptie toen u het alarm liet afgaan. Als het mag, zou ik die interruptie graag nog plaatsen.
We hadden namelijk een belangrijk punt bij de horens. Natuurlijk is er wat juridisch advies ingewonnen over het rechtskader met betrekking tot de herziening van toelatingen. In artikel 44 van de verordening over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen staat dat lidstaten een toelating te allen tijde opnieuw kunnen bekijken indien er aanwijzingen bestaan dat er niet langer wordt voldaan aan de vereisten voor toelating. Het gaat daarbij vooral over dat woord "aanwijzingen". Dat is iets anders dan een causaal verband. Sterker nog, aanwijzingen zijn nog minder dan een correlatie.
Staatssecretaris Dijksma:
Dat klopt. Op basis van dat artikel kun je bijvoorbeeld aan het Ctgb vragen om opnieuw naar een aantal zaken te kijken. Dat heb ikzelf nu ook gedaan. Het is dus niet zo dat we dat artikel niet in gebruik hebben. Er is alleen een misverstand over de vraag of je dit moet scharen onder — vrij naar de woorden van mevrouw Ouwehand — het thema "helemaal opnieuw een procedure doen". Mevrouw Ouwehand zei zelfs dat daarvoor de bewijslast moet worden omgedraaid. Je kunt het artikel, of artikel 71, ook gebruiken om opnieuw naar zaken te kijken. Dat doen wij juist de hele tijd. Volgens mij is dat artikel een levend artikel in het kabinetsbeleid.
De heer Smaling (SP):
Dat is helder. Nu nog de vraag over metam-natrium. De staatssecretaris is daar wel actief op geweest. Moeten we daar misschien maar heel tevreden mee zijn, en daarom nu maar wat minder veeleisend zijn over de stoffen waar we het vandaag over hebben? Er lijken dezelfde mogelijkheden te zijn om voor deze middelen een nationaal gebruiksverbod in te voeren als die gebruikt bij metam-natrium. Is dat zo? Put de staatssecretaris alle mogelijkheden daartoe uit? Is dat wat ze zegt?
Staatssecretaris Dijksma:
Ja, dat zeg ik. Het verschil zit alleen, opnieuw, in het bewijs. Mijn inzet bij metam-natrium was geen andere dan bij de neonics, alleen de uitkomst verschilt. Dat ligt in dit geval niet aan de inzet van het kabinet, maar aan de hardheid van het bewijs. Dat bewijs zorgt er bijvoorbeeld voor dat je een vervolgstap kunt zetten in de sfeer van een noodmaatregel. Bij het middel waarbij we die noodmaatregel hebben gebruikt was er een dermate gevalideerd bewijs dat het zou leiden tot ernstige risico's, in dit geval ook voor de volksgezondheid, dat dit mogelijk werd. Tot op heden was er in de discussie over de neonicotinoïden een probleem rond de bewijslast, maar het heeft wel degelijk tot een aanpassing van de toelating geleid. Dat is in Europees verband al gebeurd. Vervolgens kwamen er nieuwe onderzoeken. Een daarvan heb ik bekeken: het onderzoek dat in Nature stond, volgens mij van — ik zeg dit nu uit mijn hoofd, maar ik moet heel precies zijn — de EFSA en in ieder geval van het Ctgb. Het probleem was dat er in dat onderzoek wel een correlatie werd aangetoond, maar geen causaal verband. Met andere woorden: het bewijs was gewoon minder hard dan bij het middel methaannatrium. Daarin zat het verschil, niet in de procedure die was gestart of in de middelen die waren aangegrepen. Ik kan het niet helpen.
Onder anderen de heer Graus vroeg wat we gaan doen aan het gelijke speelveld binnen de Unie. Op 12 mei hebben we de Kamer een brief gestuurd waarin dit is toegelicht. Ik vat deze nu heel kort samen. Er zijn afspraken tussen de autoriteiten op Europees niveau over een verdere harmonisatie van de zogenaamde beoordelingsrichtsnoeren. Er worden expert workshops ingepland om die harmonisatie van de beoordeling verder te bevorderen. Er wordt nationaal een lijst opgezet van specifieke omstandigheden in verband met milieu of landbouw die moeten worden beoordeeld. Bij vrijstellingen van toelating in noodsituaties kijken we natuurlijk ook altijd naar hetgeen de ons omringende landen doen.
De heer Grashoff vroeg of het mogelijk is om, hangende onderzoeken, een tijdelijk verbod af te vaardigen in glastuinbouwgebieden. Ik heb in de Kamerbrief over de procedure voor het ingrijpen in de toelating van gewasbeschermingsmiddelen uitgelegd — dat is net eigenlijk ook de hele tijd het thema van het debat geweest — dat er eerst een ernstig risico moet zijn geconstateerd. Dat moet er dan op wijzen dat er niet meer aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Als het Ctgb of de EFSA dit constateert, kan een verbod via een noodmaatregel worden uitgevaardigd.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik kan die redenering volgen als het gaat om de toelating van een middel in zijn algemeenheid. Maar het lijkt mij dat hier de regelgeving heel hard botst. Er is namelijk ook regelgeving op het gebied van waterkwaliteit waaraan verre van wordt voldaan. De oorzaak daarvan, het middel dat de overschrijdingen teweegbrengt en de meetresultaten zijn daarbij heel evident. Er zijn al diverse beleidsalternatieven geprobeerd in de afgelopen jaren, maar er wordt steeds maar niet aan die regel voldaan. Wordt de staatssecretaris niet, via de regelgeving voor waterkwaliteit, gedwongen om beperkingen te stellen aan het gebruik van deze middelen?
Staatssecretaris Dijksma:
Dat zou heel goed kunnen. Wij hebben — daar zou ik zo op komen — bijvoorbeeld voor de neonicotinoïden, de neonics, gevraagd om een herbeoordeling op basis van het nieuwste rapport van de Europese Academies. Daarnaast hebben wij versneld gevraagd om de meetresultaten van het oppervlaktewater, omdat we ook op basis daarvan een aanknopingspunt hebben om eventueel te handelen. Die resultaten krijg ik voor de zomer; ik heb ze nu nog niet.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat klinkt hoopgevend. De staatssecretaris zegt eigenlijk: bepaalde meetresultaten over die normoverschrijdingen heb ik nog niet. Dat laatste verbaast mij een beetje, omdat het volgens mij standaard door al onze waterschappen gemeten wordt. Ik heb informatie van de waterschappen van nog vrije recente metingen, net als van voorgaande jaren, waaruit deze feiten blijken. Wat de staatssecretaris zegt zou heel erg goed zijn, maar vraagt zij met haar verzoek om meetresultaten niet naar de bekende weg?
Staatssecretaris Dijksma:
Nee, dat vragen wij niet. Er zijn ongetwijfeld allerlei meetresultaten, maar nu hebben wij gevraagd — ik specificeer het op dit moment even tot het neonicsdossier — om twee dingen. Wij bewandelen dus twee sporen. Wij hebben de meest recente studies van de Europese Academies voorgelegd aan het Ctgb en de EFSA, met de vraag om ernaar te kijken en aan te geven of dat leidt tot een herbeoordeling van het middel. Dat is spoor één. Het tweede spoor is dat ik voor deze middelen aan het Ctgb heb gevraagd om te kijken naar het versneld beschikbaar komen van de oppervlaktewaterresultaten en eventuele normoverschrijdingen, en op basis daarvan te beoordelen of dat eventueel aanleiding moet geven tot een andere toepassing van het middel. Beide worden nu door het Ctgb beoordeeld. Men zal dus, ik denk in juni, met het verhaal naar mij toe komen. Op basis daarvan zal ik de Kamer informeren. De Kamer krijgt daar dus voor de zomer berichten over.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, ik geef u even mee dat dit uw tweede interruptie wordt. Dan bent u dus bij deze staatssecretaris uitgepraat.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik hoop dan dat zij in haar verdere beantwoording alleen maar dingen zegt die helder zijn en die vooral in mijn straatje passen.
Staatssecretaris Dijksma:
Dat kan ik niet beloven. Die helderheid kan ik wel beloven, maar of het in het straatje van mevrouw Ouwehand past, weet ik niet.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
We gaan het gewoon proberen. Mijn vraag gaat over dit punt. Ik redeneer nu vanuit de argumentatie die het kabinet zelf aanvoert inzake de proportionaliteit, even los van de vraag of ik het daarmee eens ben of niet. Er zijn maatregelen getroffen om de waterkwaliteit te bevorderen. Die maatregelen gingen minder ver dan het totaalverbod waar de Kamer om heeft gevraagd. Wij hebben nu al signalen ontvangen dat die maatregelen niet hebben gewerkt. Wij hebben de gegevens van de waterschappen en daaruit blijkt dat de normoverschrijdingen daar nog steeds plaatsvinden. De vraag is hoe dat dan gaat. Volgens mij kunnen wij, als ook de staatssecretaris straks die gegevens heeft, concluderen dat er minder vergaande maatregelen zijn geprobeerd, dat die niet hebben gewerkt en dat dit dus een rechtvaardiging is voor wél ingrijpen. Mijn eerste vraag is: klopt dat? Mijn tweede vraag is: laat de staatssecretaris dat over aan het Ctgb, of besluit zij dat zelf?
Staatssecretaris Dijksma:
Ik volg het advies van het Ctgb. Dat heb ik gedaan bij metam-natrium, dat heb ik eerder gedaan bij de neonicotinoïden en dat zal ik nu opnieuw doen. Zoals ik al tegen de heer Schouw heb gezegd, wordt een besluit over een dergelijk middel niet op basis van een politieke afweging genomen. Dat besluit moet worden genomen op basis van de wet- en regelgeving die ook voor ons land geldt. Dat is van belang. Daarnaast zal er een beoordeling moeten komen van de resultaten van de oppervlaktewaternormen. Het Ctgb zal vervolgens moeten beoordelen of die resultaten inderdaad een relatie hebben met de eerder genomen maatregelen en of de eerder uitgevaardigde maatregelen niet hebben gewerkt. Het laatste wordt door mevrouw Ouwehand gesuggereerd, maar voor mij is dat nog geen vastomlijnd gegeven. Dat is precies waar het Ctgb naar moet kijken. Mede daarom heb ik de desbetreffende gegevens nog niet, want het gaat om meer dan alleen het meten hoe het zit met de normen voor het water.
Een probleem met de eerdere studies was onder meer dat daarin de resultaten van jaren voorafgaand aan het beperken van het middel in beeld gebracht werden. De wetenschappelijke redenering was dus steeds: misschien heeft de eerder ingezette maatregel inzake het beperken van het gebruik van de neonics wel meer resultaat dan de in een verder verleden gemaakte studies nu zouden laten zien. Het is echt ingewikkeld, daarmee ben ik het eens. Ik probeer zo helder mogelijk te zijn, maar het blijft erop neerkomen dat wij gewoon hard bewijs voor een causaliteit nodig hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand, kort alstublieft.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dat begrijp ik. De staatssecretaris laat dus de beoordeling van de effecten van ingezette maatregelen over aan het Ctgb. Mijn vraag is wie dan de beslissing over de proportionaliteit neemt. Er zijn maatregelen geprobeerd, inzake de waterzuiveringsinstallaties, die niet zo ver gaan. De kans is groot dat wij moeten concluderen dat die maatregelen niet hebben gewerkt. Is het dan de staatssecretaris die zegt dat er nu dus ruimte is voor verdergaand beleid? Of laat zij de weging van die proportionaliteit over aan het Ctgb? Dat lijkt mij daar niet thuishoren.
Staatssecretaris Dijksma:
Volgens mij gaat het erom dat het Ctgb mij een wetenschappelijke analyse kan laten zien waaruit blijkt — ik loop een beetje op de zaken vooruit, maar dat moet ik niet te veel doen — dat er een relatie is tussen een bepaald resultaat en de vraag of een maatregel werkt. Het kan ook zijn dat die maatregel op zichzelf prima kan werken, maar dat iemand zich er niet aan houdt. Dat zijn zaken die wij moeten laten beoordelen. Het is echt van belang om het Ctgb op dit punt zijn werk te laten doen. Ik ben niet het Ctgb. Natuurlijk heeft het kabinet de verantwoordelijkheid om vervolgens steun te geven aan een bepaalde aanpak. Het zijn ook mijn initiatieven, bijvoorbeeld vanuit de zorgen die er zijn naar aanleiding van studies die verschijnen, waarmee wij zaken extra in beweging kunnen zetten, maar soms ook opereert het Ctgb op dit punt gewoon zelfstandig. Daar heeft het Ctgb niet per se de politiek voor nodig. Ik betoog hier graag dat het Ctgb een onafhankelijke instantie is. Wij hebben het niet voor niets zo ingericht. Het Ctgb doet zijn werk. Dat betekent dus dat het soms ook met beoordelingen komt die bijvoorbeeld voor de landbouwers in de praktijk heel lastig zijn, maar wel uitgevoerd moeten worden. Zo kijk ik ernaar.
De heer Leenders vroeg of het aanvullend wetenschappelijk bewijs reden is om te komen tot een verdergaand en versneld verbod op het gebruik van ofwel glyfosaathoudende producten ofwel neonics. Ik heb al eerder aan de Kamer gemeld dat het kabinet sowieso inzet op een transitie naar vergroening en een voedselproductie die minder afhankelijk is van gewasbeschermingsmiddelen. Daar zetten wij ons voor in. Dat betekent het een en ander. We hebben net al uitgebreid over de rapporten gesproken. We zorgen ervoor dat die leiden tot actie, namelijk tot een herbeoordeling. Wij gaan na wat er nu ligt en of je op basis daarvan niet moet komen tot een andere toelating dan die er nu is.
Mevrouw Dik-Faber heeft gevraagd of ik het met haar eens ben dat het onacceptabel zou zijn als we in het kader van TTIP het beschermingsniveau voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen zouden verlagen. Ik neem daarin een heel helder standpunt in: het kabinet stelt zich op het standpunt dat het TTIP-akkoord niet mag leiden tot een verlaging van de Europese normen op verschillende gebieden, waaronder voedselveiligheid en gewasbescherming.
Dan kom ik bij mijn tweede blok: de neonics. Ik heb daarover eigenlijk al vrij veel gezegd. Ik zal dus proberen om het zo kort mogelijk te houden. De heer Smaling vroeg hoe het nu technisch zit en wat de route is naar een totaalverbod. Dat blijft maar terugkomen in het debat tussen ons. Daarom is het, denk ik, goed om daarover iets te zeggen. De lidstaat heeft de mogelijkheid om in te grijpen conform artikel 44 van de verordening. Dat kan de lidstaat doen indien er wetenschappelijke aanwijzingen bestaan dat niet langer wordt voldaan aan de toelatingscriteria. Bij een ernstig risico kan een spoedeisende maatregel nodig zijn en kan er worden overgegaan tot tijdelijk verbieden. Dat hebben wij met metam-natrium ook gedaan. In alle gevallen — daar komt het! — moet de toelatingsautoriteit Ctgb dit constateren. Bovendien moet het worden gemeld aan de Europese Unie. Voor de neonics heb ik het Ctgb dus opnieuw gevraagd om toelating van de middelen in Nederland te herbeoordelen en mij aan te geven of deze herbeoordeling het Ctgb aanleiding geeft tot het intrekken van toelatingen van middelen. Dat oordeel wacht ik nu af. De Kamer zal dat heel binnenkort krijgen.
Mevrouw Ouwehand vroeg waarom we niet gewoon de bewijslast omkeren: de toelatinghouder moet dan de veiligheid aantonen. Dat is Europeesrechtelijk niet mogelijk, want voor de toelating ligt de bewijslast immers al bij de toelatinghouder; die moet aantonen dat het middel veilig is. Een eenmaal toegelaten middel is gewoon rechtmatig op de markt. Het verbieden daarvan kan alleen als er nieuwe feiten bekend worden. Dan kan de toelating van het middel worden ingeperkt. Dat is zowel bij metam-natrium als bij de neonics gebeurd. Ook hiervoor geldt dat er een stevige wetenschappelijke basis voor moet zijn.
De heer Graus heeft gevraagd wat wij verder nog doen om met name de voedselzekerheid en de bijdragen die de bijen leveren aan onze samenleving veilig te stellen. Ik denk dat het heel belangrijk is om met hem vast te stellen dat de biodiversiteit — wij zullen daar vanavond nog over spreken in een algemeen overleg — moet worden vergroot en beschermd. Een van de voorbeelden daarvan is het stimuleren van de zogenaamde functionele agrobiodiversiteitsranden, de groene akkerranden, in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Een ander voorbeeld is dat we het Bijenberaad zijn gestart. Dat zet in op het behoud van bijen, waarbij de focus ligt op het voedselaanbod, onder andere via de drachtplant. Ook is er aandacht voor onderwijs, informatie-uitwisseling et cetera.
De heer Geurts vroeg naar de import van de zogenaamde killer bees en hij vroeg wat wij doen. Welnu, wij zetten ons samen met heel veel maatschappelijke organisaties via het Actieprogramma Bijengezondheid in voor de gezondheid van de bijen. Een van de acties is de genetische versterking van de bij tegen bijvoorbeeld ziektes als de varroamijt. De imkerverenigingen doen dat. Uiteraard zijn de import van en de controle op bijen aan strenge regels en voorwaarden onderworpen. De NVWA ziet daarop toe.
Dan kom ik op de vraag van mevrouw Dik-Faber over het verbod op glyfosaat ook in de landbouw, zo heb ik dat verstaan. Staatssecretaris Mansveld zal alle andere punten op dit onderwerp meenemen. Binnen de landbouw is het gebruik van het middel noodzakelijk, omdat er geen alternatieven zijn. De inzet is gericht op geïntegreerde gewasbescherming door alle gebruikers binnen de landbouw. Uiteraard zullen wij met elkaar heel stevig moeten werken aan alternatieven, want die zijn van groot belang.
Ik kom nu bij mijn laatste blok. Door verschillende leden is het een en ander gezegd over de zogenaamde laagrisicomiddelen. De heer Graus vroeg naar de stand van zaken rond zijn motie om de chemische middelen te vervangen door niet-chemische middelen. In de nota Gezonde groei, duurzame oogst hebben wij een rode draad, te weten acht principes van geïntegreerde gewasbescherming, als uitgangspunt. Dat is overigens ook Europees vastgelegd. Dit betekent preventie, vervolgens het toepassen van niet-chemische maatregelen en methoden en als "last resort" het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Dat sluit aan bij de motie van de heer Graus.
De heer Leenders stelde een vraag over de classificering van de laagrisicomiddelen. In de Europese Werkgroep low risk zijn wij nu bezig met aanvullende beoordelingscriteria die moeten worden opgesteld voor de laagrisicostoffen in de verordening. De Commissie zal waarschijnlijk in juni aanstaande een voorstel doen voor de definiëring van chemische stoffen en van stoffen op basis van micro-organismen. Dit voorstel wordt vervolgens besproken in de werkgroep en moet daarna nog worden goedgekeurd door de lidstaten in de zogenaamde "standing committee on Plants, Animal, Food and Feed". Nederland neemt actief deel aan deze werkgroep. Wij dringen inderdaad aan op versnelling, maar een alleingang lijkt mij niet nuttig. Wij moeten dit echt op Europees niveau vaststellen. Wat wij wel doen — daar heeft het Ctgb werk van gemaakt — is kijken naar de mogelijkheden die er zijn om middelen binnen de bestaande kaders te stimuleren dan wel sneller te beoordelen. Op dit punt was er een vraag van de heer Leenders en eerder een verzoek van mevrouw Jacobi. Mevrouw Jacobi vroeg toen: kun je ze niet van onder op de stapel bovenop leggen? Dat is tamelijk helder en het zijn zaken waarnaar gekeken wordt. Als het niet lukt, overleggen wij met de Commissie en EFSA om kaders voor deze middelen te ontwikkelen. Ik dring er ook in de Landbouwraad op aan dat wij hier snel werk van maken. Mevrouw Mansveld zal het een en ander zeggen over de green deals, maar in een green deal groene gewasbeschermingsmiddelen werkt Nederland aan die snellere beoordelingsprocessen.
Ik kom op de vraag van mevrouw Ouwehand over de schimmelbestrijdingsmiddelen. Kent het Ctgb de waarschuwingen van de Radboud Universiteit? Wat vind ik van de handelwijze van het Ctgb? Het Ctgb onderzoekt voor ons of het mogelijk dan wel noodzakelijk is om nu in te grijpen in de bestaande toelatingen en de lopende aanvragen van middelen op basis van triazolen. Het Ctgb heeft recentelijk laten weten dat het niet mogelijk is om resistentieontwikkeling met gepaste en gerichte maatregelen tegen te gaan. Er is vooralsnog geen causale relatie bewezen tussen het ontstaan van resistentie en het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen. Om maatregelen te kunnen nemen, is onderzoek nodig en dat wordt meegenomen in een zogeheten kennislacune-onderzoek. Wij zullen de Kamer hierover op korte termijn informeren.
Dan kom ik bij het laatste punt, de vraag van mevrouw Dik-Faber over Monam, over metam-natrium en het scheuren van grasland. Ik heb daarover overigens recent schriftelijk vragen beantwoord. Melkveehouders die grasland willen verhuren voor teelt van bollen, kunnen in het voorjaar in de teelt- en bouwplannen daarmee rekening houden. De voorziene wijziging van het Besluit gebruik meststoffen biedt flexibiliteit, maar wij zien niet toe op een wijziging van de derogatievoorwaarden. Dat kan ook niet, want die liggen vast.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil graag mijn beide interrupties nu gebruiken. Allereerst over het vorige punt. Ik heb begrepen dat er een werkgroep aan de slag is gegaan met de laagrisicomiddelen. Ik denk dat het een uitdaging voor ons allemaal is om te bepalen hoe breed wij die kunnen inzetten. Aan die laagrisicomiddelen zijn risico's verbonden als wij die niet juist inzetten. De risico's kunnen groter zijn dan bij chemische middelen. Worden die echt allemaal getoetst als het gaat om milieu- en waterkwaliteit? Wegen die elementen mee in die werkgroep?
Staatssecretaris Dijksma:
Bij mijn weten is dat zo. Uiteindelijk gaat het bij alle middelen, of ze een laag of een hoog risico hebben, om de vraag of het veilig is voor het milieu of wat de effecten zijn op planten, dieren en mensen. Dat zal ook voor laagrisicomiddelen van belang zijn.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik vind het belangrijk om daar als Kamerlid meer inzicht in te krijgen. Je zou op het eerste gezicht zeggen dat chemische middelen wat minder goed zijn dan laagrisicomiddelen. Laagrisicomiddelen klinkt goed, dus dat zou beter zijn. Zo is het niet altijd. Als de Kamer daarover informatie kan krijgen, zou dat heel behulpzaam zijn. Dan kunnen wij daarover met elkaar goede besluiten nemen.
Mijn tweede vraag gaat over de basisstoffen. Is dat ook een onderwerp dat in die werkgroep aan de orde komt of is dat een ander traject? Er is een motie van mij en collega Dijkgraaf aangenomen over basisstoffen zoals bier en melk, die heel goed kunnen worden ingezet voor gewasbescherming. Die stoffen moeten geregistreerd worden en dat kost allemaal tijd en geld en er zouden Europese afspraken over worden gemaakt. Hoe loopt het daar nu mee?
Staatssecretaris Dijksma:
Bij mijn weten is dat daar onderdeel van. Ik zal de finesses daarover in tweede termijn melden. Voor het overige ben ik het ermee eens dat het goed is als de Kamer inzicht krijgt in de laagrisicomiddelen. Zodra wij daarover gegevens hebben, moeten wij die met de Kamer delen. Het is niet aan mij om in de agenda van de Kamer in te breken, maar misschien is het een idee om een werkbezoek aan het Ctgb af te leggen. Dat zou kunnen helpen om van die kant wat meer te horen over hoe de organisatie werkt en hoe de procedures lopen, zodat de Kamer een beter beeld op het netvlies krijgt dan ik probeer over te brengen.
De voorzitter:
Waren dit uw vragen, mevrouw Dik-Faber?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dan inderdaad mijn tweede interruptie. Wij zijn met elkaar een pad ingeslagen om metam-natrium uit te bannen. Een goede oplossing is de teelt van afrikaantjes. Nu krijgen wij echter vanuit de sector terug dat het lastig is om die afrikaantjes te telen, omdat men dan niet aan de verplichtingen kan voldoen van 80% grasland. Ik heb het antwoord op mijn vragen inderdaad gezien, maar bij mij is het beeld ontstaan dat wij een oplossing op papier hebben bedacht die in de praktijk niet werkbaar is. Dat zou toch heel jammer zijn?
Staatssecretaris Dijksma:
Dat beeld is aan mij niet overgebracht. Het is vreemd dat u zo'n beeld krijgt, terwijl ik alleen maar hoor dat het fijn is dat het geregeld is. Dat is voor mij moeilijk werken.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dat begrijp ik. Ik heb die signalen wel gekregen. Ik kan op dit punt een motie indienen, maar als ik een toezegging van de staatssecretaris krijg dat zij nog eens goed haar oor te luisteren legt en hierover nog eens terugkomt bij de Kamer voor het zomerreces, ben ik ook tevreden. Ik zie hier echt een knelpunt. Het zou zo jammer zijn als de oplossing die wij met elkaar hebben gecreëerd in de praktijk niet werkbaar is.
Staatssecretaris Dijksma:
Het blijft zo dat de derogatievoorwaarden vaststaan. Als ik nu zou suggereren dat ik nog eens ging nadenken over die 80% grasland, dan houd ik u voor de gek, want dat kan ik niet. Die voorwaarden staan gewoon. Ik wil van harte mijn oor te luisteren leggen, maar ik kan niet de derogatievoorwaarden wijzigen, want die zijn van te groot belang om los te laten. Dat is mevrouw Dik-Faber met mij eens, dat weet ik, maar wij hebben gemeend echt flexibiliteit te hebben in het voorstel dat nu voorligt. Men kan daarin schuiven met het een en ander. Wij hopen van harte dat dat genoeg is. Als mensen met behoud van de derogatievoorwaarden nog andere zaken hebben, zijn ze sowieso altijd welkom, maar dan is het handiger als wij dat rechtstreeks horen. Dat kan ik hier zeggen. Als mevrouw Dik-Faber met een motie zou komen waarin zij mij oproept om die 80% grasland te wijzigen ... Ik zie haar nee schudden, dus dat doet zij niet. Gelukkig, want die motie had ik anders weer moeten ontraden en dat zou jammer zijn.
De heer Geurts (CDA):
Ik wil even doorgaan op de lagerisicomiddelen. Ik heb de discussie daarover ook weleens met uw collega Mansveld gevoerd, de staatssecretaris van I en M op dit gebied. De innovaties liggen stil in Nederland omdat ondernemers niet weten waar ze aan toe zijn. Ik hoorde de staatssecretaris net een tijdpad schetsen. Nou, dan zijn we weer een jaar verder en is er nog geen duidelijkheid! Wij hebben vanmiddag een heel debat gehad over glyfosaat, maar alternatieven worden op deze manier gewoon geblokkeerd. De vraag is of dat tijdspad niet sneller kan. Nederland loopt weleens voorop. Zou dat op dit punt niet ook kunnen?
Staatssecretaris Dijksma:
Twee dingen. Ik denk dat u vanmiddag nog van harte de verdere discussie aan kunt gaan over dit onderwerp met staatssecretaris Mansveld. Zij zal daar in haar bijdrage ook aandacht aan besteden. En wat het versnellen betreft, heb ik al gezegd dat wij daar steeds op aandringen. Aan ons zal het dus niet liggen.
De voorzitter:
Dan dank ik de staatssecretaris van Economische Zaken voor haar beantwoording, maar niet dan nadat ik eerst nog mevrouw Lodders het woord heb gegeven.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb er geen rekening mee gehouden dat het betoog van staatssecretaris Dijksma al afgerond was. Ik wil haar toch vragen om nog eens in te gaan op de handhavingscapaciteit bij de NVWA. Ik heb het voorbeeld genoemd van mensen die een bootje hebben en een bepaald middel gebruiken, en die de afgelopen maanden konden rekenen op extra toezicht van de NVWA. Staatssecretaris Dijksma is verantwoordelijk voor het functioneren van de NVWA. Wij hebben met regelmaat een debat over de beschikbare capaciteit, over extra middelen om de organisatie meer capaciteit te geven, en dan krijgen we dit soort besluiten, die moeilijk of niet handhaafbaar zijn en heel veel tijd kosten. Hoe kan de staatssecretaris dat accepteren?
Staatssecretaris Dijksma:
Ik denk dat het heel goed is als staatssecretaris Mansveld straks namens het kabinet nog eens uitlegt hoe wij met glyfosaat en met de verhardingen aan de slag willen, volgens mij ook op basis van een meerderheidsbesluit van deze Kamer. Vanzelfsprekend, zo zeg ik met mevrouw Lodders, wordt er ook aandacht gevraagd voor onze handhavende instanties. Dat is geen kwestie die we kunnen veronachtzamen en die zal dus ook onderdeel zijn van de wijze waarop we met de verdere uitwerking hiervan aan de slag gaan. Ik kan mij voorstellen dat we de Kamer op een later moment daarvan op de hoogte stellen, want uiteraard zal het consequenties hebben voor de inzet als zich weer nieuwe kwesties voordoen waar de NVWA naar kijkt. Dat zal de Kamer dan op een later moment te horen krijgen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Mijn interruptie was niet gericht op het proces. Ik ga ervan uit dat staatssecretaris Mansveld daar zo meteen meer over zal zeggen. Er is iets wat ik nu echt niet begrijp van het kabinet en zeker van staatssecretaris Dijksma als primair eindverantwoordelijke voor de NVWA niet. Het is een kwestie waar wij het met enige regelmaat over hebben. Waarom staat er niet met rode letters in brieven over extra handhavingscapaciteit: let op, onze NVWA is hier niet op toegerust; dit kost extra geld? Waarom komt het kabinet niet met dat soort belangrijke winstwaarschuwingen? Waarom komt het kabinet niet met de regel: als u dit wilt, gaat de NVWA dat dus niet extra doen?
Staatssecretaris Dijksma:
Nogmaals, ik heb niet gezegd dat dit al het laatste is wat we hierover communiceren aan uw Kamer. Ik denk dat het belangrijk is dat er een principevoorstel ligt. Dat is overigens gewoon gebaseerd op een meerderheid van de Kamer die daarom gevraagd heeft. Het heeft ook consequenties. Mevrouw Lodders heeft dat punt hier terecht aangeroerd en wij delen die mening ook met haar. We zullen op een later moment laten zien hoe wij dat voor ons zien. Mevrouw Lodders heeft zeker gelijk: als je meer vraagt van een handhavende dienst, moet je ook leveren. Dat zullen we dus ook doen.
Staatssecretaris Mansveld:
Voorzitter. Ik begin maar direct met het onderwerp glyfosaat. We hebben er al eerder met elkaar over gedebatteerd. Het Kamerlid dat nu voor het eerst weer deelneemt aan het debat, heeft er in het verleden ook al over gedebatteerd.
We hebben dus al eerder heel uitgebreid gesproken over glyfosaat. Een algeheel verbod op glyfosaat is op dit moment niet mogelijk. Wel wil ik waar mogelijk blootstelling aan onkruidbestrijdingsmiddelen terugdringen, net als de verontreiniging van het milieu door onkruidbestrijdingsmiddelen. Dat gaat met name om het water; dat is ook al eerder genoemd in debatten. Ook als een middel volgens de regels is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), zoals dat bij glyfosaat het geval is, wil ik vanuit het belang van duurzaam gebruik toch maatregelen nemen om de blootstelling hieraan te verminderen.
Voor het gebruik op verhardingen — de woordvoerders van de SP-fractie, de Partij voor de Dieren, GroenLinks en de Partij van de Arbeid hebben hier allen over gesproken — bestaan voldoende betaalbare niet-chemische technieken en methoden, ook preventieve. Daar zal het gebruik daarom voor het groeiseizoen van 2016 verboden zijn. Tijdens het AO Gewasbeschermingsmiddelen van 4 december heb ik dit al bij de Kamer aangekondigd. Voor onverharde terreinen buiten de landbouw wordt het gebruiksverbod eind 2017 van kracht. Er zijn wel situaties die vooralsnog worden uitgezonderd wegens een gebrek aan alternatieven, bijvoorbeeld de sport- en recreatieterreinen. De wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden waarmee dit wordt geregeld, zal ik in concept een dezer dagen aan de Kamer doen toekomen.
De green deals en de gesprekken die ik aanga met de betrokken sectoren, doe ik naast de regelgeving, want ik vind het heel belangrijk dat het gebruik vrijwillig wordt verminderd. Dat geldt zowel voor de particuliere markten als voor het beheer van sportvelden en recreatieterreinen. De strekking van de green deal voor de particuliere markt is dat de consument via verkooppunten wordt gestimuleerd om niet-chemische methoden en preventie toe te passen. Als de consument toch kiest voor chemische middelen, wordt hij ertoe aangezet om dit zo beperkt en zorgvuldig mogelijk te doen. De green deals voor sportvelden en recreatieterreinen hebben als doel om in 2020 het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen te hebben beperkt tot de hoogst noodzakelijke uitzonderingen, waarvoor onderbouwd geen alternatieven — daarmee bedoel ik niet-chemische alternatieven — beschikbaar zijn.
Ik vind het dus belangrijk dat er inperking plaatsvindt van het gebruik. De argumenten daarvoor zijn natuurlijk de waterkwaliteit, de leefomgeving en ook het afspoelrisico en de duurzaamheid. Met duurzaamheid bedoel ik overigens niet alleen groene duurzaamheid, maar ook de houdbaarheid.
De heer Geurts vroeg of ik nog wel vertrouwen had in het Ctgb. Het antwoord daarop is: ja. Er is zeker vertrouwen in het Ctgb. We moeten hier echter wel onderscheid maken tussen de beoordeling van het Ctgb op het gebied van de markttoelating en het stellen van aanvullende eisen aan het gebruik van die middelen. In dit geval leidt het grootschalige gebruik op verhardingen tot overschrijdingen van normen voor de bereiding van drinkwater uit het oppervlaktewater. Dat is voor mij de aanleiding om gebruiksmaatregelen te nemen.
De heer Leenders heeft gevraagd of het gebruik van glyfosaathoudende middelen op sportvelden en recreatieterreinen versneld kan worden afgebouwd. Ik heb voor deze terreinen in een uitzondering voorzien, omdat het daarvoor nog niet haalbaar is om eind 2017 geen gewasbeschermingsmiddelen meer te gebruiken. Daarom ben ik in gesprek gegaan over de green deals. Hier wordt namelijk ook het gebruik aangepakt, met als doel het in 2020 af te bouwen. Ik heb de verwachting — ik weet dat dus nog niet zeker — dat ik de green deals deze zomer met partijen kan tekenen. Als er getekend wordt, worden in de sport en recreatie dit jaar al afspraken uitgevoerd om het gebruik te verminderen. Ik merk dat partijen gemotiveerd zijn. Men is niet meer onwelwillend en biedt geen weerstand meer. Men is bezig met de vraag: hoe gaan we dit doen?
Je ziet dat gemeenten ook anders kijken naar hun beleid. Ik hoorde mevrouw Lodders net grote bedragen noemen, maar ik ken ook gemeenten die het budgetneutraal doen. Ze doen het op een heel andere manier, maar wel milieuvriendelijk. Er zijn dus ook gemeenten waar dit proces niet met grote kosten gepaard is gegaan. Dat is ook waar de heer Graus in een interruptiedebat over sprak. Ik vind het wel heel belangrijk dat wordt bekeken hoe het gaat binnen die gemeenten. Worden die best practices wel uitgewisseld? Weet de ene gemeente wat de andere doet? Gemeenten zijn daar inderdaad met elkaar over in gesprek. Waar mogelijk stimuleer ik dat, want het is heel goed om in die zin van elkaar te leren en niet allemaal opnieuw het wiel uit te vinden. Ik merk dat er veel acties lopen om het beheer te verduurzamen.
De heer Leenders heeft gevraagd wat de stand van zaken is met betrekking tot de green deals die nu op de diverse terreinen in voorbereiding zijn. De green deal sportvelden en de green deal recreatie hebben als doel dat in 2020 het gebruik is afgebouwd. De green deal particulier gebruik heeft als doel om de verkoop van die gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren terug te dringen. Ook hier blijkt dat de partijen erg gemotiveerd zijn en zelf op zoek zijn hoe ze dat anders kunnen doen. Ze willen het ook permanent anders doen. Deze green deals zijn al ver gevorderd. Zoals het er nu naar uitziet, worden die green deals deze zomer getekend.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Het is op zichzelf natuurlijk fantastisch als iets tot stand kan komen zonder dat wij daar een regel over hoeven af te kondigen. De andere kant daarvan — dat zal niet de eerste en ook niet de laatste keer zijn — is toch de vraag hoe hard dat is. Een green deal voor sportvelden en recreatieterreinen spreek je in principe af met een waaier aan organisaties en belangenpartijen. Hoe hard is die green deal dan eigenlijk? Kunnen we daar echt op bouwen? Of is het een papieren tijger?
Staatssecretaris Mansveld:
De green deals zijn geen papieren tijgers. Dat zien we ook bij andere green deals. Er is betrokkenheid en de behoefte om ketens te sluiten. In de beton- en de plasticindustrie zijn veel partijen zeer gemotiveerd. Het is heel prettig dat het hele ketens zijn, omdat je dan toeleverancier en klant met elkaar laat praten over de wijze waarop ze het kunnen doen. Ik heb tot op heden dan ook zeer positieve ervaringen met de green deals. We hebben ook aan de safety deals het externe veiligheidsgebied toegevoegd. Je ziet dat partijen uit zichzelf stappen willen zetten en dat dat niet altijd gepaard gaat met geld. De inzet is echt hoe men gezamenlijk de stap vooruit kan maken. Ook hier zie ik dat partijen betrokken zijn, actief zijn en zelf het gesprek aangaan. Je hoeft ze echt niet op te zoeken en ze aan de haren ergens vandaan te sleuren. De motivatie is groot. Dat vind ik belangrijk voor het welslagen van een green deal. Men zet een handtekening en ook ik zet een handtekening en je houdt elkaar dan ook aan die afspraken.
De heer Grashoff (GroenLinks):
De staatssecretaris zal zich ongetwijfeld houden aan de afspraken in zo'n deal. Dat is duidelijk. Daar is één aanspreekbare persoon. Maar er is een waaier aan organisaties die betrokken zijn bij zo'n green deal. Een green deal is echter alleen maar zinvol als er ook echt overall resultaat behaald wordt. Hoe kan de staatssecretaris mij overtuigen dat er voldoende hardheid zit in die green deal? Wat doet de staatssecretaris op het moment dat die green deal toch niet zo hard blijkt te zijn?
Staatssecretaris Mansveld:
Voor mij is een bevestiging van hoe groot die motivatie is, dat bedrijven zelf vrijwillig al producten uit de schappen halen of aangeven dat ze voorlichting willen geven. Er wordt dus niet alleen een handtekening gezet, maar er is al een beweging te zien om die stap vooruit te zetten. Dat doen we met een green deal, waarbij afspraken worden gemaakt over een periode, over het delen van kennis en over andere punten. Deze green deal hebben we nog niet getekend. Ik heb er vertrouwen in dat een green deal een goed middel is. Dat is tot op heden ook gebleken. We hebben er al tientallen getekend en we zien dat er stappen vooruit gezet worden. Ik hoor bij de heer Grashoff twijfel op dit punt, maar ik denk dat dit een goede stap is. Het is namelijk juridisch ingewikkeld om gelijk een verbod in te stellen. Ik vind het belangrijk dat partijen zelf de stap naar voren zetten, want dat geeft aan dat ze zelf ook behoefte hebben aan die stap. Daarom heb ik ook vertrouwen in de green deal.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik wil graag weten waar de staatssecretaris naartoe wil, vooral ook omdat de Partij van de Arbeid helder was in haar wens: het spul moet uit de schappen. Deelt de staatssecretaris die wens? Mijn tweede vraag gaat over de herbeoordeling van Roundup in Duitsland. Klopt het dat de recente studie waaruit blijkt dat het middel mogelijk kankerverwekkend kan zijn, niet wordt meegenomen? Hoe ziet de staatssecretaris die noodzakelijke herbeoordeling van Roundup en glyfosaat?
Staatssecretaris Mansveld:
Er loopt momenteel een herbeoordeling. Ik zal later in mijn verhaal nog spreken over het onderzoek dat is gedaan door de World Health Organization.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dan blijft staan de vraag wat de staatssecretaris wil.
Staatssecretaris Mansveld:
We willen natuurlijk dat de waterkwaliteit goed wordt, dat er geen afspoelrisico meer is en dat de duurzaamheid geborgd wordt in de leefomgeving. Die borging is mijn doel. Uiteindelijk wil je — een uitzondering daargelaten, omdat er echt geen alternatief voor is, want we zijn natuurlijk ook op zoek naar alternatieven — dat al die risico's er niet meer zijn en dat er alternatieven zijn voor glyfosaat, buiten de landbouw.
De voorzitter:
Mijnheer Graus stond er net iets eerder, mijnheer Schouw.
De heer Graus (PVV):
Uit respect voor zijn leeftijd laat ik mijnheer Schouw voorgaan.
De voorzitter:
Ik weet niet of hij daar zo blij mee is. Daarom aan u het woord, mijnheer Graus.
De heer Graus (PVV):
De staatssecretaris sprak over het overleg tussen gemeenten. Is het mogelijk dat de Vereniging Nederlandse Gemeenten hier een rol in kan gaan spelen om de informatie te verzamelen, te trechteren, te bundelen en dan te herverdelen, zodat het in een keer bij alle gemeenten terecht komt? De VNG is immers dé contactpersoon voor veel gemeenten.
Staatssecretaris Mansveld:
Ik weet dat de VNG verschillende subcommissies heeft die bepaalde onderwerpen beheren. Ik heb er geen enkel probleem mee om dit onder de aandacht van een subcommissie te brengen.
De heer Schouw (D66):
Ik ben al een beetje op leeftijd, dus ik praat wat langzamer. Als het ging om het verbieden van neonics zei de andere staatssecretaris eigenlijk de heer Grashoff na, want die wilde horen hoe het verboden kon worden. De staatssecretaris zei toen: dat is mijn inzet. Geldt dat ook voor deze staatssecretaris als het gaat om een middel als Roundup en de herbeoordeling?
Staatssecretaris Mansveld:
U hebt mij net waarschijnlijk niet goed gehoord. Het antwoord daarop is ja.
De heer Grashoff heeft gevraagd wat de mogelijkheden zijn voor een beperkt verbod voor particulieren. Hij heeft ongetwijfeld de correspondentie daarover gezien. Ik voer de motie uit zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 28 maart jongstleden. Ik vind namelijk ook dat het particulier gebruik drastisch moet verminderen. Uitvoering van de motie door het instellen van een verkoopverbod is juridisch nog niet mogelijk. Een verbod is een vergaande maatregel en ik moet eerst andere maatregelen proberen. Ik moet eerst hebben bekeken of er andere wegen zijn. Dat ga ik ook doen. Die aanpak is effectiever en brengt geen juridische risico met zich mee. Ik ben in overleg met de tuinbranche, Nefyto en de Raad Nederlandse Detailhandel over een green deal particulier gebruik. Ik evalueer dit en als zo'n deal dan onvoldoende blijkt te zijn, is een verbod beter haalbaar, omdat ik eerst die andere maatregelen heb geprobeerd. Ik begrijp dat u dat allemaal sneller wilt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik zet daar twee vraagtekens bij. Er zijn grote juridische risico's. Je doet iets en je krijgt per kerende post een verbod van de rechter, met alle gevolgen van dien. Dat is natuurlijk niet waar we naar streven. Ik natuurlijk ook niet. Ik wil graag een effectief beleid en geen symboolpolitiek. Toch zit er iets geks in. Al op 25 maart 2014 schrijft deze staatssecretaris aan de Kamer: een verbod moet proportioneel zijn en noodzakelijk om het beleidsdoel te bereiken. Mijn twijfel heeft juist betrekking op die particulieren, want de huidige aanpak is volgens mij niet helder voor particulieren. Het middel mag niet gebruikt worden op de verharding, maar nog wel in de borders en in de particuliere plantsoentjes. Dat is volgens mij niet handhaafbaar en het is ook geen consequent en consistent signaal voor de particuliere gebruiker. Dat zou aanleiding kunnen zijn om te zeggen: om het beleidsdoel te bereiken heb je eigenlijk iets nodig wat helderheid verschaft en dat is een verbod voor de particuliere markt, niet voor het totaal, maar sec voor de particuliere markt. Is de staatssecretaris dat met mij eens?
Verder zegt dat "proportioneel" ook iets over de negatieve effecten die er zouden optreden als je deze maatregel doorvoert. Volgens mij is die proportionaliteit in de particuliere hoek juist een heel eenvoudige kwestie, want er is geen enkel economisch of daadwerkelijk privaat belang bij het blijven toepassen van dit middel. Ik had dan ook het gevoel dat op basis van die oude brief van de staatssecretaris aan de Kamer juist voor die particuliere markt de proportionaliteit en noodzakelijkheid vanwege het beleidsdoel, makkelijk te verdedigen zou zijn. Wil de staatssecretaris daar nog eens op ingaan?
Staatssecretaris Mansveld:
Dat gevoel deel ik niet met de heer Grashoff. Ik denk dat het belangrijk is dat we eerst kijken welke maatregelen we kunnen nemen en welke effecten die hebben, voordat we naar het middel van een verbod grijpen en juridisch inconsistent zijn. Dan zijn we terug bij af en dat wil ik niet. Ik wil vooruit en consequent zijn, zodat we geen stappen terug hoeven te zetten.
Mevrouw Lodders (VVD):
We hebben nu een heel aantal minuten gesproken over een verbod en het uit de markt halen van deze middelen. Ik heb hier een artikel waarin de EFSA aangeeft dat de consumptie van vier espresso's schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Gaat de staatssecretaris ook hiervoor een verbod in gang zetten? Zo nee, waarom dan wel voor het een en niet voor het ander? Ik pleit natuurlijk niet voor dit verbod, maar ik haal het aan als vergelijking.
Staatssecretaris Mansveld:
Ik vind de vergelijking mank gaan. We krijgen allerlei als-danbeweringen waarbij steeds een voorbeeld wordt genoemd. Dat is wat mij betreft niet aan de orde. Over glyfosaat voeren we al langer discussie. We hebben deze weg genomen om rekening te kunnen houden met de waterkwaliteit, het afspoelrisico, de duurzaamheid en de leefomgeving en om ervoor te kunnen zorgen dat de kwaliteit van het oppervlaktewater toeneemt. Ik heb hier gezegd dat ik vind dat we eerst moeten bekijken wat werkt en wat niet. Als het werkt, is dat heel mooi en dan ben ik daar blij mee. Als het niet werkt, kan ik een verbod overwegen.
Mevrouw Lodders (VVD):
De vergelijking gaat niet mank. Ik heb in mijn betoog aangegeven dat zowel de Nederlandse autoriteit, de Europese autoriteit, de Amerikaanse autoriteit als Duitsland als rapporteur in Europa — vier belangrijke gremia — dit beoordelen, herbeoordelen en het in de gaten houden van wetenschappelijk onderzoek betrekken bij die beoordeling en herbeoordeling. Waarom glyfosaat wel en andere zaken niet? Een verbod of het mogelijke verbod dat boven de markt hangt wat betreft afspoeling, veroorzaakt juist een veel grotere afspoeling. Ik heb een artikel uit het Friesch Dagblad aangehaald en er wordt meer over geschreven. Consumenten bestellen dit middel gewoon via internet in Duitsland, Polen en andere lidstaten waar de verhouding heel anders is dan we in Nederland gewend zijn.
Staatssecretaris Mansveld:
U spreekt nu over verschillende dingen. Ik heb het hier over gebruik en staatssecretaris Dijksma heeft al het een en ander gezegd over toelating. Wat betreft het gebruik ben ik juist op zoek naar maatregelen die effectief zijn, om daarna te kijken hoe ik met het gebruik om kan gaan. Dit doe ik om de moverende redenen die ik net aangaf. Als je ziet dat er tegenwoordig via internet in het buitenland, in andere Europese landen of daarbuiten, zaken zijn te bestellen, dan zie ik een analogie met vuurwerk. Om ervoor te zorgen dat je dat tegen kunt gaan, is het belangrijk dat er een harmonisatie in Europa plaatsvindt. Dat is iets waar Nederland voor staat en voor gaat. Ik denk dat daar de oplossing ligt wat betreft het importeren of het bestellen via internet en het bezorgen van deze middelen.
Mevrouw Ouwehand en de heer Grashoff hebben gezegd dat ik de verkoop op basis van het voorzorgsbeginsel zou kunnen verbieden. Ook daar ben ik eerder al op ingegaan. Het voorzorgsbeginsel is al toegepast in het Europese systeem, waarbij stoffen en middelen eerst uitgebreid moeten worden beoordeeld voordat ze op de markt komen. Het vergt dan ook de nodige zorgvuldigheid en zwaarte in de bewijslast als je bepaalde stoffen of middelen weer van de markt wilt weren. Ingrijpen kan niet op basis van een vermoeden of een wetenschappelijk onderzoek dat nog niet is beoordeeld. Met het voorzorgsbeginsel kan wellicht enige wetenschappelijke onzekerheid worden overbrugd, maar daar zijn grenzen aan.
De heer Leenders heeft gevraagd naar een inschatting van de juridische mogelijkheden voor een gebruiksverbod voor particulieren voor het gebruik van deze middelen in tuinen. Daar heeft de landsadvocaat eerder een advies over uitgebracht. Voor verhardingen en in openbaar groen hebben we een juridische grondslag in de Europese richtlijn over duurzaam gebruik. Maatregelen voor gebruik op verhardingen zijn nodig voor de waterkwaliteit en maatregelen voor gebruik in openbaar groen zijn nodig om blootstellingen van derden in publiek toegankelijke ruimten te beperken. Voor particuliere tuinen gelden deze grondslagen niet, in ieder geval niet voor zover het de bestrating betreft. De landsadvocaat stelt dat de noodzaak goed moet zijn onderbouwd en dat eerst andere maatregelen moeten zijn genomen. Ik heb net al betoogd dat het mijn beleid is om juist die andere maatregelen te nemen.
De heer Graus heeft gevraagd hoe de contacten zijn met de NCO, de Stichting Niet-Chemische Onkruidbestrijding. Er zijn goede en frequente contacten met de NCO, zowel over het ontwikkelen van ervaringen met niet-chemische alternatieven als het uitdragen van de ervaringen daarmee. In opdracht van mijn ministerie wordt een platform ontwikkeld met gegevens over en ervaringen met niet-chemische middelen. Daar draagt de NCO uitgebreid aan bij. De NCO is ook betrokken bij de wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden om het verbod op verhardingen te regelen. Dat besluit komt naar de Kamer.
Mevrouw Lodders sprak over haar onderbuikgevoel. De besluiten worden genomen op basis van feiten. Er zijn maatregelen genomen om het stelselmatig overschrijden van normen voor de bereiding van drinkwater, het oppervlaktewater en duurzaam onkruidbeheer zo veel mogelijk te beperken. Helaas bleek dat niet voldoende te zijn en daarom neem ik verdergaande maatregelen. Uit onderzoek en de praktijk blijkt dat de alternatieve methoden haalbaar en betaalbaar zijn.
Er is gesproken over het onderzoek van het International Agency for Research on Cancer, dat is gekoppeld aan de World Health Organization. Er is een artikel in de Lancet Oncology verschenen, dat meldt dat glyfosaat ingedeeld zal worden in de categorie "waarschijnlijk kankerverwekkend". Die conclusie wijkt af van de Duitse conclusie. Ik denk dat zo'n bericht serieus genomen moet worden. Het IARC is tenslotte een adviesorgaan van diezelfde World Health Organization. Juist omdat de conclusie afwijkt van eerdere conclusies is het wat mij betreft belangrijk dat we eerst de feiten boven tafel krijgen. Dat zullen wetenschappers moeten doen. We moeten dus noodzakelijkerwijs wachten op publicatie van de studie. Mevrouw Lodders verwees daar al naar. Die studie is nog niet openbaar. Er is nog geen datum bekend, maar ik heb begrepen dat dat waarschijnlijk pas na de zomer zal gebeuren.
Ik neem de toezichtzaken even mee in dit blokje met zaken waar mevrouw Lodders naar vroeg. Toezicht op en handhaving van de gebruiksmaatregelen liggen bij de waterkwaliteitsbeheerders en de NVWA. De gebruiksmaatregelen treden in werking vanaf 2016. De NVWA zal dit, zoals gebruikelijk, risicogericht benaderen. Ik spreek nu bijna voor mijn collega van Economische Zaken. We zullen daar vanuit mijn ministerie in het kader van de jaarplanprocedure 2016 nog afspraken over maken met de NVWA.
Mijn collega heeft toegezegd dat ik nog even op de laagrisicomiddelen zou terugkomen. Dat betreft vragen van de heer Geurts en de heer Leenders. Het klopt dat laagrisicomiddelen nog niet beschikbaar zijn wanneer eind 2015, begin 2016 verboden wordt om gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen te gebruiken. Dit komt doordat op Europees niveau criteria moeten worden verduidelijkt en stoffen als laagrisicomiddelen moeten worden geregistreerd. Daarna kunnen pas middelen op nationaal niveau als laagrisicomiddel worden toegelaten. Mijn collega is daar ook mee bezig.
In de motie-Jacobi van december vorig jaar wordt de regering verzocht om na te gaan of een tijdelijke lijst met criteria kan worden opgesteld om tijdig laagrisicomiddelen uit te kunnen zonderen, mede om daarmee te voorkomen dat middelen tijdelijk worden verboden. Ik vind ook dat zo'n slingerbeweging voorkomen moet worden en kijk daarom op basis van een recent RIVM-advies zorgvuldig naar de mogelijkheden op dat gebied. Het gevaar bestaat immers dat we middelen slechts vervangen door andere middelen die nog steeds slecht zijn voor de waterkwaliteit. Dat luistert nauw bij het gebruik van verhardingen. Dat zijn grote oppervlakken. Bij regen spoelen de gebruikte middelen snel af naar sloten en riolen.
Het nadeel van vooruitlopen op de Europese ontwikkeling is dat we andere criteria bedenken, dat we het anders interpreteren dan Europa en dat we onterecht middelen wel of niet zouden kunnen aanwijzen. Aan de ene kant worden daarmee middelen benadeeld die niet voldoen aan onze criteria maar straks wel aan de Europese criteria. We willen niet het gebruik van middelen tijdelijk verbieden. Ook met nationale criteria kan dat dus niet helemaal worden voorkomen. Aan de andere kant kunnen middelen volgens onze criteria onterecht als laagrisicomiddel worden aangeduid. Het gebruik daarvan moet dan later weer verboden worden. Dat geeft in die tussentijd mogelijk een ongewenst milieurisico.
Ik werk daar op dit moment met het RIVM aan. Ik wijs op het betreffende rapport. Ik wil de Kamer daar voor het zomerreces schriftelijk over berichten. Het zit complex in elkaar. Ik hoor de wensen van de Kamer, maar het is de vraag wat wel en niet mogelijk is en welke risico's we lopen met welke keuze.
De heer Geurts heeft gevraagd naar de stand van zaken van de juridische onderbouwing van een gebruiksrapport voor potentiële laagrisicomiddelen. Ik heb daarover informatie gegeven in mijn brief van 19 maart. De strekking is dat ik de juridische onderbouwing lever in de toelichting op het conceptbesluit. Die ontvangt de Kamer een dezer dagen.
De heer Schouw heeft een vraag gesteld over de normoverschrijdingen die door milieuorganisaties, onder andere Greenpeace, zijn aangetoond. Helpt de zuiveringsplicht niet?. De zuiveringsplicht geldt al sinds mei 2014 via de toelating van middelen op basis van imidacloprid. Uit de praktijk bereiken mij signalen dat deze verplichting slecht wordt nageleefd. Dat kan een verklaring zijn voor die normoverschrijdingen. Ik vind dat niet acceptabel en zal de toezichthouders vragen hier strikt op toe te zien, want zonder zuivering kan er geen gebruik van imidacloprid plaatsvinden. Ik zal de sector tevens aanspreken op zijn verantwoordelijkheid.
De heer Schouw (D66):
Ik ben heel blij dat de staatssecretaris dat doet, maar er lag nog een kleine feitelijke vraag onder. Hoeveel zuiveringsinstallaties zijn er sinds die aanscherping van mei 2014? Mijn stelling is dat er geen enkele zuiveringsinstallatie is. Ik heb er in ieder geval niets over gehoord. Als dat inderdaad zo is, is er sprake van een ernstige situatie.
Staatssecretaris Mansveld:
Ik kom daar even in tweede termijn op terug. Ik zal bekijken of ik het exacte aantal dan kan noemen.
Er is nog een aantal vragen gesteld, onder anderen door de heer Smaling. Hij deed de suggestie om de normen die in de Kaderrichtlijn Water worden gehanteerd, te betrekken bij de toelating van middelen voor gewasbescherming. Waarom gaat het Ctgb bij het toelatingsbeleid niet uit van die waterkwaliteitsnormen? In mei 2013 hebben staatssecretaris Dijksma en ik geschreven dat het juridisch niet mogelijk is om in het toelatingsbeleid toelatingsnormen te vervangen door waterkwaliteitsnormen. Het toelatingsbeleid vloeit voort uit de Europese toelatingsverordening. Het is juridisch dan niet mogelijk om de normen uit de Kaderrichtlijn Water te betrekken bij het toelatingsoordeel. Waar sprake is van normoverschrijding in het oppervlaktewater, wordt met emissie- en reductieplannen wel gericht gewerkt aan een verbetering. Dat kan dan weer gevolgen hebben voor de toelating van een middel.
De heer Smaling (SP):
Ik probeer dit even te volgen. Dit lijkt een soort cirkelredenering, maar is dat misschien ook weer niet. Ik kan het, eerlijk gezegd, niet helemaal volgen. Het een zou zich toch moeten verhouden tot het ander? Anders voldoe je sowieso niet aan of het een of het ander.
Staatssecretaris Mansveld:
Waar sprake is van een normoverschrijding in het oppervlaktewater, kan dat gevolgen hebben voor de toelating van een middel. Het toelatingsbeleid vloeit voort uit de Europese toelatingsverordening. Het is niet zo dat het daardoor juridisch niet mogelijk is om de Kaderrichtlijn daar in te zetten. Dat is een andere redeneerlijn. Dat komt elkaar dus tegen op het moment dat er sprake is van een normoverschrijding in het oppervlaktewater. Dan kan het gevolg hebben voor de toelating van een middel. Maar je kunt niet op een hoger niveau die normen op elkaar loslaten, simpelweg omdat het een Europese toelatingsverordening is.
De heer Smaling (SP):
Wij hebben onlangs een kaart van de Rekenkamer gezien over de stand van zaken van de route naar het voldoen aan de Kaderrichtlijn Water. Er zijn nog heel veel oppervlaktewateren zwaar vervuild. Dan gaat het niet om de rivieren die vanuit de buurlanden Nederland binnenstromen, maar dan gaat het om de meer secundaire oppervlaktewateren zoals de Barneveldse Beek waar de heer Geurts op uitkijkt. Als je die schoon wilt krijgen voor het jaar waarin je die derogaties niet meer krijgt, dan zul je toch moeten ingrijpen, niet alleen in het gebruik van nitraten en meststoffen maar ook in het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen. Dat moet je toch gewoon doen om die richtlijn te halen?
Staatssecretaris Mansveld:
Ja, maar in de Europese toelatingsverordening wordt een bepaalde normering gehanteerd. De Kaderrichtlijn Water komt niet overeen met die normering. Laat ik het zo formuleren. Ik zal kijken of ik het in tweede termijn wat beter kan toelichten. De heer Smaling maakt nu ook een onderscheid tussen de rivieren en andere wateren. Dat brengt mij aan het twijfelen. Ik weet niet of het over alle wateren gaat.
De heer Smaling (SP):
Houd de Barneveldse Beek even in het achterhoofd!
Staatssecretaris Mansveld:
Ik houd de heer Geurts in mijn achterhoofd. Sinds ik in Barneveld ben geweest, is hij in mijn hoofd onlosmakelijk verbonden aan Barneveld.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de staatssecretaris. Hebt u nog veel tijd nodig? Er is zo meteen namelijk een extra regeling van werkzaamheden.
Staatssecretaris Mansveld:
Voorzitter. Ik ben als was in uw handen. Er zijn nog twee vragen.
Mevrouw Lodders heeft een vraag gesteld over de aangroeiende verf. Er is geen sprake van een breed verbruiksverbod voor antifoulingmiddelen. De inspectie controleert of de gebruikte middelen in Nederland toegelaten zijn. Dat is een wettelijke verplichting. Er zijn wel enkele producten van de markt gehaald op grond van internationale afspraken. Dit is gedaan vanwege de zware milieurisico's van deze middelen.
Er is een vraag gesteld over azijn. Ik weet niet meer welke fractie die vraag heeft gesteld. Ik zie dat de heer Geurts zijn hand opsteekt.
De heer Graus (PVV):
Dat zijn azijnpissers!
Staatssecretaris Mansveld:
Azijnbusiness, ja. Azijn is niet toegelaten als onkruidverdelger. Daarom is het niet toegestaan om azijn als zodanig te gebruiken. In die zin zijn de risico's dus ook niet bekend. Het is immers niet beoordeeld. Dat kan betekenen dat het bij grootschalig gebruik ongewenste gevolgen heeft voor bodem en water.
De heer Geurts (CDA):
Hier hebben we precies het probleem te pakken. Er is geen duidelijkheid over de laagrisicomiddelen. Ik denk dat dat de achilleshiel gaat worden van het verbod waar wij het al de hele middag over hebben. Er zijn geen alternatieven voorhanden. Het gebeurt gewoon op dit moment in de praktijk. Dan is het de vraag of het kabinet genoeg mogelijkheden tot handhaving heeft. Het gaat echt om pallets, om duizenden liters in Nederland, omdat mensen denken dat ze met azijnzuur of met azijn goed bezig zijn. Ze zijn er gewoon mee bezig. De staatssecretaris zegt net dat die mensen allemaal in overtreding zijn.
Staatssecretaris Mansveld:
Azijn is inderdaad niet toegelaten als onkruidverdelger.
De heer Geurts (CDA):
Dat kan zuiver juridisch dan zo zijn, maar je ziet dat mensen denken dat ze het goed doen als ze stoppen met glyfosaat. Ze denken een biologisch middel ter vervanging van glyfosaat gevonden te hebben. Zeker in het buitengebied en in de straatjes in de woonwijken gebeurt dit gewoon volop. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Er gaan gewoon echt pallets doorheen. En handhaving, nul!
Staatssecretaris Mansveld:
Ik heb dat niet met mijn eigen ogen gezien. Ik geloof de heer Geurts op zijn blauwe ogen dat hij dat heeft gezien. Dit zijn de feiten. Ik zou er in de brief over laagrisicomiddelen even op in kunnen gaan.
De voorzitter:
Ik bedank de staatssecretaris voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik zie dat mevrouw Lodders nog een vraag heeft. Mevrouw Lodders, alstublieft! Ik heb haast.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Ik heb mijn vraag bewust voor het einde bewaard. De staatssecretaris begon in haar betoog over groene duurzaamheid en houdbaarheid. Woorden als "economie", "banen" en "werkgelegenheid" heb ik niet één keer gehoord. Ik zou heel graag willen weten hoe het kabinet dit beleid — ondernemers pesten — legitimeert. Waarom wordt alles ingezet op het verbod, op het terugdringen? De heer Geurts heeft er zojuist nog een keer op aangedrongen. Het laagrisicomiddelenbeleid lijkt continu op de agenda te staan. Wat is de legitimatie van dit beleid?
Staatssecretaris Mansveld:
Er zijn onderzoeken gedaan. Als je in de breedte kijkt naar de weg die we opgaan met duurzaamheid, met circulaire economie, met nadenken en de keuze in dit soort richtingen, dan kost het geen banen maar levert het banen op.
Mevrouw Lodders (VVD):
Het levert inderdaad banen op als we, zoals GroenLinks voorstelt, met zijn allen op de knieën gaan en het groen, het onkruid, tussen de tegels wegschrapen. Ik geloof toch niet dat dat een serieus voorstel van dit kabinet is. Ik mag dat althans hopen.
Staatssecretaris Mansveld:
Ik hoop niet dat ik nu hoor dat de VVD-fractie een circulaire economie en het nadenken over een duurzame, toekomstgerichte samenleving afwijst. Daar zijn de onderzoeken echt heel duidelijk over. Het levert geld op, het levert banen op, het levert economische groei op.
De voorzitter:
Dan dank ik nogmaals de staatssecretaris voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken. Dan volgt er een regeling van werkzaamheden. Daarna zullen we dit debat hervatten.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20142015-89-8.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.