Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 13, item 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | nr. 13, item 5 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
- het voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenwet) (32414).
De beraadslaging wordt hervat.
Mevrouw Eijsink:
Voorzitter. Laat ik beginnen te zeggen dat de initiatiefnemers zich een half jaar geleden niet hadden kunnen voorstellen vandaag hier te mogen en kunnen staan om onze wet bij u te kunnen en mogen verdedigen. Wij hebben de initiatiefwet op 16 juni van dit jaar ingediend. Wie kon toen bedenken dat wij op 19 december, een half jaar later, na de verdediging in de Tweede Kamer, de wet nu ook in de Eerste Kamer mogen verdedigen. Wij zijn daar heel blij mee.
Voorzitter. Ik dank u en de leden van de Eerste Kamer dat het mogelijk is dat wij zo snel, nog dit jaar, deze wet mogen verdedigen. Dat is goed nieuws. Op 27 oktober jongstleden zat vak-K in de Tweede Kamer vol met de vertegenwoordigers van tien partijen. Het rare van goed nieuws is dat het geen nieuws is. Dat tien partijen gezamenlijk een initiatiefwet indienden, was geen nieuws. Wij vochten niet met elkaar, maar wij gingen met elkaar voor hetzelfde, namelijk voor de veteranen; voor de mannen en vrouwen die worden uitgezonden; velen van u hebben daarover gesproken. Mannen en vrouwen die door ons worden uitgezonden naar missiegebieden waar veel gebeurt. Zoals een van u zei: militairen zijn speciale mensen. Dat zijn ze ook.
Het is voorrecht om vandaag in deze Kamer namens de initiatiefnemers het woord te mogen voeren. In deze Kamer hebben zo veel burgemeesters zitting, in de termen van de definitie zou ik willen spreken over "actief dienende burgemeesters" of "postactieve burgemeesters". Daardoor weten de leden van de Kamer zo goed wat het betekent om in de eigen gemeenten iets te willen en kunnen doen voor veteranen. In veel gemeenten wordt ook jaarlijks de Veteranendag meegenomen. Voorzitter, ik weet dat u dit ook als geen ander hebt gedaan in de afgelopen jaren. Ook dat maakt het heel speciaal om vandaag hier te mogen staan.
Ik zei het al: op donderdag 27 oktober jongstleden is het voorstel behandeld in de Tweede Kamer. Dit was voor ons een speciale dag. Ik herhaal wat ik eerder zei: het was goed nieuws, geen nieuws, want het was ook de dag waarop wij over de euro spraken en over Mauro. Veel veteranen hebben ons daarna benaderd en gezegd dat het fantastisch was. Zij zaten op de publieke tribune en vroegen: hoe kan dit nou. Ik zei al: goed nieuws is geen nieuws. Het zal vandaag waarschijnlijk weer zo zijn, althans, ik loop dan een klein beetje op de zaken vooruit. Uiteraard hopen de initiatiefnemers dat de Kamer de wet vandaag zal goedkeuren, misschien wordt het morgen als het iets na twaalven wordt.
Ik zal op een aantal vragen ingaan. Wij hebben dit voorstel namens tien partijen ingediend, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat wij alle tien spreken. Dat zou een beetje te veel worden. De heren Bosman en Van Dijk zullen ook een aantal vragen beantwoorden.
Ik feliciteer mevrouw Vlietstra met haar maidenspeech. Het is mooi dat wij bij de behandeling in de Tweede Kamer ook een maidenspeech hadden, namelijk van de heer Holtackers van het CDA. Iedereen refereert er dan toch aan dat je tijdens het indienen van een initiatiefwet over zo'n onderwerp, veteranen die namens Nederland zijn uitgestuurd, je maidenspeech kunt voeren. Dat is fantastisch. Mevrouw Vlietstra zei terecht: goed dat het geen hamerstuk is, anders doen wij de veteranen tekort. Dan doen wij tekort aan hun inzet en aan de maatschappelijke discussie. Ik ben het uiteraard van harte met haar woorden eens.
Een aantal leden heeft erop gewezen dat er door de jaren heen veel is ontwikkeld. De Eerste Kamer heeft daar indertijd enorm aan bijgedragen. In 1991 kwam Relus ter Beek met de eerste Veteranennota. Dat is twintig jaar geleden, dus nog niet zo heel lang geleden. In 1998 kwam mevrouw Tiesinga van de D66-fractie in de Eerste Kamer met de resultaten van het onderzoek naar het Cambodjaklachtencomplex; Cambodja I en II zoals dat toen werd genoemd. Die onderzoeken vormen de wortel van de nadere discussie over het toetsingskader. Er wordt wel eens gezegd dat het geheugen van deze Kamer met 75 leden groter is dan dat van de Tweede Kamer met 150 leden. Dat weet ik niet, maar ik kan me er iets bij voorstellen. Ook bij die ontwikkeling was een van de senatoren betrokken, namelijk de heer Van Middelkoop. Wij refereren aan alle kennis en kunde hier waarop wij hebben voortgebouwd.
Door de jaren heen is het nodige ontwikkeld. Twintig jaar geleden was er nog geen brede maatschappelijke ondersteuning voor veteranen. Tien jaar geleden was er nog geen brede ontwikkeling van het maatschappelijk werk voor veteranen. Daarnaast is het belangrijk om het thuisfront te noemen. "Thuisfront" klinkt altijd een beetje afstandelijk, maar voor die mannen, vrouwen, kinderen, ouders en niet te vergeten buren is veel meer aandacht gekomen. Ik heb mij laten vertellen dat je naar de buren gaat als er werkelijk iets is en je bent maanden op missie. Ik heb het dan over de geestelijke verzorging en alle organisaties in het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen waaraan de minister vanaf 2007 heeft meegewerkt. Verder verwijs ik naar de casecoördinatoren.
Ik noemde al even de minister, minister Hillen, want hij maakte zijn kaderwet ondergeschikt aan onze initiatiefwet. Dit maakt het mogelijk dat wij hier vandaag zitten. Wij zijn hem daar dankbaar voor. Wij zijn hem ook dankbaar voor het feit dat de schadeloosstelling werkelijkheid is geworden nadat daar jaren om is gevraagd. Zijn persoonlijke betrokkenheid bij dit onderwerp en bij de mensen is van groot belang geweest en heeft ertoe geleid dat het bedrag van 110 mln. beschikbaar is gekomen. Gelukkig niet van de begroting van het ministerie van Defensie, nee, de minister is erin geslaagd dit bedrag bij de minister van Financiën weg te halen. Uiteraard niet uit de Defensiebegroting want dat kan niet meer. Als de minister zijn kaderwet niet ondergeschikt had gemaakt, hadden wij hier vandaag niet gestaan. De voortgang die de minister heeft bewerkstelligd is voor ons en de veteranen van grote betekenis geweest.
Zorg en erkenning. De heer Ganzevoort zei: niet zuinig, maar ruiterlijk. Daarmee zijn wij het uiteraard eens. Een oorlog is niet normaal. Dit maken ook de veteranenkinderen mee, de "anjerkinderen" zoals ze wel worden genoemd. Er werd om een symbool gevraagd. Ik draag vandaag een witte anjer. Dat is het symbool geworden voor veel veteranen en de betekenis daarvan hoef ik zeker in deze Kamer niet verder toe te lichten.
De heer Vliegenthart zei eerder: militaire mensen zijn bijzondere mensen. Laat ik dit nu helemaal met hem eens zijn. Militaire mensen zijn heel bijzondere mensen. Ik kom daar straks nog op terug. De heer Franken noemde terecht ook oud-collega Ine Aasted Madsen. En waar zouden wij zijn zonder Remi Poppe, waar zouden wij zijn zonder Theo van den Doel? Dit zijn allemaal mensen die dit mogelijk hebben gemaakt. Niemand kan naar zichzelf wijzen en zeggen: ikke. Dit is een regeling die door veel mensen gezamenlijk tot stand is gebracht.
Op 27 oktober van dit jaar zaten wij in vak-K in de Tweede Kamer. Een vak vol defensiewoordvoerders, maar het woord werd ook gevoerd door socialezakenwoordvoerders en VWS-woordvoerders. Wij hebben dit als defensiewoordvoerders onmiddellijk aangegrepen en wij hebben gezegd: jullie zijn nu medeverantwoordelijk. Wij willen juist dat de VWS-woordvoerders, de woordvoerders over zorg en sociale zaken en alle leden hier, zich gezamenlijk verantwoordelijk voeren voor de veteranen die wij hebben uitgestuurd.
De heer De Graaff sprak prachtig over dat stukje grond. Ik heb de ruilverkaveling nog meegemaakt en gezien hoe toen de grond werd verdeeld. Dat is niet meer aan de orde en dat kunnen wij niet meer doen, maar de gedachte daarachter is natuurlijk prachtig. Hij probeerde natuurlijk te zeggen dat wij de veteranen moeten laten toekomen wat hen toekomt. Dat is erg belangrijk.
De heer Nagel sprak, terecht, met nadruk over de verschillende missies: Libië, Bosnië, Afghanistan, Irak. Dat zijn natuurlijk heel verschillende missies met een verschillende inzet en met een heel verschillende artikel 100-brief, die wij als Kamer sinds 2001 gebruiken.
Over wie hebben we het met "veteranen", hoe komen we tot een duiding of beperking? Ik kan verzekeren dat wij bij deze discussie niet over één nacht ijs zijn gegaan. Wij hebben gekeken door de tijd heen. Ik denk dat dit ook de kracht was van de samenwerking van de verschillende partijen; niet alleen de politieke partijen achter deze tafel, maar ook de organisaties, zoals de vakbonden, alle organisaties die zich bezighouden met zorg, zoals de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers, stichting de Basis, de organisatie voor jonge veteranen. Velen weten hoe versnipperd het landschap van de organisaties voor veteranen is. Dat is ook logisch, want de Indiëveteraan denkt bijvoorbeeld: die veteranen uit Libië zijn maar vier maanden geweest, ik ging jaren weg; de veteraan naar Afghanistan ging vier maanden, kwam terug en ging nog eens vier maanden. De discussies tussen de verschillende uitgezonden militairen, veteranen daarna, hebben hen nader tot elkaar gebracht, ook door te praten over de definities, over de vraag: wie ben jij? Die discussies hebben we door de tijd heen gevoerd. Dat is natuurlijk niet makkelijk en nogmaals, daarbij ga je niet over één nacht ijs. We hebben met hen gesproken. Ik heb Relus ter Beek al aangehaald. We hebben door de tijd heen bekeken wat de veteraan nodig heeft. Er waren vele gesprekken, een rondetafeldiscussie vorig jaar mei in de Tweede Kamer. We hebben alle mensen uitgenodigd, om te zien aan wie wij recht zouden doen. En laat het duidelijk zijn, een definitie is niet per definitie statisch. Als het goed is, probeer je zo veel mogelijk mensen te bedienen en te geven waar ze recht op hebben, juist vanwege de zwaarte van de uitzendingen en onze zorgplicht. Ook het advies van de Raad van State hebben wij vanzelfsprekend meegewogen.
De definitie gaat uit van de persoon van de veteraan en het waarborgen van de zorg die de veteraan als gevolg van zijn inzet nodig heeft. De definitie maakt daarom ook geen onderscheid tussen veteranen die nog bij Defensie werkzaam zijn en zij die niet meer bij Defensie werken. Voor onze zorg mag daar geen scheiding meer tussen zitten. Voor de duidelijkheid: dit was een verzoek van de veteranen zelf, vanuit hun diverse organisaties. Actief dienenden raakten tussen wal en schip, want zij waren niet geregistreerd. Dat men van nu vanaf het begin wordt geregistreerd, is een groot goed en belang. Wij hebben daarover met velen gesproken. De heer Van Dijk komt zo terug op de registratiesysteem. Ik zal een voorbeeld geven van mensen die tussen wal en schip raken: je komt terug van een missie, dient nog een aantal maanden bij de krijgsmacht. In de komende periode zullen helaas vele militairen de organisatie moeten verlaten. Sommigen willen de organisatie verlaten, sommigen moeten de organisatie verlaten. Wij moeten hen geregistreerd houden, weten waar zij zijn. De Kamer kent de situaties van soldaten die na jaren een posttraumatische stressstoornis oplopen, na jaren onverklaarbare lichamelijke klachten krijgen. In dat geval is het van belang dat wij deze mensen weten te vinden, dat hun partners weten waar zij naartoe kunnen. Dan is het ook van belang – en ik weet dat ik hier geen reclame mag maken, maar hiervoor doe ik het zeer graag – dat ze dat geweldige blad Checkpoint ontvangen. Checkpoint is een onafhankelijk maandblad voor veteranen, waarin dezen alle informatie kunnen vinden. Doordat ook de actief dienenden, mochten zij de dienst verlaten, meteen onder deze definitie vallen, ontvangen zij meteen alle noodzakelijke informatie. Misschien vinden ze die nog niet zo interessant als ze 22 jaar of 23 jaar zijn, of 25 jaar of 30 jaar. Maar naarmate ze ouder worden, wordt die informatie steeds belangrijker; dat weten we van de veteranen zelf.
Zoals ik al zei, door die definitie mag er geen scheiding komen in de zorg. De heer Kuiper vroeg om een reflectie. Wij zijn ons ervan bewust dat er verschillende definities gangbaar zijn. Wij hebben deze naast elkaar gelegd en vergeleken. We hebben echter ook heel duidelijk gekeken naar de Nederlandse situatie. Die verschilt namelijk van de Amerikaanse situatie. Militairen uit de Verenigde Staten worden namelijk meer dan een jaar uitgezonden, de Britten sturen militairen zes maanden uit, of korter. Wij hebben gekeken naar de specifieke Nederlandse situatie, die voor ons van belang is voor de bijzondere zorgplicht. Wij hebben deze bekeken en deze onderkend. Wij hebben gezegd dat zowel de actief dienende militair als de postactieve militair met vergelijkbare, aan de uitzending overgehouden, gezondheidsproblemen onder die definitie moeten kunnen vallen. Daarbij maakt het voor ons niet uit hoe lang een militair in een uitzendgebied heeft gefunctioneerd. Het maakt ons ook niet uit hoe de omstandigheden waren. Wij hebben zoiets in de afgelopen periode in Afghanistan gezien, met die raketaanval op Kamp Holland. Wij maken die afweging niet, wij willen juist deze discussies voorkomen. Dat betekent dat ook militairen die relatief kort in een uitzendgebied zijn geweest, door ons als veteranen worden aangemerkt.
Een en ander relateert ook aan de diverse onderzoeken. Wij hebben natuurlijk ook bekeken wat door de jaren heen is onderzocht. Wat hebben de Amerikanen geleerd van Vietnam? Wat hebben wij geleerd van Libanon, wat hebben wij geleerd van Irak? Wat hebben wij geleerd van boeken als die geschreven door Joeri Boom over Afghanistan, van "Task Force Uruzgan" geschreven door Noël van Bemmel en anderen. Wij hebben de boeken gelezen en ook met de schrijvers gesproken, en uiteraard met de veteranen.
Meerdere sprekers vroegen of de definitie desondanks niet te beperkt is. Met name werd hierbij verwezen naar met oorlogsomstandigheden vergelijkbare situaties. De wet heeft nu juist verduidelijkt wat wij eronder verstaan. Het was namelijk steeds de vraag of vredesmissies daar ook onder vielen. Daarom noemt de wet nu specifiek de missies die als zodanig zijn aangewezen. De wet werkt dus naar de toekomst. Wat ons betreft, gaat het niet om een inperking, maar om een verduidelijking, juist op basis van alle discussies die wij hebben gevoerd. Niet een inperking dus, maar een verduidelijking. Onder de eerdere definitie, waarin sprake was van met oorlog overeenkomende omstandigheden, is de veteranenstatus niet aan deze groep verleend. Wij willen overigens duidelijk stellen dat de erkenning van en de waardering voor deze groep militairen niet ter discussie staat.
Het mag duidelijk zijn dat erkenning, waardering en zorg losstaan van deze definitie en van toepassing zijn op allen die zijn uitgezonden. Ook staat niet ter discussie dat zij deze zorg niet zouden krijgen; daarop hoefde de definitie dus niet te worden aangepast. Het gaat niet om het onder de definitie brengen van alleen deze specifieke groep waarover werd gesproken. Met het oprekken van de definitie komen echter ook weer andere groepen in beeld, wat weer nieuwe discussies oproept. We hebben met deze wet juist getracht om discussies van jaren bij elkaar te brengen en in een wet neer te zetten, om daarop als Tweede Kamer vervolgens controle te kunnen uitoefenen. Wij denken wel dat het voor deze groep, en andere groepen die in Nederland zijn ingezet voor bijvoorbeeld een binnenlandse inzet, goed zou zijn om te onderzoeken of er niet een speciaal daarop gericht erkenningsteken in het leven kan worden geroepen. Maar als initiatiefnemers willen wij dat niet betrekken bij een discussie over de definitie van "veteraan".
Nog het volgende over de invulling van deze wet als Algemene Maatregel van Bestuur. Een aantal leden vroeg namelijk naar de uitwerking. De wet zelf stelt de normen voor het beleid en de kaders, waaraan de uitvoering wordt getoetst. Ik kan verzekeren dat dit al een heel grote stap is in het versnipperde veteranenlandschapbeleid. Op die manier wordt de eenduidigheid van het veteranenbeleid door ons vastgelegd, maar wij dragen de uitvoering op aan de regering, met de minister van Defensie als eerste aanspreekpunt. Daarmee wordt de uitvoering vormgegeven op een niveau waarop de regering ervoor verantwoordelijk is, met de Algemene Maatregel van Bestuur. Het zou te ver voeren om nu en détail op alles van deze wetgeving in te gaan, want als we dat zouden doen, zouden we weer beperkingen opleggen.
Ik zal een voorbeeld geven. Op dit moment beschikken wij over de stichting De Basis voor maatschappelijk werk, het Veteraneninstituut en een aantal andere organisaties. Vandaag is met het oog daarop terecht gesproken over versnippering. Wij vonden echter als initiatiefnemers dat wij zaken niet vast moesten timmeren en dat wij ons moesten beperken tot een opdracht aan de regering. Dat kan ook, want het is ons gezamenlijke doel om de zorg voor veteranen zo te stroomlijnen dat wij in de toekomst met één loket toekunnen. Het is nu aan de regering om dit loket vorm te geven. Ik kan de Kamer verzekeren dat de minister hieraan het nodige zal gaan doen. Ook wij zien dus uit naar die Algemene Maatregel van Bestuur.
Het zou overigens te ver voeren om alle details in de wet te regelen. Door de normen in de wet op te nemen, is dat ook niet nodig. Ik benadruk nogmaals dat die normen samen met de organisaties zijn bedacht. Deze normen zijn dus niet afkomstig van de initiatiefnemers en daardoor is de toetsing zowel voor de organisaties als voor de Kamer een stuk makkelijker en kunnen wij de versnippering beter tegengaan.
Voorzitter, tot zover mijn bijdrage. Ik geef graag het woord aan de heer Bosman als er geen vragen meer zijn.
De voorzitter:
Het woord geven? Laat ik dat maar zelf doen, mevrouw Eijsink!
Mevrouw Eijsink (PvdA):
Excuus, voorzitter.
De voorzitter:
Het is goed.
Mijnheer Bosman, u hebt het woord. Maar voordat u van start gaat, heet ik mevrouw Bruins Slot van harte welkom. Mevrouw Bruins Slot, ik heb u verontschuldigd aan het begin van de bespreking van het wetsvoorstel, maar fijn dat u er nu bent.
De heer Bosman (VVD):
Voorzitter. Ook ik bedank de woordvoerders voor hun inbreng in eerste termijn. Zoals velen voor mij al hebben gememoreerd, is het ook voor deze Kamer bijzonder dat vandaag de Veteranenwet aan de orde is. Het is immers een wet die de zorg voor, tijdens en na de uitzending zal borgen.
Net als de heer Kuiper heb ik een broer en ook mijn broer heeft in Libanon mogen dienen. Hij was in 1982 dienstplichtig kok. In die tijd was de kennis over uitzendingen naar een crisisgebied nog zeer beperkt, en dan zeg ik het heel netjes. De begeleiding vooraf bestond uit lessen in het maken van een roadblock. Als je dat onder de knie had, was je klaar voor uitzending naar een missiegebied en kon je aan de slag!
Hoewel mijn broer als kok naar Libanon ging, heeft hij toch ook door wadi's patrouille gelopen. Verder zat hij in Libanon toen de Israëli's het UNIFIL-gebied doorkruisten. Bepaald geen geringe zaken! Bij zijn thuiskomst werd hij bij de vliegtuigtrap welkom geheten met de mededeling: lever over twee weken je plunje in en bedankt voor de bewezen diensten. Dat was toen de zorg voor veteranen!
Hoe anders gaat het nu. Ik refereer daarvoor aan mijn eigen uitzending als F-16-liaisonofficier naar Kabul, Afghanistan. Hoe anders! Ik kreeg uitgebreide informatie vooraf, waardoor ik wist wat er ging gebeuren. Ik had kennis van het uitzendingsgebied. Ik ontving verder goede zorg tijdens de uitzending en professionele nazorg na mijn terugkeer in Nederland. En ook al was die wat versnipperd, het hielp mij wel weer om zaken in perspectief te plaatsen
Defensie is de afgelopen jaren ver gekomen met haar zorg voor militairen en veteranen. Die is sterk verbeterd en dit wetsvoorstel is dan ook een mooie afronding van dat proces. De wet zal echter zeker geen afsluiting zijn. Daarmee kom ik toe aan de vragen van de heer Franken over de tijdelijke inkomensvoorziening.
Voor de goede beeldvorming zal ik de zorg voor de veteraan afpellen. Voor de militair in actieve dienst verandert deze wet niets aan de huidige situatie. De zorg van Defensie voor haar militairen is uitstekend! Mocht de militair niet genezen en daardoor genoodzaakt zijn om de dienst te verlaten, dan maakt hij aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en het militair invaliditeitspensioen. Ook voor deze groep verandert de wet niets aan de huidige situatie.
Voor de militair die de dienst verlaat, elders werk vindt en vervolgens ziek wordt, is eerst de werkgever verantwoordelijk voor de zorg en de re-integratie. De werknemer valt dan onder het stelsel van de sociale zekerheid. Als de ziekte missiegerelateerd is, is de tijdelijke inkomensvoorziening van toepassing. Daarbij kunnen tussen het verlaten van de militaire dienst en het constateren van de missiegerelateerde ziekte soms vele jaren liggen.
Dit brengt mij de groep die echt baat zal hebben bij de tijdelijke inkomensvoorziening. Dat zijn de veteranen die zorg nodig hadden, maar die nooit hebben gekregen. Waarom ze die nooit gekregen hebben, laat ik in het midden. Of ze die zorg hebben ontweken of vonden dat ze die zorg niet nodig hadden: dat laat ik nu maar even voor wat het is. Deze groep bestaat uit mensen die vaak langzaam afglijden. Langzaam maar zeker krijgen ze steeds meer problemen, zowel privé als op het werk. Vaak gaat dit gepaard met drugs, alcohol, gokken en het maken van schulden. Deze groep valt op dit moment tussen wal en schip.
Als de nood voor deze veteraan en zijn of haar omgeving zo groot wordt dat er een melding komt, is het vaak zaak om zo snel mogelijk in te grijpen, zowel in het belang van de veteraan als dat van de samenleving. De tijdelijke inkomensvoorziening kan dan worden gebruikt om financiële rust te creëren voor de veteraan en zijn of haar gezin of relatie om actief te gaan werken aan het genezingsproces en daar waar mogelijk aan het re-integratieproces. Dat re-integreren kan ook geleidelijk aan tijdens het genezingsproces plaatsvinden, mits het ondersteunend is aan het genezingsproces.
Dit re-integratieproces is dan ook niet vrijblijvend. Er worden afspraken gemaakt met de zorgcoördinator over de geneeskundige behandeling, de re-integratie en het werkproces. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend, want als de veteraan in gebreke blijft, vervalt zijn recht op ondersteuning. Daarmee is het een dwingend onderdeel en is er geen sprake van vrijblijvendheid. Hoe sneller deze groep in het genezingsproces terechtkomt, hoe beter het is.
Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee duidelijk heb gemaakt dat een beperkte groep mensen gebruik zal maken van de tijdelijke inkomensregeling. De schatting van 100 tot 150 veteranen lijkt zowel de indieners als Defensie reëel, zeker ook omdat de Veteranenwet inzet op preventie van problemen. Door de zorg voor, tijdens en na de uitzending goed te regelen zou deze groep zelfs kleiner kunnen worden. Voorkomen is beter dan genezen! En door deze aanpak kunnen dan ook langdurige uitkeringen worden voorkomen, wat betekent dat er sprake zal zijn van inverdiencapaciteit. Daardoor is deze regeling toekomstbestendig.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ik bedank de sprekers voor hun inbreng in eerste termijn. Het is ook voor mij een hele eer om hier de Veteranenwet te mogen verdedigen, een wet die terecht de erkenning van en de waardering voor veteranen regelt. Alle respect voor deze lieden!
Er zijn mij drie vragen gesteld over het veteranenregistratiesysteem en de veteranenombudsman. De eerste vraag is gesteld door de woordvoerder van de Partij van de Arbeid. Waarom is gekozen voor verplichte registratie van veteranen? Dit heeft te maken met gezondheidsrisico's. Alle veteranen worden in het veteranenregistratiesysteem opgenomen. Het verplichte karakter van dit systeem betekent inderdaad een beperking van het recht op eerbiediging van het privéleven. Maar deze inmenging voorziet wel in een dringende maatschappelijke behoefte.
Het inzicht is gerezen dat veteranen na verloop van enige tijd na terugkomst uit een uitzendgebied mogelijk aan een gezondheidsrisico bloot kunnen hebben gestaan. De inmenging is daarom gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de gezondheid van veteranen. Niet uitgesloten is dat dit gezondheidseffect ook betekenis heeft voor de directe omgeving van de veteraan, bijvoorbeeld zijn partner of gezin, zodat de inmenging ook gerechtvaardigd kan worden geacht voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De tweede vraag is ook gesteld door de woordvoerder van de Partij van de Arbeid. Wordt de veteranenombudsman een aparte afdeling of wordt hij een geïntegreerd onderdeel? De indieners willen de veteranenombudsman onderbrengen in het instituut van de Nationale ombudsman. De indieners achten het namelijk van belang dat de mogelijkheid van het indienen van een klacht door veteranen bij de Nationale ombudsman nadrukkelijk wordt gemarkeerd, omdat dit de drempel om een klacht in te dienen verlaagt. Een ombudsman geniet door zijn laagdrempeligheid en vormvrijheid de voorkeur boven een klachtencommissie die licht zou kunnen bijdragen aan verdere juridisering van de problematiek van veteranen. En die zijn met een dergelijke ontwikkeling zeker niet geholpen.
De veteranencommissie is geen apart instituut, maar de markering van een reeds bestaande ombudsfunctie van de Nationale ombudsman. Ook nu al is de Nationale ombudsman namelijk bevoegd voor het behandelen van klachten van veteranen over de overheid. Dit zal voor veteranen, zoals gezegd, drempelverlagend werken.
De derde vraag is gesteld door de woordvoerder van de CDA-fractie. Staat die veteranenombudsman wel dicht genoeg bij het militaire bedrijf? En hoe staat het in dit verband met de militaire rechter? De indieners zijn van mening dat de veteranenombudsman vooral een taak heeft bij het toetsen van de zorg voor de veteraan. In de rol van veteranenombudsman kan de Nationale ombudsman ook klachten behandelen over andere instanties dan de overheid, bijvoorbeeld zorgaanbieders en de geestelijke gezondheidszorg. De veteranenombudsman kan op basis van zijn ervaringen met klachten van veteranen bovendien adviseren over de uitvoering van de veteranenwet en beleid dat veteranen raakt. Het voordeel van deze keuze ten opzichte van zowel een klachtencommissie als de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht, is dat de Nationale ombudsman een reeds bestaand, gezaghebbend instituut voor klachten is, dat niet alleen onafhankelijk is, maar ook laagdrempelig. Het instituut heeft een uitgebreide expertise met het zoeken naar niet-juridische oplossingen en naar oplossingen op maat en herstel van vertrouwen als de relatie tussen overheid en veteranen geschonden is.
De veteranenombudsman is een tweedelijnsorganisatie, die geen vervanging is van de klachtbehandeling binnen organisaties, maar pas optreedt als instanties in hun klachtbehandeling geen oplossing vinden voor veteranen. De veteranenombudsman kan daarom goed bestaan naast de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht. Waar de Inspecteur-Generaal der krijgsmacht alleen bemiddelend optreedt, heeft de veteranenombudsman bovendien een breder mandaat. Het is reeds genoemd: bevoegd over meer instanties, advisering over uitvoering van de Veteranenwet en over beleid dat veteranen raakt. Als tweedelijnsorganisatie is de Nationale ombudsman bovendien onafhankelijk. Een afzonderlijke klachtencommissie, die net als de Nationale ombudsman een tweedelijnsfunctie krijgt, zou taken krijgen die deels die van de Nationale ombudsman overlappen. Het instellen van een dergelijke commissie zou bovendien duurder zijn dan het onderbrengen van de veteranenombudsman bij de Nationale ombudsman.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zal morgen de loftrompet steken over uw directheid en bondigheid bij uw voorzitter. Heel knap. Laten wij zien of de minister dit kan overtreffen.
Het woord is aan de minister.
Minister Hillen:
Voorzitter. Ik ga mijn best doen. Om te beginnen wil ik zeggen dat ik dit wetsvoorstel niet verdedig; dat wordt gedaan door de dames en heren uit de Tweede Kamer. Ik moet wel adviseren en commentaar geven op het wetsvoorstel. Dat heb ik in de Tweede Kamer gedaan en dat zal ik vandaag ook hier doen. Hier en daar zal ik een enkel zijlicht laten schijnen op de uitvoering ervan en op de vraag hoe wij deze ter hand nemen als de wet straks inderdaad in het Staatsblad staat.
Op de eerste plaats wil ik mevrouw Vlietstra complimenteren met haar inbreng in eerste termijn. Het is voor iemand met een defensiehart, zoals ik, altijd goed om uit de mond van volksvertegenwoordigers termen te horen die precies treffend zijn en getuigen van een gevoel voor de krijgsmacht en voor de belangen die daar spelen. Mijn hartelijke dank daarvoor. Defensieministers zijn niet zo verschrikkelijk vaak in de Eerste Kamer, want wetgeving op ons gebied is niet zo verschrikkelijk omvangrijk, maar ik hoop dat wij nog eens de degens kunnen kruisen. Dat zou heel mooi zijn.
Mevrouw Vlietstra heeft een aantal vragen gesteld. In de eerste plaats vroeg zij hoe het zit met de AMvB's. Wanneer kunnen die worden verwacht? De verwachting is dat wij begin januari de eerste teksten gereed hebben. De procedure is dan zo dat wij daarmee het georganiseerd overleg ingaan en met de bonden gaan praten. Wij hopen dat ze dan halverwege volgend jaar bij de Tweede Kamer langs kunnen komen. Dat is de tijd die wij denken daarvoor nodig te hebben.
Ook voor de ereschuld geldt dat die in het overleg met de bonden zal moeten worden besproken. Wij gaan met elkaar praten over de uitvoering. Het geld is er wel, maar de vraag is hoe wij het gaan verdelen. Wij willen proberen om met de bonden tot zodanige afspraken te komen, dat het snel kan gebeuren. Wij hopen dat wij een regeling kunnen treffen met een forfaitair karakter, waardoor het niet allemaal individuele processen hoeven te zijn. Wij willen een en ander op hoofdlijnen toedelen en dit snel ter hand kunnen nemen. Het overleg met de bonden is begin januari voorzien. Ik weet niet of wij er al meteen uitkomen, maar het zal voortvarend ter hand worden genomen.
Mevrouw Vlietstra heeft ook gevraagd of de evaluatie zo snel mogelijk kan worden uitgevoerd. Zij sprak over een jaar. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel, als het eenmaal wet is geworden, na twee jaar wordt geëvalueerd. Ik zou er bij de Kamer op willen aandringen om dat niet te versnellen. Er komt nogal wat bij kijken en ik denk dat het verstandig is om de wet even zijn beloop te laten hebben en dan te bezien of alles wat wij bedoeld hebben inderdaad gebeurt. Twee jaar is dan volgens mij een redelijke termijn. Dit wetsvoorstel is afkomstig uit de Tweede Kamer, en ook de Tweede Kamer zal dus de vinger aan de pols houden. Ik ben er niet in het minst bezorgd over dat wij met elkaar zullen bezien of de voortgang van de wet inderdaad de gewenste voortgang is. Maar ik zou eraan willen vasthouden om de eerste volledige evaluatie na twee jaar te laten plaatsvinden.
Een aantal leden van de Kamer heeft stilgestaan bij de definitie van veteraan. Mevrouw Eijsink heeft er ook al het een en ander over gezegd. Als minister zou ik er niet voor pleiten om die definitie nu weer te gaan veranderen. Als je een wet maakt, probeer je uiteraard altijd zo concreet mogelijk te zijn. Ik denk dat wij erin geslaagd zijn om een definitie te vinden die werkt, die compleet is en waarmee in ieder geval voorlopig datgene wordt bereikt waarvoor die definitie is geschreven. Natuurlijk, er zijn altijd oude gevallen en er zijn altijd toekomstige gevallen. Je kunt altijd weer uitzonderingen bedenken op regels, maar ik denk dat het verstandig is om vast te houden aan de definitie die wij nu hebben gekozen.
Mevrouw Eijsink heeft er ook al op gewezen dat de voorzieningen die voor veteranen gelden en die welke voor toekomstige militairen gelden, maar ook voor hen die met verwondingen, blessures of geestelijke blessures te maken krijgen, dezelfde zijn. Mensen die in en door de dienst te lijden hebben gehad, hoeven niet op minder te rekenen op het moment dat zij de titel veteraan niet hebben. In de tweede plaats is het zo – mevrouw Eijsink heeft daar ook op gewezen – dat veteraan zijn niet direct verband houdt met geweld. Het houdt direct verband met uitzending. Een kok op uitzending is evenzeer veteraan als iemand die aan het kanon heeft gestaan. Op het moment dat men terugkomt, is men veteraan. Als wij dan bezien of er heel zware incidenten zijn voorgevallen op grond waarvan die titel kan worden toegekend, doen wij eigenlijk de definitie van die titel tekort. Die is namelijk veel breder, en gaat ervan uit dat iedereen die uitgezonden is geweest, onder die titel valt.
De heer Van Kappen gaf als voorbeeld de mariniers die bij De Punt een slag hebben moeten leveren en in op oorlog gelijkende omstandigheden hebben verkeerd. Zouden zij niet met terugwerkende kracht onder deze titel moeten vallen? Dan kom je echter met de definitie in de problemen. Dan zou je alle militairen die aan die missie hebben deelgenomen en er op een of andere manier mee te maken hebben gehad – nogmaals, geweld doet er niet in de eerste plaats toe – alsnog eronder moeten scharen. Dat kan niet de bedoeling zijn. Aan de andere kant begrijp ik best dat mensen die met gevaar voor eigen leven in extreme omstandigheden met oorlogsgeweldachtige zaken te maken hebben gehad, een speciale behandeling verdienen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat ik nog eens goed ga bezien of ik voor de mariniers die onder heel zware omstandigheden toen hun bijdrage aan die actie hebben geleverd, een erkenning in het leven kan roepen, waardoor zij alsnog de erkenning krijgen waar zij al zo lang op hopen. Maar ik denk dat dit niet de veteranenstatus hoeft te zijn, ook al omdat voor hen geldt dat zij toegang hebben tot de voorzieningen die Defensie biedt als het gaat om datgene waaraan veteranen of oud-militairen op grond van het vervullen van hun functie behoefte hebben.
Dan kom ik op toekomstige definities. De heer Ganzevoort had het bijvoorbeeld over dronepiloten. Wij kunnen van alles bedenken; terreur, noem maar op. De wereld staat niet stil en de definities zullen niet stilstaan. De heer Bosman heeft gezegd dat deze wet een afronding is, maar dat hoeft geen afsluiting te zijn. Wel zouden wij in de toekomst met zaken te maken kunnen hebben waarbij grenzen vervagen en zaken misschien steeds anders gaan lopen. Dan zullen wij misschien vinden dat bepaalde gevallen onder de definitie van veteraan vallen, terwijl dat niet binnen de definitie past. Ook op dat punt wil ik de mogelijkheden nog eens goed bezien. In de toekomst wordt dan de definitie zoals die nu luidt gehandhaafd, maar in de toepassing kun je dan als minister specifieke gevallen – ik heb het dan wel over een hele groep – er eventueel onder laten vallen. Ik heb het dan niet over het verleden, maar over de toekomst. Bovendien heb ik het over militaire bezigheden waarvan wij nu, als wij ze nu al zouden kennen, onmiddellijk zouden zeggen: ja, die behoren eigenlijk onder de definitie te vallen. Ik kan ze op dit moment nog niet precies aangeven, maar ik wil eens goed gaan bezien of ik daarvoor een formulering kan vinden. Ik zal dat met name in nader overleg met mijn collega van Veiligheid en Justitie doen. Het zal dan gaan om acties waar geweld aan te pas komt, al dan niet op eigen grondgebied. Ik weet nog niet precies hoe ik het zou moeten formuleren, maar ik wil met alle liefde bekijken of ik ook op dat punt uw Kamer tegemoet kan komen en of ik binnen de definities die de wet nu stelt voor de toekomst een zodanige uitleg kan geven dat wij met elkaar zeggen: dat is zo duidelijk als wat, en dat wij dan een argument hebben.
De heer Vliegenthart (SP):
De minister probeert de Kamer tegemoet te komen en volgens mij is dat altijd goed. Heeft hij enig idee hoe lang dat kijken en dat onderzoeken zal gaan duren?
Minister Hillen:
Ik heb twee onderzoeken toegezegd. Voor beide geldt dat ik in het begin van het voorjaar, dus laten we zeggen ergens in maart of april, daarover toch wel een ei moet kunnen leggen.
De heer Vliegenthart (SP):
En dan informeert u ook de Kamer, neem ik aan?
Minister Hillen:
Dan heb ik denk ik de belangrijkste punten gehad die ik zou moeten bespreken.
De heer Franken zei dat hij deze wet zo mooi geschreven vond. Ik wil hem er als het mag nog op wijzen dat de belangrijkste adviseur die ons ministerie ter beschikking is gesteld bij hem college heeft gelopen, dus dat kon ook bijna niet anders!
De heer Nagel heeft zich afgevraagd of dit initiatief om partijpolitieke redenen is genomen. Ik vind het fijn dat dit een initiatiefwetsontwerp is. Daarom geldt mijn compliment alle Kamerleden die dit hebben ingediend, juist symbolisch voor het brede draagvlak dat de krijgsmacht en de veteranen van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, dus van de Nederlandse politiek, kunnen verwachten. Toen ik aantrad als minister merkte ik dat er twee wetsvoorstellen lagen: een van de regering en een van de Tweede Kamer. Ongeacht de inhoud van beide heb ik toen meteen gezegd: het is veel mooier als de Tweede Kamer dat doet als initiatief omdat zij daarmee laat zien hoe serieus zij de problematiek van de veteranen neemt. De Tweede Kamer heeft die handschoen opgepakt en met succes, want uiteraard zijn er altijd wel verschillen tussen politieke partijen aan te wijzen – dat is niet zo moeilijk – maar de Tweede Kamer is er hier in gezamenlijkheid uitgekomen en heeft dit wetsvoorstel carrément kunnen indienen. Mevrouw Eijsink heeft gezegd: geen nieuws is goed nieuws. Ik vind het echt groot nieuws dat voor zo'n belangrijke groep in de Nederlandse samenleving de Tweede Kamer over alle onderlinge verschillen is heengestapt en in gezamenlijkheid een wetsvoorstel presenteert dat er zijn mag en dat ook unaniem in de Tweede Kamer is aanvaard.
Dan kom ik tot mijn laatste punt, namelijk dat ik word geacht u een advies te geven. Ik zou zeggen: doe maar.
De heer Marcel de Graaff (PVV):
Ik dank de minister voor zijn heldere toelichting. Ik meen toch dat ik een aantal concrete vragen heb gesteld. Op een aantal heb ik geen antwoord gekregen. Eén vraag wil ik er toch uitlichten omdat de minister aan deze Kamer heeft toegezegd om te onderzoeken welke specifieke gevallen eventueel wel of niet zouden kunnen vallen binnen de definitie, maar dan een beetje ruim bekeken. Ik heb daarin speciaal de Vessel Protection Detachment genoemd. Ik vraag de minister of hij in zijn onderzoek in ieder geval ook deze groep gaat meenemen.
Minister Hillen:
Ik wil dit met liefde meenemen, maar ik wijs er wel op dat de militairen die deelnemen aan Atalanta, wat van de EU is, of aan Ocean Shield, van de NAVO, voor de kust van Somalië, een artikel 100-missie uitvoeren. Dat wil zeggen dat dat een vredesmissie is, of een missie waaraan een veteranenstatus verbonden is, terwijl de VPD's vallen onder artikel 97. Dat zijn dus missies die politioneel zijn en die bedoeld zijn om de belangen van de Nederlandse koopvaardij of van Nederland te beschermen. Zij hebben dus een andere status. In principe valt dit daar volgens de huidige definitie niet onder.
De heer Marcel de Graaff (PVV):
Dat deze VPD's onder een andere titel aan boord van die koopvaardijschepen zijn, is mij bekend. Ik dank de minister dat hij dit nog een keer aanhaalt. Dat is ook precies de reden waarom ik deze vraag stel. Juist omdat zij er in formele zin niet onder vallen maar dit in materiële zin wellicht specifiek een groep zou kunnen zijn die hier wel onder zou dienen te vallen, wil ik de minister vragen om hier toch goed naar te kijken.
Minister Hillen:
Uiteraard zullen de verschillende elementen worden gewogen. De notitie die u en de Tweede Kamer zal bereiken, zal daarvan blijk geven. De VPD's zullen in die weging worden meegenomen.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Om het even voor mijzelf helder te krijgen, stel ik de volgende vraag. Een VPD of een detachement aan boord van een oorlogsschip dat deelneemt aan een antipiraterijmissie kan toch gewoon worden aangemerkt als een operatie ter handhaving van de internationale rechtsorde? Dan val je gewoon onder de definitie. Zie ik dat verkeerd?
Minister Hillen:
Dat ziet u op het ogenblik verkeerd, maar ik heb al gezegd dat ik de VPD's zal meenemen in de beschouwing en dat ik de argumenten op een rij zal zetten. Dan komen wij er met elkaar over te spreken.
De heer Van Boxtel (D66):
Los van het feit dat ik de minister heb gecomplimenteerd, heb ik hem ook nog één vraag gesteld aan het eind. Hij heeft misschien gedacht dat de voorzitter van dit huis die had beantwoord, maar zijn uitleg bevredigde mij niet. Want het fakkeltje is iets wat gelieerd is aan de beleving van vrijheid of aan de dodenherdenking, maar niet aan het betuigen van respect aan de veteranen. Daarom herhaal ik mijn vraag. Is de minister van zins om toch eens te bekijken op welke wijze wij in een wat bredere symboliek als samenleving ook dat eerbetoon aan de veteranen kunnen geven, anders dan door toevallig naar de Veteranendag te komen?
Minister Hillen:
Ik heb die vraag niet beantwoord omdat mevrouw Eijsink die eigenlijk al had beantwoord.
De heer Van Boxtel (D66):
Met uw lange ervaring hier komt u er mooi onderuit! Mevrouw Eijsink zei heel keurig: het is niet aan de initiatiefnemers om daarop in te gaan. Dat respecteer ik, want zij hebben een ander doel beoogd. Maar u bent gekoppeld aan de invoering van deze wet. Daarom stel ik die vraag aan u als bewindspersoon.
Minister Hillen:
Vervolgens heeft mevrouw Eijsink de anjer genoemd en niet voor niets. Wij kennen de Nationale Veteranendag. Op die dag worden door de veteranen anjers gevoerd. Wij kunnen er met elkaar over spreken welk insigne of wat dan ook het zou moeten zijn. De anjer is daarvoor gekozen en wordt op die dag ook echt massaal gedragen. De Nationale Veteranendag is toch bedoeld om nationaal de veteranen in het zonnetje te zetten. Daar is ook altijd een lid van het Koninklijk Huis bij. Dat is de dag waarop wij de veteranen nationaal eren. Verder zijn er in tal van gemeenten veteranenbijeenkomsten, zoals u weet, maar de nationale dag is in Den Haag. Ik denk ook dat wij dat zo moeten blijven doen.
Met het buitenland vergelijken vind ik in dit geval heel moeilijk. Nederland onderscheidt zich van de meeste andere Europese landen doordat Nederland de Eerste Wereldoorlog niet heeft meegemaakt. De veteranentraditie in de meeste landen richt zich met name op die oorlog omdat, waar de Tweede Wereldoorlog heel veel burgerslachtoffers heeft gemaakt, de Eerste Wereldoorlog vooral militaire slachtoffers heeft gemaakt. Dat heeft gaten geslagen in de bevolking waar je niets bij kunt bedenken. Omdat dat aan Nederland voorbij is gegaan, hebben wij die aandacht niet zo gehad en is ook de traditie van veteranen in Nederland ook niet zo diep geworteld. Dat zijn wij nu aan het inhalen, omdat Nederland met al zijn missies heel actief is, maar dat wil zeggen dat de traditie nog niet zo diep is. Wanneer begint een traditie? Dat weet je nooit precies. Wij zijn begonnen met een Veteranendag die goed loopt, tenzij het zo ontzettend hoost als het afgelopen jaar. Maar zelfs toen was er nog heel veel volk op de been. Het is in ieder geval in het voorjaar, wanneer de kans op goed weer zeker aanwezig is. De dag loopt goed. Daarom is de anjer gekozen. Ik zie op het ogenblik geen reden om daar weer op te gaan amenderen, dus ik wil het hier graag voorlopig bij laten.
De voorzitter:
Ik dank de minister. Ik wil de heer Van Boxtel erop wijzen dat hij zelf het voorbeeld van de "poppy" aanhaalde. Even gekoppeld aan het antwoord van de minister, de "poppy" heeft te maken met de Eerste Wereldoorlog en de dodenherdenking. Dat is de fakkel ook. Dus in die zin zijn dat twee vergelijkbare insignes.
De heer Van Boxtel (D66):
Ik snap dat. Ik ken de geschiedenis van de "poppy" ook. Ik ga er verder geen groot punt van maken. Juist omdat wij inderdaad vanuit een andere traditie komen en wij een eigen, "feestelijke" dag hebben om de veteranen te eren, is mijn constatering dat dit zeker voor jonge mensen niet echt een onderdeel is dat ook breed in de samenleving wordt beleefd. Omdat wij nu allerlei missies uitvoeren, juist ook internationaal, en dus ook een heel andere dimensie geven aan het begrip "veteranen" is het heel interessant om dan juist wel te bedenken op welke wijze je dit zichtbaar maakt. Het mag van mij de anjer zijn. Daar gaat het niet om. Het gaat veel meer om dat bredere draagvlak in de samenleving als geheel en minder om de geïsoleerde beleving – zo noem ik het toch maar, ondanks de media-aandacht – van een groep intensief betrokkenen. Maar ik ga hier echt geen stennis over maken. Het is gewoon een vriendelijk verzoek. Als de minister zegt: ik vind het genoeg zo, dan zeg ik: I rest my case.
Minister Hillen:
Op het ogenblik vind ik het zeker genoeg. Een traditie moet immers groeien. De oude veteranen van de Tweede Wereldoorlog en kort daarna zullen natuurlijk langzamerhand uit beeld verdwijnen. De kunst is überhaupt om de jongere veteranen te blijven enthousiasmeren voor dit soort herdenkingen om het onder de bevolking levend te houden. Daar is best inspanning voor nodig, niet omdat het niet leeft. Het leeft namelijk wel degelijk. Feit is echter – dat geldt voor alle jonge mensen die terugkijken op gebeurtenissen van vroeger en die elkaar later weer ontmoeten – dat de behoefte groeit naarmate je ouder wordt. Je ziet nu al dat jonge mensen van bijvoorbeeld SFOR meer behoefte hebben aan veteranenbijeenkomsten dan bijvoorbeeld mensen die twee of drie jaar geleden in Afghanistan geweest zijn. Dat groeit vanzelf. Ik denk dat wij het niet moeten forceren en de traditie even de gelegenheid moeten geven om te groeien.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Wij zijn toegekomen aan de repliek van de kant van de Kamer.
Het woord is aan mevrouw Vlietstra.
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Voorzitter. Ik begin bij mevrouw Eijsink, die de 20-jarige geschiedenis nog eens voor het voetlicht heeft gebracht. Ik constateer in ieder geval dat er het laatste halfjaar sprake is van een eindspurt. Wat mijn fractie betreft is dat geheel terecht. Ik ga er, zeker na wat alle collega's ingebracht hebben, van uit dat wij in ieder geval morgenochtend – ik vrees dat het vandaag niet meer lukt – ook in deze Kamer het wetsvoorstel hebben aanvaard.
Ik heb in mijn eerste termijn gesproken van een voorlopig sluitstuk, omdat een heleboel zaken nog uitgewerkt moeten worden in een AMvB. Mevrouw Eijsink heeft duidelijk gemaakt waarom haar groep dat niet gedaan heeft in het wetsvoorstel. Ik heb goed begrepen van de minister dat hij heel veel haast maakt en al in januari denkt te komen met de eerste teksten van AMvB's. Het is logisch dat de minister dan eerst met het georganiseerd overleg aan de slag moet, maar het stemt mij heel tevreden dat hij denkt halverwege volgend jaar met voorstellen naar de Kamer te komen.
Dat maakt mijn verzoek aan de minister om de eerste keer verslag uit te brengen bij de begroting voor 2013 ook overbodig. Dat verzoek had ik juist geplaatst in het licht van het feit dat er nog zo veel uitgewerkt moet worden, maar de minister komt veel eerder dan bij de begrotingsbehandeling met uitgewerkte voorstellen, en daar ben ik hem dankbaar voor.
Ik heb nog een vraag gesteld over het verplicht opnemen in het veteranenregistratiesysteem. Mevrouw Eijsink heeft hierop gezegd dat voorkomen moet worden dat mensen tussen wal en schip raken. Wij moeten weten – ik leg "wij" maar even ruim uit – waar ze zijn. De heer Van Dijk heeft gezegd dat hiermee in een dringende maatschappelijke behoefte wordt voorzien, namelijk bescherming van de gezondheid van de veteraan en daarmee ook de bescherming van de rechten van zijn omgeving. Voor dit moment denk ik dat ik mij daarbij aan kan sluiten. Dit wordt ook uitgewerkt door de minister in een AMvB en vervolgens voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens. Dat advies zien wij te zijner tijd wel tegemoet. Wellicht dat het nog leidt tot andere inzichten, maar dat is van latere zorg.
De heer Van Dijk heeft duidelijk geantwoord op de positie van de veteranenombudsman. Hij zegt: het gaat om het markeren van een functie. Daar ben ik het van harte mee eens.
Mijn punten zijn naar tevredenheid beantwoord. Er ontstond nog een hele discussie over de definitie van "veteraan". Eigenlijk heeft een aantal collega's verzocht om deze definitie nog verder op te rekken, tot en met de EOD. Ik kan u vertellen dat in mijn gemeente op dit moment een buitengewoon vrolijke EOD'er rondloopt. Er is namelijk een wrak gevonden en deze meneer is aan het kijken of er ergens nog bommen of andere gevaarlijke dingen in een weiland in een van die zeventien kernen van mijn gemeente te vinden zijn. Ik denk dat deze meneer heel verbaasd zou zijn als wij hem de veteranenstatus aan zouden bieden. Dat zou mij ook veel te ver gaan. Verder denk ik dat de minister een heel verstandig antwoord heeft gegeven. Hij heeft aangekondigd dat hij een poging wil doen om te onderzoeken of er op dit punt aanvulling nodig is en dat hij hierop in de loop van volgend jaar terugkomt.
Wij zullen het wetsvoorstel van harte steunen.
De heer Ganzevoort (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de indieners en de minister voor de beantwoording van de vragen. Uit de antwoorden wordt opnieuw duidelijk hoezeer men met de betrokkenen in het veld aan het wetsvoorstel gewerkt heeft.
Ik constateer wel dat de vragen over de begrenzing van de definitie niet werkelijk beantwoord zijn. Het antwoord dat de veteranenstatus niet essentieel is om zorg en erkenning voor nieuwe groepen te borgen, bevredigt mij niet. Dan zou het immers ook voor huidige groepen niet noodzakelijk zijn. Ik kan wel leven met de afweging, maar het argument deugt niet. Ja, ik begrijp dat elke begrenzing vragen oproept en elke aanpassing ervan weer nieuwe. Maar ik heb nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de veranderende omstandigheden die mogelijk in de nabije toekomst de definitie knellend maken. Ik vraag niet om een formele aanpassing van de definitie. Ik vraag om ruimhartigheid bij het van toepassing verklaren van de definitie op nieuwe omstandigheden en nieuwe vormen van gewapende strijd. Ik wacht het initiatief van de minister in dezen vol vertrouwen af.
Ik sluit af met de conclusie dat het goed is dat bij dit onderwerp zo veel fracties in beide Kamers zo eensgezind zijn.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik wil de initiatiefnemers en de minister bedanken voor de beantwoording van de vragen die wij gesteld hebben. Er zijn nog wel een paar punten die ik wil benadrukken.
Mevrouw Eijsink zei dat gevaarzetting geen wegingcriterium is voor het toekennen van de veteranenstatus. Dat hebben wij nooit bestreden. Ik vind dat een zeer correct uitgangspunt. Een eenheid die je uitstuurt, is immers net een organisch geheel. Iedere functie is even belangrijk. Kok of infanterist, het maakt niet uit. Het operationele vermogen wordt bepaald door de samenwerking binnen de eenheid. Dat men allemaal de veteranenstatus krijgt, is voor ons nooit een punt geweest. Voor de mensen die qua gevaarzetting een extra risico hebben gelopen – dat is het mooie van het systeem – hebben wij het gevechtsinsigne. Ik heb daar dus absoluut geen problemen mee.
Dan kom ik bij de definitie. Mevrouw Eijsink zegt dat het wegvallen van "daarmee vergelijkbare of overeenkomstige omstandigheden" geen beperking is. Ik wil het positief benaderen. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen in een sfeer van samenwerking. Laat ik het zo zeggen, ik lees het dan maar zo dat "vergelijkbare omstandigheden", wat vroeger in de definitie stond, nu eigenlijk wordt afgedekt door "operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde". Als dat zo is, heb ik vraagtekens bij het toekennen van een aparte medaille voor binnenlandse inzet. Wij moeten even heel goed nadenken over de vraag of wij dat zo gaan doen. Immers, dan is het toch wel raar dat er bij een operatie ter handhaving van de internationale rechtsorde blijkbaar een verschil is of je dat binnen of buiten Nederland doet. Ik vraag alleen aandacht voor dit punt; wij moeten hier nog eens goed over nadenken.
Ik had twee hoofdpunten, ten eerste het verleden, namelijk de erkenning van de prestatie van de BBE-mariniers. Ten tweede wil ik dat dit soort zaken in de toekomst wordt voorkomen. Ik heb goed geluisterd naar de minister. Deze groep vergeten militairen moet de erkenning en waardering krijgen waar men naar mijn idee recht op heeft. Als de minister hiervoor een modus weet te vinden, bijvoorbeeld in de vorm van een aparte onderscheiding, heb ik daar vrede mee, vooral vanwege de toezegging van de minister – ik herhaal deze toezegging nog maar eens – dat deze militairen de garantie hebben dat ze toegang hebben tot de zorg. Wederom verwijzend naar de positieve sfeer die er heerste om dit wetsvoorstel op tafel te krijgen, trek ik mijn motie die boven de markt hangt en die breed wordt gedragen door deze Kamer, in, en dit in het vertrouwen dat de minister zijn toezeggingen nakomt. Ik heb daar vertrouwen in.
De voorzitter:
Mag ik u even corrigeren? U dient haar niet in.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik dien haar niet in.
Ik wil niet al te anekdotisch worden, maar ik kan mij nog heel goed herinneren dat één van de mariniers die werd ingeschakeld bij de BBE na afloop zei: nou, dat was prima. Wij kregen na afloop van deze actie een schouderklopje en een buitenhelm met patat met mayonaise en dat was het dan.
Nu moet je dit ook met een korreltje zout nemen, maar dat geeft wel het gevoel aan dat bij deze eenheid heerst. Met de toezegging dat de minister daar iets aan gaat doen en de garantie dat zij toegang hebben tot de zorgfaciliteiten, trek ik de motie in.
Dan nog iets over de toekomst en dat heeft te maken met de beperking van de definitie. Ik heb een mogelijkheid aangedragen om zonder aan het wetsvoorstel te sleutelen, toch te komen tot een oplossing ervoor. Daarover dien ik wel een motie in. Ik wil in ieder geval vastgelegd hebben wat wij in meerderheid in deze Kamer vinden. Er moet nog over gestemd worden, maar ik denk dat er een meerderheid voor te krijgen is. De toekomst is misschien nog belangrijker dan het verleden. Wij moeten in de toekomst dit soort situaties voorkomen en ook operaties die plaatsvinden op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden tegen mogelijke terroristische organisaties,kunnen aanwijzen als een operatie ter handhaving van de internationale rechtsorde. Ik dien daarvoor de volgende motie in.
De voorzitter: Door de leden Van Kappen, Ganzevoort, Marcel de Graaff en Franken wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
- de definitie die gehanteerd wordt voor het verkrijgen van de veteranenstatus in het wetsvoorstel 32414 (Veteranenwet), impliceert dat militairen die bij mogelijke toekomstige operaties tegen terroristische groeperingen worden ingezet op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden zonder dat er sprake is van oorlogsomstandigheden, op grond van een dergelijke inzet geen aanspraak kunnen maken op de status van veteraan;
- door asymmetrisch optreden van terroristische groeperingen het onderscheid tussen interne en externe veiligheid al geruime tijd is vervaagd;
- dit ook blijkt uit het feit dat voor Defensie het ondersteunen van civiele autoriteiten in binnen- en buitenland is vastgelegd als de derde hoofdtaak;
- er dienovereenkomstig speciale eenheden zijn geformeerd zoals de Dienst Speciale Interventies (DSI), die voor het merendeel uit militairen bestaat, en de Unit Interventie Mariniers (UIM), die volledig uit militairen bestaat, die tot taak hebben om de civiele autoriteiten te ondersteunen in die situaties waar het te verwachten geweldsniveau het operationele vermogen van de politie overstijgt;
- ook andere militaire eenheden bij mogelijke toekomstige operaties tegen terroristische groeperingen kunnen worden ingezet op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden;
spreekt uit dat:
- het ongewenst is om militairen die als lid van een Bijzondere Bijstandseenheid of als lid van een ander militair verband bij mogelijke toekomstige operaties op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden worden ingezet tegen bijvoorbeeld terroristische groeperingen, uit te sluiten van het verkrijgen van de veteranenstatus;
- de mogelijkheid moet bestaan om ook acties die uitgevoerd worden op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden bij regeling van de minister van Defensie aan te wijzen als een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde;
- op deze wijze de desbetreffende militairen onder de in dit wetsvoorstel gehanteerde definitie van veteraan worden gebracht,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter D (32414).
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Uiteraard staat mijn fractie volledig achter het wetsvoorstel. Dat is dus niet ter sprake. Het gaat echt om de motie en dat staat los van onze ondersteuning van het wetsvoorstel.
De heer Franken (CDA):
Voorzitter. Graag wil ik in de eerste plaats de waardering die in mijn fractie leeft voor het werk dat de indieners hebben gedaan, nog eens onderstrepen. Ik wil ze ook allemaal danken voor de gegeven antwoorden, mevrouw Eijsink voor de algemene benadering en de juridische aspecten, de heer Bosman voor de beantwoording van mijn vraag over de duurzaamheid van de voorziening en de heer Van Dijk voor zijn antwoord over de veteranenombudsman. Ik ben benieuwd welke rang hij zal krijgen.
De inhoud van het wetsvoorstel wordt zonder meer omschreven. Het gaat dus om het waarom en het hoe. Zorg en erkenning zijn nodig. Die worden nu gegeven, onder andere door schadeloosstelling en andere begeleiding. Dat is inderdaad een pluim op de hoed van de minister dat er daar ook nog een budget voor is gevonden.
In deze Kamer kijken wij ook altijd nog heel concreet naar de vorm. Klopt de wet? Kan de burger er iets mee? Kan hij er echt iets mee? Is het niet alleen schone schijn? Zijn het woorden op fraai bedrukt papier? Wij kijken naar de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid. Bij deze wet is daar goed naar gekeken. Dankzij de minister weet ik dus hoe dat is gekomen.
Toch nog een enkel woord over de definitie. Wie vallen er onder de wet? Dat is duidelijk, dat zijn militairen, dienstplichtigen en vaarplichtigen. Dat zijn welomschreven categorieën. Maar wat zijn nu de criteria? Er zijn twee criteria, er zijn twee gronden. De eerste grond is oorlogsomstandigheden en de tweede grond is missies. Die laatste is nieuw, zei mevrouw Eijsink. Dat is ook een grote verdienste van deze wet dat die erbij is gekomen. Bravo, zeggen wij daarvoor.
Echter, de term "oorlogsomstandigheden" is toch breed interpretabel. Bij terrorismebestrijding zijn dezelfde of gelijksoortige risico's aan de orde, maar is toch niet sprake van een mogelijke erkenning als veteraan. Wij zullen het erg op prijs stellen wanneer daaraan toch richting wordt gegeven. De minister gaat kijken. Hij heeft impliciet aangegeven – en ik hoop dat hij dat wil bevestigen – dat het hier gaat om een dynamisch begrip. Als hij gaat kijken zal hij dat met zijn goede juridische ondersteuning met succes kunnen doen.
Het is goed dat wij met deze wet verdergaan. Dat is al een grote stap vooruit.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Marcel de Graaf.
De heer Marcel de Graaff (PVV):
Ik ben blij dat u mijn voornaam erbij zegt, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, er zijn er hier nogal wat met de naam "De Graaf".
De heer Marcel de Graaff (PVV):
Daar weten wij alles van.
Ook ik wil de initiatiefnemers en de minister danken voor hun antwoorden in eerste termijn. Die hebben het een stuk verhelderd. Toch hecht ik eraan om in tweede termijn nogmaals te benadrukken dat de wet de nadruk legt op de erkenning van de verdiensten van de veteraan en de erkenning van de gevolgen voor zijn of haar gezondheid. Dat is de kern. Daar kom ik later op terug.
Ik dank de minister voor zijn toezegging om te onderzoeken welke groepen wel of niet onder de definitie vallen, daarbij een argumentatie te geven en de Kamer daarover te informeren. Ik wacht dat met belangstelling af. Ik vind overigens het vasthouden aan de definitie – het is ook door mevrouw Eijsink duidelijk gezegd – een heel begrijpelijke reactie. Ik heb daar ook waardering voor. Ik sluit wat dat betreft ook aan bij de woorden van de heer Ganzevoort, die heeft gezegd dat het niet gaat over de definitie, maar wel over de toepassing ervan en de ruimhartigheid waarmee dat gebeurt. Dat is ook de insteek die ik hierin gekozen heb.
Er is één vraag die ik heb gesteld, die in mijn beleving onvoldoende beantwoord is. Dat is de vraag naar een eventuele discretionaire bevoegdheid van de minister om juist in individuele gevallen de status van veteraan toe te kennen, niet vanuit het perspectief van een eventuele missie maar juist vanuit het perspectief van erkenning van verdienste, van erkenning van de gezondheidsgevolgen voor het individu en de bijzondere zorgplicht die er dan op de overheid rust. Ziet de minister hier voor zichzelf nog mogelijkheden? Dat is namelijk ook één van de redenen waarom ik het voorbeeld van Gaius Mucius Scaevola heb aangehaald. Niet alle 300 legionairs werden geëerd door de stad Rome, maar dat ene bijzondere individu.
De heer Van Boxtel (D66):
Voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik wil de initiatiefnemers nogmaals ontzettend bedanken. Hun eendrachtig optreden en beantwoording van de vragen uit de Kamer hebben alleen nog maar eens onderstreept dat het van groot belang is dat ook wij hier in grote eensgezindheid deze wet omarmen. Er zitten vast een hoop uitvoeringsvragen aan, maar in deze donkere dagen voor kerst is dit misschien wel een van de beste cadeautjes die je de veteranen kunt geven. Het geluk is er niet bij de wet alleen omdat die wordt aangenomen, maar vooral ook bij de toepassing. Ik wens de minister en zijn staf daarbij alle succes.
Tot slot hoop ik dat de "anjerrevolutie" vandaag begonnen is in Nederland.
De heer Vliegenthart (SP):
Voorzitter. Ook ik kan kort zijn. Ik dank de indieners. Het is toch een bijzondere avond, want ik dank ook de minister van Defensie. Ik was het volledig met hem eens en dat komt niet heel vaak voor in dit huis.
Ik vind dat de indieners het eendrachtig hebben gedaan. Het zag er mooi uit met uiteindelijk iets minder dan tien indieners achter de tafel – je moest wel blijven tellen – maar toch met de hele Kamer vertegenwoordigd.
Ik kan goed leven met de definitie die is gegeven. Ik begrijp dat het beter zou kunnen, maar laten wij nu het beste niet het bederf maken van het goede. Er is een hoop werk aan de winkel en daar wens ik vooral de minister alle succes bij. Wij zullen hem in de gaten houden. Dat beloven wij hem. Maar dat is vandaag geen dreigement, maar een belofte.
De voorzitter:
Dan zijn wij toe aan de dupliek. Ik begrijp dat de leden van de Tweede Kamer en de minister in staat en bereid zijn om direct te antwoorden.
Mevrouw Eijsink:
Voorzitter. Ik dank uw Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Er is een paar keer al verwezen naar de geweldige juridische ondersteuning die, zo begrijp ik nu, mede door de heer Franken tot stand is gekomen, althans als ik het verre verleden duik. Dat geeft ons als initiatiefnemers even de gelegenheid om mensen te bedanken die ons het gehele traject ondersteund hebben en hier met ons vertegenwoordigd mogen zijn. U weet het: wij staan hier, maar het werk wordt door vele anderen gedaan.
Ik wil even noemen de heer Van der Knaap en de heer Schwab, die daarboven zitten. Ik heb begrepen "leerlingen van", inmiddels; vandaar de juridische grondigheid. Aan hen hebben wij veel te danken. Wij noemen hen wel eens de buddy's. Dat mag van de minister niet, want dat zeg je niet over ambtenaren. Maar zij zijn wel het gehele traject onze buddy's geweest en wij danken heel veel aan hen. Achter mij is mevrouw Van Rossum namens de vakbonden ACOM en AFMP en overige vakbonden, die ook heel veel gesteund hebben tijdens het hele proces; de heer Van der Meijden, geen onbekende in veteranenland – als u daar bekend mee bent, kent u hem – en last but not least Eline Bosman, penvoerder tijdens het hele proces. Wij zijn jaren bezig geweest. Mocht u nog eens de behoefte om al die dossiers door te werken en al die brieven te lezen van veteranen en van het thuisfront, dan mag u die allemaal bij ons komen inzien. Mocht u ons nog eens daarop willen controleren, dan kan dat zeker. Met hen hebben wij een plezierige samenwerking gehad. Remi heb ik natuurlijk al genoemd; die hoort bij ons in dat opzicht.
U hebt eigenlijk geen vragen meer gesteld aan ons. U hebt wel een aantal opmerkingen gemaakt over de definitie. Wij hebben er zojuist ook een korte discussie over gehad. Wij begrijpen de opmerkingen die gemaakt zijn. Wij begrijpen ook uw blik naar de toekomst. De heer Van Kappen wil ik namens de initiatiefnemers danken voor de handreiking die hij heeft gedaan. Wij begrijpen als initiatiefnemers uw bijzondere betrokkenheid. Dat maakt deze discussie ook zo bijzonder: de betrokkenheid van mensen bij de veteranen vanuit de ervaring van het thuisfront. Dank dus voor de handreiking die u hebt gedaan. Wij zullen met uw Kamer afwachten wat de minister stuurt.
U mag, om met de woorden van de heer Vliegenthart af te sluiten, ervan uitgaan dat de toepassing van de wet voor ons van groot belang is. Wij hebben jaarlijks in juni de landelijke Veteranendag. Dan dragen wij allemaal deze anjer; die krijgen wij dan ook. Wij hebben een keer per jaar een debat in de Tweede Kamer over de Veteranennota. U mag ervan uitgaan dat wij keer op keer met deze initiatiefwet, die hopelijk door u wordt aangenomen, in de hand zullen kijken wat niet alleen de minister, maar ook wijzelf hebben gedaan. Graag zullen wij in grote eensgezindheid met u daarop terugblikken. Nogmaals dank aan uw Kamer dat op 19 december – het is bijna de 20ste – dit heeft kunnen plaatsvinden.
Het was 19 december 1947 dat in de Tweede Kamer voor het eerst alle partijen zitting namen in een initiatiefwet. Het was 27 oktober 2011 de tweede keer en het is 19 december 2011 dat wij hier met alle partijen eensgezind over een wet spreken. Dat is een groot goed. Wellicht zouden velen van ons dat over meer onderwerpen wel eens willen. Dank u wel namens ons.
De voorzitter:
Dank u wel. Mag ik uit uw woorden opmaken dat uw collega's geen behoefte hebben aan een tweede ronde? Zo ja, dan kijk ik even naar de minister.
Minister Hillen:
Voorzitter. Er waren nog een paar vragen aan mij gesteld. Hartelijk dank voor de inbreng van de geachte leden in tweede termijn.
De heer Franken vroeg of het om een dynamisch begrip ging. Ja, het gaat om een dynamisch begrip. Dat heb ik ook in mijn antwoord gezegd. Er verandert zoveel in de wereld, er is nooit iets vast. Dat geldt hier ook. De internationale orde en de internationale samenhang bewegen ook. Vandaar dat wij de definitie handhaven, maar tegelijkertijd in zo'n notitie proberen te kijken hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij ook in de toekomst iedereen recht kunnen doen.
De heer Van Kappen vroeg of de militairen die hij noemde uitdrukkelijk toegang tot de zorg hadden. Het antwoord is uitdrukkelijk ja.
De heer De Graaff wilde een discretionaire bevoegdheid voor individuen. Ik denk niet dat ik die in deze wet heb. Dat zou ook heel moeilijk zijn, omdat de veteranenstatus niet wordt toegekend aan individuen. Op het moment dat iemand zich onderscheidt, hebben wij het gevechtsinsigne en bovenal de Militaire Willemsorde. Dat is hét insigne dat je geeft voor moed, beleid en trouw. Daar gaat eigenlijk niets boven. Wij hebben wel degelijk zo'n onderscheiding. Bij veteranen gaat het altijd om een collectief en om het deel uitmaken van een uitzending. In die zin kan ik de heer De Graaff helaas niet positief antwoorden. Nee, die bevoegdheid heb ik niet.
De heer Vliegenthart was "bien étonné de se trouver ensemble". Vanavond waren wij allemaal samen, dus het was niet eens bijzonder; het was een feest.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik hoor de minister zeggen dat de oud-militairen van de BBE toegang hebben tot de zorg. Dat is prima, daar ben ik blij mee. Maar er was ook iets anders. Hij zou zich er ook voor inzetten om de erkenning en waardering tot uitdrukking te brengen door te kijken of een aparte medaille of een stuk eremetaal kon worden gefabriekt. Dat heb ik toch goed begrepen?
Minister Hillen:
Dat heb ik in de eerste termijn al toegezegd. Ik dacht dat de heer Van Kappen uitdrukkelijk het punt van de toegang tot de zorg herhaalde; vandaar dat ik dat nog eens onderstreepte. Beide gelden inderdaad.
De heer Van Kappen (VVD):
Bedankt, dan ben ik helemaal tevreden.
Minister Hillen:
Tot slot wil ik een oordeel over de motie geven. Strikt genomen heb ik geen behoefte aan de motie. Ik denk dat datgene wat ik heb toegezegd in de motie besloten zit, maar wij laten graag het oordeel over de motie aan de Kamer over.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Ik kan de indieners misschien niet blijer maken dan door mede te delen dat het in de Kamer gebruikelijk is om de vraag te stellen of iemand stemming wenst over dit wetsvoorstel. Als dat niet het geval is, is het wetsvoorstel aanvaard. Dus ik stel nu de vraag: is er iemand die stemming wenst over dit voorstel? Dat is niet het geval.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
Wij stemmen morgen om 14.15 uur over de motie van de heer Van Kappen. Ik feliciteer u allen van harte.
Sluiting 23.52 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20112012-13-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.