32 824 Integratiebeleid

Nr. 236 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2018

Tijdens het VAO over inburgering en integratie van 5 juli jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 103, VAO Inburgering en integratie) heb ik naar aanleiding van de aangehouden motie van het lid Jasper van Dijk (SP) over Nederlands taalaanbod voor Europese arbeidsmigranten (Kamerstuk 32 824, nr. 231) uw Kamer toegezegd schriftelijk uiteen te zetten welke mogelijkheden er in dit kader al zijn. Met deze brief doe ik deze toezegging gestand.

Europese arbeidsmigranten zijn niet inburgeringsplichtig. Europese regelgeving met betrekking tot vrij verkeer staat dit in de weg. Er is in die zin voor Europese arbeidsmigranten geen plicht om de Nederlandse taal te leren. Een plicht om Nederlands te leren kan wel ontstaan in het geval dat een arbeidsmigrant een bijstandsuitkering ontvangt en hij of zij onvoldoende Nederlands spreekt.

Taalvaardigheid is een belangrijke werknemersvaardigheid. Als werkgevers medewerkers in dienst hebben die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn, kan dit leiden tot veiligheidsrisico’s, productieverlies, slechtere klantcontacten, hoger ziekteverzuim en/of problemen met op- en omscholing bij innovatie. Vanuit dit perspectief hebben, eerst het Ministerie van SZW en later de Leerwerkloketten van UWV, met succes individuele werkgevers en branches benaderd om te investeren in de taalvaardigheid van medewerkers en daarmee in hun eigen bedrijf. Zie hiervoor het Taalakkoord werkgevers: www.taalakkoord.nl. Het Taalakkoord werkgevers maakt deel uit van het interdepartementale programma Tel mee met Taal. Vanuit ditzelfde programma is er nu voor het tweede jaar een subsidie beschikbaar voor taalscholing van medewerkers bij bedrijven. Veel werkgevers die meedoen met het Taalakkoord werkgevers en/of gebruik maken van de subsidie hebben EU migranten in dienst.

Wat betreft veiligheid zijn de bepalingen in de Arbowetgeving van belang. Op grond van artikel 5 van de Arbowet moet de werkgever in een risico-inventarisatie en evaluatie (de RI&E) schriftelijk vastleggen welke risico’s de arbeid met zich brengt. In deze RI&E is een plan van aanpak opgenomen, waarin is aangegeven welke maatregelen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s. Als uit de RI&E blijkt dat taal een aandachtspunt is, moet de werkgever passende maatregelen nemen.

Verder moet de werkgever op grond van artikel 8 van de Arbowet zorgen dat de werknemers «doeltreffend» worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen gericht op het voorkomen of beperken van die risico’s. Hiermee wordt bereikt dat maatregelen worden genomen als taalbeheersing een risico vormt en dat werknemers worden geïnformeerd over risico’s en genomen maatregelen in een taal die zij begrijpen. Aanvullend hierop kunnen werkgevers en werknemers- als dat nodig is – hierover afspraken maken in de arbocatalogus. Ter ondersteuning van afspraken over taal in arbocatalogi heeft de Stichting van de Arbeid een handreiking «Taal en veiligheidsrisico’s ontwikkeld.

Voor sommige risicovolle beroepen geldt een certificatieplicht. Denk bijvoorbeeld aan kraanmachinisten of asbestverwijderaars. Voor EU-onderdanen die in zo’n beroep werkzaam willen zijn, bestaat al de verplichting de Nederlandse taal voldoende te beheersen.

De concrete omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht zijn bepalend voor het niveau waarop de Nederlandse taal beheerst moet worden. Soms is een minimaal niveau afdoende. In die gevallen waarin de werknemers in het beroep waarvoor een certificatieplicht geldt, de overige werknemers en andere personen waarmee zij moeten communiceren allemaal eenzelfde maar een andere taal dan het Nederlands spreken wordt dit ook als afdoende beschouwd.

Het leren van de Nederlandse taal is weliswaar voor Europese onderdanen niet verplicht. Er zijn wel legio mogelijkheden om de Nederlandse taal op vrijwillige wijze te leren.

In het kader van Tel mee met Taal is er een infrastructuur van taalhuizen en taalpunten ontwikkeld die laaggeletterden (daar vallen ook de mensen die weliswaar in de eigen taal niet laaggeletterd zijn, maar in het Nederlands (nog) wel) helpt met het vinden van een geschikt taalaanbod. Gemeenten kunnen vanuit hun educatiebudget taalcursussen bekostigen. Diverse gemeenten bieden niet-inburgeringsplichtigen taal- en inburgeringsprogramma’s aan. Zie voor een recent voorbeeld het programma van de gemeente Den Haag «SamenHaags». Daarnaast zijn er verschillende gratis mogelijkheden op internet om de Nederlands taal te leren. Bijvoorbeeld NT2taalmenu.nl of Oefenen.nl, waarvan bekend is dat een groot gedeelte van de deelnemers hieraan van Poolse afkomst is. Anderstaligen kunnen ook gebruik maken van het aanbod van lokale taalvrijwilligers. In de brochure Nieuw in Nederland, die er in verschillende Europese talen is, worden Europese arbeidsmigranten ingelicht over deze mogelijkheden.

Op deze verschillende manieren wordt er op dit moment tegemoet gekomen aan de wens en/of plicht van Europese arbeidsmigranten om de Nederlandse taal (beter) te leren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven