Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 november 2025
Met deze brief geef ik uitvoering aan de motie-Van der Velde/Wilders, waarin de regering
wordt opgeroepen te onderzoeken of er ca. € 1,6 miljoen aan Opera Zuid kan worden
toegekend uit de beschikbare middelen bij het Fonds Podiumkunsten.1 Ik ben bekend met het verzoek van Opera Zuid om een hoger subsidiebedrag te ontvangen.
Ook zie ik dat de activiteiten van Opera Zuid zeer gewaardeerd worden.
De instelling heeft voor het jaar 2025, naast de toegekende subsidie vanuit de basisinfrastructuur,
reeds aanvullende incidentele financiering ontvangen van onder meer lokale overheden
en private partijen. Er resteren nog drie jaar in de lopende subsidieperiode. Om de
motie uit te voeren heb ik daarom onderzocht of een totaalbedrag van € 4,8 miljoen
(€ 1,6 miljoen per jaar voor drie jaar) bij het Fonds Podiumkunsten beschikbaar is.
Allereerst wijs ik er op dat de besluitvorming over subsidies aan instellingen in
de culturele basisinfrastructuur en de rijkcultuurfondsen tot stand is gekomen na
een zorgvuldig proces, op basis van onafhankelijke adviezen van de Raad voor Cultuur.
Zowel de functies en subsidieplafonds als de uiteindelijke besluiten zijn voorafgaand
aan de subsidieperiode 2025–2028 uitvoerig met uw Kamer besproken. De beschikbare
middelen zijn verdeeld en de subsidies zijn toegekend aan de instellingen in de basisinfrastructuur
en de zes Rijkscultuurfondsen, die daar op hun beurt een breed palet aan organisaties
en initiatieven mee ondersteunen. Tijdens een lopende periode ingrijpen gaat in tegen
het proces waarin op zorgvuldige wijze en in onderlinge samenhang beslissingen worden
genomen.
Voorts geldt dat het Fonds Podiumkunsten een zelfstandig bestuursorgaan is dat voor
de periode 2025–2028 meerjarige subsidie ontvangt van OCW. Hiermee voert het fonds
subsidieregelingen uit die vernieuwing en doorstroom in de podiumkunsten stimuleren.
Verlaging van de reeds toegekende subsidie aan het fonds ten gunste van Opera Zuid
zou ten koste gaan van deze opdracht en daarmee van andere culturele organisaties
en makers. Dit vind ik geen wenselijke uitkomst. Daarbij zijn de mogelijkheden hiervoor
beperkt en kennen zij juridische consequenties. Verder kent het fonds bestemmingsreserves
die het fonds aanhoudt door het fondsbestuur geoormerkt voor specifieke doeleinden,
zoals toekomstige regelingen of het afdekken van voorziene risico’s. Deze middelen
zijn nodig voor het doel waarvoor zij zijn bestemd en er is hier geen sprake van vrijval.
Ik concludeer dat het gevraagde bedrag van € 4,8 miljoen voor Opera Zuid niet gevonden
kan worden in beschikbare middelen bij het FPK. Voor de huidige subsidieperiode heeft
de instelling in kwestie een begroting ingediend die passend is bij het toegekende
subsidiebedrag. Deze begroting is goedgekeurd door mijn ambtsvoorganger. Ik ga er
dan ook van uit dat de instelling deze subsidieperiode haar activiteiten uitvoert
op basis van deze begroting.
In het debat met uw Kamer werd verwezen naar een motie uit 2011.2 In deze motie werd de regering opgeroepen € 1 miljoen per jaar te bestemmen voor
een operafunctie in de regio zuid. De motie riep op deze middelen te reserveren uit
het budget van het Fonds Podiumkunsten. Het verschil met de onderhavige situatie is
dat de toenmalige subsidieperiode nog niet van start was gegaan en de subsidies dus
nog niet waren beschikt. Hierin verschilt deze motie met de nu ingediende motie, want
de subsidies zijn nu reeds toegekend en daarmee zijn juridische verplichtingen aangegaan
voor de lopende subsidieperiode.
Het tweede deel van het dictum verzoekt de regering om bij de eerstvolgende herverdeling
van de bis-middelen het subsidiebedrag voor de operafunctie in regio Zuid aan te passen,
zodat dit in verhouding staat tot de omvang van de functie. Ik zal dit verzoek betrekken
bij het verdere ontwerp van de subsidieperiode vanaf 2029.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
G. Moes