32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 404 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2020

Aanleiding

Op 7 september 2020 ontving ik het rapport «Stand van zaken in de Nederlandse popsector». Ik heb uw Kamer dit op 18 september 2020 toegezonden (Kamerstuk 32 820, nr. 316).

In het Algemeen Overleg van juni 2019 (Kamerstuk 32 820, nr. 389) heb ik toegezegd om een onderzoek te laten uitvoeren om goed in kaart te brengen wat de huidige positie is van de popsector en hoe deze kan worden versterkt. Hierbij zend ik u mijn reactie op het onderzoek.

In de totstandkoming van deze brief is er gesproken met verschillende partijen die actief zijn binnen de popsector: Popcoalitie, Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals, Vereniging van Evenementen Makers, Fonds Podiumkunsten (FPK), Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg. Ik heb met hen de uitkomsten van het onderzoek en eventuele vervolgstappen besproken.

Samenvatting onderzoek

Het onderzoek dat door onderzoeksbureau Dialogic is uitgevoerd is veelomvattend en met name beschrijvend van aard. Het is een gedegen onderzoek dat voor de popsector goed in beeld brengt welke actoren betrokken zijn, wat de verschillende domeinen zijn en hoe deze met elkaar samenhangen. Dit onderzoek is daarmee te beschouwen als een eerste nulmeting. De sector is het met mij eens dat het onderzoek een uitgebreide weergave geeft van hoe de popsector in zijn geheel in elkaar zit.

Het onderzoek identificeert vijf knelpunten. Het eerste knelpunt is de structureel zwakke inkomenspositie van het overgrote deel van de makers. Een groot deel van de makers in de popmuziek kent een laag inkomen waardoor het lastig kan zijn om in het levensonderhoud te voorzien. Er is niet één specifieke verklaring te geven waarom de inkomenspositie zwak is. Een mogelijke oorzaak is dat er lage gages worden betaald voor liveoptredens en een andere verklaring kan zijn dat makers veel moeten afdragen aan andere partijen die actief zijn in de popsector zoals platenmaatschappijen. Hier gelden ook enkele fenomenen die wijdverbreid zijn in de culturele en creatieve sector, bijvoorbeeld de sterke intrinsieke motivatie van makers, de complexiteit van de keten en de inherente moeilijkheid om de economische waarde van kunst vooraf te voorspellen.

Het tweede knelpunt is dat er onvoldoende aansluiting van de subsidiesystematiek is op de Nederlandse popsector. Het gaat daarbij om een mismatch in de brede zin. Makers in de popsector zijn vaak niet op de hoogte van de beschikbaarheid van subsidies en hebben weinig ervaring met het schrijven van een subsidieaanvraag.

Een derde knelpunt is de structurele afhankelijkheid en machtsongelijkheid van makers ten opzichte van andere spelers. Uit het onderzoek kwam naar voren dat makers minder kennis hebben van de zakelijke kant van de sector. Kennis die partijen als platenmaatschappijen en muziekuitgeverijen wel hebben. Het kan hierdoor gebeuren dat er contracten worden afgesloten die niet in het voordeel zijn van een maker; zowel bij succes als bij het uitblijven van succes. Ook hier spelen de intrinsieke motivatie van makers, de complexiteit van de keten en de verwachtingen ten opzichte van financiële opbrengsten een rol.

Het vierde knelpunt is een potentieel gebrek aan kleine podia. Het gaat dan specifiek om de informele speelplekken (zoals cafés en buurthuizen) waar voor minder dan 100 personen wordt opgetreden. Voor beginnende makers zijn deze speelplekken belangrijk om ervaring op te doen. Het is daarbij niet duidelijk in welke mate er op dit moment sprake is van een gebrek.

Het vijfde knelpunt betreft de ingrijpende gevolgen van corona voor de popsector. Door de genomen maatregelen is het voorlopig niet mogelijk om liveoptredens te verzorgen, terwijl dat voor makers een belangrijke (zo niet de belangrijkste) bron van inkomsten is.

Aanbeveling

Het onderzoek geeft één enkele aanbeveling, namelijk om vervolgonderzoek te verrichten om een beter kwantitatief beeld te krijgen van de popsector. Ook wordt door de onderzoekers aangeraden nader kwantitatief onderzoek binnen elk van de domeinen uit te voeren. Het advies is om vervolgonderzoek goed af te bakenen, tot bijvoorbeeld een domein of een onderwerp zodat voldoende de diepte kan worden ingegaan.

Ik ga met de sector in gesprek om met elkaar te onderzoeken waar de behoefte ligt aan vervolgonderzoek. Zo kan het bijvoorbeeld waardevol zijn om een beter beeld te krijgen van de omvang van de verschillende financieringsstromen (incl. subsidies) in de popsector. Hierbij is het relevant om terug te kijken naar het advies «Financiering van cultuur» van de Raad voor Cultuur en om gebruik te maken van het Revolverend productiefonds dat Cultuur+Ondernemen (C+O) in 2021 voor de podiumkunsten introduceert, met € 13 miljoen steun van OCW. Hiermee wordt voorfinanciering van programma's mogelijk, met voorwaarden die passen bij de culturele sector. Makers en instellingen uit muziekdisciplines maken nu al het meest gebruik van de kleinere «Cultuurlening» en «Talentleningen» die door C+O worden aangeboden.

Verder zou het ook interessant kunnen zijn om een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren naar hoe een beter kwantitatief onderzoek binnen de sector kan worden uitgevoerd. Zeker ook nu data steeds meer de grondslag vormt voor strategische beslissingen in de popsector. Ik vind het van groot belang dat reeds beschikbare data en de data die wordt verzameld binnen de sector voor iedereen toegankelijk zijn. Daarbij is het belangrijk vervolgonderzoek goed of te bakenen zodat voldoende de diepte kan worden ingegaan.

Mogelijk is het voor ketenpartners in de popsector ook relevant om beter inzicht te krijgen in de opbrengst van scholing en talentontwikkeling in de sector. De eerder genoemde cijfers over gediplomeerden gingen over muziekopleidingen in brede zin en niet specifiek over popmuziek. In het advies «Passie gewaardeerd» van de SER en de Raad voor Cultuur is geconstateerd dat er in de breedte van de culturele en creatieve sector behoefte is aan meer scholing. Vertegenwoordigers uit de sector hebben in hun arbeidsmarktagenda opgenomen dat de financiering en de ondersteuning van permanente professionele ontwikkeling binnen de culturele en creatieve sector een sectorbrede aanpak zou moeten kennen. In oktober 2020 heeft dit geleid tot de lancering van het programma Werktuig PPO door Platform ACCT. Het programma heeft een budget van € 19 miljoen voor de komende vier jaar en biedt werknemers en zzp’ers een tegemoetkoming in de kosten voor professionalisering. Het gaat om bij-, na- of omscholing in de vorm van cursus en opleiding, maar ook initiatieven als leernetwerken voor peer-to-peer learning of individuele coaching. Om de bewustwording te vergroten rond het belang van professionele ontwikkeling is een campagne vormgegeven om werkgevers en werkenden te bereiken. Ondertussen worden sociale partners ook gestimuleerd afspraken te maken over inzet en financiering van scholing.

Aanknopingspunten voor beleid

Alhoewel het onderzoek maar een aanbeveling doet, zie ik, mede na het brede overleg met de popsector en de medeoverheden, een aantal aanknopingspunten voor beleidsvorming.

De afgelopen jaren heeft de popsector zich georganiseerd in de Popcoalitie. Hoewel de makers hierin ook zijn vertegenwoordigd, roep ik muzikanten, schrijvers en componisten op zich nog beter te organiseren. Zeker gelet op de constatering dat de inkomenspositie van makers onder druk staat en dat sprake is van structurele afhankelijkheid van makers ten opzichte van andere actoren zoals programmeurs, platenmaatschappijen en muziekuitgeverijen. Wat betreft de inkomenspositie van makers in de popmuziek merk ik op dat een gezonde culturele arbeidsmarkt de verantwoordelijkheid is voor de sector. Ik schep alleen de randvoorwaarden. Zo steun ik Platform ACCT in de verdere uitvoering van de Arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector. Ook heb ik als subsidievoorwaarden opgenomen dat instellingen de Fair Practice Code moeten toepassen en zich moeten aansluiten bij de sociale dialoog in de sector. Deze dialoog, gericht op knelpunten en oplossingen in de sector, is afhankelijk van toegankelijke data en van de participatie van werkenden, werkgevers en opdrachtgevers in de keten.

De aansluiting van de subsidiesystematiek op de popsector is een reeds bekend knelpunt waar ik samen met de sector en FPK naar kijk. Het gaat daarbij om een mismatch in de brede zin. Makers in de popsector zijn vaak niet op de hoogte van de verschillende subsidies en hebben beperkte ervaring met het schrijven van een subsidieaanvraag. Een van de resultaten van deze dialoog met de sector en FPK is de driejarige pilot UPSTREAM:MUSIC, een samenwerking tussen SENA en FPK. UPSTREAM is in het leven geroepen om te investeren in de carrièreontwikkeling van artiesten die al enige tijd bezig zijn. Het doel is om een structurele verbetering van het verdienmodel van de betreffende artiest te bewerkstelligen. Deze regeling loopt door tot in 2021. Ik zal de regeling samen met SENA en FPK uiterlijk in het najaar van 2021 evalueren.

Ik ga ook met de sector en FPK verkennen hoe met name de meerjarige subsidieregelingen nog beter kunnen aansluiten op de behoefte van de makers, zoals de schrijvers van muziek en de uitvoerders, bijvoorbeeld bands en zangers. Uit de gesprekken met FPK en Popcoalitie blijkt dat de aanvragen vanuit de sector voor de basisinfrastructuur 2021–2024 en voor de meerjarige subsidieregeling bij het fonds achterbleven. Ik roep ook gemeenten en provincies op dit gesprek te voeren met de sector voor hun eigen subsidieregelingen. De uitkomsten hiervan neem ik mee in de gesprekken over de volgende subsidieperiode.

Verder vraag ik gemeenten en de sector om zich gezamenlijk in te zetten een beter beeld te vormen van de behoeften van het veld aan en het aanbod van speelplekken op lokaal niveau. Voor de ontwikkeling van artiesten is het live spelen van muziek van belang omdat zij op deze manier meters maken en ervaring opdoen. In de popsector groei je als je vlieguren maakt op het podium. Uit het onderzoek komt naar voren dat beoefenaars in het amateurcircuit het aantal speelplekken niet als problematisch ervaren. Ook in de interviews en validatiesessie is dit niet naar voren gekomen als knelpunt. Toch begrijp ik uit gesprekken met onder andere de Popcoalitie en het FPK dat er zorgen zijn over het aantal speelplekken. Het gaat dan met name om de speelplekken voor een klein publiek en in het informele circuit. Het beeld is dat door de professionaliseringsslag bij de poppodia de kleine zalen te groot en te duur zijn voor beginnende acts. Het podium moet een minimum aantal bezoekers binnenkrijgen voor een act in de kleine zaal om de investeringen maar ook de inzet van techniek en personeel terug te verdienen. Beginnende bands kunnen hier dus niet zomaar terecht en hebben daarom behoefte aan laagdrempeligere poppodia en kleinere speelplekken in het informele circuit zoals cafés en jeugdcentra. Er bestaat een vermoeden dat de speelplekken in het informele circuit steeds minder worden. Aangevoerde redenen hiervoor zijn aangescherpte regelgeving en de verschuiving van uitgaven van de andere overheden naar het sociale domein.

Tot slot wil ik benoemen dat ik de urgentie van liveoptredens in theaters, op festivals en in zalen zoals de Ziggo Dome begrijp, vooral in deze periode. Liveoptredens zijn belangrijk voor de verbinding tussen artiest en publiek en voor inkomsten voor de sector. Ik waardeer het dat de sector zich actief inzet om binnen de huidige mogelijkheden, het contact met het publiek te behouden. Ik begrijp ook de behoefte om te experimenteren met fieldlabs voor de evenementensector. Ik ben hierover in gesprek met de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. Het kabinet heeft intussen besloten om vanaf half januari testevenementen toe te staan waarbij wordt begonnen met testen voor evenementen met zittend publiek: concerten, theater en voetbal.

Ook de Raad voor Cultuur stelt voor met een fieldlab Ruimtelijk ontwerpen «binnen en buiten» te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor de culturele sector binnen de anderhalvemetersamenleving. Waar het fieldlab Evenementen vooral gericht is op een wetenschappelijke onderbouwing voor versoepeling van maatregelen en een terugkeer naar de traditionele vorm van het evenement, gaat het in het voorstel van de Raad met nadruk ook om nieuwe artistieke vormen van ruimtegebruik die ook post-corona interessant zullen blijven. Ik kijk met interesse naar de uitvoering van deze fieldlabs en zal daarbij het advies van de Raad, sector en stedelijke regio’s betrekken. Ik begrijp dat dit niet zaligmakend is en niet de directe oplossing biedt waardoor de sector weer kan opstarten. Tegelijkertijd kunnen bedoelde fieldlabs een deel van de oplossing bieden in deze ingewikkelde problematiek.

De popsector is een veelzijdige sector waarin continu mooie activiteiten tot stand komen en waar de Nederlandse samenleving van geniet. Het is belangrijk dat de sector zich steeds verder kan ontwikkelen. Ik blijf mij graag inzetten voor de popsector en zie ernaar uit met verschillende actoren het gesprek te vervolgen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven