32 820 Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 161 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juli 2015

Met deze brief informeer ik u over de werking van de Decentralisatieuitkering Beeldende Kunst en Vormgeving (DU BKV). Hierbij ga ik ook in op de voorwaarde dat gemeenten de middelen uit de regeling matchen. Met deze brief los ik de toezegging in die ik in het Algemeen Overleg van 24 juni jl. heb gedaan.

Achtergrond DU BKV

De DU BKV komt voort uit de Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving, een specifieke uitkering die tot en met 2008 werd uitgekeerd aan twaalf provincies en veertien gemeenten. In de beleidsbrief beeldende kunst (december 2007, Kamerstuk 28 989, nr. 61) is deze uitkering gewijzigd in een decentralisatieuitkering aan 35 gemeenten.1 Uit verschillende onderzoeken bleek dat de Geldstroom BKV als instrument weinig effectief en efficiënt was.2 Daarnaast sprak het kabinet met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) af «de bestuurlijke drukte» te beperken door een sterke vermindering van het aantal specifieke uitkeringen. In plaats van de specifieke uitkering is toen het instrument van de decentralisatieuitkering geïntroduceerd.

De beleidsbrief beeldende kunst beschreef de taakverdeling tussen rijksoverheid en gemeenten. Het rijk is onder meer verantwoordelijk voor het kunstvakonderwijs, de ondersteuning van het aanbod en de afname daarvan, en de postacademische instellingen en (een deel van de) presentatie-instellingen. Gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor ateliers, broedplaatsen en kunstenaarsinitiatieven en ondersteunende instellingen als centra voor beeldende kunst en kunstmusea.

Door het invoeren van de DU BKV in 2009 werd «de bestuurlijke drukte» dus beperkt tot twee in plaats van drie overheidslagen. Dankzij het instrument van de DU hoefden gemeenten aan het rijk geen inhoudelijke verantwoording meer af te leggen over de besteding van de middelen. Ook de administratieve lasten werden hierdoor aanzienlijk verminderd.

Continuering DU BKV 2017–2020

In het kader van de uitvoering van het groot onderhoud aan het gemeentefonds op 1 januari 2015, is opnieuw gekeken naar het aantal decentralisatieuitkeringen. Ook de DU BKV is daarbij betrokken. Dat was aanleiding voor de VNG om een standpunt in te nemen over voortzetting van deze regeling. In eerste instantie zette de VNG in op verlenging van de duur van de uitkering tot het einde van de huidige subsidieplanperiode, vervolgens pleitte men voor voortzetting voor de periode 2017–2020. Andere partijen, zoals Kunsten ’92, de G9 en (andere) vertegenwoordigers van de G36 hebben ook tot voorzetting opgeroepen.

Ter onderbouwing van haar pleidooi heeft de VNG een quickscan uitgevoerd naar de inzet en de reikwijdte van de DU BKV bij gemeenten die deze uitkering ontvangen. Van de 36 gemeenten die de decentralisatieuitkering ontvangen, matchen 34 gemeenten de regeling. Uit de database die ik samen met de G9 en de rijkscultuurfondsen onderhoud blijkt dat deze gemeenten meer of tenminste evenveel aan beeldende kunst uitgeven, bijvoorbeeld Middelburg met Stichting Beeldende Kunst/de Vleeshal en Hoorn met Kunstenaarsinitiatief Hotel Mariakapel. Steden als Rotterdam en Den Haag geven aan gezamenlijk gesubsidieerde instellingen een hoger bedrag uit dan de rijksoverheid, zoals in het geval van Public Art Squad in Rotterdam en Stroom in Den Haag. Daarbuiten investeren deze en andere gemeenten nog meer in beeldend kunstbeleid, waarbij atelierbeleid, broedplaatsen, kunstenaarsinitiatieven, opdrachten en individuele projectsubsidies het meest voorkomen. Daarnaast wordt steun geboden aan presentatie-instellingen, centra voor beeldende kunst, beeldende kunstfestivals en tentoonstellingen. Veel beleidselementen hebben, zoals beoogd, een regionaal perspectief. Om een indicatie te krijgen van de uitgaven van gemeenten aan beeldende kunst is het Cebeon-rapport Uitgaven cultuur door de G35 en de provincies 2011–2013 bruikbaar. Hiervoor is naar de begrotingen van de betreffende gemeenten gekeken. Hieruit blijkt dat bij elkaar genomen de uitgaven van gemeenten ruimschoots het budget van de DU BKV overstijgen. Voor de VNG was de uitkomst van de quickscan en dit onderzoek voldoende om voor continuering van de DU BKV in de periode 2017–2020 te pleiten.

Zoals ik in Ruimte voor cultuur heb aangegeven (Kamerstuk 32 820, nr. 134), ben ik vanwege het groeiend belang van steden voor cultuur voorstander van het voortzetten van de DU BKV. Op verzoek van cultuurwethouders en VNG heb ik het Ministerie van BZK gevraagd deze uitkering in de periode 2017–2020 te continueren en de voorgenomen opname van de middelen in de algemene uitkering terug te draaien. Hiermee pleit ik voor het behoud van de middelen bij de specifieke groep van 36 gemeenten in plaats van het verdelen van de middelen over alle Nederlandse gemeenten. Bij die voortzetting van de decentralisatieuitkering komt de voorwaarde om te matchen evenwel te vervallen.

Reden hiervoor is allereerst het feit dat het nakomen van de matching niet is te controleren en daarmee ook niet is te handhaven. Er is geen specifieke verantwoording per gemeente beschikbaar, het is immers geen specifieke uitkering. Verder bleek het niet mogelijk de meer algemene CBS-statistiek (Informatie voor Derden) te gebruiken als monitor op het nakomen van de matching. Dit komt doordat de CBS-statistiek geen eigen categorie kent voor beeldende kunst. Gemeentelijke uitgaven voor beeldende kunst worden samengenomen in de bredere categorie «kunst» die naast beeldende kunst ook uitgaven omvat voor onder andere podiumkunsten, filmkunst, schouwburgen, concertzalen en openluchttheaters. Door deze brede categorie kunst kan niet worden nagegaan in hoeverre gemeenten inderdaad middelen inzetten voor beeldende kunst. Zou ik kiezen voor het hanteren voor de brede categorie «kunst» dan zouden alle gemeenten automatisch aan de matching voldoen omdat de uitgaven voor de overige typen kunst bij de betreffende 36 gemeenten omvangrijk zijn.

Financiële verhoudingswet

Het afleggen van individuele verantwoording door de betreffende gemeenten leidt tot hoge administratieve lasten. Verder past deze voorwaarde niet bij het instrument decentralisatieuitkering, aldus de Financiële verhoudingswet (Fvw). Artikel 13 van deze wet bepaalt dat in het geval van decentralisatieuitkeringen enkel de wijze van verdeling en de vaststelling van het volume worden voorgeschreven. Volgens de Fvw kan matching alleen worden voorgeschreven als de DU BKV omgezet wordt in een specifieke uitkering. Dat past zoals gezegd niet in het kabinetsbeleid tot vermindering van het aantal specifieke uitkeringen en administratieve lasten, zowel aan de kant van gemeenten als aan de kant van de rijksoverheid.

Ten slotte

Ik begrijp de behoefte van uw kamer aan inzicht in de bestedingen. In aanvulling op het voorstel in Ruimte voor cultuur kan wel incidenteel onderzoek gedaan worden naar de besteding van middelen. Ik zal daarom de DU BKV in overleg met het Ministerie van BZK en de G36 evalueren. Ik wil deze evaluatie in 2018 laten plaatsvinden, en zal uw kamer hierover rapporteren. Op die manier kunnen de resultaten meegenomen kunnen worden bij de beleidsvoorbereiding voor de navolgende periode 2021–2024. Dit biedt voldoende garanties voor een goede inzet van gemeenten, ook zonder matchingsvoorwaarde.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

De gemeente Haarlemmermeer is daar sindsdien aan toegevoegd.

X Noot
2

Deloitte & Touche, De BKV tegen het licht, Zoetermeer 2003; Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven, Midterm Review Geldstroom BKV, Leiden, 2007.

Naar boven