Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2011
In antwoord op de vraag van de commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de wijze waarop inkomsten van jonggehandicapten
op grond van de huishoudinkomenstoets in aanmerking worden genomen bij de gezinsbijstand deel ik u het volgende mee.
Met het voorliggende wetsvoorstel wordt in de Wet werk en bijstand (WWB) de gezinsbijstand geïntroduceerd voor bloed- en aanverwanten
in de eerste graad die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. Zij ontvangen als zij (tijdelijk) niet kunnen voorzien
in de kosten van het bestaan één gezamenlijke uitkering van 100% van het wettelijk minimumloon (per 1 juli: € 1 319,85 netto
per maand).
Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld de huidige partnerinkomenstoets te vervangen door een huishoudinkomenstoets.
De huishoudinkomenstoets neemt de middelen (inkomen en vermogen) van alle gezinsleden in aanmerking, zodat de gezinsbijstand
altijd aanvult op deze middelen.
Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor de inkomsten uit een Wajong-uitkering van personen in een gezin waar ook meerderjarige
kinderen deel van uitmaken. De Wajong-uitkering valt niet onder de huishoudinkomenstoets. De regering eerbiedigt zo bestaande
uitkeringsrechten conform het regeerakkoord. De regering kiest hiervoor omdat het vooral gaat om een groep jongeren wier samenwoning
met de ouders na het bereiken van de meerderjarige leeftijd voortduurt uit de vroegere afhankelijkheidsrelatie wegens de arbeidsongeschiktheid.
De overige inkomsten van jonggehandicapten, bijvoorbeeld uit werk, vallen wel onder de huishoudinkomenstoets. In deze onderscheidt
de jonggehandicapte zich immers niet van andere groepen die werken en wier inkomen uit werk eveneens bij de huishoudinkomenstoets
in aanmerking wordt genomen. Dit past bij het vangnetkarakter van de WWB. Daarmee blijft de WWB behouden voor degene die het
echt nodig hebben.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
P. de Krom