32 815 Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden

Nr. 9 NADER VERSLAG

Vastgesteld 21 september 2011

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

   

I

ALGEMEEN

1

     

1.

Inleiding

1

2.

Aanscherping voorwaarden en sanctie voor jongeren

2

3.

Aanscherping gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets

2

4.

Samenvoeging met de Wet Investeren in Jongeren (WIJ)

5

5.

Tegenprestatie naar vermogen

6

6.

Alleenstaande ouders in de Wet werk en bijstand (WWB)

7

7.

Normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid

7

8.

Invoering en overgangsrecht

8

9.

Financiële gevolgen

10

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele vragen naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de CDA-fractie maken graag gebruik van de mogelijkheid tot het stellen van nadere vragen naar aanleiding van de antwoorden die de regering heeft gegeven in de nota naar aanleiding van het verslag.

De leden van de SP-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en de beantwoording van de vragen door de regering. De leden hebben nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de fractie van D66 danken de regering voor de beantwoording in de nota naar aanleiding van het verslag. De leden hebben een aantal aanvullende vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag.

2. Aanscherping voorwaarden en sanctie voor jongeren

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten in welke mate de groep niet-melders zal toenemen vanwege de vier weken zoektermijn die met voorliggend wetsvoorstel wordt ingevoerd voor jongeren?

Is de regering van mening dat jongeren worden gediscrimineerd naar leeftijd door de vier weken zoektermijn en specifieke sanctiemogelijkheden alleen voor jongeren onder de 27 jaar te laten gelden? Kan de regering toelichten hoe deze leeftijdsgrens objectief valt te rechtvaardigen op basis van gelijke behandelingswetgeving? Kan de regering toelichten op welke wijze een jongere de begeleiding naar de arbeidsmarkt door de gemeente kan afdwingen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat vluchtelingenkinderen niet vergelijkbaar zijn met andere jongeren, omdat zij vanuit een opvangcentrum naar een gemeente worden uitgeplaatst en de uitkeringsaanvraag samenvalt met een verhuizing vanwege uitplaatsing uit het opvangcentrum, zij geen financiële reserves hebben en niet kunnen terugvallen op een netwerk? Acht de regering het wenselijk dat deze vluchtelingenjongeren – die meestal korte tijd in Nederland verblijven – een periode zonder inkomen moeten overbruggen zonder dat zij op andere financieringsbronnen kunnen terugvallen?

3. Aanscherping gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarop de regering zich baseert als zij stelt: «dat er over de jaren in toenemende mate een onbalans is opgetreden in het recht op uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen, en daarmee in de verantwoordelijkheid van de overheid en die van de individuele burger». Zijn er cijfers die dat onderbouwen?

De regering stelt dat een stapeling van uitkeringen niet stimuleert om te gaan werken. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe zij in dat kader aankijkt tegen een jongere in een gezin met een gezinsuitkering. Heeft deze jongere geen last van een armoedeval, omdat het relatief lang duurt voordat deze jongere er financieel op vooruit gaat wanneer hij of zij gaat werken? En in het bijzonder wanneer deze jongere jonger is dan 23, gaat werken tegen het wettelijk minimum jeugdloon (WMJL) dat lager is dan de gezinsnorm, en er nog steeds aanvullende bijstand nodig is voor het gezin. Deelt de regering de stelling dat in die situaties er geen financiële prikkel is voor het inwonende kind om te gaan werken? In welk deel van de gezinnen die straks onder de huishoudinkomenstoets vallen is één of meer meerderjarige inwonende kinderen jonger dan 23 jaar?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom zij geen rekening wil houden met mensen die zich richten op constructies om bijstand te behouden? Moet niet juist worden nagedacht over hoe dergelijke constructies voorkomen kunnen worden?

«Op grond van het voorliggende wetsvoorstel zijn Wajongeren zoals bedoeld in paragraaf 2.2 van de memorie van toelichting vrijgesteld van de huishoudinkomenstoets. Dit is meegenomen in de berekeningen». De leden van de PvdA-fractie vragen of de toestroom van de Wajongeren die op basis van de Wet werken naar vermogen afgewezen zullen worden ook betrokken zijn in de doorrekening. De huidige Wajongeren die na de herkeuring onder de nieuwe bijstandsnorm vallen, vallen die ook onder de huishoudinkomenstoets?

In het wetsvoorstel worden meerderjarige inwonende kinderen tot het gezin gerekend, ter hoogte van de huidige gehuwdennorm. Hebben gehuwden meerderjarige inwonende kinderen, dan ontvangen zij dus geen hogere uitkering, terwijl er wel extra kosten zijn, zoals de ziektekostenverzekering. Meerderjarige kinderen zijn immers niet meer kosteloos meeverzekerd. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering vindt dat dit moet worden opgevangen met bijzondere bijstand? Wat is dan de bijzondere omstandigheid? Immers bijzondere bijstand wordt slechts verleend als het om noodzakelijke kosten gaat die uit bijzondere omstandigheden voortvloeien. Is het hebben van meerdere meerderjarige kinderen een bijzonderheid?

Met de huishoudinkomenstoets wordt een gezin met meerderjarige inwonende kinderen een zelfstandige bijstandspartij terwijl alle wetgeving hen als zelfstandige entiteit behandeld. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toezeggen dat alle betrokken instanties, in het bijzonder de Belastingdienst, deze zelfstandige bijstandspartij erkennen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering een reactie te geven op het alternatieve voorstel van de G4 van een persoonlijke toelage dat een bedrag van ongeveer 55 miljoen op jaarbasis aan bezuinigingen zou kunnen realiseren (vergelijkbaar met het kabinetsvoorstel) terwijl de maatschappelijke gevolgen drastisch beperkt worden en er geen ingrijpende wijzigingen nodig zijn in de procedure van bijstandsaanvragen, de bijstandsadministratie en ICT infrastructuur van de sociale diensten. Kan de regering dit voorstel (laten) doorberekenen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of een gezin met een uitkering dat zorg draagt voor een inwonende 65-plusser, die meer dan 10 uur zorg nodig heeft, gekort zal worden op de uitkering omdat de inwonende 65-plusser een uitkering op basis van de Algemene ouderdomswet (AOW) ontvangt. Met andere woorden: geldt de uitzondering van de huishoudinkomenstoets en de korting op de uitkering zowel voor de AOW-er als voor het gezin met een uitkering?

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de vraag of iemand meer dan 10 uur zorg (bovenop de «gebruikelijke» zorg) nodig heeft alleen wordt bepaald door een indicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Wat te doen met de uren aan zorg die iemand nodig heeft, maar binnenkort niet meer onder de AWBZ vallen, maar onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? De regering geeft aan de gemeentelijke indicatie niet te erkennen als eenduidig en substantieel. Acht de regering de gemeenten niet voldoende in staat zorgindicaties af te geven? Is het niet op zijn minst aan de colleges om te bepalen of zij hun eigen indicaties voldoende substantieel beschouwen om een uitzondering te maken voor mantelzorgers?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan ingaan op de discrepantie die hiermee ontstaat met de ontheffing van verplichtingen van mantelzorgers in de Werkloosheidswet (WW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), waar nog wel wordt uitgegaan van een gemeentelijke (Wmo) indicatie?

Kan de regering ingaan op het feit dat in de beleidsregels indicatiestelling AWBZ wordt gesteld dat bij dreigende overbelasting van mantelzorgers het verlenen van gebruikelijke zorg voor gaat op werk en onderwijs? Hoe kan het dat de Wet werk en bijstand (WWB) werk stelt boven zorg en de AWBZ en Wmo de gebruikelijke zorg boven werk?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het niet veel meer voor de hand ligt te kijken naar de inhoud van de indicatie. Aan de inhoud kan immers worden afgelezen hoe groot de noodzaak van aanvullende mantelzorg is. Het is goed mogelijk dat juist door een omvangrijke AWBZ-indicatie geen of weinig mantelzorg nodig is. Of andersom, dat er een beperkte AWBZ-indicatie wordt afgegeven juist omdat er veel mantelzorg is. De mate van aanwezige mantelzorg bepaalt namelijk mede de omvang van de AWBZ-indicatie. In dit voorstel wordt hier geen rekening mee gehouden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het verlenen van mantelzorg ook gezien wordt als het leveren van een verplichte tegenprestatie.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat er gebeurd als ouders hun uitkering verliezen omdat hun inwonende kind een baan heeft en de ouders schulden hebben. Moet dan het kind de schulden van de ouders betalen? Heeft dit gevolgen voor lopende schuldregelingen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering ervan uitgaat dat de huishoudinkomenstoets niet van toepassing is als beide ouders volledig arbeidsongeschikt zijn (pag. 39 van de nota naar aanleiding van het verslag). De regering stelt dat zij dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen en derhalve niet op de bijstand zijn aangewezen. Dit is echter lang niet altijd het geval. Mensen kunnen ook arbeidsongeschikt worden op het moment dat zij geen werk hebben, zij zijn dan aangewezen op bijstand. Onlangs nog bleek uit de jaarlijkse rapportage van Divosa dat één derde van de ruim 300 000 huidige bijstandsgerechtigden niet sollicitatieplichtig is. Dat wil zeggen dat zij óf een ontheffing hebben vanwege de zorg voor kinderen tot vijf jaar (welke ontheffing met onderhavig wetsvoorstel wordt afgeschaft), óf dat een groot deel van deze groep arbeidsongeschikt is bevonden. Is de regering het met deze leden eens dat het voor deze laatste groep van arbeidsongeschikten in de bijstand een bijzonder hard gelag is, als zij onverkort geconfronteerd worden met de huishoudinkomenstoets? Zij zijn immers niet in staat om te werken en zelf voor een inkomen te zorgen? Kan de regering een indicatie geven van de grootte van deze groep bijstandsgerechtigden?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten in hoeveel huishoudens in Nederland er sprake is van een zogenaamde stapeling van bijstandsuitkeringen. Kan de regering uiteenzetten in hoeveel Nederlandse huishoudens er sprake van is dat naast loon ook bijstandsuitkeringen worden verstrekt?

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op pagina 20 een overzicht gegeven van de bijstandsnormen in Nederland en andere landen. De genoemde Nederlandse norm komt echter niet overeen met de beschikbare informatie op de website www.rijksoverheid.nl. Op welke wijze zijn de bedragen in de tabel in de nota naar aanleiding van het verslag tot stand gekomen? Wat is de reden dat er foutieve bedragen worden genoemd in de beantwoording van de regering? Kloppen de gegevens van andere landen in tabel 3.2 wel? Op welke wijze zijn de bedragen per land tot stand gekomen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven wat er gebeurd als de gezinsleden het niet eens kunnen worden over de uitbetaling van de bijstandsuitkering door het college van B&W.

Ook vragen zij of de regering uiteen kan zetten hoeveel partners in een gezin met een bijstandsuitkering waar ook meerderjarige inwonende kinderen aanwezig zijn de andere zorgbehoevende partner verzorgd. Kan de regering uiteenzetten hoeveel kinderen in een gezin met een bijstandsuitkering met meerderjarige inwonende kinderen het andere zorgbehoevende kind verzorgt?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering de te verwachten hogere kosten kan overleggen bij andere ministeries (beroep op professionele zorg, huurtoeslag, woningen en intramurale zorg) vanwege de demotiverende werking van dit wetsvoorstel voor kinderen om hun ouders mantelzorg te verlenen? Wat is de reactie van de regering dat voorliggend wetsvoorstel juist stimuleert om in het kader van mantelzorg de familieverbanden te verbreken, terwijl de zorgvrager, de mantelzorger en de maatschappij daarmee niet zijn gediend?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering op pagina 37 van de nota naar aanleiding van het verslag aangeeft dat er eind 2012 5600 Wajongers waren met arbeidsvermogen. Kan de regering deze blik in de glazen bol toelichten?

De leden van de fractie van de SP zijn bijzonder teleurgesteld dat de regering weigert om een overzicht te geven van het netto huishoudboekje volgens de Nibud-normen voor diverse huishoudens. Ook vinden zij het jammer dat de regering het niet aandurft om toe te lichten hoe gezinnen «zuiniger moeten gaan leven»? De leden van de SP-fractie verzoeken alsnog om de gevraagde informatie.

De leden van de SGP-fractie vragen of de veronderstelling klopt dat bloedverwanten tweede graad niet als gezin worden aangemerkt indien bij een van deze bloedverwanten een zorgbehoefte bestaat. Zij vragen hoe deze zorgbehoefte bij bloedverwanten tweede graad moet worden aangetoond. Voorts vragen deze leden waarom de regering het wenselijk acht dat ten aanzien van een uitzondering voor zorgbehoefte tussen bloedverwanten eerste en tweede graad uiteenlopende criteria bestaan.

De leden van de SGP-fractie constateren dat een Wmo-indicatie in het kader van de WW en de WIA wel geaccepteerd wordt bij de ontheffing van de verplichting tot werkhervatting in verband met mantelzorg. Deze leden hebben uit de reactie van de regering begrepen dat zij voor deze mogelijkheid in het kader van dit wetsvoorstel niet kiest. Graag vernemen zij een toelichting waarom de Wmo-indicatie in de eerstgenoemde situatie wel bruikbaar is, maar niet in het kader van het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel personen in aanmerking komen voor een uitzondering van de huishoudinkomenstoets indien ook de Wmo-indicatie geaccepteerd zou worden. Met welk bedrag zouden de besparingen afnemen?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat de regering als probleem voor het erkennen van een Wmo-indicatie aanvoert dat daaronder ook gebruikelijke zorg valt. Deze leden constateren echter dat zowel in de richtlijnen voor de AWBZ als voor de Wmo gebruikelijke zorg wordt uitgezonderd. Zij vragen of de regering meer precies kan aangeven waar de knelpunten zitten. Eveneens vragen zij of de regering bereid is waar nodig aanscherping van criteria binnen de Wmo te bewerkstelligen en te stimuleren, zodat ook deze indicaties bruikbaar zijn.

In tegenstelling tot het antwoord van de regering hebben de leden van de SGP-fractie begrepen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) nog steeds zogenaamde nul-urenindicaties afgeeft en het aangeven van de omvang van de zorgvraag onnodig tijdrovend kan zijn. Is de regering bereid deze problematiek nader te bezien en aan te pakken?

4. Samenvoeging met de WIJ

De leden van de PvdA-fractie vragen of, als gevolg van de voorstellen met betrekking tot de samenvoeging van WWB en de Wet investeren in jongeren (WIJ), het recht op een uitkering voor jongeren van gemeente tot gemeente kan gaan verschillen omdat gemeenten zelf hun criteria en hun definitie van «aantoonbare inspanningen» mogen bepalen. Kan de financiële positie van een gemeente de bepalende factor worden voor het al dan niet toekennen van een uitkering?

De leden van de PvdA-fractie vragen of gemeenten jongeren in het speciaal onderwijs kunnen dwingen om twee jaar extra onderwijs te volgen, tot hun 20e, om zodoende te besparen op eventuele uitkeringen. Wat zijn daarvan de extra kosten voor het speciaal onderwijs?

Op welke manier is rekening gehouden met extra uitgaven aan studiefinanciering als gevolg van gemeenten die jongeren door- of terugverwijzen naar school? Wat zijn daarvan de kosten?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Regionaal Meld en Coördinatiefuncties voortijdig schoolverlaters (RMC’s) bereid en in staat zijn om tijdig, binnen vier weken, een verklaring uit te geven die aantoont dat een jongere geen verdere mogelijkheden heeft tot onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat te doen met jongeren die ondanks dat zij onder de leerplicht vallen al meerdere jaren geen onderwijs hebben gevolgd. Wie is dit te verwijten? Wordt een thuiszitter gekort als verschillende instanties al die tijd niet tot een oplossing hebben kunnen komen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of deze aangescherpte verplichtingen voor jongeren onder 27 ook zullen gaan gelden voor Wajongeren met arbeidscapaciteit. Gemeenten hebben onvoldoende kennis van deze populatie. Hoe vindt overdracht plaats tussen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten? Nu participeert het UWV in netwerken van scholen. Gaat de gemeente dit overnemen en gaat dit gepaard met voldoende financiën voor personeel?

De regering schrijft in haar beantwoording: «Wanneer jongeren na de zoekperiode van vier weken zich niet meer melden bij de gemeente kan het college via bestandskoppelingen nagaan hoeveel van deze jongeren werk hebben gevonden of weer een opleiding zijn gaan volgen. Ook kan zichtbaar worden voor het college welke jongeren helemaal niet meer in beeld zijn. Het is aan de beleidsvrijheid van het college of, en zo ja welke activiteiten zij onderneemt voor deze jongeren die nergens meer in beeld zijn». De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de regering zelf geen stappen zal zetten om niet-melders in het vizier te houden en dit overlaat aan de gemeenten. Hoe verhoudt zich hier de beleidsvrijheid van gemeenten met hun zorgplicht?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan uitleggen wat levensbedreigende noodsituaties zijn. Valt dakloosheid daaronder? Of agressie of geweld thuis?

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer zij de evaluatie van de WIJ kunnen verwachten. Is dat voor de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de procedure is wanneer een gezin een uitkering aanvraagt en één van hen een jongere is jonger dan 27 jaar. Moet de rest van het gezin ook vier weken wachten voordat de uitkering echt aangevraagd kan worden?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat een jongere die geen recht heeft op een zelfstandige uitkering omdat het inkomen van zijn ouders boven de grens is, als niet-uitkeringsgerechtigde (nugger) ondersteuning kan vragen bij het vinden van werk. Kan de regering aangeven hoeveel gemeenten actief werk maken van het bieden van ondersteuning bij het vinden van werk aan nuggers? Vinden gemeenten deze werkzoekende niet-uitkeringsgerechtigde jongeren zelf, of moeten deze jongeren zich eerst zelf melden bij het gemeenteloket? Hebben gemeenten voordeel bij het aanbieden van ondersteuning aan nuggers?

De leden van de PvdA-fractie verwonderen zich om de uitspraak van de regering dat het introduceren van de wachttijd van vier weken voor jongeren geen aanvullende besparingen oplevert. Kunnen zij daaruit opmaken dat er geen activerende werking uitgaat van deze vier weken? Wat is dan precies de reden dat de wachttijd wordt ingesteld?

5. Tegenprestatie naar vermogen

De leden van de PvdA-fractie vragen of het opleggen van een verplichting tot tegenprestatie naar vermogen een bevoegdheid is van het college of dat het college hiertoe is verplicht?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat precies wordt verstaan onder «additioneel». Wordt werk dat vroeger als additioneel (Melkertbanen) werd bestempeld, nog steeds zo gezien?

Indien een gemeente besluit niet meer te willen investeren in het schoonhouden van de openbare ruimte en dit dus geen betaalde economische activiteit meer is, mag het schoonhouden van de openbare ruimte dan vervolgens als additionele, maatschappelijk nuttige activiteit worden gezien?

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom vrijwilligerswerk geen vorm van tegenprestatie kan zijn? En mantelzorg? Wat blijft er over aan mogelijke maatschappelijk nuttige activiteiten na uitsluiting van vrijwilligerswerk en van activiteiten die tot verdringing op de arbeidsmarkt kunnen leiden?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de kosten zijn van het invoeren van de verplichting tot tegenprestatie. Is hier begeleiding en/of handhaving nodig?

De leden van de PvdA-fractie vragen of ouders met niet-schoolgaande kinderen die een tegenprestatie verrichten een bijdrage in de kosten van kinderopvang ontvangen, net als wanneer zij deel zouden nemen aan een traject naar werk. Zo nee, hoe moet in de kosten van kinderopvang voor de duur van de tegenprestatie worden voorzien?

6. Alleenstaande ouders in de WWB

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om inzicht in de frequentie van het gebruik van de algemene vrijlating (die geldt gedurende maximaal zes maanden en 25% van de inkomsten uit arbeid vrijlaat tot een maximum van € 187 per maand)?

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het acceptabel zou vinden als een gemeente zou besluiten een alleenstaande ouder voor het verkrijgen van een uitkering in feite zou dwingen kinderen naar de kinderopvang te sturen, terwijl deze ouder het als zijn morele plicht ziet de kinderen zelf op te voeden.

7. Normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het kan dat participatiebevorderende middelen zoals stadspassen nu expliciet onderdeel worden van de WWB – aangezien deze expliciet genoemd worden in de toelichting bij normering minimabeleid – terwijl zij daar vroeger geen onderdeel van uitmaakten. Is het een mogelijkheid om de participatiebevorderende middelen zonder inkomensgrens uit te voeren en de 110%-grens alleen te hanteren voor de inkomensondersteunende regelingen, aangezien het wetsartikel daar expliciet op lijkt te doelen?

De regering stelt dat als gevolg van normering de armoede niet zal toenemen omdat bijzondere bijstand open staat voor de groep die nu geen recht meer heeft op regelingen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de bijzondere bijstand ook open staat voor mensen met een inkomen boven 110% wettelijk minimum loon (WML). Welke effect heeft het afschaffen van categoriale bijstand boven 110% WML op het beroep op bijzondere bijstand en welk financieel beslag legt dit op het budget voor bijzondere bijstand? Heeft dit een effect op de uitvoeringskosten voor gemeenten, en zo ja, welke?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het wegvallen van gemeentelijke regelingen voor mensen met een inkomen boven 110% WML een effect zal hebben op de koopkracht van deze groep. Zo ja, welke effecten zijn dat, onderscheiden per huishouden? Kunnen die effecten naar gemeente worden bekeken?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het normeren op de inkomensgrens, gezien het feit dat veel gemeentelijke regelingen gericht zijn op het bevorderen van participatie, een positief of een negatief effect op de participatiegraad van burgers heeft. Kan de regering het antwoord toelichten?

De leden van de PvdA-fractie vragen of er binnen de wettelijke grenzen mogelijkheden zijn om burgers of hun kinderen met een inkomen boven 110% WML nog steeds gebruik te laten maken van deze stadspassen. Zo ja, welke mogelijkheden zijn dat?

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het verkleinen van de groep rechthebbenden op gemeentelijke regelingen als gevolg van het normeren van de inkomensgrens zich verhoudt tot het beleid waarin kinderen prioriteit hebben binnen het armoedebeleid en convenanten zoals «alle kinderen doen mee»?

De leden van de fractie van de SP zijn verbaasd dat de regering beweert dat werkenden door het normeren van de inkomensgrenzen niet worden benadeeld. Geeft de regering de garantie dat iedere werkende arme die nu gebruik maakt van de inkomensondersteuning via het gemeentelijk minimabeleid deze inkomensondersteuning na invoering van voorliggend wetsvoorstel behoud en deze inkomensondersteuning voor de werkende armen beschikbaar blijft?

Kan de regering toelichten wat de invloed is van het verlagen van de bijstand (TK 2010/11, 32 777) op de normering van de inkomensgrens van het gemeentelijk minimabeleid? Komt de grens van 110% van het WML lager te liggen? Zo ja, hoe hoog is deze grens in netto bedragen in 2011, 2012 en 2013?

De leden van de fractie van D66 vragen de regering om inzicht in de achterliggende berekening waarop het bedrag van de taakstelling van 40 miljoen euro is gebaseerd. De leden zijn voorts benieuwd naar (een inschatting van) het aantal gemeenten dat nu al een normering van de inkomensgrens op 110% van het minimabeleid hanteert.

8. Invoering en overgangsrecht

De regering stelt dat wat betreft de invoeringstermijn het gros van nieuwe aanvragen pas per 1 juli 2012 aan de orde is, en dat het aantal nieuwe gevallen tot die tijd «beperkt in omvang» zal zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering verstaat onder «beperkt in omvang»? Kan de regering dit concreet maken met aantallen? Kan de regering cijfers overleggen waaruit blijkt dat het aantal nieuwe aanvragers tussen 1 januari 2012 en 1 juli 2012 beperkt in omvang zal zijn? Heeft de regering bij het noemen van de term «beperkt in omvang» rekening gehouden met het zittend bestand dat, in geval van wijzigingen tussen 1 januari 2012 en 1 juli 2012, ook voor een deel omgezet zal worden naar de nieuwe systematiek? Welk deel van het zittend bestand zal naar inschatting van de regering vóór 1 juli 2012 omgezet zijn naar de nieuwe systematiek?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de impactanalyse van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) van de implementatie van het noodscenario bij de regering bekend is. Kan inhoudelijk worden ingegaan op de bezwaren die KING in deze analyse formuleert? Bijvoorbeeld het bezwaarbij de fiscale toerekening van de uitkering bij een tijdelijke nul-uitkering voor gezinsleden (het berekenen van loonheffing, het ontstaan van rechtsongelijkheid onder andere tussen kinderen in gezinnen met 1 ouder en gezinnen met 2 ouders, vervuiling van polisadministratie door tijdelijk niet fiscaal niet toe te rekenen, onduidelijkheid over de relatie tussen noodscenario en overgangsrecht en problemen met collectieve contracten die gemeenten hebben met zorgverzekeraars, woningbouwverenigingen en energieleveranciers)? Is het noodscenario besproken met het ministerie van Financiën en is het fiscaal wettelijk verantwoord bevonden?

De leden van de PvdA-fractie vragen of kan worden ingegaan op de opmerkingen die KING maakt ten opzichte van de aanpassing van de uitkeringssystemen. Klopt het dat aanbieders van uitkeringssystemen zeggen minstens 12 maanden nodig te hebben voor het doorvoeren van de aanpassingen en dat voor aanpassing van afgeleide software ook nog eens 6 tot 8 maanden nodig is? Klopt het dat aanbieders zeggen dat de aanpassing van de uitkeringssystemen groter is dan de omslag die gemaakt moest worden bij de introductie van de euro? Op welke manier is daarmee rekening gehouden? Wie zal de kosten van deze ICT-operatie op zich nemen? Welk budget is daarvoor vrijgemaakt? Wordt hierbij ook rekening gehouden met nieuwe aanpassingen aan de systemen zodra de Wet Werken naar vermogen wordt geïntroduceerd?

De leden van de PvdA-fractie vragen ook of is stilgestaan bij de grote hoeveelheid handmatig werk die nodig is voor het beheren van gezinsdossiers zoals is voorzien in het noodscenario en voor het overzetten van WIJ-jongeren naar de WWB. Op welke manier wordt rekening gehouden met deze extra werklast voor de gemeenten? Staat daar extra budget tegenover? Op welke manier wordt rekening gehouden met de foutgevoeligheid van het handmatig verwerken van gezinsgegevens?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke manier is voorzien in de structurele, complexer wordende verwerking en controle van een uitkeringsaanvraag als gevolg van de introductie van de huishoudinkomenstoets, omdat er per uitkering meer mutaties te verwachten zijn en dossieranalyses veelomvattender zullen worden. Hoe wordt de verhoging van de administratieve lasten voor de gemeenten ingeschat? Hoe worden gemeenten daarvoor gecompenseerd? Wordt daarbij ook aandacht geschonken aan scholing en training van medewerkers van de sociale diensten die de wijzigingen van de WWB en de grote gevolgen die zij voor bepaalde gezinnen zullen hebben aan het loket mogen uitleggen?

De leden van de PvdA-fractie vragen of van gemeenten wordt verwacht dat zij de gewijzigde WWB vanaf 1 januari 2012 handhaven. Acht de regering informatiegestuurd handhaven mogelijk wanneer er nog geen aangepaste systemen beschikbaar zijn en gegevens nog niet aangepast en verwerkt zijn? Zo nee, op welke manier verwacht de regering dan dat er gehandhaafd zal worden? En vanaf welk moment?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de gemeenten hebben aangegeven dat de huishoudinkomenstoets per 1 januari 2012, zoals voorgesteld in onderhavig wetsvoorstel, niet kan worden ingevoerd zonder uitvoeringsproblemen vanwege aanpassingen die nodig zijn in de bestaande ICT-systemen. Waarom wil de regering de huishoudinkomenstoets dan toch onverkort invoeren? Is het niet beter om de invoeringsdatum een half jaar uit te stellen, zodat de systemen hiertoe uitgerust zijn?

De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de regering is op de noodkreet van gemeenten dat de invoering van voorliggend wetsvoorstel uitvoeringstechnisch onmogelijk is voor 1 januari 2012.

De leden van de fractie van D66 constateren dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) op 12 september 2011 een nieuwe brief heeft gestuurd. De leden vragen de regering om hierop ook een reactie te geven.

De leden van de SGP-fractie vernemen graag een reactie op de problemen en onmogelijkheden die door de VNG en Divosa worden aangedragen met betrekking tot de invoering.

9. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de nota naar aanleiding van het verslag door de regering wordt gesteld dat dit wetsvoorstel leidt tot een besparing van 54 miljoen euro. De indirecte effecten van de perverse prikkels die van de invoering van de huishoudinkomenstoets kunnen uitgaan, bijvoorbeeld op de huurtoeslag, de Wmo en de AWBZ (jongeren blijven niet langer thuis om voor hulpbehoevende ouder te zorgen), zijn echter niet bij de berekeningen mee genomen. In de nota wordt gesteld dat «deze zogenaamde tweede orde effecten nimmer worden meegenomen in de berekeningen bij een wetsvoorstel». Dit zou echter bij bezuinigingen met verstrekkende gevolgen zoals invoering van de huishoudinkomenstoets, waarbij in feite sprake is van een stelselwijziging, heel gebruikelijk moeten zijn, zo oordelen deze leden. Zij verzoeken de regering dan ook nadrukkelijk om een duidelijke indicatie te geven van de mogelijke meerkosten van de huishoudinkomenstoets voor andere beleidsterreinen.

De voorzitter van de commissie,

Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie,

Dekker


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Gent, W. van (GL), voorzitter, Hamer, M.I. (PvdA), Sterk, W.R.C. (CDA), Smeets, P.E. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Hijum, Y.J. van (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Ulenbelt, P. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Dijck, A.P.C. van (PVV), ondervoorzitter, Spekman, J.L. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dijkgraaf, E. (SGP), Azmani, M. (VVD), Koolmees, W. (D66), Jong, L.W.E. de (PVV), Klaver, J.F. (GL), Huizing, M.E. (VVD), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV) en Vacature, (SP).

Plv. leden: Voortman, L.G.J. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Uitslag, A.S. (CDA), Klijnsma, J. (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Kooiman, C.J.E. (SP), Schouten, C.J. (CU), Fritsma, S.R. (PVV), Çelik, M. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Staaij, C.G. van der (SGP), Aptroot, Ch.B. (VVD), Pechtold, A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV), Sap, J.C.M. (GL), Houwers, J. (VVD), Harbers, M.G.J. (VVD), Mos, R. de (PVV) en Gesthuizen, S.M.J.G. (SP).

Naar boven