32 815 Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden

Nr. 31 AMENDEMENT VAN HET LID DIJKGRAAF

Ontvangen 5 oktober 2011

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel I, onderdeel F, onder 1, komt te luiden:

1. Aan het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • g. het verlenen van de bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid;

  • h. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid.

II

Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:

I

Artikel 9a komt te luiden:

Artikel 9a. Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders

  • 1. Onverminderd artikel 9, tweede lid, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a.

  • 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmalig verleend.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor zover uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, niet wil nakomen.

  • 4. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, geldt zolang het jongste kind van de alleenstaande ouder de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Onverminderd de eerste zin geldt de ontheffing gedurende ten hoogste vijf jaar. Op deze periode worden in mindering gebracht de periode, dan wel perioden, waarin de alleenstaande ouder in de voorgaande woonplaats, dan wel in de voorgaande woonplaatsen, gebruik heeft gemaakt van de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, alsmede de periode, dan wel perioden, waarin toepassing is gegeven aan artikel 17, vierde lid, van de Wet investeren in jongeren.

  • 5. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien de volledige duur van vijf jaar nog niet volledig is benut:

    • a. van rechtswege opgeschort, met ingang van de datum waarop het jongste kind de leeftijd van vijf jaar bereikt;

    • b. van rechtswege opgeschort indien niet langer recht op bijstand bestaat;

    • c. door het college opgeschort op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder aan wie de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, is verleend; of

    • d. door het college ingetrokken indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, niet wil nakomen.

  • 6. Op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar beëindigt het college een opschorting als bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, indien de daarin genoemde omstandigheden niet langer van toepassing zijn.

  • 7. Het college stelt binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, een plan van aanpak op voor de invulling van de voorziening, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid.

  • 8. Het college verricht binnen zes maanden na het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in het zevende lid, een heronderzoek naar het in dat plan van aanpak opgenomen voorziening, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.

  • 9. Indien het heronderzoek, bedoeld in het achtste lid, daartoe aanleiding geeft stelt het college een gewijzigd plan van aanpak op.

  • 10. Het college vult de voorziening, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 11. Op verzoek van de alleenstaande ouder die beschikt over een startkwalificatie en aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid, vult het college de voorziening, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 12. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, indien het college de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, heeft ingetrokken op grond van het vijfde lid, onderdeel d. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

III

In artikel III, wordt na onderdeel C, een onderdeel ingevoegd, luidende:

CA

Aan artikel 35, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het verlagen van de uitkering, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid

IV

Artikel III, onderdeel E, komt te luiden:

E

Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38

  • 1. Onverminderd artikel 37a, eerste lid, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a tot en met d.

  • 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmalig verleend.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor zover uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, niet wil nakomen.

  • 4. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, geldt zolang het jongste kind van de alleenstaande ouder de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Onverminderd de eerste zin geldt de ontheffing gedurende ten hoogste vijf jaar. Bij verhuizing naar een andere woonplaats wordt op deze periode in mindering gebracht de periode, dan wel perioden, waarin de alleenstaande ouder in de voorgaande woonplaats, dan wel de voorgaande woonplaatsen, gebruik heeft gemaakt van de ontheffing bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien de volledige duur van vijf jaar nog niet volledig is benut:

    • a. van rechtswege opgeschort, met ingang van de datum waarop het jongste kind de leeftijd van vijf jaar bereikt;

    • b. van rechtswege opgeschort indien niet langer recht op bijstand bestaat;

    • c. door het college opgeschort op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder aan wie de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, is verleend; of

    • d. door het college ingetrokken indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, niet wil nakomen.

  • 6. Op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar beëindigt het college een opschorting als bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, indien de daarin genoemde omstandigheden niet langer van toepassing zijn.

  • 7. Het college stelt binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, een plan van aanpak op voor de invulling van de voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid.

  • 8. Het college verricht binnen zes maanden na het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in het zevende lid, een heronderzoek naar het in dat plan van aanpak opgenomen voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.

  • 9. Indien het heronderzoek, bedoeld in het achtste lid, daartoe aanleiding geeft stelt het college een gewijzigd plan van aanpak op.

  • 10. Het college vult de voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van betrokkene te boven gaat.

  • 11. Op verzoek van de alleenstaande ouder die beschikt over een startkwalificatie en aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid, vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 12. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel d, indien het college de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, heeft ingetrokken op grond van het vijfde lid, onderdeel d. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

V

In artikel IV, wordt na onderdeel C, een onderdeel ingevoegd, luidende:

CA

Aan artikel 35, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. het verlagen van de uitkering, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid

VI

Artikel IV, onderdeel E, komt te luiden:

E

Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38

  • 1. Onverminderd artikel 37a, eerste lid, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a tot en met d.

  • 2. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt eenmalig verleend.

  • 3. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor zover uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, niet wil nakomen.

  • 4. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, geldt zolang het jongste kind van de alleenstaande ouder de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt. Onverminderd de eerste zin geldt de ontheffing gedurende ten hoogste vijf jaar. Bij verhuizing naar een andere woonplaats wordt op deze periode in mindering gebracht de periode, dan wel perioden, waarin de alleenstaande ouder in de voorgaande woonplaats, dan wel de voorgaande woonplaatsen, gebruik heeft gemaakt van de ontheffing bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien de volledige duur van vijf jaar nog niet volledig is benut:

    • a. van rechtswege opgeschort, met ingang van de datum waarop het jongste kind de leeftijd van vijf jaar bereikt;

    • b. van rechtswege opgeschort indien niet langer recht op bijstand bestaat;

    • c. door het college opgeschort op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder aan wie de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, is verleend; of

    • d. door het college ingetrokken indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat hij zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, niet wil nakomen.

  • 6. Op een daartoe strekkend verzoek van de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar beëindigt het college een opschorting als bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c, indien de daarin genoemde omstandigheden niet langer van toepassing zijn.

  • 7. Het college stelt binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, een plan van aanpak op voor de invulling van de voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid.

  • 8. Het college verricht binnen zes maanden na het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in het zevende lid, een heronderzoek naar het in dat plan van aanpak opgenomen voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.

  • 9. Indien het heronderzoek, bedoeld in het achtste lid, daartoe aanleiding geeft stelt het college een gewijzigd plan van aanpak op.

  • 10. Het college vult de voorziening, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van betrokkene te boven gaat.

  • 11. Op verzoek van de alleenstaande ouder die beschikt over een startkwalificatie en aan wie een ontheffing is verleend als bedoeld in het eerste lid, vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 12. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onderdeel d, indien het college de ontheffing, bedoeld in het eerste lid, heeft ingetrokken op grond van het vijfde lid, onderdeel d. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Toelichting

Dit amendement behoudt de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling op verzoek van alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Het artikel beoogt alleenstaande ouders van de arbeidsplicht te ontheffen en de re-integratieverplichtingen aan te scherpen en beperkt de maximale duur van de ontheffing tot 5 jaar. Hiertoe voorziet het amendement er in dat het plan van aanpak zowel voor de alleenstaande ouder als voor het college een nadrukkelijker rol gaat spelen bij de vrijstelling. In het plan van aanpak is opgenomen wat van de alleenstaande ouder verwacht wordt qua re-integratie-inspanningen. Voor het college houdt dit in dat het plan van aanpak telkens na zes maanden heronderzocht moet worden en zo nodig bijgesteld. Voor de alleenstaande ouder betekent dit dat die frequenter controlerend contact met het college zal hebben. Dat contact is echter niet vrijblijvend. Het plan van aanpak zal afgestemd worden op de inspanningen die de alleenstaande ouder sinds de opstelling van het plan van aanpak of het vorige heronderzoek verricht heeft en op de bereikte resultaten. Als die resultaten zodanig achterblijven dat daaruit ondubbelzinnig blijkt dat de alleenstaande ouder de aan de ontheffing verbonden verplichtingen niet nakomt, leidt dit niet meer alleen, zoals in het artikel dat de regering beoogt te laten vervallen, tot opschorting van de ontheffing maar tot intrekking. De alleenstaande ouder kan daarna niet meer in aanmerking komen voor de ontheffing. Tevens legt het college in die situatie een maatregel op met inachtneming van de gemeentelijke verordening. Indieners beogen hiermee misbruik en oneigenlijk gebruik van de ontheffingsmogelijkheid te voorkomen.

Dijkgraaf

Naar boven