32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

35 668 Wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie

AW1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 oktober 2023

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat2 hebben kennisgenomen van de brief van 7 juli 2023,3 in reactie op de brief van de commissie van 26 mei 2023 met nadere vragen inzake de beleidsinzet biogrondstoffen. De leden van de fractie van de BBB hadden naar aanleiding hiervan een aantal vervolgvragen en opmerkingen.

Naar aanleiding hiervan is op 20 september 2023 een brief gestuurd aan de Minister voor Klimaat en Energie.

De Minister heeft op 16 oktober 2023 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Minister voor Klimaat en Energie

Den Haag, 20 september 2023

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat hebben kennisgenomen van de brief van 7 juli 2023,4 in reactie op de brief van de commissie van 26 mei 2023 met nadere vragen inzake de beleidsinzet biogrondstoffen. De leden van de fractie van de BBB hebben naar aanleiding hiervan een aantal vervolgvragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie verzoeken u om te specificeren hoeveel procent van de energie opgewekt wordt door houtige grondstoffen. Kunt u een indicatie geven welke consequenties dit met zich meebrengt voor het milieu, bijvoorbeeld met betrekking tot de CO2 uitstoot?

Kunt u toelichten waarom de inzet van biogrondstoffen voor de tuinbouw op hoge temperatuurwarmte niet meer in aanmerking komt voor subsidie, terwijl u de inzet van «hoogwaardige» biogrondstoffen in de chemie en in de bouw blijft toestaan?

In uw ogen bestaan er onvoldoende alternatieven voor de inzet van biogrondstoffen. De leden van de BBB-fractie wijzen er echter op dat het inzetten van alternatieven voor biogrondstoffen juist interessanter wordt als de subsidies voor de inzet van biogrondstoffen versneld worden afgebouwd. Kunt u aangeven waarom u er niet voor kiest om de subsidies uitsluitend in te zetten op het versnellen van het ontwikkelen van alternatieven voor biogrondstoffen? Op welke termijn bent u voornemens te stoppen met de inzet op het subsidiëren van biogrondstoffen?

Tot slot vragen deze leden wat de status is van het onderzoek naar de inzet van kernenergie.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 13 oktober 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Saskia Kluit

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 oktober 2023

Hierbij zend ik u de antwoorden op de nadere vragen van de leden van de fractie van de BBB inzake de beleidsinzet biogrondstoffen (uw kenmerk 171438.09U, ingezonden op 20 september jl.).

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

171438.09U

1

De leden van de BBB-fractie verzoeken u om te specificeren hoeveel procent van de energie opgewekt wordt door houtige grondstoffen.

Antwoord

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft berekend dat in 2021 ongeveer 3% van het totale energieverbruik is opgewekt door houtige biogrondstoffen. Over 2022 zijn nog geen definitieve cijfers, die zullen eind van het jaar beschikbaar komen.

2

Kunt u een indicatie geven welke consequenties dit met zich meebrengt voor het milieu, bijvoorbeeld met betrekking tot de CO2 uitstoot?

Antwoord

De CO2-emissies door het gebruik van biogrondstoffen tellen niet mee voor de klimaatdoelen, zolang bewezen wordt dat deze biogrondstoffen op duurzame wijze tot stand zijn gekomen. Bomen nemen tijdens de groei CO2 op. Die CO2 komt weer vrij bij de verbranding. Zolang het bos duurzaam wordt beheerd, en er wordt gezorgd dat er niet meer wordt gekapt dan er aangroeit, is dit CO2-neutraal. De eisen voor duurzaam bosbeheer zijn in dit geval gereguleerd via de Europese Renewable Energy Directive (RED). Als er geen bewijs is dat de biogrondstoffen op een duurzame wijze worden geproduceerd, wordt de ernergie niet gezien als hernieuwbaar en tellen de CO2-emissies dus gewoon mee, net als andere uitgestoten CO2.

3

Kunt u toelichten waarom de inzet van biogrondstoffen voor de tuinbouw op hoge temperatuurwarmte niet meer in aanmerking komt voor subsidie, terwijl u de inzet van «hoogwaardige» biogrondstoffen in de chemie en in de bouw blijft toestaan?

Antwoord

Het kabinet werkt aan de uitvoering van het duurzaamheidskader biogrondstoffen5. Conform dit kader moet de inzet van duurzame biogrondstoffen passen in het eindbeeld of in de transitie daarnaartoe. Daar waar duurzame alternatieven beschikbaar komen, zal dit op termijn leiden tot een afbouw van de subsidie voor die toepassingen.

Voor energetische toepassingen van biogrondstoffen is vastgesteld dat er genoeg duurzame alternatieven zijn, daarom zet het kabinet in op afbouw. Zo is in de Kamerbrief van 22 april 20226 aangekondigd onmiddelijk te stoppen met de afgifte van nieuwe subsidies op lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen. Met ingang van de SDE++ 2023 komen daarbij ook toepassingen voor de gebouwde omgeving en tuinbouw op hogetemperatuurwarmte niet meer in aanmerking voor subsidie als gebruik wordt gemaakt van houtige biomassa. Voor de tuinbouw zijn voldoende duurzame alternatieven beschikbaar, waaronder aquathermie, restwarmte, lucht-water-warmtepomp, en zonthermie.

In de chemie en in de bouw zijn nog weinig duurzame alternatieven beschikbaar, dus zet het kabinet erop in om de inzet van duurzame biogrondstoffen daar te vergroten.

4

Kunt u aangeven waarom u er niet voor kiest om de subsidies uitsluitend in te zetten op het versnellen van het ontwikkelen van alternatieven voor biogrondstoffen?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat er een belangrijke rol is weggelegd voor de inzet van duurzame biogrondstoffen voor het bereiken van een klimaatneutrale en circulaire samenleving in 2050. Biogrondstoffen zijn onmisbaar om de afhankelijkheid van (geïmporteerde) primaire fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen te beëindigen, bijvoorbeeld in de chemie, de bouw en bij de productie van brandstoffen voor de lucht- en scheepvaart. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame grondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. Zowel in het eindbeeld in 2050 als in de transitie daarnaartoe zullen we gebruik maken van biogrondstoffen, bijvoorbeeld voor hoogwaardige toepassingen in de chemie en in de bouw. Zo stimuleert het kabinet de hoogwaardige inzet van biogrondstoffen via de de versnelling Evan de toepassing van biobased bouwmaterialen (zoals aangekondigd in de voorjaarsbesluitvorming) en via het Programma Groen Gas.

5

Op welke termijn bent u voornemens te stoppen met de inzet op het subsidiëren van biogrondstoffen?

Antwoord

Het kabinet werkt aan de uitvoering van het duurzaamheidskader7 biogrondstoffen. Conform dit kader is er ook nog een rol weggelegd voor biogrondstoffen in een klimaatneutraal Nederland. Het kabinet is daarom niet voornemens om volledig te stoppen met het subsidiëren van biogrondstoffen. Wel zet het kabinet in op het zo hoogwaardig mogelijk inzetten van biogrondstoffen en alleen daar waar er geen goede alternatieven voor handen zijn.

6

Tot slot vragen deze leden wat de status is van het onderzoek naar de inzet van kernenergie.

Antwoord

Ik heb uw Kamer in juni 2023 op de hoogte gesteld van de status van de werkzaamheden rondom de twee nieuw te bouwen centrales, waarvoor verschillende trajecten en onderzoeken lopen.8

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is, ter voorbereiding op het tenderproces, in contact met een drie potentiële en geïnteresseerde leveranciers van kerncentrales. Dit zijn de leveranciers met ervaring van het bouwen van generatie III+ reactoren met een minimaal vermogen van 1.000 MW. In samenwerking met deze leveranciers wordt nader onderzocht onder welke financiële en technische voorwaarden nieuwe kerncentrales in Nederland kunnen worden gerealiseerd. Deze voorwaarden vormen ook de kaders voor de besluitvorming over onder andere de locatie, het ontwerp van de centrales, het financieringsmodel, en de rol van de overheid. Naar verwachting kunnen de beoogde technologieleveranciers deze maand starten met de uitvoering van de technische haalbaarheidsstudie, die ongeveer zes maanden in beslag zal nemen. Ik verwacht beide Kamers hierover medio 2024 te kunnen informeren. Ook wordt begin 2024 gestart met de projectprocedure, waarin met een integrale effectenstudie tot een locatiebesluit wordt gekomen. Belangrijk onderdeel hiervan is het onderzoek naar de milieueffecten van mogelijke locaties, via een zogenoemde planMER. Er lopen daarnaast ook verschillende onderzoeken, waaronder een koelwaterstudie, een onderzoek naar de inpassing op het elektriciteitsnet, en een onderzoek naar mogelijke financieringsconstructies.

Tot slot is bij Voorjaarsnota aangekondigd dat EUR 65 miljoen wordt uitgetrokken voor de versnelling van de ontwikkeling van Small Modulair Reactors (SMRs). Daarvoor worden dit najaar gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders, zoals provincies, onderzoeks- en kennisinstellingen en de maakindustrie.


X Noot
1

De letters AW hebben alleen betrekking op 32 813.

X Noot
2

Samenstelling:

Kemperman (BBB), Van Langen (BBB) (ondervoorzitter), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Faber-Van de Klashorst (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (Ja21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

X Noot
3

Kamerstukken I, 2022–23, 32 813/45 668, AU.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2022–23, 32 813/45 668, AU.

X Noot
5

Kamerstuk 35 668, nr. AG.

X Noot
6

Kamerstuk 35 668, nr. AG.

X Noot
7

Kamerstuk 35 668, nr. AG.

X Noot
8

Kamerstuk II 32 645, nr. 117.

Naar boven