32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 940 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2021

De rechtbank Den Haag heeft op 26 mei jl. een uitspraak gedaan (hierna: «Shell-vonnis») in de procedure die was aangespannen door zeven stichtingen en verenigingen (waaronder Milieudefensie) en ruim 17.000 individuele eisers tegen Royal Dutch Shell (hierna: «RDS»).

De Kamer heeft mij gevraagd om een schriftelijke appreciatie van de uitspraak. In de brief van 13 juli 2021 (Kamerstukken 32 813 en 32 637, nr. 807) heb ik toegezegd na de zomer een analyse van dit vonnis met u te delen. Interdepartementaal is uitgezocht wat deze uitspraak – behoudens het resultaat van het reeds ingezette hoger beroep door RDS – betekent.

Met deze brief geef ik inzicht in de uitkomst van deze analyse. Deze brief reflecteert de huidige stand van zaken, gegeven het reeds ingezette hoger beroep. Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over lopende juridische procedures.

Vonnis

De rechtbank heeft RDS bevolen om via het concernbeleid van de Shell-groep de CO2-uitstoot eind 2030 terug te brengen met netto 45% ten opzichte van het niveau van 2019. De door de rechtbank opgelegde reductieverplichting ziet toe op de hele energieportefeuille van de Shell-groep en op het gezamenlijke volume van alle emissies van de Shell-groep, haar toeleveranciers en afnemers. Ten aanzien van de CO2-uitstoot van de Shell-groep zelf (scope 1) heeft de rechtbank RDS een resultaatverplichting opgelegd; ten aanzien van toeleveranciers en afnemers (scope 2 en 3) een zwaarwegende inspanningsverplichting. RDS is vrij om de reductieverplichting naar eigen inzicht na te komen en het concernbeleid voor de Shell-groep naar eigen inzicht vorm te geven. RDS is dus ook niet verplicht om in Nederland zijn emissies verder te verlagen, zolang door maatregelen elders in de wereld de opgelegde reductiedoelstelling wordt gehaald.

Juridische analyse van het vonnis

De Nederlandse overheid is geen partij in deze procedure. Het vonnis leidt niet tot directe juridische verplichtingen voor de Nederlandse overheid.

Nu de zaak met het hoger beroep van RDS nog onder de rechter is, kunnen hierover geen definitieve uitspraken worden gedaan. De reductieverplichting van Shell vloeit voort uit de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm uit het Burgerlijk Wetboek, die inhoudt dat handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, onrechtmatig is. Deze norm heeft de rechtbank ingevuld aan de hand van feiten, breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden. Daarnaast baseert de rechtbank haar oordeel op de conclusie dat gevaarlijke klimaatverandering ernstige risico's meebrengt voor mensenrechten, zoals het recht op leven en een ongestoord gezinsleven. Vooralsnog geldt dat de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm enkel is ingevuld voor RDS en derhalve geldt de door de rechtbank opgelegde reductieverplichting ook enkel voor RDS. In hoeverre de overwegingen van de rechtbank ook relevant kunnen zijn voor andere bedrijven, is op voorhand lastig te beantwoorden. De rechtbank stelt wel vast dat de verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren voor alle bedrijven geldt, ongeacht omvang, sector, operationele context, eigendomsverhoudingen en structuur. Of het vonnis daadwerkelijk kan leiden tot precedentwerking voor andere bedrijven hangt af van het verdere verloop van de procedure; de uitkomst in hoger beroep en mogelijk zelfs cassatie, dient afgewacht te worden. De door Shell voorgenomen wijziging van haar statutaire zetel heeft naar het zich laat aanzien geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van het vonnis. Of de voorgenomen wijziging gevolgen heeft voor de lopende hoger beroep procedure dient in lijn met het voorgaande ook te worden afgewacht.

Dit vonnis is uniek omdat hierin voor het eerst een bedrijf een specifieke, grensoverschrijdende, CO2-reductieverplichting krijgt opgelegd door de Nederlandse rechter. Het Shell-vonnis legt ook reductieverplichtingen op in de gehele keten.

Mondiaal zijn er diverse klimaatrechtszaken. In januari 2020 is een procedure gestart door diverse steden, lokale autoriteiten en ngo’s met een civielrechtelijke zaak tegen het Franse olieconcern Total, met het verzoek Total te dwingen zijn bedrijfspraktijk in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Ook loopt sinds 2015 in Duitsland een zaak waarin een Peruaanse boer het Duitse energiebedrijf RWE mede verantwoordelijk houdt voor klimaatverandering in zijn woonomgeving. Eind augustus 2021 heeft een ngo het Australische olie- en gasbedrijf Santos aangeklaagd. Het bedrijf stelt dat het schone energie levert en een plan heeft om een netto-uitstoot van nul te realiseren in 2040, maar volgens de ngo zijn deze uitlatingen onjuist en in strijd met de wetgeving inzake consumentenbescherming en vennootschappen. Er is in voornoemde zaken nog geen uitspraak gedaan.

Een grotere verantwoordelijkheid voor impact op mens en milieu

Al langer is een maatschappelijke trend zichtbaar waarin het bedrijfsleven steeds meer verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn impact op mens en milieu. Zonder op dit specifieke vonnis in te gaan, blijft ook in de context van het klimaat- en IMVO-beleid voor het kabinet onverminderd van belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen voor hun impact op mens en milieu én dat bedrijven in Nederland (blijven) investeren wanneer dit bijdraagt aan brede welvaart. Voor bedrijven is hierbij van belang dat duidelijk is waar zij aan moeten voldoen, omdat dit hen meer investeringszekerheid geeft.

Het Nederlandse klimaatbeleid is erop gericht om invulling te geven aan de verantwoordelijkheid van de overheid om klimaatverandering tegen te gaan. Zo heeft dit kabinet een klimaatwet geïntroduceerd, is er een Klimaatakkoord gesloten en wordt de voortgang van het klimaatbeleid jaarlijks gerapporteerd in de klimaatnota, die op 28 oktober jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 901) aan uw Kamer is aangeboden. In Brussel heeft het kabinet succesvol gepleit voor het ophogen van de Europese klimaatdoelen voor 2030. Het is aan een volgend kabinet om nationaal invulling te geven aan deze opgehoogde Europese doelen. Daarnaast moedigt het kabinet bedrijven aan op vrijwillige basis verantwoordelijkheid te nemen voor hun reductieopgave door het stellen van de op klimaatwetenschap gebaseerde doelen, bijvoorbeeld door aansluiting bij het Science Based Target Initiative (SBTi). Meer dan 40 Nederlandse bedrijven deden dit reeds. Als verdere aanmoediging, heeft het kabinet daarnaast eerder dit jaar formeel haar steun verleend aan het Carbon Disclosure Project (CDP), dat bedrijven stimuleert openbaar te rapporteren over hun impact op milieu. Het kabinet steunt voorts de World Benchmarking Alliance in het formuleren van, eveneens op wetenschap gestoelde, benchmarks waarlangs prestaties van bedrijven kunnen worden afgemeten en verwelkomt het wanneer bedrijven zich publiekelijk verbinden aan klimaatneutraliteit in 2050. Door nu al dergelijke stappen te zetten kunnen bedrijven een concurrentievoorsprong verkrijgen.

Ook het beleid op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) heeft tot doel dat (meer) bedrijven mensenrechten en milieu respecteren in hun gehele waardeketen. Het kernelement van het nieuwe IMVO-beleid is wetgeving om gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de internationale standaarden, verplicht te stellen voor bepaalde bedrijven. Op 5 november jl. presenteerde het kabinet zijn bouwstenen voor IMVO-wetgeving1. Bij voorkeur wordt IMVO-wetgeving op EU-niveau ingevoerd. De Europese Commissie bereidt een voorstel voor waarin bedrijven verplicht worden tot gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van mensenrechten en milieu (waaronder klimaat). Ook werkt de Europese Commissie aan de herziening van een aantal richtlijnen2 op het gebied van duurzaamheidsrapportage door ondernemingen. Op 21 april 2021 heeft de Commissie haar voorstel hierover gepubliceerd.3 Het kabinet volgt deze ontwikkelingen op de voet en heeft in zijn BNC-fiche een positieve grondhouding ingenomen.

In de tussentijd steunt de Nederlandse overheid bedrijven in hun eigen inspanningen die bijdragen aan het nemen van verantwoordelijkheid voor mens en milieu. Zo bevat het Nederlandse IMVO-beleid nu reeds stimulerende maatregelen op dit terrein zoals opgenomen in de nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap»4. Ook ondersteunt het kabinet de werkzaamheden van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code die samen met de schragende partijen van de Corporate Governance Code aan actualisering van de Code werkt. Hierbij kijken de Commissie en de schragende partijen naar een nadere invulling van het begrip «lange termijn waardecreatie».

Tot slot

Het Shell-vonnis leidt niet tot directe juridische verplichtingen voor Nederland. De Nederlandse overheid blijft uitvoering geven aan het Nederlandse Klimaatakkoord, de Europese Green Deal en de Parijsdoelen. Voor het bevorderen van reductie in de keten is bij voorkeur internationaal of Europees beleid nodig. Als zodanig geeft dit vonnis de Nederlandse overheid geen directe aanleiding tot aanpassing van het klimaatbeleid. Het is aan een volgend kabinet hoe – mede bij de nationale doorvertaling van het Europese Fit-for-55 pakket – verder invulling te geven aan dit beleid.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok


X Noot
1

Kamerstuk 26 485, nr. 377.

X Noot
2

Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn (EU) nr. 537/2014.

X Noot
3

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn (EU) nr. 537/2014 betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, COM(2021)189.

X Noot
4

Kamerstukken 26 485 en 35 495, nr. 337.

Naar boven