32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 718 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2021

Hierbij doe ik uw Kamer de beantwoording toekomen op de motie van de leden Agnes Mulder (CDA) en Harbers (VVD) (Kamerstuk 32 813, nr. 633) aangaande het ontbreken van wet- en regelgeving voor demonstratieprojecten met waterstof in de gebouwde omgeving. Door het ontbreken van dit regelgevend kader is het momenteel niet mogelijk dat regionale netbeheerders het transport van waterstof verzorgen binnen dergelijke projecten. De motie van de leden Agnes Mulder en Harbers verzoekt daarom de regering om met onder andere netbeheerders in gesprek te gaan over een oplossing, waardoor er duidelijkheid ontstaat over de randvoorwaarden voor demonstratieprojecten voor waterstof in de gebouwde omgeving. In aanvulling op deze motie heeft lid Agnes Mulder (CDA) in het schriftelijk overleg klimaat en energie van 12 februari 2021 mij gevraagd een tijdsplan te schetsen voor het creëren van het gewenste kader. Ook daar zal ik in deze brief op ingaan.

Naast een beantwoording van bovengenoemde motie, wil ik in deze brief, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, een appreciatie geven van het meegezonden Signaal 2021 van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), getiteld «Afspraken over voorwaarden bij waterstofexperimenten noodzakelijk». In het Signaal wijst ook de ACM op het belang van de ontwikkeling van een wettelijk kader voor waterstofprojecten in de gebouwde omgeving. Ook doet de ACM een handreiking om gezamenlijk tot een tijdelijk kader te komen voor deze projecten in afwachting op het wettelijk kader, zodat deze projecten door kunnen.

Waterstof in de gebouwde omgeving en de Green Deal H2-Wijken

Zoals aangegeven in de kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 485) en de brief voortgang beleidsagenda kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 653) zal, gelet op de beschikbaarheid en prijs, waterstof vóór 2030 geen significante rol spelen in de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Uit de Startanalyse aardgasvrije buurten van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) volgt dat waterstof ná 2030 wel een van de mogelijke strategieën is voor het verwarmen van woningen zonder aardgas.1 Dit kan onder meer middels de toepassing van waterstof in een HR-ketel, in combinatie met een hybride warmtepomp of als pieklast bij warmtenetten. De werkelijke inzet van waterstof is volgens het PBL ook na 2030 afhankelijk van het beschikbaar komen van betaalbare duurzame waterstof.

Om een eventuele toekomstige rol van waterstof in de gebouwde omgeving mogelijk te maken, is het verstandig om nu al ervaring op te doen met de technische toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving en de opbouw van lokale waterstofketens. Twee projecten, in Stad aan ’t Haringvliet en Hoogeveen, hebben inmiddels een Rijksbijdrage ontvangen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken. Daarnaast is in maart van dit jaar de «Green Deal H2-Wijken» gesloten tussen het Rijk en de bij deze projecten betrokken partijen. Het doel van deze Green Deal is om gezamenlijk kennis te ontwikkelen en te delen over het gebruik van waterstof als warmtealternatief voor aardgas in de gebouwde omgeving en het bevorderen van de ontwikkeling van deze projecten. Als nevendoel van de Green Deal is benoemd het verkennen van de juridische condities, waaronder regelgeving en vergunningverlening. Onderzoekthema’s binnen de Green Deal H2-Wijken richten zich onder andere op de juridische voorwaarden en kosten rondom het transport en opslag van waterstof, veiligheid binnen en buiten de woning, leveringszekerheid en het stimuleren van participatie en draagvlak onder de betrokken huishoudens.

Onderzoek en ontwikkeling wettelijk kader demonstratieprojecten

Een van de specifieke doelen van de eerste projecten met waterstof in de gebouwde omgeving is het demonstreren dat het technisch mogelijk en veilig is om waterstof door bestaande aardgasleidingen naar woningen te transporteren. Door het hergebruiken van het bestaande regionale gastransportnet wordt beoogd de maatschappelijke kosten bij de inzet van waterstof zo laag mogelijk te houden. De Gaswet staat het momenteel echter niet toe dat regionale netbeheerders hun gasnetten gebruiken voor het transport van waterstof. Daarom is in het Klimaatakkoord afgesproken, en vervolgens in de kabinetsvisie waterstof toegezegd, dat onderzocht zou worden hoe wettelijke ruimte kan worden gecreëerd voor experimenten om regionale netbeheerders ervaring op te laten doen op het gebied van transport en distributie van waterstof. Daarnaast is er behoefte aan regelgeving die de positie van de waterstofconsument beschermt en randvoorwaarden schept rondom leveringszekerheid en veiligheid, inclusief het toezicht hierop. Het demonstratieve karakter van de projecten mag immers niet leiden tot een lager beschermingsniveau van de consument als deze tijdelijk of permanent overgaat van aardgas naar waterstof.

In de brief voortgang beleidsagenda kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 653) is uw Kamer reeds geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijkheden om het regionale netbeheerders op basis van de huidige Gaswet toe te staan binnen demonstratieprojecten waterstof te transporteren. De conclusie luidde dat de huidige Gaswet niet het juiste kader biedt voor het op verantwoorde wijze uitvoeren van de demonstatieprojecten. Belangrijk aspect daarbij is het feit dat de Gaswet geen grondslag kent voor het stellen van aanvullende voorwaarden voor de uitvoering van taken op het gebied van waterstof, zoals voorwaarden ten aanzien van consumentenbescherming, veiligheid en leveringszekerheid. Daarom zal ik een voorstel tot wijziging van de Gaswet voorbereiden op grond waarvan de gewenste ruimte wordt geboden aan regionale netbeheerders om het waterstoftransport binnen de demonstratieprojecten te verzorgen en waarbij tevens de randvoorwaarden worden geboden die nodig zijn ter bescherming van de betrokken huishoudens. Door te kiezen voor een zelfstandige wijziging van de Gaswet streef ik ernaar vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Energiewet het wettelijk kader te kunnen bieden voor de realisatie en uitvoering van de demonstratieprojecten.

Signaal van de ACM over voorwaarden voor waterstofexperimenten

Recent heeft de ACM haar Signaal 2021 aan mij toegezonden, welke als bijlage bij deze brief aan uw Kamer wordt aangeboden2. In dit Signaal, getiteld «Afspraken over voorwaarden bij waterstofexperimenten noodzakelijk», signaleert ook de ACM dat diverse netbeheerders plannen maken voor deelname in waterstofprojecten in de gebouwde omgeving, maar dat het wettelijk kader hiervoor nog ontbreekt. Dat betekent onder meer dat de veiligheid en consumentenbescherming onvoldoende zijn geborgd en dat de wettelijke grondslag voor deelname van netbeheerders aan deze projecten ontbreekt. De ACM acht dit onwenselijk en roept op tot de ontwikkeling van het noodzakelijke wettelijk kader.

Om de projecten die reeds in voorbereiding zijn niet te vertragen, bevat het Signaal van de ACM een uitnodiging aan mij om, vooruitlopend op het wettelijk kader, samen met veiligheidstoezichthouders en andere betrokken partijen, voorwaarden op te stellen rondom de toepassing van waterstof in de gebouwde omgeving en de rolverdeling hierbij. Concreet wil de ACM afspraken maken over (1) de veiligheidseisen voor waterstofpilots binnen de gebouwde omgeving, inclusief toezicht daarop en (2) de manier waarop consumenten worden beschermd binnen deze pilots, inclusief toezicht daarop. Dit zou het volgens de ACM mogelijk moeten maken voor netbeheerders om vooruitlopend op een aanpassing van de regelgeving binnen de projecten waterstof te transporteren. Graag ga ik op deze uitnodiging van de ACM in zodat de projecten in afwachting van de eerder genoemde wijziging van de Gaswet voortgang kunnen blijven maken.

Gezamenlijke kennis ontwikkeling binnen de Green Deal H2-Wijken en het Nationaal waterstof Programma

Bij het creëren van een regelgevend kader voor vroege projecten met waterstof in de gebouwde omgeving dient rekening te worden gehouden met enerzijds het demonstratieve karakter van deze projecten, en anderzijds de bescherming van betrokken consumenten en het garanderen van de leveringszekerheid en de veiligheid. Dit vraagt om een balans tussen het bieden van flexibiliteit aan de uitvoerende partijen rondom de invulling van bepaalde randvoorwaarden en het gelijktijdig bieden van zekerheid aan huishoudens dat aan een minimum beschermingsniveau wordt voldaan. Door met betrokken partijen en toezichthouders in gesprek te blijven, wil ik dit evenwicht vinden. Al eerder in deze brief heb ik verwezen naar de Green Deal H2-Wijken waarbinnen het Rijk en de betrokkende partijen kennis ontwikkelen en delen rondom de demonstratieprojecten. Daarnaast zal het Nationaal Waterstof Programma een programmalijn «waterstof in de gebouwde omgeving» (WIGO) omvatten. Deze programmalijn is al van start gegaan in maart 2021 en strekt tot doel om samen met onder meer netbeheerders, normalisatie- en kennisorganisaties en de rijksoverheid de randvoorwaarden voor het gebruik van waterstof in de gebouwde omgeving te onderzoeken en te borgen. Dit betreft randvoorwaarden rondom de toepasbaarheid, veiligheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid van waterstof in de gebouwde omgeving. De programmalijn WIGO richt zich vooralsnog op de periode tot 2025. Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt onder welke condities de toepassing van waterstof na 2025 een goed alternatief is voor het verwarmen van woningen door aardgas.

Middels de in deze brief aangekondigde wijziging van de Gaswet en samenwerkingen met netbeheerders, toezichthouders en andere betrokken partijen zet ik mij in voor het mogelijk maken van de gewenste demonstratieprojecten met waterstof in de gebouwde omgeving.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Planbureau voor de Leefomgeving, «Startanalyse aardgasvrije buurten», versie 2020, 24 september 2020.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven