32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 678 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 maart 2021

In het rapport «Biomassa in balans»1 roept de SER het kabinet op om een internationale samengestelde commissie van wetenschappelijke experts, onder leiding van een onafhankelijke wetenschappelijke autoriteit, een aanpak te laten ontwikkelen die ervoor moet zorgen dat er meer wetenschappelijke consensus komt over de klimaatimpact en andere duurzaamheidseffecten van de inzet van biogrondstoffen voor uiteenlopende toepassingen. Hiermee zouden controverses over de inzet van biogrondstoffen in de toekomst moeten worden voorkomen. Tijdens het notaoverleg van 26 november 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 645) heb ik de Kamer toegezegd te bezien hoe het voorstel voor een internationale commissie zoals de SER adviseert zich verhoudt tot andere, al bestaande internationale commissies en gremia. Met deze brief geef ik invulling aan dat verzoek.

Wetenschappelijke consensus

Over veel aspecten van de inzet van biogrondstoffen bestaat wel degelijk wetenschappelijke consensus. Een belangrijk rapport in dit verband is het speciale rapport van het IPCC over klimaatverandering en landgebruik2. Dit wetenschappelijke rapport schetst een genuanceerd beeld rond de inzet van biogrondstoffen, ook als energiedrager. Er is ruimte om biogrondstoffen in te zetten, maar voorkomen moet worden dat de productie van biogrondstoffen voor energie concurreert met voedselproductie en een gevaar vormt voor biodiversiteit. De Kamer heeft vorig jaar een uitgebreide kabinetsappreciatie op dit rapport ontvangen (Kamerstukken 32 813 en 31 793, nr. 407). Bij het opstellen van het Duurzaamheidskader biogrondstoffen is ook gebruik gemaakt van dit speciale rapport van het IPCC.

Bestaande internationale commissies en gremia

Nederland is reeds betrokken bij een aantal belangrijke internationaal opererende samenwerkingsverbanden die zich richten op de vraag hoe ongewenste effecten die samenhangen met de productie van biomassa, bijvoorbeeld concurrentie en verlies aan biodiversiteit, kunnen worden tegengegaan. Zoals uit bovenstaande blijkt speelt het IPCC hier een belangrijke rol in; hier is ook Nederland bij betrokken. Daarnaast is Nederland betrokken bij de volgende samenwerkingsverbanden:

  • In de eerste plaats is er het International Energy Agency (IEA) bioenergy Technology Collaboration Program (TCP). Dit samenwerkingsverband is gericht op wetenschappelijke kennisontwikkeling en consensusvorming rondom bioeconomie en bioenergie en het uitdragen daarvan richting beleidsmakers.

  • Zo is er bijvoorbeeld consensus over (i) het belang van biomassa, (ii) het ontwikkelpotentieel, (iii) de eindige beschikbaarheid en dus (iv) de noodzaak om biomassa zo hoogwaardig mogelijk te benutten. Dit kan overigens voor ieder land iets anders betekenen, omdat de lokale omstandigheden erg kunnen verschillen. Het IEA bioenergy TCP brengt partijen uit 25 landen samen en verspreidt hun advies via openbaar toegankelijke rapportages3.

  • Een ander platform is het Biofuture Platform4. Dit is een samenwerkingsverband van 20 landen die meer gericht is om de stap van kennis over bioeconomie5 te kunnen maken naar beleidsvorming. Binnen dit platvorm proberen overheden en industrie randvoorwaarden te creëren voor effectieve implementatie van de bioeconomie. Dit Platform zal gaan functioneren als een initiatief onder de Clean Energy Ministerial (CEM).6 De CEM is een high-level wereldwijd forum om beleid en programma’s te promoten die schone technologie bevorderen, ervaringen uit te wisselen en de omschakeling naar een wereldwijde schone economie aan te moedigen.

  • Het Global bioenery partnership (GBEP7) is een samenwerkingsverband onder de vlag van de Food and Agriculture Organisation (FAO). Dit samenwerkingsverband houdt zich bezig met het ontwikkelen en uitdragen van een internationaal duurzaamheidskader op het gebied van biogrondstoffen. Dit internationale kader is meegewogen bij het opstellen van het Nederlandse duurzaamheidskader. Het GBEP hanteert 26 duurzame indicatoren vergelijkbaar met de SDG’s van de Verenigde Naties, waaronder ook bijvoorbeeld sociale indicatoren om via betere biobased toepassingen ook duurzame ontwikkelingen te promoten.

  • Het International Renewable Energy Agency (IRENA8) is een ander samenwerkingsverband. IRENA richt zich – ten opzichte van de IEA – meer op de innovatie en marktintroductie kant van duurzame energie. Bijna alle landen in de wereld maken deel uit van dit samenwerkingsverband. Het stimuleren van introductie in de minder ontwikkelde landen is een belangrijk onderdeel van de activiteiten van IRENA.

  • Op Europees niveau is er een gemeenschappelijke basis voor de duurzaamheidsaspecten van biogrondstoffen, vastgelegd in de herziene EU-richtlijn hernieuwbare energie (RED2). Als onderdeel van de Europese Green Deal zal de Europese Commissie een voorstel doen om de EU-richtlijn hernieuwbare energie opnieuw te herzien.

Conclusie

Gezien het grote aantal gremia waarin Nederland al actief in is en de mate van consensus die in deze gremia bestaat, ziet het kabinet geen meerwaarde in een internationale commissie zoals voorgesteld door de SER. Nederland blijft in deze comités werken aan wetenschappelijke consensus over de duurzame inzet van biogrondstoffen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, B. van ‘t Wout

Naar boven