De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de klimaatwet een radicale transformatie van onze economie en samenleving
impliceert,
overwegende dat het kabinet via het klimaatakkoord hier invulling aan wil geven,
overwegende dat de doorrekening van het ontwerp klimaatakkoord slechts een beperkt
beeld gaf van de totale kosten voor de samenleving als geheel;
en dat de raming van FVD, onder meer op basis van onderzoeken van de Stichting Milieu,
Wetenschap en Beleid en van het Economisch Instituut voor de Bouw, op 1.000 miljard
uitkomt,
verzoekt de regering, het Planbureau voor de Leefomgeving de opdracht te geven een
doorrekening te maken van de totale maatschappelijk kosten van:
-
– het van het gas afhalen van alle Nederlandse huizen en andere panden en hierbij ook
de overige benodigde verbouwingen van woonhuizen en bedrijfspanden te betrekken (inclusief
de kosten van isolatie en alternatieve verwarming, zoals warmtepompen en convectorradiatoren);
-
– de misgelopen investeringen – in bijvoorbeeld de Nederlandse industrie – als gevolg
van het afsluiten van ons gasnetwerk;
-
– de benodigde uitbreiding van het elektriciteitsnet;
-
– het vervangen van het gehele wagenpark; van alle schepen en overige vervoersmiddelen;
-
– het sluiten van alle Nederlandse kolen- en gascentrales;
-
– de aanleg en energiekosten van de nieuwe mix van «duurzame» energiebronnen, zoals
windmolens, zonnepanelen en biomassa;
-
– de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van het beslag dat deze windmolens en zonnepanelen
leggen op Nederlandse landbouwgrond, woongebieden, enzovoorts;
-
– de kosten van een CO2 tax, inclusief de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van het verwachte en te
verwachten wegtrekken van bedrijven uit Nederland;
-
– de toegenomen prijzen van consumentenproducten, waaronder kleding, etenswaren, dranken,
vlees, enzovoorts;
-
– en alle andere kosten die direct en indirect voortvloeien uit het behalen van de in
de klimaatwet gestelde doelen; en daarbij ook de extreme verslechtering van de Nederlandse
concurrentiepositie in vergelijking met het buitenland te betrekken;
voorts constaterende, dat het PBL in het verleden onvoldoende onafhankelijk is gebleken,
althans dat vragen zijn gerezen over de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van dit
instituut,
verzoekt het onafhankelijke onderzoeksbureau Clintel exact dezelfde opdracht te geven,
en hiervoor exact dezelfde fondsen ter beschikking te stellen, en ook een onderbouwing
van de resultaten te geven vergelijkbaar met het soort onderbouwing die PBL zal geven
opdat daadwerkelijke vergelijking mogelijk wordt,
en gaat over tot de orde van de dag.
Baudet